| |
| |
| |
Letterkundige kroniek
Een handvol recente Engelse romans
Dr. W. Peters S.J.
TEGEN het einde van het vorig jaar verschenen binnen enkele weken een aantal romans die niet alleen de namen droegen van de meest vooraanstaande schrijvers, maar tesamen ook een merkwaardig patroon vertonen van stromingen en opvattingen omtrent de functie en bedoeling van de roman. Evelyn Waugh gaat als de oudste en waarschijnlijk meest getalenteerde voorop; volgen Morris West, nog terend op de roem van zijn The Devil's Advocate, en Alan Sillitoe als de vertegenwoordiger van de angry young men, nu niet meer zo jong noch zo boos als een kleine decade terug. Twee rustige, wat bezadigde schrijvers sluiten de rij, te weten de nog vrij onbekende Patrick White en Richard Hughes, wiens voorlaatste roman van voor de oorlog dateert. Achter deze rij komt dan Muriel Spark wat ondeugend aangegiecheld.
De psychologische roman wordt vertegenwoordigd door Daughter of Silence van Morris West; het gaat hier voornamelijk om ‘the diverse and delicate anatomies of love and justice’ (p. 269). Een sterk psychologische inslag kenmerkt ook Alan Sillitoe's Key to the Door, ofschoon we toch liever zouden willen spreken van de realistische roman, die echter weinig meer is dan rauwe reportage van de na-puberteit van een Nottinghamse volksjongen. Een historische roman is Philip Hughes' The Fox in the Attic, met als onderwerp contemporaine geschiedenis: de periode tussen de twee wereldoorlogen, en dit is nog slechts het eerste deel van een ontworpen trilogie. In hoeverre de schrijver engagé of committed is, is nog niet geheel duidelijk. Tot nu toe maakt hij de indruk van af een Olympische hoogte het gedoe hierbeneden te beschouwen zonder zich aan een oordeel, laat staan een vonnis, te wagen. Duidelijker is dit in Waugh's laatste deel van de trilogie die met Men at Arms (1952) begon, zich voortzette in Officers and Gentlemen (1955) en nu voltooid wordt met Unconditional Surrender. Begonnen als een oorlogsroman met sterke beklemtoning van wat de oorlog betekent voor de soldaat, hoog of laag, beweegt de trilogie zich in dit laatste deel sterk in de richting van een behandeld thema: en het thema is dat de strijd uiteindelijk niet overwinning betekende maar unconditional surrender, onvoorwaardelijke overgave van het elan, de geestdrift, het idealisme waarmede de oorlog begonnen werd.
Een uitgesproken thema-roman vinden we in Riders in the Chariot van Patrick White, waarin het thema teruggaat op de visie, we zouden bijna zeggen, het visioen van duisternis dat licht is, van dwaasheid die wijsheid blijkt te zijn, van dood die uitloopt op verrijzenis en leven. Een opmerkelijk verschil tussen de boeken van Waugh en White is, dat terwijl beiden door de schaduwen heen schouwen, Waugh voornamelijk desillusie ziet, terwijl White er licht ontwaart. Merkwaardig hoe door deze twee boeken naast elkaar te plaatsen onmiddellijk duidelijk wordt dat er toch nog een cynische trek in Waugh schuilt, ook al zou
| |
| |
men dit bij een eerste lezing moeilijk ontwaren: Waugh lijkt mild in dit derde deel, vergeleken met zijn voorgaande romans. Hij is het ook, maar de scherpe open blik van White heeft hij toch niet.
