Streven. Jaargang 15
(1961-1962)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 658]
| |||||||
Het hoger onderwijs in het oude Griekenland
|
1e trap: | de wetenschappelijke studie begint met de wiskunde en wel Aritmetiek, Geometrie, Astronomie en Harmonieleer. (De hoge waarde, die Plato toekende aan de Mathematica wijst op Pythagoreïsche invloed). Boven de ingang der Academie stond dan ook geschreven: μηδεὶς ἀμετϱητὸς εἰσίτω ‘Laat niemand hier binnentreden zonder meetkundige kennis’. |
2e trap: | Op twintigjarige leeftijd wordt de eerste schifting gehouden van de kandidaten. Voor degenen, die overblijven, wordt de bekende propaedeutische leerstof in nieuwe concentratie en systematische verdieping behandeld en wordt vooral gewezen op de onderlinge samenhang der vakken. Deze synoptische methode is de beste toetssteen voor de dialectische begaafdheid. |
3e trap: | De kroon op de wetenschappelijke studie vormt de dialectiek of filosofische reflectieGa naar voetnoot2). |
Hij, die de Ideeën schouwt, is in het bezit van de Waarheid. Slechts uitgelezen mannen worden toegelaten tot deze studie; ze moeten dertig jaar zijn, karaktervast, en uitermate intelligent. De toekomstige ‘leaders’ gaan zich na 5 jaar studie praktisch bekwamen en ze mogen pas op vijftig-jarige leeftijd als leiders van de staat optreden. De ware staatsman, in staat ook anderen te vormen, hij, die het ware inzicht (ἐπιστήμη) heeft, is de filosoof-staatsman (Meno, p. 100A).
Het zou ons te ver voeren Plato's systeem voor de opvoeding tot burger en ‘leader’ tot in de finesses te bespreken; de belangstellende lezer verwijs ik naar het hoogst instructieve boek van R.C. Lodge, Plato's theory of educationGa naar voetnoot3). In het bestek van een paar pagina's (pp. 109-112) toetst Lodge op heldere wijze Plato's opvoedingssysteem aan een concreet geval. Laten we ons, zo schrijft hij op p. 109, voorstellen een jongen van goeden huize en uitstekende gezondheid. In de kinderkamer thuis (of in de staatsbewaarschool) verwerft het kind zich de rudimenten van moed, zelfbeheersing, vriendelijkheid en respect voor de ouders. Vanaf zijn zesde jaar tot zijn ‘later teens’ verwerft de jongen zich in staatssportscholen en scholen voor schone kunsten een gentleman's vaardigheid in μουσιϰή (muziek en literatuur) en gymnastiek. In het systeem en de zienswijze van Plato is deze opvoeding meer een zaak van karaktervorming dan van vaardigheid. Intussen is de jongeman geworden tot een wandelend patroon van gemeenschapsdeugden met een loyaliteit, die nog steeds meer op een ‘menen’ (δόξα) dan een ‘weten’ (ἐπιστήμη) berust. Hij mag nu gaan dienen in het leger en geleidelijk aan - als er een plaats vrij komt op de wachtlijst! - burger worden, trouwen en zich vestigen.
Maar, laten we nu aannemen, dat onze denkbeeldige jongen buitengewoon pienter is en veel belooft voor de toekomst. In dat geval wordt hij speciaal aangespoord om deel te nemen aan wiskundige spelletjes en de oplossing van allerlei andere problemen, die zijn aandacht vestigen op de intellectuele voldoening van het abstract denken. Als hij zich hierin een meester toont en het niet alleen als een spel opvat, wordt hij op twintigjarige leeftijd geplaatst in een geselecteerde klas van toekomstige ‘leaders’ en aangemoedigd tot een diepere studie en concentratie met een open oog voor de onderlinge relatie der vakken (synoptische methode). Terzelfder tijd wordt hij getest in een aantal militaire en rechterlijke functies, die hem verantwoordelijkheidsgevoel bijbrengen en zijn oordeel tot onafhankelijkheid doen rijpen en hem loyale gehoorzaamheid aan zijn superieuren bijbrengen. Daarna wordt hij toegelaten tot een vijfjarige cursus in de dialectiek en getraind in logica, kennisleer en de beginselen van de metafysica. Vervolgens keert hij terug naar militaire, civiele en pedagogische plichten als een ‘minor official’, terwijl hij gedurende 15 jaar ‘stage’ moet lopen op allerlei gebied.
