| |
Boekbespreking
Godsdienst
De Bijbel over het wonder, toegelicht door Dr. A. de Groot S.V.D. 112 pp., f 2,90.
De Bijbel over het huwelijk, toegelicht door Drs. G.N. Vollebregt O. Praem. 111 pp., f 2,90. Romen & Zonen, Roermond-Maaseik, 1961.
Twee deeltjes uit de bekende serie: De Bijbel over..., die zich waardig bij hun voorganger aansluiten. Beide schrijvers behandelen en belichten hun onderwerp in verband met het Oude en het Nieuwe Testament, de schrijver over het wonder wijdt een afzonderlijk hoofdstuk aan het Mattheus- en het Johannesevangelie. Wie zich de serie ‘De Bijbel over...’ aanschaft, bezit een rijke oriëntering omtrent de belangrijkste hedendaagse aspecten van de Bijbel.
P. van Alkemade
| |
Jezus Christus de Zoon van God. Een textkeuze uit het Nieuwe Testament, 89 pp. Met 50 vier-kleuren-illustraties. De Toorts, Haarlem, f 12,50.
Noël van Alphen heeft deze keuze evangelietexten voorzien van merkwaardig gestyleerde kleuren-illustraties. Dr. C.A. Rijk van Warmond schrijft er een instructieve inleiding voor. Het geheel is een smaakvolle weergave en voorstelling van Jezus Christus, zoals hij uit het Evangelie naar voren treedt. In deze tijd van terugkeer tot Bijbel en Evangelie zal dit kostbaar uitgegeven werk velen welkom zijn. Het leent zich uitstekend als geschenk en biedt een gelukkige benadering, ook voor kinderen, tot het Nieuwe Testament.
J. van Heugten
| |
Bonaventura, S., De Boom des Levens. Vert. door P. Dr. Maximilianus, O.F.M. Cap. - Vox Romana reeks. De Forel, Rotterdam, z.j. (1961), 80 pp., ing. f 3,90.
De beroemde fransciscaanse generaal, heilige en kerkleraar uit de dertiende eeuw overweegt in dit werkje Jesus' leven, van Zijn geboorte tot en met Zijn definitieve verheerlijking, die nog te wachten staat. Mooi, dat het nu is omgezet in behoorlijk leesbaar Nederlands. Ik hoop, dat het niet alleen zijn weg vindt naar theologisch geschoolden en mediëristisch geïnteresseerden. Met het oog op een ruimere lezerskring was het wenselijk geweest, dat de vertaler de middeleeuwse letterkundige, meditatieve en biblistische procédé's eens kritisch had vergeleken met die van nu. De kritiek zou zich dan naar beide kanten hebben kunnen richten. Bepaalde allegorieën bijv. (q v., 43, 52 v., 63) zullen de onvoorbereide lezer tegenwoordig wat hinderen,
| |
| |
en hem onnodig de lectuur doen staken. De gevraagde toevoeging is dan hopelijk iets voor een tweede druk, die we dit boekje toewensen om zijn gevoeligheid en diepte.
P. den Ottolander
| |
Neisinger, Oskar, Kirche der Freude. - Echter-Verlag, Würzburg, 1961, 73 foto's, 60 blz. tekst, geb. D.M. 15,-.
Het gehele christelijke bestaan staat hier gefotografeerd: paus en hiërarchie, kerkelijke gebouwen, religieuzen, missiewerk, christelijke vergaderingen en feesten, sacramenten en eredienst, spel en sport, volksgewoonten en bedevaarten, zegeningen. Zoek echter geen gedegen documentatie; veeleer de mensen die hun binnenste blootleggen in werk, gebaar, gelaat. Zoek vrouwelijke religieuzen met blaasinstrumenten, een processie-bruidje dat even de tong uitsteekt, misdienaars die de klok luiden, een bisschop met een guitaar en een pater die een olifant zegent... Zoek nochtans nergens een caricatuur, zoek en vind de waarheid die de Waarheid ontvangt: gelukkige mensen! Een eenvoudig en zacht geluk; zielen in vrede; een jeugd die haar vreugde geen baas kan; een rijpe leeftijd die open staat voor gezond genot; een oude dag bij het teer genaken van Gods welkomstgroet... En herken die vreugde in uzelf: het deemoedig geloof, de veilig-lichtende hoop, de honderdvoudiggevende liefde, de hemel die reeds begint... Men zou zo'n album der vreugde, met beelden en citaten en uitweidingen, tot in het oneindige kunnen aanvullen; maar deze verzameling werkt vanzelf in ons uit wat zij onmiskenbaar veelvuldig voorstelt.
Em. Janssen
| |
Davis, Charles (Ed.), English Spiritual Writers. - Burns and Oates, London, 1961, 233 pp., 21 sh.
Een vijftiental opstellen over Engelse geestelijke schrijvers vanaf Aelfric tot aan Ronald Knox verscheen enkele jaren geleden in The Clergy Review, het maandschrift voor de Engelse clergé. Het zijn meest bekende namen die we ontmoeten: Richard Rolle, Walter Hilton en Juliana van Norwhich uit de late Middeleeuwen; Fisher, Mors, Persons en Baker uit de turbulente zestiende en zeventiende eeuw, en daarna Newman, Manning, Faber, terwijl Chapman en Knox de rij sluiten. In de meeste opstellen vinden we een gelukkige en geslaagde combinatie van een korte levensschets en summiere uiteenzetting van hun geestelijke leer.
W. Peters
| |
Roche, André, s.j., Ce feu qui dévore. 50 méditations sur la bible. - 3e édit. Editions de l'épi, Parijs, 196 pp.
Elke overweging behandelt een kort verhaal, dat zo levendig mogelijk wordt voorgesteld; en daarin ligt dan een ontmoeting met Christus. Exegese en zelfs theologie blijven ver; het gaat slechts om het contemplatief stil blijven bij het bijbels gebeuren. Naar ons oordeel heeft de auteur wel gelijk, wanneer hij de overweging van de wetenschap gescheiden houdt; toch drijft hij de scheiding te ver door: als zou de hedendaagse bijbelkennis praktisch geen vernieuwde gebeds-inhoud bevatten. En om die reden is de bundel wèl voor eenvoudigen geschikt, minder voor ontwikkelden. Twaalf overwegingen putten hun materie uit het Oude Testament, eenendertig uit het Evangelie.
Em. Janssen
| |
Mourgue, Gèrard, Dieu dans la littérature d'aujourd'hui, Paris, Ed. France-Empire, 1961, 284 pp.
Dit boek tracht aan te tonen dat het werk van veel auteurs die zich als atheïsten aanmelden feitelijk een poging is om God te vinden of God door andere waarden te vervangen. Deze onderneming was gevaarlijk en G. Mourgue ontsnapt niet aan dit gevaar: de ongerustheid in de hedendaagse literatuur is meer dan een loutere kwestie van woorden. Bovendien had de auteur zich bij enkele romanschrijvers moeten beperken en niet een tiental schrijvers van tweede rang in zijn studie moeten betrekken. Op deze enkele punten na, bevat het werk overigens zeer goede hoofdstukken.
R. Andrianne
| |
Vaart Smit, H.W. van der, Geboren zu Bethlehem. - Patmos-Verlag Düsseldorf, 1961, 182 pp., D.M. 9.80.
Menigeen zal het met het voorwoord van Prof. K. Schelke eens zijn, dat het de moeite waard is het gebeuren in de Kerstnacht met zijn voor- en na-geschiedenis zo historisch mogelijk weer te geven. De eenvoudige waarheid schaadt de devotie niet. De schrijver heeft een ernstig verantwoorde poging gedaan, maar hij zal zich niet verwonderen, dat men hem niet overal zal volgen. Het is mogelijk dat de H. Joseph bejaard was; met nog een huwelijk vóór het huwelijk met de H. Maagd verklaart men dan gemakkelijker de ‘broeders’ van Jesus. Meer dan een mogelijkheid, die velen liever niet aanvaarden, is het echter niet. De situatie van de H. Maagd vóór haar huwelijk wordt wel
| |
| |
wat erg ‘vreemd’ getekend. De oosterse vrouw en het meisje leefden gereserveerd, het huwelijk was primair een aangelegenheid van regeling door de ouders. Vervolgens maakt een gelofte van zuiverheid iemand nog geen ‘kloosterling’. Het is meer dan waarschijnlijk dat beiden, Maria en de H. Joseph, door Gods genade de waarde van de gelofte van zuiverheid begrepen, zoals de H. Kerk deze nu leest. Veel waardevolle gegevens geeft de schrijver ons heel zeker.
C. Minderop
| |
Wand J.W.C., Anglicanism in History and Today. Weidenfeld and Nicholson, London, 1961, 265 pp., 42 sh.
Dit royaal uitgegeven boek geeft een heldere uiteenzetting van de geschiedenis der Anglicaanse Kerk, van haar leer, van verschillende vormen van wat tegenwoordig heet churchmanship, alsook van haar werkzaamheden en innerlijk leven. Deel uitmakend van de serie History of Religion bevat het weinig nieuws; zijn waarde schuilt voornamelijk in een eerlijke en eenvoudige weergave van wat met Anglicanisme bedoeld wordt. Voor de niet-Anglicaan gaat wel de meeste aandacht uit naar de uiteenzetting van verschillende denk- en ook leer-richtingen binnen de Staatskerk. Juist omdat het voor de buitenstaander moeilijk is comprehensiveness, d.w.z. de alomvattendheid van de Kerk op het gebied van leer en liturgie, juist aan te voelen en te waarderen, zal zich zijn belangstelling in beduidende mate richten op de behandeling van deze zaken. We kunnen alleen maar zeggen dat ze duidelijk is, maar nergens overtuigt. Het geheel is een uitstekend oriënterend boek over Staatskerk en Anglican Communion.
W. Peters
| |
Daniël-Rops, Sheen, Fulton, This is the Mass. - The World's Work, Kingswood, Surrey, 1961, 191 pp., 12/6 sh. (geïllustreerd).
Dit is een pocketuitgave van het nog al monumentale boek uit 1958. Tekst en foto's zijn onveranderd gebleven; de verklaring van de liturgische handelingen en de daarop volgende gebeden maken de eigenlijke waarde uit van dit handige boekje.
W. Peters
| |
Bruning, Henri, Vormkracht en onmacht der religie. Missionair christendom. - Uitg. Verbum humanum, Arnhem, 231 pp., 1961, f 11.25.
Van de nu ruim zestigjarige dichter en schrijver Henri Bruning is wederom een boek verschenen dat belangrijk genoeg is om veler aandacht te trekken. Het heet Vormkracht en onmacht der religie, een titel die de inhoud minder gelukkig weergeeft dan de ondertitel ‘missionair christendom’. Hoofdinhoud is ongeveer: hoe heeft de missionering de niet-christelijke religies, vooral het boeddhisme, tegemoet te treden? Bruning is een diepzinnige en niet gemakkelijk te bevredigen geest, die eigen wegen gaat op zoek naar waarden en waarheid en geen heiligenhuisjes ontziet. Hij heeft een grondige studie gemaakt van het boeddhisme en daarin waarden ontdekt, die hem in fel conflict brengen met Pater van Straelen. Deze laatste kent het Oosten uit jarenlange ervaring en dit onmiddellijk contact met Oosterse volken en hun levenswijze leidt hem tot andere conclusies dan waartoe Bruning komt. Of van Straelens vizie op het Japanse boeddhisme ‘exclusief het openhartige produkt van zijn weinig gelukkige persoonlijkheid is’ (p. 141), betwijfel ik. Van Straelen stelt zich te weer tegen de betovering die Oosterse religies op ontkerstende Westerlingen uitoefenen. Bruning is een radicalist, die van wat hem waardevol toeschijnt moeilijk schaduwen zien kan, een tot mystiek neigende geest op een eenzame wachttoren. Deze polemiek vertroebelt, vooral na en wegens het eerste hoofdstuk, het overigens bijzonder waardevolle boek, dat het christendom in kern en wezen voorstelt en een missionering op allerhoogst niveau de weg baant.