Wanneer men op deze wijze de romans rangschikt naar hun genre, ontkomt niemand aan een relatieve waardering van deze boeken. Het boek van West en dat van Sillitoe doen klein en pietepeuterig aan; het zijn romans van één dimensie. Dat één-dimensionale slaat niet alleen op het beperkte gegeven dat het verhaal uitmaakt, maar nog veel meer op de vlakke karakters en de oppervlakkige wijze waarop het leven geleefd wordt. In Key to the Door is dit al heel duidelijk. Hetgeen verhaald wordt vindt voornamelijk plaats in Nottingham, maar voor Nottingham kan men ook Bradford of Leeds lezen; voor Brian Seaton, de held van het verhaal, kan men ook lezen Dick Jones of Tom Smith; waarmede we te kennen willen geven dat het boek geïnfecteerd is met cliché-typen, cliché-incidenten, cliché-achtergrond, cliché-conversatie, cliché-grofheden, en zelfs in stijl en dictie tiert de gemeenplaats. Als excuus kan misschien gelden dat het een eersteling is (ofschoon enkel vermeld wordt dat het het vijfde gepubliceerde boek is, hetgeen juist is; de insinuatie dat het het vijfde geschreven boek is doet denken aan bedrog). Maar in zijn latere boeken, als Saturday Night and Sunday Morning en The Loneliness of the Long-distance Runner, komen we hetzelfde tegen. Het ontstellende van Sillitoe's romans blijft de ontstellende leegheid van het leven der mensen; dat deze echter praktisch enkel vermeld wordt, maakt de zaak niet aantrekkelijker. De schrijver wekt de indruk alsof hij in geen geval of op welke wijze ook hierbij betrokken wil worden: hij rapporteert, maar geeft noch commentaar noch eigen opinie. Het is mogelijk dat hij de leegheid van het leven dezer mensen niet eens als leegheid ziet, maar even natuurlijk en vanzelfsprekend vindt als de lucht die hij inademt. We kunnen de roman dan ook nauwelijks een sociale roman noemen: deze beoogt meer dan enkel reportage.
In Morris West's boek liggen de zaken enigszins anders. Wanneer we ook hier oppervlakkigheid, het één-dimensionale, moeten signaleren, dan is dit niet omdat West niet iets anders ziet of ervaart. In feite probeert hij het gehele boek door binnen te dringen in de diepten van oorzaken en motieven die de menselijke psyche in beweging brengen. In zekere zin laat het verhaal de schrijver betrekkelijk koud; dit verklaart dan ook de ongelukkige compositie van het boek. Het centrale stuk dat het meest de aandacht boeit, is het rechtsgeding waarin een jonge vrouw terecht staat wegens moord op een ondergronds strijder uit de oorlog die haar moeder wegens gepleegd verraad executeert. Tijdens de rechtszittingen blijkt echter dat dit alles behalve de waarheid is: de moeder wilde zich niet laten verkrachten en werd daarom van kant gemaakt. Nu wordt dit gegeven de lezer onthouden, waardoor hij zich min of meer bedrogen voelt wanneer het eindelijk uit de doeken wordt gedaan. Deze constructiefout is, menen wij, voor West niet van erg veel belang, omdat hij zich voornamelijk interesseert voor de psyche, en voor de psychische reacties van zijn karakters. Deze zijn te veel illustratie-materiaal, misschien mogen we met verwijzing naar het door West zelf gebruikte woord ‘anatomies’ (zie hierboven) zeggen, snijtafel-materiaal om het duistere en raadselachtige, vaak kronkelige van de menselijke psyche bloot te leggen en te analyseren. We krijgen dan een stel té gemarkeerde karakters; het is allemaal wat gechargeerd, en bijgevolg niet voldoende levensecht. Hetgeen te begrijpen is: het loont de moeite niet om een gezonde mens op de snijtafel te leggen; daar moeten we een patiënt voor hebben. Wel- | |
| |
nu, lezing van West's roman doet een beetje denken aan een bezoek aan een psychiatrische inrichting.
Terwijl West dus diepte zocht, is hij ook aan de oppervlakte gebleven. Want uiteindelijk tekende hij een aantal overtrokken typen; maar daarmede heeft men juist alle diepten van het echte levende mens-zijn uitgebannen. En daarbij heeft men de mens gedegradeerd tot materiaal om een theorie of een bepaalde zienswijze te illustreren. Het resultaat is onvermijdelijk een even oppervlakkig als kil boek, al heeft het de allures van wetenschappelijk en diep-menselijk te zijn.