Op het einde van deze periode - op vijftigjarige leeftijd - is de proeftijd voorbij en wordt hij, omdat hij behoort tot de besten van zijn generatie voor de hoogste posities in de staat uitverkoren, door aanschouwing van de Ideeën in het bezit gekomen van de Waarheid. Immers ook bij Plato's opvoedingssysteem is het transcendentale element - zo karakteristiek voor Plato's denken - primairGa naar voetnoot4). Als wij dit element voorbijzien, dan zou bovengenoemde samenvatting
van het opvoedingssysteem evengoed genomen kunnen zijn uit de redevoeringen van de sofist Protagoras, de grote ‘humanist’ en grondlegger van het pragmatisme. Ook Protagoras verklaart zijn pupillen te kunnen opvoeden (παιδεύειν ἀνϑϱώπους) tot voorbeelden van gemeenschapsdeugdenGa naar voetnoot5), getraind in die vakken, die op zijn minst effectief zijn om te worden gekozen voor gewichtige ambtenGa naar voetnoot6).
‘In Protagoras' thinking, however, the empiricism is radical. There is no transcendental basis whatever’ (Lodge, p. 111). Wat de gemeenschap denkt, dat juist is, is a priori juist, en de leerling wordt geleerd ‘social objectivity’ te betrachten en te behandelen als de enige soort objectiviteit, waartoe de mens toegang heeft. De pupil leert het veelhoofdige beest, dat gemeenschap (δῆμος) heet, beurtelings op te zwepen en te kalmeren door oratorische gaven en haar oordeel als definitief te aanvaarden. In de chaotische wenteling van beweging en verandering, die de enigste realiteit vormt, ‘the community will-to-believe is the sole authoritative court of appeal’ (Lodge, p. 111).
Plato echter gelooft, dat achter de wisselende stroom van gewaarwordingen en meningen er een wereld bestaat van ‘intellectually consistent ideal patterns’ in overeenstemming waarmee God zijn fysische wereld heeft geschapen. Hij is er diep van overtuigd, dat, wanneer iemand zijn hoger opvoedingssysteem volgt, het mogelijk is voor mensen van grote natuurlijke gaven, inzicht te krijgen in dit Rijk van Ideeën en dat zij in samenwerking met God een ideale gemeenschap hier op aarde kunnen opbouwen of in elk geval deze zeer dicht kunnen benaderen. Deze schouwing van de Ideeën maakt alle gewaarwording en mening transcendent, maar Plato hoopt, dat als zijn ‘leaders’ getraind zijn in het begrijpen en het in toepassing brengen van deze Ideeën in hun eigen leven en dat van de gemeenschap, de droom (Gods plan met de mensheid) werkelijkheid wordt, in zoverre een droom dit kan worden. ‘Behind the biosocial impulses he glimpses an ideal reality, and his view is thus opposed to the view of Protagoras as ‘Idealism’ (in transcendental sense) is opposed to ‘pragmatism’ or ‘radical empiricism’ (Lodge, p. 111-112).
Terugkerend naar de schildering van het milieu van Plato's Academie lijkt het me niet kwaad nog enige bijzonderheden te vermelden. Bij de komediedichters van die tijd worden de leerlingen van de Academie gehekeld om hun geaffecteerde manieren en aparte dracht: elegante hoeden, stokken, korte mantels (cf. Etonboys). De meeste studenten stamden uit de aristocratische kringen van Athene, ze betaalden collegegeld en van hun ouders werd verwacht, dat ze de stichting met geschenken zouden steunen en in hun testament zouden gedenken, wat dan ook vaak gebeurde. Ook uit den vreemde kwamen leerlingen toegestroomd naar Plato's Academie (en later naar Aristoteles' Lyceum), aanstaande geleerden, dichters en politici kwamen een tijdlang in Athene studeren, maar
ook deze studenten waxen geen knapen, maar jongemannen, die zonder grootspraak konden zeggen, dat ze bij een professor college hadden gelopen, want geleidelijk werd het Socratisch dispuut vervangen door de permanente voordracht van één persoon, het professoraal college dus. Welk een grote invloed deze beide filosofische scholen op de christelijke en moderne filosofie hebben uitgeoefend, is aan een ieder genoegzaam bekend.
Alvorens we overgaan tot de behandeling van de hogere studies in de Hellenistische tijd, moeten we enkele regels wijden aan de antipode van Plato, Isocrates, die ook een school voor hogere studies stichtte.