J. van Heugten
| |
Renckens, S.J., Drs. H., De Profeet van de Nabijheid Gods, Schriftlezing uit Isaias 1-12. - Lannoo, Tielt-Den Haag, 1961, 256 pp., ing. Fr. 80, geb. Fr. 105.
De eerste twaalf hoofdstukken van Isaias, die hier vertaald en becommentarieerd worden, treden ons bij iedere lezing weldoend tegemoet. Dit zal wel te danken zijn aan het feit dat dit boek gegroeid is uit ‘radiotoespraken’, die veel inleiding en een te ingewikkelde bespreking onmogelijk maken; nog meer echter aan de bewuste opzet van de auteur. De voornaamste verdienste van dit bescheiden maar uiterst rijke boek is dat het ons helpt om deze profetische teksten christelijk te lezen en te overwegen. De lezer vindt hier een grote rijkdom van bijbels inzicht. Dit wordt niet systematisch aangebracht, altijd naar aanleiding van een of andere tekst, maar dan toch zo dat men na de zeventien lezingen verrast is over de verdieping welke men gewonnen
| |
| |
heeft in de profetische boodschap. Telkens weer wordt er op gewezen hoe Isaias' woorden een eeuwige boodschap inhouden voor alle mensen. Ze raken geloofsgegevens, geloofservaringen en geloofsproblemen die historisch oud en tegelijk eeuwig actueel zijn.
J. Lambrecht
| |
Dempf Alois, Meister Eckhart. Herder-Bücherei nr. 71. - Verlag Herder, Freiburg i.B., 190 pp., D.M. 2,20.
Het werk van Prof. Dempf over Eckhart is nu in een goedkope pocket-uitgave te krijgen. Kan men het geen ontspanningslectuur noemen, het is zonder twijfel de beste synthetische studie over Eckhart. Gewoonlijk probeert men zijn thomisme te bewijzen, ofwel een soort idealistische theoloog van hem te maken, voorloper van het later wijsgerig idealisme, en in alle geval behandelt men zijn mystieke geschriften als een theologisch systeem. Prof. Dempf toont wel, hoe belangrijk Eckharts theologie is voor het begrip van zijn taal en denkwijze, maar probeert niet zijn mystiek van uit zijn theologie te verklaren; de voornaamste fout van de Magister Eckhart was precies te veel theologiesysteem, zijn vak, op de beschrijving van een bovenrationele, intuïtieve en passieve ervaring te hebben toegepast. Dempf heeft de grote verdienste, de prioriteit van de liefdevereniging, die bron wordt van boven-verstandelijke kennis, bij de rijpe Eckhart duidelijk in het licht te stellen. Nicolaas van Cusa heeft ongetwijfeld Eckhart verder doorgedacht, doch vergeten we niet dat hij in zover niet meer Eckhart is.
A. Deblaere
| |
Fraine, S.J., J. De, La Bible et l'Origine de l'homme. - Desclée De Brouwer, Bruges, 1961, 130 pp., Fr. 96.
Van de drie vragen in dit boekje gesteld, de vraag naar 's mensen afkomst, naar het tijdstip van zijn wording en naar het aantal individuen die het eerst tot het mens-zijn kwamen, is vooral de laatste voor een katholiek in verband met zijn geloof actueel. Onmiddellijk worden we door S. gewaarschuwd: de wetenschappen die zich met deze vragen bezig houden doen het vanuit een verschillende gezichtshoek, wat ons minder gauw tot formele tegenspraak kan doen besluiten. In een tweede hoofdstuk worden de voornaamste bijbelteksten in relatie met deze vragen onderzocht: S. legt nadruk op zijn bedoeling, vóór alles wil hij de letterlijke zin bepalen; daarbij laat hij met fijne schakering telkens de distinctie gelden tussen wat voor de hagiograaf gewoon erfgoed was, als zodanig onkritisch geponeerd, en wat de eigenlijke affirmatie uitmaakt. Een laatste deeltje behandelt de (erfzonde)-leer van de Kerk: hier weer dezelfde prijzenswaardige zorg objectief naar de teksten te luisteren. We zijn S. dankbaar voor de heldere uiteenzetting der problemen, voor zijn genuanceerde exegese, voor zijn zorg bijbel en kerkelijke doctrine niet voorbarig en onwijs als tegengesteld te doen doorgaan met mogelijke resultaten van het wetenschappelijk onderzoek. Wat Rom. 5 betreft, zal de lezer graag de lichtaanbrengende uitleg aan de hand van de corporatieve persoonlijkheid volgen waar het gaat over de parallel Adam-Christus en de wijze hoe beiden hun ‘nakomelingen’ in zich bevatten. Subtieler en minder overtuigend waarschijnlijk is de distinctie tussen de éne zonde (in elk geval vereist) en de éne zondaar (p. 96).
J. Lambrecht
| |
Kirchgässer, Alfons, Kalenderblätter. Geistliche Glossen. Vierte Folge. - Knecht, Frankfurt am Main, 1961, 242 pp., geb. D.M. 15.80.
Dit is de vierde bundel van geestelijke opstellen, die bijna alle in Der Christliche Sonntag verschenen. Weekbladartikelen dus! en hoe kunnen die samen een goed boek vormen? Eerst worden ze aandachtig gegroepeerd onder ‘Erbauliches, Kritisches, Dunkelheiten, Christusgemeinschaft, Kirche’, en men ziet reeds dat de verzameling tegelijk veelzijdig en gestructureerd is. Daarna treft ons, van stuk tot stuk, de verscheidenheid van toon, materie, behandeling: actualiteit, dogma en gebed, moraal en zelfs esthetica, ervaring en geschiedenis, alles op tijd en stand, telkens even spontaan! En tenslotte worden we aangegrepen door het alleseisende christendom, dat hier als doorlopend thema opklinkt. Men leest zo'n boek niet ineens; maar wie er een goede gezel van maakt, zal tegelijk veel leren, schoner leven, intenser geloven.
Em. Janssen
| |
Gelin, A., La prière des psaumes. - Editions de l'Epi, Parijs, 1961, 111 pp.
Van de betreurde professor in de oudtestamentische exegese aan de Facultés catholiques van Lyon (hij overleed op 7 februari 1960), worden hier vier voordrachten gebundeld, die hij enkele maanden voor zijn dood gehouden had. De eerste conferentie toont aan hoe het gebed van de psalmen wortelt in een ongedwongen dagelijks bidden, dat kultisch
| |
| |
gestyleerd wordt. In het tweede deel wordt er op gewezen hoe de psalmen God zoeken, zowel langs de tekenen van de schepping, de geschiedenis, de tempel (‘Gods rust’), het volk en het woord, als boven de symbolen uit (‘als een klein kind, op de schoot van moeder’, zoals het prachtige beeld van Ps. 131 het verwoordt). De derde voordracht laat uitschijnen hoe intens de psalmen gedragen zijn van een ongeschokte hoop op een historisch-gemeenschappelijk en op een strikt persoonlijk heil. Ten slotte wordt aangetoond hoe Christus (in de nieuwtestamentische interpretatie der psalmen) ‘zanger’, voorwerp en aangesprokene van die oudtestamentische gebeden wordt. Dit summiere overzicht is niet bij machte de ongemeen-diepe rijkdom van deze vier voordrachten te suggereren; inderdaad is men telkens getroffen door de soliede vroomheid van vele verrassende inzichten. Wegens hun zuivere benadering van de ‘God van de glorie’ zowel als van de ‘God van goedheid’, van het ‘ecclesiale’ heil zowel als van de individuele nood van de ‘tutoyeurs de Dieu’, blijven de psalmen uiterst actueel nu, en kunnen ze zo ongedwongen ‘katholiek’ (d.i. algemeen in ruimte en tijd) gebeden worden. Daarop gewezen te hebben, is de grote verdienste van dit rijke boekje. Ten zeerste aanbevolen.
J. De Fraine
| |
Magiera, K., Kleines Mädchen Hoffnung. - J. Knecht, Frankfurt / M., 1961, 534 pp., geb. D.M. 16,80.
Dit merkwaardige boek beschrijft het lang niet sensationele en toch rijk gevarieerde leven van een parochie gedurende de Goede Week in de grootstad Berlijn. Het zijn de alledaagse problemen van de zielzorg die telkens in heel concrete gevallen worden voorgesteld: de moeilijkheden in de gezinnen waarin de vrouw of de man, zonder ooit onvriendelijk of sectair te zijn, religieus onverschillig is; het gemengde huwelijk, ziekenbezoek, enz. Gaandeweg geraakt men ook vertrouwd met vele aspecten die typisch zijn voor elke Duitse grootstad van thans: de ontreddering van de ingeweken vluchtelingen en, bij vele ouderen die zich bezinnen, het inzicht dat zij vaak, ook als priester, zwaar hebben gefaald in de nazitijd. De auteur maakt de mensen niet beter, niet minder middelmatig dan ze zijn: maar het milde begrip waarmee hij hun kleine, en toch niet onverdienstelijke leven beschrijft, rechtvaardigt de titel ‘Hoop’ die hij aan zijn werk gaf. Dat de auteur voor iedere dag van zijn Goede Week telkens een andere, nagenoeg volledige levensgeschiedenis brengt, doet wel iets te gekunsteld aan.
H. Jans
| |
Ogge, Emilio, Les élus des nations (traduit et adapté de l'italien). Collection ‘Siècle et Catholicisme’. - Mame, Parijs, 1961, 324 pp., NFr. 8,70.
Dit boek stelt zich als enig doel aan de diocesane directeuren van de missiewerken, aan de priesters en de ijveraars van deze werken, en aan alle katholieken die zich voor missieproblemen interesseren wat stof ter overdenking en ter studie aan te bieden, betreffende het Sint Petrus' liefdewerk ten voordele van de inlandse clerus in de missielanden. Het rijgt dan ook veel propagandamateriaal aaneen over deze kwestie: aanhalingen van pausen en missiologen, statistieken en stichtelijke voorbeelden. Er is wel een zeker geografisch plan, maar het boek munt toch niet uit door orde. Een uitgebreide inhoudstafel maakt het evenwel mogelijk een en ander terug te vinden.
R. Capoen
| |
Dejaifve, S.J., G., Pape et évêques au premier Concilie du Vatican (Coll. Présence Chrétienne). - Desclée de Brouwer, Brugge, 1961.