Met The Fox in the Attic voelen we ons onmiddellijk bevrijd van het beperkte en zelfs wat benauwende van de twee vermelde romans, en mogen we ons in vrije ruimten bewegen. Van tijd en plaats uit gezien valt de ruimte nog al mee: de lezer beweegt zich nauwelijks buiten het Engeland en het Duitsland van de eerste jaren na de oorlog 1914-1918. De politieke geschiedenis van deze jaren, die in de twee komende delen zal worden uitgestrekt over de gehele periode tussen de twee wereldoorlogen, is coulisse en decor waartegen het drama van het mens-zijn zich gaat afspelen. Dit wordt reeds door de titel gesuggereerd die de trilogie zal dragen, The Human Predicament, waarbij het woord predicament doet denken aan fatale ont- en verwikkelingen en human ver buiten alle persoonlijke moeilijkheden schijnt uit te wijzen naar een tragedie waarbij de mens zelf, het gehele mensdom betrokken is. Het verschil tussen dit eerste deel van Hughes' trilogie en soortgelijke ondernemingen uit de laatste jaren valt dan ook onmiddellijk op. Contemporaine geschiedenis vormde ook de achtergrond van de trilogieën van Joyce Cary (zowel van Herself Surprised, To be a Pelgrim en The Horse's Mouth als van Prisoner of Grace, Except the Lord en Not Honour More), maar behalve dat de geschiedenis zich beperkt tot die van het Engeland van deze eeuw, concentreert Joyce zich voornamelijk op het weergeven van veranderingen in de Engelse samenleving. Nog beperkter schijnt ons de doelstelling van Anthony Powell's Music of our Time, waarvan tot nu toe vijf delen verschenen zijn; het gaat hier in hoofdzaak om de weergave van de wijze waarop een bepaalde laag uit de menselijke samenleving reageert op andere levensomstandigheden. Waar ten slotte P.C. Snow uiteindelijk met zijn geweldig werk dat tien delen zal beslaan naar toe wil, is ons nog niet
geheel duidelijk.
Het woord geschiedenis heeft bij Hughes een bijzondere klemtoon. Daar zijn op de eerste plaats historische personen als Hitler, Goering, Rhöm die zich doodgemoedereerd mengen tussen puur fictieve karakters. Vervolgens vermeldt de auteur in een nawoord dat hij alle bronnen heeft bestudeerd, en dat hij getracht heeft zoveel mogelijk degenen die bij de vertelde gebeurtenissen betrokken zijn geweest (dit slaat vooral op hetgeen in München in 1923 plaats vond) op te zoeken en te interviewen. Nog in een andere zin schrijft hij geschiedenis: hij schrikt er niet voor terug om rustig een hoofdstuk te wijden aan de ontwikkeling der Westerse cultuur, en vooral van de Engelse beschaving van de laatste honderd jaren. Men zou zich dan verdwaald wanen in een soort Herfsttij van het Victorianisme. Het ligt voor de hand dat deze houding ten opzichte van de geschiedenis het gevaar in zich bergt dat de karakters uit de roman de bijzondere functie krijgen om deze geschiedenis te illustreren. En we geloven niet dat dit gevaar steeds vermeden is, ook al valt het niet op. Maar dit komt dan hier vandaan dat Hughes zijn personen tot hun recht laat komen in zeer levendig geënsceneerde, en boeiend verhaalde incidenten; de incidenten zelf dienen voornamelijk om een bepaalde stemming of reactie te suggereren. Meegedeeld in
| |
| |