Het plan van Plato's opvoeding tot staatsman, had dus, zoals we zagen, tot object het selecteren en formeren van een kader van staatsman-filosofen, jarenlang getraind om de teugels van het bewind in handen te nemen. Uit sommige uitlatingen van Plato blijkt, dat deze grote idealist zelf zich weinig illusies maakte over het succes van zijn filosofisch-staatkundig program in de praktijk. De Πολιτεία van Plato is geschreven vóór zijn twee laatste reizen naar Sicilië, waar hij zijn program aan de praktijk heeft willen toetsen, een poging die, zoals we weten, op een volslagen fiasco is uitgelopen. Maar zelfs in de Πολιτεία adviseert hij reeds, dat na het (te verwachten) échec de Wijze zich zal terugtrekken en zich zal wenden: πϱὸς τήν ἐν αὑτῷ πσλιτείαν ‘tot de staat, die hij in zijn binnenste draagt’, voortaan τὰ αὑτοῦ πϱάττων ‘zich met zijn eigen vorming bezighoudend’. Marrou (p. 120) formuleert dit aldus: ‘Ainsi, la pensée platonicienne, mue au départ par le désir de restaurer l'éthique totalitaire de la cité antique, arrive, en dernière analyse, à transcender définitivement les cadres de celle-ci et à jeter les fondements de ce qui restera la culture personelle du philosophe classique’.
Maar op die manier sluit de filosoof, terwijl hij zijn ideaal van inwendige perfectie nastreeft, zich op in een cel van heroïsche eenzaamheid. Maar wat moet er dan worden van de werkelijke staat? Moet men de burgers ervan als verdwaalde schapen overlaten aan slechte herders? Hierop gaf de beroemde redenaar Isocrates het praktische antwoord. Diens onderricht stelde zich tot taak een doel van direct praktisch belang ‘met de voeten op de grond’: ‘Former l'élite intellectuelle, dont a besoin, hic et nunc, la Grèce de son temps’ (Marrou, p. 124).
Daar de welsprekendheid een machtig wapen was (en nog is) in de politieke arena, was de opvoeding en het leerprogram van Isocrates allereerst gericht op het beoefenen en het aankweken van de welsprekendheid, de cultivering van het Woord. Het Woord immers, zegt Isocrates, onderscheidt de mens van en verheft hem boven het redeloze en stomme dier; het Woord is de voorwaarde voor elke vooruitgang, of het nu wetten, schone kunsten of mechanische uitvindingen betreft; het Woord geeft aan de mens het middel om de rechtvaardigheid te doen zegevieren, roemvolle daden te verheerlijken, beschaving en cultuur te bevorderen: ‘Isocrate systématisait, justifiait, légitimait aux yeux de la conscience morale ce goût de l'éloquence, qui avait pris à Athènes la place éminente’ (Marrou, p. 124).
Om dit doel te verwezenlijken opende Isocrates een school in Athene, dicht bij het Lyceum (waar later Aristoteles zich zou installeren), waar men tegen betaling les nam; tegen een vooraf betaald bedrag (1000 drachmen) werd een complete studiecursus gegeven van een jaar of drie, vier. De cursus omvatte naast literatuur en mathematica, de dialectiek, die men beter ἐϱιστιϰή (de kunst
van spitsvondig debatteren) ka noemen, terwijl de filosofische dialectiek, die in Plato's program de bekroning was van de opvoeding, naar het tweede plan werd verwezen. Het doel van Isocrates' onderrricht was ongetwijfeld, evenals bij de sofisten, het meesterschap van het woord; hij had niet voor niets tot leermeesters gehad een Prodicus en een Gorgias, met wie hij vele bittere jaren van ballingschap ver van Athene doorbracht, maar de welsprekendheid is bij hem niet langer een holle rhetoricaGa naar voetnoot7) (waartegen Socrates zo heftig fulmineert in de dialoog Gorgias), een handige debatteerkunst dus. Om de handschoen hem toegeworpen door de filosofie (sinds Socrates en de Gorgias van Plato) op te nemen, heeft Isocrates aan zijn kunst diepere inhoud en hogere waarden gegeven: ‘son éloquence n'est pas indifférente au point de vue moral; elle a, en particulier, une portée civique et patriotique’.