Hiermee stelt de bekende ecclesioloog een bundeling artikelen uit de Nouvelle Revue Théologique voor aan een ruimer publiek. Onderhoudend geschreven, trefzeker de centrale vragen van het Vaticanum I aanvattend en deze evenwichtig interpreterend, is dit kleine werkje een uitstekende inleiding tot wat onvermijdelijk een belangrijk discussiepunt van het Vaticanum II zal worden: de zin van het episcopaat in de Kerk.
J. Kerkhofs
| |
Literatuur
Bordewijk, F., Tijding van ver. Roman. Nijgh & Van Ditmar, 's-Gravenhage-Rotterdam, 1961, 297 pp., f 9,90.
Een roman van Bordewijk is altijd de moeite van het lezen waard. Hij handhaaft zich, in tegenstelling met Vestdijk, steeds op hoog niveau en heeft geen inzinkingen zoals deze. Hij heeft een ongewoon intelligente kijk op de mensen en het mensenleven en weet een plot, een verwikkeling te knopen en te ontknopen. Graag beschrijft hij eigenaardige, bij- | |
| |
zondere mensen, die wat vreemd afsteken op hun vaak kleurloze omgeving. In ‘Tijding van ver’ is de hoofdfiguur een bijna overbeschaafd rechter, die er een wonderlijke filosofie over de dood op na houdt. Het boek staat volkomen buiten alle religieuze ruimte, zodat deze doodsfilosofie een gelovig christen niet veel zegt. De rechter raakt indirect verwikkeld in een kindervoogdijgeschiedenis en in nog andere complicaties, die alle met superieur talent verhaald worden. Zelfs het na-oorlogse nozemverschijnsel speelt er een rol. Het is wel een der beste romans van 1961.
J. van Heugten
| |
Huizinga, Leonhard, Vlucht van Morotai. Roman. Leopold, Den Haag, 1961, 252 pp., f 8,90.
Vlucht van Morotai is een avonturenroman, die de lezer meer door het onverwachte en zeldzame der avonturen zal aanspreken dan door de psychologisch verzorgde bewerking. Een Amerikaans vliegenier, voorbeeldig in alles, deserteert na de oorlog en leidt op de Molukken een leven als Zeus op de Olympus. Ten slotte wordt hij in het oerwoud van Nieuw-Guinea gevonden, halfdood en gebroken. Dit alles wordt zonder veel litteraire kunst of menselijke verfijning beschreven in de trant van een jongensboek. Een jongensboek is het echter allerminst, wegens de sexuele escapades van deze Molukken-Don Juan.
J. van Heugten
| |
Verroen, Dolf, Onderdak. Leopold, Den Haag, 1961, 133 pp., f 4,50.
In Onderdak biedt de auteur een zevental verhalen aan, die alle iets schrijnends hebben, doordat de schrijver mensen opvoert in situaties, waarin angst en vrees domineren. De schrijftrant is in overeenstemming met de situaties, kort en direct als een standrechtexecutie. Het eerste verhaal kan als ymbool of symptoom voor de volgende gelden: een jongeman komt thuis, vrijgelaten door de bezettende macht, omdat hij blijkbaar zijn medeverzetslieden verraden heeft. Diezelfde avond valt hij als slachtoffer door diezelfde verzetslieden. Een wrange, bittere werkelijkheid.
J. van Heugten
| |
Vondel, Maeghdepalm. Literair historisch toegelicht door P. Dr. Maximilianus O.F.M. Cap. - De Forel, Rotterdam, 1961, 77 pp., ing. f 4,50.
In 1658 werd Anna Bruining, een nicht van Vondel en bekeerlinge uit het protestantisme, geprofest bij de zusters clarissen. Haar oom schreef voor haar toen een gloedvol gedicht, sterk contrareformatorisch. Hij bezingt het afleggen van de kloostergeloften als mystiek huwelijk, weidt geestdriftig uit over de geloften van armoede en maagdelijkheid, alsook over gebed en boete. Pater Maximilianus verklaart deze verzen vanuit heel Vondel's werk, de H. Schrift (waar de dichter steeds toespelingen op maakt), de beeldende kunst en de geschiedenis van cultuur en spiritualiteit. Herhaaldelijk staat hij sterk in zijn kritiek op vroegere commentatoren, dank zij zijn grotere kennis van de Bijbel en het franciscanisme. Ook zijn stilistische notities dragen bij tot beter begrip en intenser genieten van dit gedicht, dat zo'n gezonde, enthousiaste kijk geeft op de religieuze staat en heel het christelijk leven. De interpretatie gaat dieper en is toch begrijpelijk voor nietvaklui. Apart vermeldenswaard zijn hier enkele passages over de armoede (32 v.), boetvaardigheid (40), Kerk, humanisme en antieken (51) en christelijke strijdbaarheid (51-3).
P. den Ottolander
| |
Hadewijch, Strofische gedichten. Middelnederlandse tekst en moderne bewerking met een inleiding door Prof. Dr. E. Rombauts en N. de Paepe (Klassieken uit de Nederlandse Letterkunde......, nr. 12) - W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle, 1961, ing. f 14,50.
De positivistische literatuurhistoricus Jan te Winkel is er gelukkig niet in geslaagd, Hadewijch, haar mystieke leer en haar kunst onmogelijk te maken. Door toedoen van J. Van Mierlo e.a. heeft zij nu een ereplaats in de geschiedenis van de Dietse letterkunde. Maar ondanks zijn commentaar op haar Strofische gedichten blijven deze moeilijk lees- en genietbaar voor de neerlandici, laat staan voor anderen. Deze editie nu biedt, behalve de Middelnederlandse tekst met inleiding, ook een complete vertaling en is daarom een evenement. Zij is onmisbaar bij de taalkundige Hadewijch-studie. En ook voor literatoren en historici: nu pas kan men zich mede door cursorische lezing een beeld van deze poëzie en haar inhoud vormen. De vertalers wilden vooral duidelijk zijn en offerden daaraan bijv. de uniforme vertaling op van kernwoorden als ‘minne’, ‘lief’ en ‘huwe’. Daardoor ging iets verloren, maar werd meestal meer gewonnen. In voetnoten en achterin krijgen we al wat toelichting, soms met kritiek op Van Mierlo, maar de schrijvers beloven ons een uitvoeriger commentaar. De dichteres
| |
| |
is het waard, haar sublieme leer over liefde en zieleadel verdient alle aandacht, ook van theologen en filosofen. De ‘fortitudo’ en de ‘suavitas’ doordringen elkaar hier. Het thema van de veeleisende, alles gevende Minne bezingt zij verrukt en verrukkelijk. Deze extase is uiteindelijk geen zelfvervreemding of zelfvernietiging, maar zelfwording, zelftranscendering dank zij de Ander: door Zijn lijden en kruis worden wij gebracht tot de heerlijkheid van de verrijzenis. De studie van Marcel Brauns over fierheid in de religieuze beleving misten we bij de bibliografie. Helaas verrasten ons diverse taalfouten, maar dat zijn betrekkelijke kleinigheden bij deze monumentale prestatie. Zoals iedere vertaling is deze tegelijk interpretatie, mede door verduidelijkende toevoegingen tussen haakjes. Ook daarom, en met de beste verwachtingen, zien we uit naar de editie met volledig wetenschappelijk apparaat.
P. den Ottolander
| |
Blanchet, André, La Littérature et le Spirituel (Classiques d'hier et d'aujourd'hui.) Parijs, Aubier; Ed. Universelle, Brussel, 1961, 315 pp.
In 1959 werd ‘Le grand prix de la critique littéraire’ aan Pater Blanchet toegekend. Dit boek vormt het derde deel van zijn werk en bevat studies over Homerus, Dante, K. Mansfield, Supervielle, Valensin, Gide, Jammes, Claudel, Mauriac, Montherlant, Aragon, Camus, Saint-John Perse, Simone de Beauvoir. Net als in de eerste twee delen toont ook hier Pater Blanchet dat hij een scherpzinnige criticus is, soms wat polemisch maar toch altijd nieuw. De hoofdstukken over Camus en Simone de Beauvoir lijken ons de beste. Misschien kan men betreuren dat de auteur Fr. Mauriac aanvalt met dezelfde wapenen die hij bij deze auteur afkeurt namelijk: de persoonlijke aanval en een gebrek aan hoffelijkheid. Pater Blanchet heeft een eigen visie op de literatuur en hij durft het aan de idolen tot hun juiste verhouding te reduceren.
R. Andrianne
| |
Reeves, James, Great English Essays. - Cassell, London, 1961, 442 pp., 30 sh.
Deze bloemlezing uit de Engelse essayistische belletrie opent met Francis Bacon en sluit met de free-lance journalist Paul Jennings, en daar tussen in vinden we de namen van alle groten op dit terrein. Het woord essay moet niet te eng worden opgevat: naast erkende assayisten als Lamb en Hazlitt en, later, Belloc en Chesterton, vinden we ook Macaulay en Newman. De zeventig opstellen worden voorafgegaan door een zeer korte inleiding. Het is geen boek om in een ruk door te lezen, maar een mijn waarin men menigmaal met vreugde zal afdalen. Het is een boek voor wie zich nog de tijd en luxe gunnen van ‘good things well said’.
W. Peters
| |
Stevenson, Lionel, The English Novel. - Constable, London, 1961, 538 pp. 32 sh. 6 d.
Schr. heeft naar zijn eigen woord een panorama willen geven van de Engelse roman, en hij is hierin geslaagd. Het impliceert dat zijn waarde meer gelegen is in een massa gegevens omtrent romans en hun auteurs dan in een critische beoordeling hiervan. Een eigen geluid valt dan ook voornamelijk te beluisteren in de compositie van het boek: hij onderscheidt in de geschiedenis van de Engelse roman een veertiental phasen, en deze worden redelijk aannemelijk gemaakt.
W. Peters
| |
Schaper, Edzard, Macht und Freiheit. Verlag Jakob Hegner, Keulen, 383 pp., 1961, 10.80 D.M.
In deze uitgave zijn twee vroeger verschenen romans tot één verenigd. Schaper beschrijft hier op de hem eigen meesterlijke wijze een episode van verzet tegen de geheime politie-macht van Napoleon. Zoals vaak bij Schaper speelt de priester hier weer een voorname rol.
R.S.
| |
Tedlock, E.W., Frieda Lawrence: The Memoirs and Correspondence. - Heinemann, London, 1961, 436 pp., 42 sh.
De overweldigende belangstelling voor D.H. Lawrence in deze laatste jaren dwingt als vanzelfsprekend de aandacht ook in de richting van zijn vrouw. Emma von Richthofen werd in 1879 te Metz geboren. Frieda (haar derde naam) huwde in 1899 met Ernest Weekley, toen een jonge lector in Nottingham. Het huwelijk werd vlak vóór de eerste wereldoorlog ontbonden, en zes weken daarna trad zij opnieuw in het huwelijk, en wel met de romanschrijver Lawrence. Deze stierf in 1930. Frieda zelf stierf, na een derde huwelijk op een en zeventig jarige leeftijd, in 1956. Deze uitgave bevat wat er aan fragmenten van een autobiografie bestaat (meestens gesteld in de derde persoon, met fictieve namen), enkele zeer korte essays, en voorts ruim twee honderd brieven, waarvan ongeveer drie- | |
| |
kwart dateert van ná Lawrence's dood. We vinden noch de persoon van Frieda Lawrence belangrijk genoeg noch haar geschriften, en dat dit boek nieuw licht werpt op de gestalte en de geest van Lawrence zelf is slechts in heel bescheiden mate waar.