meest korte hoofdstukken (bij elkaar een negentigtal) doen deze incidenten denken aan streken met het penseel, die nu eens wat kleur aanbrengen, dan een lijn accentueren, soms enkel wat reliëf brengen in de achtergrond, maar uiteindelijk steeds in dienst staan van het gehele doek, van de gehele schildering. Dat dit soms toch geschiedt ten koste van de echtheid van zijn karakters valt moeilijk te ontkennen, ofschoon we er rekening mee willen houden dat deze roman nog slechts het eerste deel is van de trilogie en we de ontwikkeling en aard van een persoon eerst volledig kunnen beoordelen en waarderen wanneer de schilderij af is. Soms blijven tot nu toe de karakters wat doods. Dit geldt bijvoorbeeld van de hoofdfiguur, een jonge Engelsman die juist zijn studies in Oxford heeft beëindigd, en behorend tot de bevoorrechte kleine adel zich een verblijf op het vasteland voor verdere ontwikkeling kan permitteren. Maar het boek bevat zeer zeker ook markante en stoer getekende karakters, o.a. de jonge vrouw van de dominee; de dominee zelf, lijdend aan t.b.c., is echter weer te vlak. De totaal-indruk is dan ook dat tot nu toe de roman niet dat boeiende en meeslepende heeft van b.v. het werk van Joyce Cary. Het is allemaal wat té rustig en té bespiegelend; de lezer loopt niet warm voor wat er gebeurt, maar geniet van prachtige beschrijvingen en leeft mee met leed dat net weer iets te ingehouden wordt verhaald. De schrijver wekt de indruk bijna wetenschappelijk objectief te willen blijven; hij mag niet gepassioneerd zijn, hij verhaalt vanuit de verte, we schreven bijna vanuit de hoogte, wat er plaats vond.
Dat Hughes schrijven kan wisten we reeds uit zijn andere, overigens erg schaarse boeken: zijn magnifiek kinderverhaal High Wind in Jamaica, dat uit 1929 dateert en In Hazard, verschenen in 1938, dat hier en daar aan Conrad's zeeverhalen doet denken. Het wordt ons trouwens overduidelijk uit de passage waarmede de roman begint: de man die met het kinderlijkje over zijn schouders moeizaam uit de moerassige velden in de stille donkerte naar het grimmig kasteeltje trekt. Uit deze inleidende passage wordt ook duidelijk hoe knap de auteur is in het componeren van zijn boek; het is eerst veel later dat de lezer hoort wat er op deze gure namiddag gebeurd is. Intussen wordt hij vele hoofdstukken lang in spanning gehouden omtrent de laatste verklaring hiervan. Wat dorre passages, die echter onvermijdelijk zijn om de lezer de nodige gegevens te verschaffen, leest men nu met gespannen aandacht, omdat we niets willen missen van wat er met het kindje gebeurd is.
Hughes schrijft zeer evocatief, en het wonderlijke hierbij is zijn veelzijdigheid. Het zo juist vermelde voorval plaatse men naast het lawaaierige van een soort militaire putsch in de grootstad: deze twee extremen, en alles wat daartussen ligt, hanteert hij met eenzelfde zekerheid en beheersing. Hij heeft er alleen nu en dan erg veel woorden voor nodig: dit valt des te meer op wanneer men hem vlak voor of na Evelyn Waugh leest. Niemand, behalve misschien Greene, die zo economisch met woorden omspringt als Waugh, en met weinig woorden zo effectief is. Het treedt in zijn jongste roman helder naar voren, en het zal zijn bewonderaars goed doen. Het was immers met de romankunst van Waugh de laatste jaren wat vreemd gesteld. Zelf betoogden wij in een artikel getiteld Het falen van Evelyn Waugh (Streven, januari 1959) dat Waugh als romanschrijver aan het einde van de weg gekomen was. Na een verdiend succes op het terrein van ironie en sarcasme (de romans uit de dertiger jaren) heeft hij zich gewaagd op velerlei ander terrein, maar het succes bleef uit. De roman met al te uitgesproken godsdienstige tendens, Brideshead Revisited, was briljant
| |
| |