Isocrates moest dus niets hebben van het filosofisch ‘nihilisme’ van zijn leermeesters, maar evenmin van de utopie van Plato. Zijn succes is groter geweest dan dat van Plato; zijn school is nog meer dan de Academie een centrum geweest, waar politici gevormd en geschoold werden (wij zouden spreken van een politiek-sociale faculteit). Met gerechte trots somt Isocrates zijn meest briljante en begaafdste leerlingen op, politici vermaard in hun tijd, vooral zijn oogappel Conon's zoon Timotheus, in wie Isocrates de incarnatie zag van zijn ideaalGa naar voetnoot8). Verder noemt hij de later zo beroemde redenaars: Hyperides, Isaeus, Lycurgus; Demosthenes wordt niet vermeld, hij kon waarschijnlijk het lesgeld niet betalen. Isocrates kon dan ook met recht trots zijn op zijn werk; aan het einde van zijn carrière had hij zijn levensdroom vervuld, n.l. de opvoeder te zijn van een groep nieuwe politici, aan zijn vaderstad te geven het kader van leidende figuren, waaraan de stad zo dringend behoefte had om de moeilijke nationale herleving te bewerken, waarnaar ze bleef streven na de bitter-smadelijke nederlaag van 404, ten einde weer de rol te kunnen spelen van grote mogendheid, waarvan de stad nog steeds niet wilde afzien.
Tenslotte nog een enkel woord over de centra van wetenschap in de Hellenistische tijd. In dit tijdperk waren, naast Athene, ook Pergamum en Alexandrië belangrijke centra van studie en wetenschap onder patronage van machtige Diadochen, de Attaliden in Pergamum, en de Ptolemaeën in Egypte, die voor dit doel prachtige complexen lieten bouwen, bestaande uit collegezalen, ruime aulae, bibliotheken en woningen van professoren en studenten. Beroemd is het museum (Μουσεῖον) in Alexandrië met zijn prachtige bibliotheek, helaas totaal verwoest door brand, toen de stad door Caesar werd ingenomen. Ook het eiland Rhodus was een centrum van wetenschap, vooral voor de rhetorica.
In Pergamum en Alexandrië occupeerde men zich vooral met grammaticale en filologische studies; de Pergamese school, onder leiding van Crates uit Mallus, bestreed heftig de Alexandrijnse school onder Aristarchus, de beroemde commentator van Homerus. Sieraden van de Alexandrijnse school waren verder nog een Euclides, de grote mathematicus en diens geniale leerling Archimedes. In zijn vaderstad Pergamum doceerde Galenus (geb. 129 v. Chr.) medicijnen, de beroemdste medicus na Hippocrates.
- voetnoot1)
- Zie Streven, april 1957 en juli 1960.
- voetnoot2)
- Hieronder wordt verstaan: Het zwijgend spreken der ziel met zichzelf, waardoor zij zich van de toevalligheden der taal (het voertuig der wijsgerige gedachten) bevrijdt en zich de filosofische waarheden, die in de mens sluimeren en duister en verward door hem gedacht worden, bewust wordt. Zo, door alle begrippen zuiver te definiëren, hun verband en verwantschap op te sporen, door ze logisch te subordineren en coördineren, komt men tot de hoogste inzichten (Ovink, Overzicht van de Griekse Wijsbegeerte, p. 75-76).
- voetnoot3)
- London, Kegan Paul, Trench, Trubner and Co, 1947.
- voetnoot4)
- Wanneer Marrou (Histoire de l'éducation dans l'Antiquité, p. 96) van Socrates verklaart: ‘Socrate maintenait la transcendance de l'exigence de la Vérité. C'est par la Vérité, non plus par la technique de la puissance, qu'il veut former son élève à l'ἀϱετή, à la perfection spirituelle, à la Vertu: la finalité humaine de l'éducation s'accomplit dans la soumission aux exigences de l'Absolu’, dan geldt deze uitspraak in nog hogere mate voor Plato.
- voetnoot5)
- cf. Plato, Protagoras, St. p. 319 B: ‘Gij schijnt mij toe de politieke bekwaamheid te bedoelen en te beloven mannen tot goede burgers te maken’, zegt Socrates tot Protagoras.
- voetnoot6)
- cf. Protagoras, p. 324 sqq. en mijn essay Het Middelbaar Onderwijs enz. in Streven, juli 1960, p. 972.
- voetnoot7)
- In de Gorgias (p. 458 B) zegt Gorgias letterlijk: ‘Is het dan niet een groot gemak, Socrates, dat iemand, zonder de andere kunsten te hebben geleerd, alleen door deze kunst (de rhetoriek) volstrekt niet onderdoet voor de demagogen?’
- voetnoot8)
- Zelf heeft Isocrates nooit actief aan de politiek deelgenomen, deels uit een zekere agorafobie, anderdeels vanwege zijn zwak gestel.