W. Peters
| |
Orwell, George, Collected Essays. - Mercury Books, London, 1961, 434 pp., 12 sh. 6 d.
In deze superieure paperback zijn bijeengebracht de meeste en voornaamste opstellen van George Orwell (bekend auteur van Animal Farm en 1984; gest. in 1950). Zij werden geschreven tussen de jaren 1931 en 1948 en zijn van zeer gevarieerde inhoud; Eric Blair was een onrustige mens met veelzijdige belangstelling: literatuur, politiek, sociologie, antisemitisme, godsdienst, e.a. onderwerpen komen in deze opstellen ter sprake, en het loont altijd de moeite van Blair's opinies, vooral ook van zijn bewogenheid, kennis te nemen.
W. Peters
| |
Sanfter Schrecken. 10 ruchlose Geschichten von Stanley Ellin. Vert. Henry Goverts. Verlag Stuttgart, 285 pp., 1961, 16.80 D.M.
Deze Amerikaanse auteur is een meester in het schrijven van criminele short-stories, stories die zich niet afspelen in de onderwereld, doch in de dagelijkse wereld en omgeving. Een eigenaardig genre verhalen, mysterieus, een beetje griezelig en toch aanvaardbaar.
J. van Heugten
| |
Nebel, Gerhard, Pindar und die Delphik. Ernst Klett Verlag, Stuttgart, 1961. 295 pp., 19.50 D.M.
In dit niet gemakkelijk te lezen boek ontwikkelt de auteur een eigenaardige visie op Pindaros en de grote tragici, die hij vanuit zijn christelijke levensbeschouwing vooral religieus tracht te verklaren. Zeus is het masker van Jahweh, de God van Israël. Pindaros is de heraut der voor de heidenen omsluierde godheid. Nebel is een met het heden in vijandschap levende geest, die links en rechts slagen uitdeelt en veel verschijnselen der Griekse wereld anders ziet dan velen van zijn in de filologenwereld beroemde voorgangers. Dit boek is een pendant van zijn vroeger werk over Homeros; Homeros haalt de goden naar de aarde, Pindaros doet het omgekeerde. Een merkwaardig boek dat classici interesseren zal.
P. van Alkemade
| |
Overhoff, Eine Familië aus Megara. Verlag Jakob Hegner, Keulen, 1961, 180 pp. Dritte Auflage, 11.30 D.M.
Een verhaal in briefvorm ongeveer uit de tijd van Alexander de Grote. Een twintigtal brieven van verschillende hand reflecteren de tijdsgebeurtenissen en de reacties daarop telkens op persoonlijke wijze. De ‘Familie aus Megara’ vormt het centrum dezer uit vele oorden geschreven epistels.
R.S.
| |
Radecki, Sigismund von, Ein Zimmer mit Aussicht. Verlag Jakob Hegner, Keulen, 344 pp., 1961, 17.80 D.M.
In ‘Ein Zimmer mit Aussicht’ heeft de auteur een aantal ‘praatvaria’ gebundeld over alle mogelijke onderwerpen: Radecki is geistreich en weet over alles en nog wat onderhoudend te praten en te schrijven. Sommige dezer stukken zijn luchtig, andere diepzinnig. Een groot gedeelte van het boek wordt ingenomen door vertalingen van essays en short stories uit het Russisch en Engels.
R.S.
| |
Beaufort, Henriëtte L.T. de, Dolly van Arnhem. Roman. - Leopold, Den Haag, 1961, 427 pp., 4e druk, f 4.90.
Een roman die in een goed decennium een vierde druk beleeft, moet een ruim publiek bezitten. Dolly van Arnhem is een zeer leesbaar boek zonder een litteraire verrassing te zijn.
R.S.
| |
Wright, David, Roy Campbell. - The British Council, National Book League en Longmans, London, 1961, 43 pp., 2 sh. 6 d.
Dit heldere korte overzicht van het oeuvre van de katholieke Zuid-Afrikaanse dichter (stierenvechter, journalist, en wat hij nog al niet meer geweest is!) vermelden we omdat dit deeltje het vijftigste is dat over literaire figuren uit deze eeuw handelt; het maakt deel uit van de serie Writers and Their Work (besproken in Streven, oktober 1958), die nu uit bijna 150 deeltjes bestaat: en de standaard blijft onverminderd hoog.
W. Peters
| |
Gallico, Paul, Confessions of a Storyteller. - Michael Joseph, London, 1961, 434 pp., 21 sh.
We zijn nooit bijzonder gevallen in de verhalen van deze schrijver, maar we moeten toegeven dat dit boek ons bijzonder is meegevallen. De reden hiervan is dat het altijd interessant is om het
| |
| |
atelier binnen te gaan van een kunstenaar en hem daar aan zijn werk te zien. Welnu, na een korte autobiografische schets geeft schr. ons twintig van zijn honderd en dertig verhalen, die zijn schrijversloopbaan vrijwel geheel bestrijken. Ieder verhaal wordt voorafgegaan door zijn eigen ontstaansgeschiedenis. Het is daardoor ook een leerzaam boek geworden: en we moeten zeggen, we hebben het gewaardeerd zo in het vertrouwen te zijn genomen. De schrijver, die voornamelijk een naam was, laat zich hier kennen als mens, en het is een aangename ontdekking.
W. Peters
| |
Turnell, Martin, Modern Literature and Christian Faith. - Darton, Londen, (imp.: Meulenhoff, Amsterdam), 1961, 69 pp., 12 sh. 6 d.
In drie lezingen bespreekt de katholieke criticus achtereenvolgens het verschil tussen middeleeuws religieuze poëzie en moderne, de levenshouding van de drie agnostische romanschrijvers Lawrence, Foster en Virginia Woolf, en ten slotte de geloofsbeleving zoals deze in het werk van Claudel, Mauriac en Graham Greene naar voren treedt. Het spreekt vanzelf dat problemen van dergelijke omvang niet volledig behandeld kunnen worden; maar Turnell's meningen en ideeën zijn stimulerend en vaak even hard en hoekig als de taal waarin hij hen uitdrukt.
W. Peters
| |
Roover, Adriaan De, Testvliegen. - Uitg. Ontwikkeling, Antwerpen, 1961, 55 pp.
Tijdens een lezing gehouden op 5 sept. 1953 te Antwerpen zei A.D.R. onder meer: ‘Het zijn vooral de surprisen in de poëzie die mij gelukkig maken. De surprisen van woord, beeld en klank’. Zijn Testvliegen hebben ons - helaas - niet bijster gelukkig gemaakt! Hier en daar een ‘surprise’, een poëtische goudkorrel, ongetwijfeld, maar een surprise maakt nog geen gaaf gedicht uit. A.D.R. kan vooralsnog de experimentele poëzie heel wat knapper theoretisch uiteenzetten (cfr. zijn 2 × poëzie) dan ze door de magie van het woord belichamen. Waar A.D.R. in 1952 H. Van Herreweghen en A. De Wilderode als zondagsdichters doodverft, zou hij ons heel gelukkig maken zo zijn test-periode spoedig ten einde liep en hij ons verrast door zijn zuiver dichterschap naast dat van bovengenoemde zondagsdichters! Is er dan niets positiefs te zeggen? Toch wel: J. Walravens nam vier goede gedichten op in zijn bundel Waar is de eerste morgen (de levende experimentele poëzie in Vlaanderen).
L. Vanden Broek
| |
Hoeven, Jan van der, Lecina, je land. - Uitg. Ontwikkeling, Antwerpen, 1961, 39 pp.
Deze eerste dichtbundel welke we van J.v.d.H. lezen heeft ons kunnen bekoren. Geografisch een nieuw land betredend (Spanje) exploreert hij dit met een vaak verrassende poëtische sensibiliteit voor de taal: ‘Aan de heilige berg ingeboren der aarde, snijdt gij een lied aan mij aan,.... en treft mij aan, waar ik overhuiver tot taal’ (p. 34). In het schroomvol aftasten der dingen treft hij menigmaal door zijn kleurige frisheid en oorspronkelijk beeld. Waar hij echter sacrale woorden aanwendt, breekt het beeld wel eens stuk.
L. Vanden Broek
| |
Bergeyck, Jacques, e.a., Kongo ya lobi. - Davidsfonds, Leuven, 1961, 285 pp., ing. Fr. 80, geb. Fr. 110.
Ter gelegenheid van het vierde lustrum van Band (algemeen tijdschrift voor Vlaams cultuurleven in Afrika) en het eerste van Zuiderkruis, - beide tijdschriften versmolten begin 1960 tot Band-Zuiderkruis - vatte men de uitstekende idee op een keuze samen te stellen uit hetgeen Vlamingen tot nog toe in Afrika aan literaire arbeid presteerden. We staan verrast over het resultaat: de ontmoeting der Vlaamse persoonlijkheid en de Afrikaanse ziel is uitgegroeid tot een specifieke Vlaams-Afrikaanse literatuur: Vlaamse eigenheid verruimd en verdiept door de ondoorgrondelijkheid en het vaak huiveringwekkende van een voor ons geheimzinnige wereld. Uit de circa 115 tropische novellen verzamelde E. Janssen keurig en kundig een zeer rijke bundel. Dit is niet alleen een daad van verdiende erkenning, maar het wekt tevens onze bewondering voor het cultureel dynamisme van de Vlamingen in Afrika.
L. Vanden Broek
| |
Nooteboom, Cees, Het zwarte gedicht. - Uitg. Querido, Amsterdam, 1960, 40 pp., f 3.90.
Nooteboom kent maar één situatie, één stemmingswereld, één soort menselijk bestaan: alles is altijd ontredderd, in al zijn werk; steeds gebeurt het meest wanhopige, met een regelmaat die eerder vervelend dan beklemmend is: ‘radeloos drijf ik / in een valluik van nevel’ heet het
| |
| |
dan; en, voor de zoveelste keer: ‘in mijn keel krampt en kankert / het gedicht’. Was er in zijn ‘Koude Gedichten’ nog sprake van een soort verzet tegen het bederf, in deze laatste bundel geeft hij zich gewonnen aan zijn isolement, het zwarte gedicht. En men betwijfelt, of er vanuit deze houding nog ooit een gedicht mogelijk is. Cynisme en onmacht tot leven, honderdmaal gezegd en gelezen; bitterheid die ook poëtisch geen nieuwe vormen meer vindt.
Huub Oosterhuis
| |
Plas, Michel van der, Achter de rattenvanger, gedichten. - Uitg. A.A.M. Stols, 's-Gravenhage, 1959, 54 pp.
Plas, Michel van der, Edelman-Bedelman, gedichten. - Uitg. Stols-Barth, 's-Gravenhage, 1961, 236 pp., geb. f 4.50.