waar hij het Oxford-milieu kon schilderen, waar hij tekeer kon gaan tegen verburgerlijking e.d., maar faalde waar het ambitieuze thema van zonde en genade behandeld werd. De historische roman bleek hem ook te machtig: Helena is geen geslaagd boek. Daarna beproefde hij zijn geluk met de oorlogsroman, maar niettegenstaande prachtige passages was noch Men at Arms noch Officers and Gentlemen een echt succes. Waugh schijnt dit zelf ook te hebben aangevoeld en meende te hoog gegrepen te hebben: de aangekondigde trilogie werd gereduceerd tot een tweedelige roman: hij had er blijkbaar genoeg van. Daarna zette hij zich aan een autobiografische roman: The Ordeal of Gilbert Pinfold, en deze vrucht van eigen ervaring (kort samengevat als: I went slightly mad) werd gevolgd door zijn uitstekend leven van Mgr. Ronald Knox. Na deze omzwervingen heeft hij zich blijkbaar weer opgewassen gevoeld tegen de gewone roman, en is hij terug gekomen op zijn eerste beslissing en de tweedelige oorlogsroman is dan ten slotte toch een trilogie geworden. En we moeten zeggen dat Unconditional Surrender inderdaad de bekroning is van dit werk. Het is naar ons oordeel niet alleen het beste van de drie delen, maar ook het beste wat hij sinds de oorlog geschreven heeft. Daar is dezelfde deceptieve eenvoud van stijl en dictie, daar is dezelfde begaafdheid om een roman te kunnen componeren (niet erg gemakkelijk waar hij nog al wat losse eindjes uit de twee eerste delen aaneen moest knopen), maar wat vooral verblijdend, en eigenlijk nieuw is, is dat de personen acceptabel zijn als mens. In voorgaande boeken waren ze of het mikpunt van zijn spot of werden ze als speelbal gebruikt; in Brideshead Revisited moesten ze een theorie illustreren; zelfs in Men at Arms en in Officers and Gentlemen stonden ze te veel in dienst van het leger dat geridiculiseerd
moest worden. In Unconditional Surrender ontmoeten we een nooit vermoede mildheid in Waugh: hij blijkt zich te kunnen interesseren in mensen als personen van lief en leed. Zelfs waar we met excentriekelingen te doen hebben als generaal Ritchie is er menselijkheid, die haar climax bereikt in een kort meesterlijk beschreven incident van de eenzame aanval op de bunker.
De grootste sprong die Waugh maakt is echter het uitwerken van het thema. Het boek hééft een thema: niet alleen een negatief afbreken van menselijk doen en laten zoals we dit leerden kennen uit Scoop, A Handful of Dust en de andere romans uit de jaren dertig, maar een rustig commentaar leveren op wat de mensen doen, meer nog, op wat het mensenleven is. We weten dat Waugh tussen de bedrijven door bezig is geweest met een herziening van Brideshead Revisited; deze verscheen in 1960, en de criticus van The Times' Literary Supplement ontdekt dat de sterfbed-scène uit dit boek in deze jongste roman bekritiseerd wordt en belachelijk gemaakt. Dit impliceert dat hij bij het schrijven van Unconditionel Surrender niet alleen bezig is geweest met het afronden van een oorlogsroman, maar ook geoccupeerd is geweest met het dieper doordringen in het geheim van natuur en bovennatuur, van genade en zonde, van liefde en egoïsme, van tijdelijke en eeuwige waarden. En deze keer heeft hij dit thema in zijn macht, en het conflict tussen deze waarden en werkelijkheden heeft hij nu op overtuigende wijze weergegeven in laatste verloop en ontwikkeling van de oorlog, vooral zoals dit beleefd wordt door Guy Crouchback.
Unconditional Surrender laat een onpleizierige nasmaak achter; het enthousiasme om voor de goede zaak te strijden moet het uiteindelijk afleggen tegen de machten van duisternis: het is een kwestie van ‘onvoorwaardelijke overgave’, niet alleen van wapenen, maar ook van idealisme, geestdrift, gezonde ambities.
| |
| |
Het boek is, met al zijn humor, toch dof, pessimistisch. Hetgeen ons brengt bij de roman van Patrick White, vol duisternis en vol boosheid en vol ellende, en toch een boek dat straalt van optimisme.