In ‘Achter de rattenvanger’ schijnt van der Plas heengegroeid over die kleinmoedigheid, die neiging tot verdrietigheid en gevoelerigheid, die zijn gedichten vaak iets vluchtigs en voorlopigs gaf. Vooral in de tweede cyclus waagt hij ook een grootsere inzet: diep ontgoocheld in zijn bestaan en in alles wat hij er van verwachtte aan liefde en eenvoud, vermoeid en vroeg oud, roept hij - maar nog niet markant en gedurfd genoeg - zijn god tot verantwoording, die god die zo heel anders is dan hij had verwacht. ‘Onrustig is ons hart tot het zal leren / dat het geen schoot heeft om naar terug te keren’: de dichter die in zijn eerste verzen zijn verlangen naar en geloof in geborgenheid bij de moeder en de geliefde moest belijden, werd een ontheemde, van een edelman een bedelman, een Job, een geslagene. ‘Edelman-Bedelman’ heet suggestief de verzamelbundel, waarin zijn gedichten van 1945 tot 1955 werden herdrukt, met uitzondering van het minst bevredigende ‘Als ik koning was’, en waarin ook een aantal vertalingen en humoristische verzen zijn gebundeld, die stuk voor stuk getuigen van zijn grote dichterlijke virtuositeit.
Huub Oosterhuis
| |
Daisne, Johan, Hoe schoon was mijn school. De roman van een leraar. - Uitg. Ontwikkeling, Antwerpen, 1961, 232 pp., geïll.
Na voorgaand werk mochten wij verwachten dat Daisne in zijn tot evenwicht gerijpt schrijverschap voortaan andere snaren op zijn viool zou bijspannen. De psychologische evolutie is inderdaad weer verder doorgetrokken naar een benadrukte, zij het nog erg gesubjectiveerde openheid voor de evenmens. Stylistisch werd het echter a.h.w. een recital op één snaar, doch wellicht mede door die soberheid zijn letterkundig gaafste werk. De fijnbesnaardheid om de naar het verleden vloeiende tijd en het warme of etherische gevoel te vatten in schakering en beeldmontage van de taal, is een hoofdtrek van Daisnes talent, waartoe dit eenvoudig onderwerp zich uiteraard leende. Deze toonhoogte kan tevens de ietwat geparfumeerde zedenleer en het vrij esthetiserende godsbeeld, waar deze moralist zo van houdt, wat vergoelijken. Niet overal blijft de spankracht van het verhaal even sterk: het 19e hfst. is bloemlezingsproza, het slot daarentegen bijna een flop. De ikpersoon (‘mijn’ leraar) blijft nog steeds een travestie van alle vroegere ik-personages van de auteur.
G. Dierickx
| |
Altenberg, Peter, Das Glück der verlorenen Stunden. Auswahl aus dem Werk, hrsg. v. Wolfgang Kraus. - Kösel Verlag, München, z.j., 342 pp., geb. D.M. 18,50.
Altenberg (1858-1919) liet veertien boekdelen na: het mooiste, het blijvende is hier verzameld. Licht vertwijfeld, melancholisch humoristisch, vertegenwoordiger van het fin-de-siècle Wenen (met Arthur Schnitzler, Hugo von Hoffmannsthal, e.a.) was hij de verfijnde feuilletonist en psycholoog van de wereldstad met haar charme, haar parken en café's, haar flirts, geldnood en luxe, steeds sceptisch en overbeschaafd, onbevooroordeeld (lectuur voor volwassenen) en niet zonder narcissisme de eigen geestelijke onmacht erkennend. In hun impressionistische psychologie roepen deze bladzijden het trillende leven weer op van een periode, die wij ons nog nauwelijks kunnen voorstellen.
A. Deblaere
| |
Geschiedenis
Rosenbaum, Robert A., Earnest Victorians. - Heinemann, London, 1961, 383 pp., 25 sh.
De titel doet onmiddellijk denken aan Eminent Victorians van Lytton Strachey. De opzet is echter geheel anders. Geen hypercritische geest die hier de reputatie van grote mannen uit het verleden onder de loupe neemt zonder de resultaten te verbloemen; maar een zeer belezen mens die ons een portrait geeft van zes Victoriaanse persoonlijkheden, geheel samen- | |
| |
gesteld uit hun eigen woorden of uit die van hun tijdgenoten. We moeten er aan toevoegen ‘en kundig tot een geheel omgeschapen door de redacteur’. Ook wijzen wij er op dat het niet gaat om levensschetsen; het gaat om een portrettekening, en het portret komt het beste uit in een markante gebeurtenis of episode. Bij Newman is dat vanzelfsprekend de periode van het begin der Oxford Beweging tot aan zijn bekering, bij Generaal Gordon is het zijn laatste strijd en dood. Naast deze twee krijgen we ook het portret van Lord Ashley, Elisabeth Barrett Browning, Dante Gabriel Rossetti en Charles Darwin.
Van opzet is het geheel een origineel boek en als zodanig ook geslaagd; de keuze van brieven en uittreksels uit contemporaine opstellen e.d. is wel bijzonder gelukkig, want stuk voor stuk boeien de portretten.
W. Peters
| |
Rice, H.A.L., The Bridge Builders. - Darton, Longman and Todd, London, 1961, 193 pp., 18 sh.
Deze ‘Biographical Studies in the History of Anglicanism’ geven een korte levensschets van negen vooraanstaande figuren uit de geschiedenis van het Anglicanisme. Cranmer, Hooker, Ken, Law, Neale en Gore zijn wel bekend; ons waren Bray, Wilson en Woodard minder bekend. Met uitzondering van de tweede helft van de achttiende eeuw krijgt iedere ontwikkelingsfase van de Staatskerk hier haar eigen representatieve figuur, met dien verstande echter dat de keuze steeds op een bruggebouwer gevallen is, niet op de markantste of meest invloedrijke persoonlijkheid. Schr. zelf is geneigd de zending van de Anglicaanse Kerk als brug-kerk tussen protestantisme en katholicisme te aanvaarden en heeft bij deze schetsen bij gevolg zijn keuze laten vallen op mannen die de midden-weg bewandelden en in hun opvattingen uitersten met zorg vermeden. Behoudens een enkele domme opmerking aan het adres van Rome is het een prettig lezend en informatief boek.
W. Peters
| |
Synthese van de Provincie Antwerpen. - Provinciebestuur van Antwerpen, Antwerpen, 1961, 564 pp., 21 × 30 cm., 200 pltn., 17 kleurplaten, 1 uitsl. kaart, geb. Fr. 890.
Een prachtboek waar alle Antwerpenaren, wij bedoelen bewoners van de provincie Antwerpen, fier op mogen gaan. De uitgave op zwaar kunstdrukpapier, de grote Baskerville-litter en open Old-Face initialen, de verzorgde platen en de 17 grote kleurenplaten, de uitslaande geografische kaart der provincie, verwezenlijkt door het Militair Geografisch Instituut, de prachtband en de schutbladen, dit alles maakt van dit boek een weelde voor het oog. Een dertigtal specialisten belichten de provincie Antwerpen onder al haar facetten. Na een geografisch en een zowel kerkelijk als profaan historisch beeld, behandelen de auteurs handel, nijverheid, landbouw en de haven van Antwerpen. Het cultuurbeeld krijgt het leeuwenaandeel (200 bladzijden), waarin alle aspecten van de bouwkunst tot het volksleven voor het voetlicht komen. Een vijfde deel over ‘Antwerpen vandaag’ handelt over de huidige problemen van industrievestiging, stedebouw en verkeerswezen, van toerisme en sport, van onderwijs, wetenschap, en sociale toestanden. Al zijn niet alle bijdragen even degelijk, toch is het geheel een indrukwekkende prestatie. Wij waarderen heel bijzonder dat de ontwerpers, met name de Bestendige Deputatie, ons geen kijkboek hebben geboden, maar een luxueus uitgegeven leesboek, dat tot verdere studie aanzet. Dit werk mag in geen bibliotheek van een Antwerpse intellectueel ontbreken, en zal ook buiten de grenzen der provincie de aandacht trekken.
M. Dierickx
| |
Dhanens, Elisabeth, Dendermonde (Inventaris van het kunstpatrimonium van Oost-Vlaanderen, IV). - Provinciebestuur Oost-Vlaanderen, Gent, 1961, XII-255 pp., 210 afbeeldingen.
Na een uitvoerige bibliografie en een kort overzicht van het verleden der stad, behandelt de auteur achtereenvolgens de burgerlijke openbare gebouwen en daarna de kerkelijke, en geeft, althans voor de merkwaardigste daarvan, een geschiedenis en een beschrijving, waarop de inventaris der bewaarde kunstwerken volgt; de nodige grondplannen en opbouwtekeningen verhelderen het exposé. Niet minder dan 654 (genummerde) kunstvoorwerpen worden vermeld en vaak uitvoerig besproken, terwijl een bijvoegsel op glacépapier de afbeeldingen brengt van 190 van deze voorwerpen; naast enkele andere platen worden vooral gebouwen, beeldhouwwerk, schilderijen, waaronder twee Van Dycks en een De Crayer, maar ook remonstransen, cibories en andere kleinkunst opgenomen. De registers verdienen een bijzondere vermelding; be- | |
| |
halve een persoons- en plaatsnaamregister geeft de auteur een kunstenaarsregister, een zaakregister en een gedetailleerd ikonografisch register. Dit is werkelijk een model van een inventaris. Na Temse, het kanton Kaprijke, de Sint-Niklaaskerk van Gent en, in dit boek, Dendermonde, komt nu de Sint-Baafskathedraal van Gent, waar het Lam Gods berust, aan de beurt.
M. Dierickx
| |
Brouwers, S.J., Dr. L., Carolus Scribani S.J., 1561-1629. Een groot man van de Contra-reformatie in de Nederlanden. Uitg. van het Ruusbroecgenootschap, Antwerpen, 1961, 589 pp., geïll., geb. Fr. 275.
Carolus Scribani, uit een Italiaanse vader en een Gentse moeder in 1561 te Brussel geboren, was in het eerste kwart der 17e eeuw een der markantste personen van de Zuidelijke Nederlanden. Niet alleen schreef hij 19 meestal Latijnse werken over godsdienst, moraal en ascetisme, over geschiedenis en politiek, waarvan verscheidene werden herdrukt of vertaald, maar hij bekleedde in de toen zeer invloedrijke Jezuïetenorde 27 jaar lang de functies van rector en provinciaal. Zo mogen wij deze Jezuïet, die tot in de hoogste kringen van het land grote invloed uitoefende, en door zijn geschriften een belangrijke rol in de controverse met de Calvinisten speelde, als een der voornaamste dragers van de katholieke reformatie in onze gewesten beschouwen. P. Brouwers, die reeds in 1933 zijn doctorsthesis aan Scribani als humanistisch geleerde wijdde, tekent in dit grote boek zijn hoofdpersoon ten voeten uit, ontleedt uitvoerig Scribani's werken, schetst met grote trekken telkens de omgeving en de andere personages, en komt tot een meestal rake reconstructie van dit nog weinig bekende eerste kwart der 17e eeuw. Slechts zelden zou de vakhistoricus de accenten anders leggen: de Zuid-Nederlanders in 1578 ‘waren voor de overgrote meerderheid overtuigde katholieken’ (p. 9) en ‘De Calvinisten werden (vóór 1566) in hun drijverijen gesteund door de Prins van Oranje’ (p. 86) zijn echter onjuiste beweringen. Ofschoon hier of daar een verouderd woord of beeld opduikt, leest het boek vlot en prettig, en is ook door een ruime lezerskring te genieten. Het werk had door groter bondigheid gewonnen; zo lijkt ons een 20 bladzijden lang résumé van een rapport van een visitator van de Diets-Nederlandse provincie (p. 246-266), veel te uitvoerig. Maar wie dit lijvig boek doorleest, zal verrijkt en tevreden het weer op zij leggen. De mooie uitgave met de steun van de Universitaire Stichting, verdient alle lof.