We hadden ons reeds geruime tijd verwonderd dat, terwijl een Morris West of een Bruce Marshall niet alleen alom bekende maar ook gevierde auteurs waren, Patrick White een grote onbekende en weinig gewaardeerde schrijver bleef. Soms konden we het moeilijk van ons afzetten dat katholieken een romanschrijver algemeen gaan accepteren wanneer hij zich ongunstig uitlaat over de Kerk: er kan weinig twijfel aan bestaan dat dit bij Graham Greene, West en Marshall zeker een factor is geweest; dat daarbij het thema van menselijke zwakheid binnen de Kerk weinig diepgaand en menigmaal weinig artistiek behandeld werd, kwam er minder op aan. White bemoeit zich niet met de Kerk, noch met het geliefde thema van deugd en zonde, maar het moet toch iedereen duidelijk geweest zijn dat romans als The Tree of Man en Voss het werk waren van een zeer begaafd schrijver, en van een schrijver met grootse allure. We vertrouwen dat hij in de nabije toekomst meer aandacht en waardering zal vinden dan tot nu toe het geval is geweest; hiertoe draagt niet alleen zijn jongste roman zonder twijfel bij, maar ook de niet geringe reclame die een hoofdartikel in het gezaghebbende The Times Literary Supplement nu eenmaal betekent (vrijdag, 15 december 1961, pp. 889-891).
Naast de omvang van het boek, 552 dicht bedrukte pagina's, imponeert direct de ruimte waarin het zich beweegt. Het bestrijkt de geschiedenis van de laatste halve eeuw; maar met uitzondering van de episode van de moordpartijen op de Joden door de Nazi's is dit niet geschiedenis, die de historie zal ingaan en waarvan geschreven zal worden in geschiedenisboeken. Het is de geschiedenis van een gehele klimaatsverandering der laatste tijden, waarbij wij allen nauw betrokken zijn, omdat zij om en in ons plaats grijpt. Het is knap werk om deze geschiedenis te beschrijven, een beter woord is, te suggereren, terwijl schrijver doet alsof hij zich enkel interesseert voor de vier hoofdpersonen. Om nog eens het beeld van het doek te gebruiken: White werkt op een geweldig doek, en tot in de hoeken is het gevuld met allerlei figuren; uit deze bonte mengeling van Duitsers, Amerikanen en Australiërs, van rijke en arme mensen, van goede en slechten, treden dan naar voren een wat aftandse juffrouw, die nauwelijks beseft dat ze in een andere wereld leeft dan die waartoe haar vervallen kasteeltje behoort, een Duitse Jood die aan de vergassingskamer is ontsnapt en nu een professoraat heeft ingeruild voor een baantje op een fietsenlampenfabriek, een wat zielige negerjongen met een merkwaardig schildertalent, nu verdwaald in een boze blanke wereld die hem bedriegt, en ten slotte een kordate vrouw die haar man, een bruut van een vent, verloren heeft, en met liefst zes dochters in ongecompliceerde eenvoud links en rechts goed doende, rustig het leven in handen heeft. De contrastwerking van deze boeiende figuren tegen de achtergrond van rijk gevarieerde gebeurtenissen en kriskras dooreenlopende opvattingen en levensbeschouwingen doet de verwarring uitkomen die de contemporaine geschiedenis in velerlei opzicht tekent. Boven deze verwarring uit rijden, aldus het thema van het boek, de vier hoofdpersonen in hun karos, zoals destijds de profeet; ongestoord en met vaste hand sturen zij
de vurige paarden hemelwaarts: en dit terwijl de wereld zich krom lacht om wat zij zielige figuren waant: een niet helemaal normale zielepoot van een vrouw, die zich het best thuis voelt bij de bloemen en de vogels, een vereenzaamde Duitser die, mislukkeling als hij is,
| |
| |
net zo goed of misschien beter in de gaskamer had kunnen omkomen, de al te simpele nikker die zich laat bedriegen door de glamour van de Westerse beschaving, en de olie-domme vrouw met veel kinderen die nog vastgeroest zit in de verplichtingen van een verouderd christen-zijn.