M. Dierickx
| |
Brouwer, J. de, Bijdrage tot de geschiedenis van het godsdienstig leven en de kerkelijke instellingen in het Land van Aalst tussen 1550 en 1621 volgens de verslagen van de dekenale bezoeken. - Drukkerij ‘De Aankondiger’, Aalst, 1961, 327 pp., Fr. 225.
Toen de auteur dit werk in handschrift voorlegde aan de jury, belast met het toekennen van de provinciale prijs van Oost-Vlaanderen voor geschiedenis, was het eenparig oordeel van de jury: dit werk bevat zo'n massa onuitgegeven kostbare gegevens, dat het zeker moet worden gepubliceerd. Met benedictijns geduld heeft de bekende lokaalhistoricus J. de Brouwer de verslagen der dekens bij het visiteren der parochies in het land tussen Schelde en Dender (Oost-Vlaanderen) onderzocht en alle gegevens onder duidelijke titels gegroepeerd. Het werk bevat drie delen: vóór de toepassing van de decreten van Trente; de gevolgen van de protestantse reformatie; de katholieke restauratie dank zij de hervormende decreten van Trente tot 1621, einde van het twaalfjarig bestand. In elk der drie perioden behandelt de auteur de pastoors, de kerken en het geloofsleven met de sacramenten; hierbij komen een weelde van interessante details aan het licht, ook b.v. omtrent de demografische ontwikkeling in deze periode. Een eerste bijlage geeft het aantal paschanten aan in de ongeveer 160 parochies van het land van Aalst, van 1565 tot 1627, en een tweede de pastoors en deservitors in de parochies van 1550 tot 1625. Een uitvoerig plaatsnamen- en personenregister besluit het boek. Dit werk biedt tal van kostbare gegevens voor lokaalhistorici en ook voor de algemene, vooral kerkelijke geschiedenis, en is, bij ons weten, een unicum in de geschiedschrijving.
M. Dierickx
| |
Propyläen Weltgeschichte. Eine Universalgeschichte herausgeg. von Golo Mann und Alfred Heuss, I. Band: Vorgeschichte. Frühe Hochkulturen. - Propyläen Verlag, Berlin-Frankfurt-Wien, 1961, 655 pp., rijk geïll., geb. D.M. 68.-.
Na de delen VIII-X over de geschiedenis van de laatste anderhalve eeuw verschijnt nu het Ie Deel. Door deze orde van uitgave beklemtonen de hoofdredacteurs -
| |
| |
aldus A. Heuss in de Einleitung van dit deel - dat zij geen Europese, maar een universele geschiedenis wilden bieden, van onze tijd uit gezien. Aangezien de eerste helft van dit deel over de voorgeschiedenis handelt, gaat hieraan een filosofisch-geschiedkundig exposé vooraf, van de filosofieprofessor H. Plessner, over de mens zoals deze zich uit de hele evolutie ten slotte losmaakt: het zijn interessante beschouwingen waaraan Heuss in zijn Einleitung zijn volle aandacht wijdt. In de hoofdstukken over de voorgeschiedenis trachten G. Heberer, A. Rust en R. Fittioni uit het spaarzame materiaal, dat vooral uit stenen artefacta en later uit bronzen en ijzeren voorwerpen bestaat, de mens uit die tijden beter te leren kennen; zij volgen echter de Weense etnologische school van Pater Schmidt niet na, die te veel cultuurhistorische en religieuze constructies op deze smalle basis bouwde. In 200 bladzijden tracht daarna de Amerikaan John Wilson een inzicht te geven in het leven en de opvattingen van de Egyptenaren, vanaf de eerste tijden tot aan het verval. Tot slot beschrijft W. von Soden Sumerië, Babylon en de Hittieten tot aan 1595, de val van Babylon. Een uitvoerig namen- en zaakregister, talrijke full-pageplaten in zwart-wit of in kleuren naast tekeningen en uitslaande kaarten verhogen zeer de waarde van deze magistrale geschiedenis.
M. Dierickx
| |
Kim, M.P., e.a., Geschichte der Sowjetunion 1917-1957. Uit het Russisch vertaald. Tweede druk. - Rütten en Loening, Berlijn, 1961, 791 pp., 10 krtn.
In het Woord Vooraf lezen wij dat dit werk de eerste proeve is om aan de studenten een leerboek te verschaffen over de geschiedenis van de U.S.S.R. van de oktoberrevolutie tot heden. Het is een groot lijvig boek met dichte druk zonder enige illustratie; alleen zijn 10 krtn achteraan bijgevoegd. Voor een Westerling is het werkelijk interessant uitvoerig te horen uiteenzetten hoe de Sovjets de geschiedenis van hun land in de laatste vier decenniën zien. De oktoberrevolutie is voor de communisten van de hele wereld de modelrevolutie geworden die ze overal navolgen, en is grondige studie overwaard. In het hele boek klinkt een hymne aan Lenin door, terecht. Trotzki en de Trotzkisten krijgen nog steeds geen goed woord. Aangezien de derde Russische uitgave van dit werk in 1958 te Moskou verscheen, twee jaar nadat Chroestsjef aan de personencultus van Stalin een einde had gemaakt, was de beoordeling van Stalin een zeer delicaat probleem. Wij lezen hier over de argwaan van Lenin voor Stalin (p. 303, 313), over de negatieve gevolgen van Stalins personencultus (p. 497-498), al blijft hij ‘der hervorragenste Marxist und grosse Staatsmann’ (p. 686), en een goed resumé van Chroestsjef's rede tegen Stalin op het 20e partijcongres in 1956 (p. 722-725). Voor de prestaties op materieel gebied in het voormalige achterlijke Rusland, dat nu een der twee Groten is, kan men slechts bewondering hebben. In het werk lezen wij ook hier en daar iets over cultuur, veel meer over techniek, en zo goed als niets over godsdienst. Aldus is dit boek een beeld van de Sovjetmens, de materialist, die de techniek gebruikt om de wereld te veroveren, maar die de diepere menselijke aspiraties niet eens schijnt te vermoeden.
M. Dierickx
| |
Polen, Deutschland und die Oder-Neisse-Grenze. Herausgegeben vom Deutschen Institut für Zeitgeschichte in Verbindung mit der Deutsch-Polnischen Historiker-Kommission unter der verantwortlichen Redaktion von Rudi Goguel (Dokumentation für Zeitgeschichte, Band I). - Rütten und Loening, Berlin, 1959, 1067 pp.
Oostduitse en Poolse historici bieden hier een lijvig documentatieboek over de wellicht meest omstreden bepaling van Potsdam: de Oder-Neisse-grens. In 8 kapittels onderzoeken zij de verschillende aspecten van het probleem: de overval van Polen in 1939, de bezetting van 1939-1945, Potsdam en de Oder-Neisse-grens in de spiegel van het volkenrecht, enz. Telkens volgt op een bondig overzicht een uitvoerige documentatie. Het laatste kwart van het boek is gewijd aan de Curzon-linie (de oostgrens van Polen) en aan de inlijving van de westgebieden in de Poolse industrie. Een indrukwekkend geheel. De hoofdstelling kunnen wij zo samenvatten: sinds duizend jaar heeft de Duitse ‘Drang nach Osten’ Polen bedreigd en van bepaalde gebieden beroofd; door zijn aanvalsoorlog van 1939-1945 heeft volgens het volkenrecht Duitsland zijn recht op die aangehechte gebieden verbeurd; ten slotte, naast rechtsherstel, ‘sichert die neue Grenze infolge ihrer Gradlinigkeit und Kürze Polen optimale Verteidigungs-möglichkeiten’ (p. 359). De Oder-Neissegrens werd door de Westmachten praktisch definitief goedgekeurd, toen zij met
| |
| |
de deportatie der Duitsers uit deze gebieden naar West-Duitsland instemden: ‘Die Umsiedlung wurde auf Geheiss aller vier Mächte durchgeführt’ (p. 361). Zij werd door de D.D.R. op 27 januari 1951 erkend en daarna door alle ondertekenaars van het Warschaupact gegarandeerd. De Poolse oostgrens volgens de Curzon-linie herstelt een onrecht door Polen in 1921 de Sovjet-Unie aangedaan. Heel die bewijsvoering van Pools-communistisch standpunt uit lijkt vanzelfsprekend; een Westerse ‘kapitalist’ kan ze echter niet slikken; in het Potsdamse protokol staat trouwens dat de vier grootmachten ‘détermineront ultérieurement les frontières de l'Allemagne’ (p. 381).
M. Dierickx
| |
Historia Mundi. Band X: Das 19. und 20. Jahrhundert. - Francke-Verlag, Bern-München, 1961, 818 pp., geb. S. Fr. 48.20.
De grote Historia Mundi, christelijk geinspireerd, waaraan een 150 geleerden van diverse landen meewerkten, sluit met dit Xe deel af. Terwijl het IXe deel slechts de eeuw van 1715 tot 1815 omvatte, moest dit laatste deel de laatste anderhalve eeuw behandelen. De moeilijkheid hebben de auteurs ondervangen door, althans voor de politieke, militaire en economische geschiedenis, slechts de eeuw van 1815 tot 1919 te behandelen (met daarna een kroniek over de gebeurtenissen van 1919 tot 1945) en daarenboven dit boek een derde omvangrijker te maken. De beschikbare plaatsruimte werd evenwichtig over de verscheidene landen en continenten verdeeld; al krijgen Rusland van 1815 tot 1917 en de U.S.A. van 1814 tot 1919 elk bijna 80 bladzijden toebedeeld, wat meer gemotiveerd is door hun huidige, dan door hun toenmalige machtspositie. In het hoofdstuk over het Kolonialsystem waarderen wij het aangeven van de fasen en de ontwikkeling van de koloniale systemen. Heel het cultureel en geestelijk leven en de kunst in die zo belangrijke eeuw krijgen slechts 70 bladzijden toebedeeld, waarvan amper enkele bladzijden aan de godsdienst zijn gewijd; namen als Newman, Leo XIII, Lavigerie en Mercier b.v. hebben wij tevergeefs gezocht. De economie komt dan weer, in 130 bladzijden, veel beter tot haar recht. In de epiloog Vom Sinn und Wesen der Geschichte, exposeert en kritiseert Harold Steinacker kort en degelijk Spengler, Toynbee, Jaspers en Weber, maar schijnt Teilhard de Chardin nog niet te kennen. Een personen- en plaatsnamenregister en een losse tijdtafel besluiten het boek. De gemaakte opmerkingen beletten niet dat dit laatste deel een klaar, degelijk en vaak origineel exposé geeft van de eeuw 1815-1918. Tot ons groot genoegen kondigt de uitgever een aanvullende tweedelige Weltgeschichte der Gegenwart over de laatste decenniën aan, en ook een Bilderatlas zur Weltgeschichte,
waardoor de niet-geïllustreerde Historia mundi pas volledig tot haar recht zou komen.