Het is geen geringe prestatie om dergelijke, onder ieder opzicht sterk uiteenlopende karakters hun plaats te laten innemen naast elkaar op hetzelfde doek; maar White slaagt hier voortreffelijk in, en wanneer hij zich een lange omweg permitteert, omdat het verleden van deze mensen verhaald moet worden, dan weet hij van dit verleden zo te vertellen dat de lezer zich rustig even de tijd gunt om alle trekken van deze mensen in zich op te nemen. Daar komt echter bij dat deze figuren toch ook weer een geheel moeten vormen zowel onderling als ook met de talrijke personen op de achtergrond. Dit betekent eigenlijk weinig anders dan dat de verhouding licht en schaduw iets zal moeten hebben van de perfectie van Rembrandt. Anders gezegd: het mag niet enkel licht zijn tegen een achtergrond van schaduw; er is licht in de schaduw, zoals er ook veel schaduw is in het licht. Het gaat er dus niet enkel om heiligen te tekenen te midden van een wereld van zondaars: het zou een al te gemakkelijke, maar allerminst overtuigende procedure geworden zijn. Het ware mensenbestaan is voor White een kwestie van dood in leven, en van leven in de dood: en met verbluffende knapheid komt dit in zijn Riders in the Chariot naar voren. De juffrouw, de professor en de neger komen allen te sterven, en de laatste twee in wel erg droevige omstandigheden, en bij de dood van alle drie staat de stoere figuur van de vrouw die door voor jan-en-alleman de was te doen haar gezin op de been houdt. Maar deze vrouw maakt, evenmin als de slachtoffers van de dood dat doen, de fout te menen dat een lijk het einde betekent. Met een wijsheid en een visie waar de wereld om hen heen geen weet van heeft, schouwen ze door schaduwen heen, en de karos waarin zij triomfantelijk rijden trekt hen het licht binnen. Het is mogelijk dat dit alles een beetje als een preek klinkt. White is echter te subtiel kunstenaar om een dergelijke fout te begaan. We lieten slechts even de botten en beenderen zien die het
skelet bijéén houden: de schrijver zelf creëerde het leven.
We willen met deze lovende woorden niet beweren dat White een volmaakte roman heeft geschreven. Vrij duidelijk is b.v. het tekort dat zijn scheppingsdrang en zijn scheppende fantasie nog niet samengaan met een daaraan beantwoordende woord- en taalbeheersing. Hij doet menigmaal denken aan de schilderende neger die telkens teleur gesteld is in zijn eigen creaties omdat het talent hem ontbreekt om wat hij ziet volkomen getrouw weer te geven. Misschien dat hij hier en daar ook iets te veel aan zijn scheppingsdrang heeft toegegeven, zodat we een lichte overwoekering krijgen van personen, van gesprekken, van incidenten. Maar niet iedereen heeft de soberheid en de woordeconomie van een Greene.
Tenslotte komt dan uitdagend nonchalant Miss Spark als een ondeugende teen-ager achter de gewichtige heren aangehuppeld en dan maar giechelen zoals de meisjes, waar ze het over heeft, zo graag doen. Ze heeft lak aan historie, aan psychologie en thema of motief: ze wil alleen maar een geintje. En zij voert een één-actertje op, en dit op een toneel waar een takje voor een hele tuin staat, en een muurtje een hele school is. En op het toneel praktisch alleen de wat excentrieke schooljuffrouw, met zes van haar pupillen, de Brodie set, die zij vormt tot de ‘crème de la crème’ van de hele school. En het stukje is geestig, en ont- | |
| |
aardt nooit in een klucht. Zo langzaam aan weten we echter wel dat Muriel Spark niet een soort vrouwelijke P.G. Woodhouse is. Haar karakters zijn grappig genoeg, maar ze zijn nooit bedoeld om komedianten te zijn zoals uiteindelijk met Jeeves, Psmith en Bertie Wooster wel het geval is. Noch schept zij situaties die de lezer doet tollen van het lachen: wat er gebeurt, - en veel gebeurt er niet in dit boek, noch in haar vroegere romans, - is aannemelijk en menselijk genoeg, we zouden bijna zeggen, gewoon. Maar Miss Spark heeft een apart zintuig voor het komische van ons aller mens-zijn, en dit ontsnapt haar nooit. Toch zijn haar karakters er nooit alleen voor hun komische kanten! En hier staan we voor het verbluffend knappe van haar zo maar wat eenvoudig weg borduren, om een ander beeld te gebruiken. Het is moeilijk om het boek - niet zo dik overigens! - niet in één ruk uit te lezen; niet dat de story de lezer niet loslaat, niet dat de moraal hem pakt, maar eenvoudig omdat de personen, vooral Miss Brodie en haar clique, hem fascineren alsof hij haar allen persoonlijk kent en bij haar lot persoonlijk betrokken is. De schrijfster bevroedt dit ook, en bijgevolg geeft ze de lezer een levensschets van de meisjes alsook van Miss Brodie zelf, waarbij de schets zich
niet beperkt tot de acht jaren dat zij bijeen zijn op de zelfde school, maar zich uitstrekt tot aan weerszijden van deze periode. De techniek van de flash-back wordt met grote kundigheid en bijna minitieus afgewogen economie gehanteerd; nog veel knapper is de flash-forward die de lezer even vertrouwd maakt met de toekomst als met het heden van de meisjes en de schooljuf. Dit alles geschiedt met een vanzelfsprekendheid en ongekunsteldheid die het kenmerk is van ware kunst.
We gebruikten hierboven het woord roman; het past eigenlijk niet bij dit boek van Miss Spark, evenmin als het past bij vroegere verhalen als The Ballad of Packam Rye, The Bachelors of Memento Mori. Ballade, verhaaltje, misschien sprookje, dekt de lading veel beter. Maar zoals in iedere ballade en ieder sprookje is er meer dan enkel het vertelsel: de mens is belangrijker dan het verhaal, en de luisteraar of de lezer is meer betrokken bij de mens dan bij het verhaal. Hij leeft mee, hij deelt lief en leed, hij leert en wordt wijzer, en hij kent zichzelf terug in de medemens van sprookje of ballade. Zo is het ook hier. Van de besproken romans is dit simpele verhaal het meest menselijke, misschien ook wel het diepste; het is zeker het weldadigst om te lezen.
Men stelt tegenwoordig aan Muriel Spark hoge eisen, omdat haar vorige boeken de verwachtingen steeds hoger hebben doen stijgen: ons laatste commentaar is: and she has done it again! weer een juweeltje van een boek.
Morris West: Daughter of Silence. - Heinemann, London, 1961, 271 pp., 16 sh. |
Alan Sillitoe: Key to the Door. - Allen, London, 1961, 446 pp., 18 sh. |
Richard Hughes: The Fox in the Attic. - Chatto and Windus, London, 1961, 353 pp., 18 sh. |
Evelyn Waugh: Unconditional Surrender. - Chapman and Hall, London, 1961, 311 pp., 18 sh. |
id.: Brideshead Revisited. Revised Edition. - Chapman and Hall, London, 1960, 381 pp., 18 sh. |
Patrick White: Riders in the Chariot. - Eyre and Spottiswoode, London, 1961, 552 pp., 21 sh. |
id.: The Tree of Life. - Penguin Modern Classics, 1961, 480 pp., 5 sh. |
Muriel Spark: The Prime of Miss Jean Brodie. - MacMillan, London, 1961, 171 pp., 13 s. 6 d. |
|
|