M. Dierickx
| |
Kunst en cultuur
Constantinus O.F.M. Cap., P., Eigentijdse liturgische kunst. - De Forel, Rotterdam, z.j. (1961), 119 pp., ing. f 4,50.
De auteur geeft een sympathiserend-kritische visie op de moderne kerkbouw en religieuze kunst, waarbij hij steeds ongezocht de theologische implicaties naar voren brengt. Daardoor is het ook voor niet-bouwkundigen aan te bevelen. Zijn kijk op de actieve deelname van ons allen aan de eucharistieviering moge verder ingang vinden, evenals die op de reservatie van het Allerheiligste - gelukkig waardeert hij de laatste ongereserveerd. Hoofdstuk VI, over ‘uiterste versobering en bezinning op het essentiële’ had ik iets genuanceerder gewenst. We moeten m.i. kritischer staan tegenover de neiging, het secundaire in de geloofsbeleving te elimineren en te denigreren, zogenaamd tot meerdere eer en glorie van het primaire. Terecht keert schr. zich tegen het publieke doopsel van volwassenen (42). Een verhelderende bijdrage, niet het minst door de voortdurende verwijzing naar kerkelijke documenten.
P. den Ottolander
| |
Huerlimann, Martin, Linnenkamp, Rolf, Florenz. - Atlantis Verlag, Zürich, 1960, 178 pp., 141 pl., geb. 18 Zw. Fr.
Huerlimann, Martin, Huch, Ricarda, Luzern. - Atlantis Verlag, Zürich, 1960, 139 pp., 108 pl., geb. 18 Zw. Fr.
Wie Florence kent, weet hoe moeilijk het is om van deze stad de physionomie te vatten en vast te leggen. Al is het de stad van de renaissance bij uitstek, toch is dit renaissance-karakter maar één aspect van deze merkwaardige stad. Talloze brochures en gidsen trachten de bezoeker wegwijs te maken. Weinige komen boven
| |
| |
een goedkope opsomming met wat kunsthistorisch jargon uit. Ongeveer tegelijkertijd verschenen echter twee werken die een hogere ambitie hadden: het grote werk van de Amerikaanse auteur Mary McCarthy die in haar Stones of Florence een uiterst levendig, maar nogal geimproviseerd en betwistbaar beeld van de stad der Medici schetst, begeleid van prachtige foto's; het veel bescheidener boek van Martin Hürlimann, de specialist van de toeristische land- en volkenkunde. Het boek van Hürlimann is in alle opzichten minder briljant, klassieker dan dit van McCarthy. In een 140-tal platen brengt het de voornaamste aspecten van de Toskaanse hoofdstad in beeld. De foto's zijn over het algemeen vrij goed, zonder van een grote originaliteit te getuigen. Zij zijn gegroepeerd naar de voornaamste centra of naar gebouwentype. Als herinnerigsboek is het, in al zijn bescheidenheid, een van de beste. Dezelfde gedegen kwaliteiten vertoont ook het Hürlimann-boek over Luzern. Even onopzettelijk als de Italiaanse kunststad wordt hier de Zwitserse Toeristenstad getypeerd. Een keuze van de kunstwerken leverde hier minder moeilijkheden op. De nadruk werd gelegd op het leven in en om de stad aan het Vierwoudstedenmeer. Dit aspect werd ook in Florence niet helemaal verwaarloosd, maar toch naar de achtergrond verschoven.
G. Bekaert
| |
Feiningen, Andreas, Frauen und Göttinen. Verlag M. DuMont Schauberg, Keulen, 1960 pp., 150 pl., geb. D.M. 44,-.
In dit heerlijke boek verzamelt de bekende fotograaf Andreas Feininger, van wie we reeds een paar werken over fotografie in Streven hebben aanbevolen, een honderdvijftig foto's van vrouwenbeelden. De foto's zijn gegroepeerd rond acht grote thema's: het gelaat; het eeuwige gebaar waarmede de vrouw de borst reikt; het moederschap; de abstractie en deformatie van het vrouwenbeeld in magie en cultus; de ijdelheid en de opschik van de dame; het torso; het schoonheidsideaal; de vrouw in de moderne plastiek. Beelden uit alle cultuurperioden en streken - uitgezonderd China en Japan - wisselen elkaar of in een zeer suggestief ritme: Cycladische marmeridolen, Egyptische portretten, Griekse en Mexicaanse terracotta's, een voorhistorisch ivoor, een Franse kop van de heilige Anna, Afrikaanse houtsculpturen, Spaanse madonna's en een uitzonderlijk mooi gelaat van een Italiaanse Catherina van Siena. Dezelfde rijke verscheidenheid vindt men bij elk thema weer. Wie Feininger kent, weet met welke ernst en tact hij zich aan deze taak heeft gezet. Men kan andere interpretaties voorstaan, maar nergens kan men beweren dat hij het beeld, dat hij tonen wil, misbruikt heeft. Zelden hebben wij zo gevarieerde als verantwoorde foto's van sculpturen gezien. Regelmatig wordt het ritme van de platen onderbroken door een klein gedicht of een korte tekst, die het thema toelicht. In zijn inleiding wil Arthur Miller afrekenen met een al te absolute oppositie van man en vrouw. In de eerste plaats zijn wij allen mensen. Over dit onderwerp wordt tegenwoordig nogal wat gepraat. Maar deze foto's maken veel van dit gepraat overbodig.
G. Bekaert
| |
Miller, Henry, Der Engel ist mein Wasserzeichen. Verlag M. DuMont Schauberg, Keulen, 1961, 12 klpl., 2 tek., 5 foto's, D.M. 56.
Henry Miller, de schrijver, zal wel de eerste zijn om aan te nemen dat zijn aquarellen een heel niveau lager liggen dan die van Macke, Marc, Klee, Kandinsky, die hem in deze reeks zijn voorgegaan. Maar dit neemt niets weg van de vreugde die hij en wij eraan kunnen beleven. Tenslotte zingt men niet omdat men hoopt een of andere dag een operazanger te worden. Men zingt omdat de longen vol vreugde zitten, en die wil eruit. Intussen geeft de bekende schrijver in zijn aquarellen toch wel blijk niet geheel van een schilderkunstig talent verstoken te zijn. Zijn aquarellen worden begeleid door een van zijn schitterende verhalen uit Zwarte Lente, waarin hij het ontstaan van een meesterwerk beschrijft en waaraan de titel van deze verzameling is ontleend.
G. Bekaert
| |
Otto, Karl, Schulbau. - Verlagsanstalt A. Koch, Stuttgart, 1961, 268 pp., 260 pl., 225 tek., geb. D.M. 68,50.
Het klassieke boek van A. Roth over de moderne schoolbouw, dat wij vroeger in Streven hebben gesignaleerd, heeft een belangrijke aanvulling gekregen in het boek dat bij A. Koch verscheen onder de redactie van de actieve architect-publicist Karl Otto. Als inleiding op deze anthologie van voorbeeldige verwezenlijkingen van de hedendaagse schoolbouw
| |
| |
werden een paar korte, maar belangrijke studies gepubliceerd over de plaats van de schoolbouw in de evolutie van de moderne samenleving (H. Becker), en over de functie van het schoolgebouw in een nieuw pedagogisch systeem (W. Dressel). Karl Otto zelf vat de voornaamste resultaten samen van de nieuwe schoolbouw, zoals deze zich in de anthologie voordoet. Zeer suggestief is de inhoudsopgave, waarin schematische plattegronden zijn samengebracht. Hieruit kan men duidelijk de tendens naar een grotere differentiatie en spreiding van het schoolgebouw aflezen. In het geheel worden 55 voorbeelden vrij uitvoerig beschreven d.m.v. uitstekende foto's, plattegronden, doorsneden en schetsen. De aard van het werk maakt de keuze van de voorbeelden en het overwicht dat Duitsland hierbij krijgt aanvaardbaar. Het gaat immers niet op de eerste plaats om een kritische inventaris van al het beste - dat hier overigens ruim vertegenwoordigd is -, wel om het aanduiden en analyseren van een bepaalde evolutie. Het boek is tot in het laatste detail verzorgd.
G. Bekaert
| |
Robertson, Alec, More Than Music. - Collins, London, 1961, 256 pp., 21 sh.
De bijna zeventigjarige musicus verhaalt met grote oprechtheid zijn levensgeschiedenis; deze wordt gedomineerd door zijn liefde voor de muziek en door zijn religieuze onrust. Wat deze laatste betreft, Robertson is een bekeerling, die eerst intrad bij de Benedictijnen, daarna aan het Engelse priestercollege te Rome studeerde en aldaar ook priester werd gewijd, na enkele jaren in Londen gewerkt te hebben, gesaeculariseerd werd om daarna een betrekkelijke rust te vinden, mede door de hulp en hartelijkheid van goede vrienden onder priesters en leken, vooral ook bekeerlingen. Als musicus is hij vanzelfsprekend bijzonder geschikt om ons in de Engelse muziekwereld van het grootste gedeelte van deze eeuw binnen te leiden. Een interessant boek, dat echter voornamelijk musici en degenen die het Engelse katholicisme van deze decennia kennen zal aanspreken.
W. Peters
| |
Denis, Maurice, Journal I-III. - La Colombe, Parijs, 1957-1959, 228 pp., 228 pp., 269 pp., geïll.
Maurice Denis is door zijn schilderwerk, zijn essays, zijn geschiedenis van de religieuze kunst, zijn veelzijdige publieke bedrijvigheid, zijn vele vrienden een vrij goed bekende figuur. De publikatie van zijn trouw bijgehouden dagboek van 1884 tot 1943, het jaar van zijn dood, brengt geen grondige wijzigingen in het beeld dat men zich van hem had gemaakt, maar verrijkt het, verfijnt het, maakt het zo mogelijk nog sympathieker en menselijker. Op een ongedwongen wijze, alleen voor zich zelf, legde M. Denis zijn indrukken vast, tekende hij zijn verwachtingen en teleurstellingen op, beschreef hij zijn vreugde en ontroering bij de ontmoeting van mensen en dingen. En dit stille, en toch actieve, leven is doorkruist van ontmoetingen met schilders en schrijvers, met schilderijen, boeken en landschappen. Alles en allen observeert Maurice Denis zeer scherp en reageert erop met een grote welwillendheid en toch weer met een open kritische zin. Deze laatste legt hij zelfs voor zijn eigen werk niet af. Door dit dagboek leert men echter meer dan één persoon kennen. Men komt in contact met een hele periode, die het einde van de XIXe en de eerste helft van de XXe eeuw omvat, vooral dan met een bepaald aspect ervan, dat gewoonlijk in de schaduw blijft bij de noodzakelijke historische simplificaties: de dagelijkse beleving ervan.
G. Bekaert
| |
Schreyer, Lothar, Christliche Kunst des XX. Jahrhunderts. - Wegner Verlag, Hamburg, 220 pp., 40 pl., geb. D.M. 14.80.
Op een persoonlijke wijze neemt de Bauhaus-meester Lothar Schreyer stelling ten overstaan van de christelijke kunst van onze eeuw. In twee inleidende hoofdstukken heeft hij het over de sociale, artistieke en religieuze situatie waarin een christelijke kunst in onze tijd moet groeien. Daarna beschrijft hij wat gepresteerd werd in de katholieke en protestantse wereld, zowel wat de architectuur als de beeldende kunsten betreft. Als besluit onderzoekt hij de mogelijkheden en de gevaren van een nieuwe christelijke kunst en de betekenis die het Christusbeeld erin heeft. (Over dit laatste thema verscheen intussen een lijvige studie van dezelfde auteur). In een soort tweede deel geeft de auteur uitvoerige verklaringen bij de illustraties. Zowel in zijn theoretisch als in zijn historisch-beschrijvend gedeelte blijft het boek nogal fragmentarisch. De authentieke waarde ervan ligt in de persoonlijke reactie op het fenomeen van de kerkelijke kunst van onze tijd, die tot uiting komt in een aantal scherpzinnige bemerkingen.
G. Bekaert
| |
| |
| |
Einem, Herbert von, Michelangelo. Urbanbücher nr. 42. - W. Kohlhammer Verlag, 270 pp., 73 afb., D.M. 7.20.
De uitgevers overdrijven niet wanneer zij dit boek van prof. von Einem van de universiteit van Bonn op één lijn stellen met de grote monografieën van Grimm en Justi. Aan deze laatste is overigens het boek opgedragen. In verschillende publikaties had von Einem zich reeds als een Michelangelospecialist getoond. Hier geeft hij ons een eerste synthese (voorbereiding van een groter werk), waarvan men het belang niet over het hoofd mag zien, als verscheen ze binnen de beperkte grenzen van een pocket-serie. Expliciet betrekt von Einem alleen de schilder- en beeldhouwkunst in zijn overzicht. Volgens hem laten de voorstudies van de bouwkunstige bedrijvigheid van Michelangelo nog geen synthese toe. Rustig verhaalt von Einem het leven en beschrijft met een trefzekere nuchterheid het werk. Op dit laatste vooral legt hij de nadruk. Met dit boek van von Einem leert men Michelangelo met nieuwe ogen zien.
G. Bekaert
| |
Mumford, Lewis, Kunst und Technik. (Urban-Bücher nr. 31). - W. Kohlhammer Verlag, 1960, 135 pp., D.M. 3.60.
De voordrachtenserie over de verhouding van kunst en techniek in onze eeuw, die de Amerikaanse publicist Lewis Mumford in 1959 hield, blijft een belangrijk document. Mumford onderzoekt de verhouding van kunst en techniek niet theoretisch. Zijn beschouwingen zijn ingegeven door een haast impulsieve reactie op de malaise van de wereld waarin wij leven. Een grondvorm van deze malaise ziet Mumford - en hij heeft het wel bij het rechte eind - in de hypertrofie van de techniek met als noodzakelijke correlatie een verzwakking van de kunst. Deze twee domeinen van het menselijk bestaan horen als een wederzijdse aanvulling bij elkaar. Het is onze taak, willen wij niet ten ondergaan, het evenwicht te herstellen. Voor deze taak zet Mumford zich in deze voordrachtenserie geestdriftig in. Zijn betoog is helder en welsprekend.
G. Bekaert
| |
Diehl, Paul Heinrich, Der Weg zur Form. Kunstbegabung im Kindesalter. - Ernst Heinhardt Verlag, München-Basel, 1959, 136 pp., 221 ill., D.M. 16.-.
Necki is de kleine egel, die wij allemaal wel kennen, al is het niet bij naam, als mascotte in de auto, als speelgoed in de kinderkamer, en zelfs als volwaardige statuette in de living. Over de vader van Necki heeft het Paul-Heinrich Diehl in Der Weg zur Form. Hierin beschrijft en ontleedt hij de ontwikkeling van de kunstzinnige begaafdheid van zijn broer Hermann vanaf zijn tweede tot zijn zeventiende jaar. P.H. Diehl is er zich van bewust dat een dergelijke, ononderbroken documentatie van uitzonderlijke betekenis is voor de studie van de kindertekeningen en met gewetensvolle nauwgezetheid noteert hij de omstandigheden die tot een interpretatie van die tekeningen en van de artistieke begaafdheid van het kind in het algemeen kunnen bijdragen. De tekst houdt zich dicht bij de illustratie, die vanzelfsprekend het voornaamste deel vormt van dit boek, maar getuigt tevens van een diepe bezinning over de zin van het artistieke fenomeen, vooral in onze tijd. Dit laatste thema behandelt de auteur uitvoerig in zijn nieuwe boek Grenzen der Malerei.
G. Bekaert
| |
Pedagogie en psychologie
Fortmann, Prof. Dr. H.M.M., Werkelijkheid en waarde. Paul Brand, Hilversum, 275 pp., f 9,90.
Perquin, Prof. Dr. N.-S.J., Concrete opvoeding. Paul Brand, Hilversum, 291 pp., 1961, f 8,90.
In de serie Tweelicht hebben bovengenoemde oud-redacteuren van Dux de opstellen, die zij het laatste decennium in dit tijdschrift publiceerden, gebundeld. De boeken vormen geen afgerond geheel; hun eenheid bestaat daarin, dat het eerste verschillende onderwerpen behandelt vanuit psychologisch, het tweede vanuit pedagogisch standpunt. Beide hebben dit pré, dat zij frisch en onderhoudend geschreven Zijn en nogal uiteenliggende dingen behandelen, waardoor voor variatie gezorgd is. Bij de naam der serie Tweelicht denke men niet aan het Germaanse Zwielicht, doch versta hem als ‘eenzaam met twee lichten of vensters, door een kozijn gescheiden’. Aldus Van Dale's Groot Woordenboek.
P. van Alkemade
| |
Dawson, Christopher, The Crisis of Western Education. - Sheed and Ward, London, 1961, 246 pp., 18 sh.
De belangstelling van Dawson heeft zich de laatste jaren enigszins verschoven van cultuurgeschiedenis naar opvoeding, niet
| |
| |
van de enkeling, maar van de Westerse gemeenschap. Reeds eerder heeft hij er op gewezen dat de opvoeding geworteld moet blijven in de christelijke beschaving, wil de Westerse mens geen wangedrocht worden. Hier bepleit hij opnieuw de bestudering van dit probleem, en wel op universitair niveau. Als altijd is Dawson helder, overtuigend en even ruim als diep in zijn visie op de moeilijkheden waarin de Westerse mens en de Westerse beschaving zich bevinden.
W. Peters
| |
Rodhe, Hubert, Mensch ohne Gott. Erziehung im atheistischen Materialismus. (Reihe: Das pädagogische Gespräch - Aktuelle Veröffentlichungen des Willman-Instituts München/Wien.) - Herder, Freiburg-Basel-Wien, 1961, 128 pp.
Overzichtelijk vulgarisatiewerkje, waarin duidelijk de hoofdlijnen worden geschematiseerd van de nieuwe socialistische opvoeding in Oost-Duitsland. Schrijver toont aan hoe heel het socialistisch schoolwezen in de D.D.R. wordt gekopieerd op de atheistisch-marxistische Sowjetpedagogie. Belangrijk zijn vooral de citaten uit ‘Entwurf einer Grundkonzeption für das Lehrplanwerk’ (Verlag Volk und Wissen Leipzig, 1959). - Wie enigszins vertrouwd is met de literatuur van onze officiële (= socialistische) schoolhervormers in België, staat verrast een echo te herkennen van volgende verklaring: ‘Die Sozialistische Einheitspartei Deutschlands hat bei der sozialistischen Umgestaltung unseres Schulwesens die Aufmerksamkeit aller Lehrer und Erzieher vor allem auf folgende Aufgaben gerichtet: die Einführung des polytechnischen Unterrichts, die Einheit von Theorie and Praxis, von Unterricht und produktiver Arbeit, die Herausbildung des sozialistischen Bewustzeins und die Erziehung zur sozialistischen Moral sowie die Durchsetzung der Prinzipien der sozialistischen Kollektiverziehung’. (p. 31)
A. Cauwelier
| |
Ellerbeck, Dr. J.P.W., De wereld van de zieke mens. Een psychologische benadering van het ziek-zijn. - De Toorts, Haarlem, 1961, 171 pp., geb. f 9.50.
Wat is de zin van het ziek-zijn in het leven van de mens? Deze centrale vraag wordt door de schrijver in al haar aspecten belicht: het ziek-worden, het ziek-zijn; personen en menselijke verhoudingen rond het ziekbed; het gezond worden; het sterven. Aansluitend bij de verschillende aspecten worden de vele concrete situaties, verhoudingen en taken beschreven en zeer behartenswaardige wenken ten beste gegeven. Aldus wordt het praktisch detail teruggeplaatst in het geheel van het ziek-zijn als levenservaring van de mens. Tevens wordt het vanuit dit geheel deugdelijk verantwoord. Er is slechts een kleine schaduwzijde aan deze werkwijze: de ontleding van en de bezinning op het ziek-zijn in zijn menigvuldige aspecten wordt soms wat overwoekerd door de praktische details, zodat de eigen wereld van de zieke mens niet meer in alle scherpte naar voren treedt. Eenmaal (bij het behandelen van het sterven) komt het tegengestelde euvel voor: dit onderwerp wordt in de laatste twee hoofdstukken behandeld. Doch het eerste bestaat uitsluitend uit meer theoretische uiteenzettingen van de houdingen tegenover de dood. Het tweede, een zeer waardevolle bezinning van praktische aard, staat er dan ook zeer los van. Deze onvolmaaktheden nemen niet weg dat dit boek aan te bevelen is aan allen die in de verpleging een taak vervullen. Ook zij die meer toevallig met zieken in aanraking komen, zullen er een wijze gids vinden om zich in te leven in de wereld van de zieke mens.
R. Hostie
| |
Gruber, Alois, Jugend im Ringen und Reifen. - Herder Verlag, Wien, 1961, (2e, herziene uitgave), 304 pp., S. 90.
De lichamelijke en geestelijke rijping van de 12- tot 20-jarigen, hun sociaal-psychologische moeilijkheden, en inzonderheid hun sexuele en godsdienstige ontwikkeling worden - hoewel een groot deel der publikaties van het Duitse taalgebied hierbij verwerkt is - op overzichtelijke en daarenboven aangename wijze beschreven. Daar het geschreven is vanuit een gezond christelijk standpunt en tevens door een opvoeder die een rijpe en zowel praktische als experimentele ervaring bezit, dient dit boek aanbevolen te worden aan al wie de jeugd in haar groei ter zijde wil staan.
F. Cuvelier
| |
Cocle, Jan, Mannen voor morgen. Wellevendheidsvoorschriften voor moderne jongens. - Standaardboekhandel, Antwerpen, 1961, 160 pp., ingen. Fr. 70.
Dit werkje komt een zeer reële behoefte tegemoet: aan de Vlaamse jongen een veilig vademecum bezorgen voor het verwerven van omgangsvormen en wellevendheid. Wie b.v. aan de universiteit de lompheid en de onhandigheid van
| |
| |
onze Vlaamse jongeren gadeslaat, weet dat dit een dringende noodzakelijkheid is. E.H. Cocle biedt hier een bijdrage tot de échte ‘Vlaamse beweging’! Het boek zal aanstekelijk werken. Het is modern en gezond, prettig geschreven, helemaal niet betweterig of preuts. Alle levensmilieus van de moderne jongen worden op de korrel genomen en telkens wordt de juiste toon getroffen in tips en suggesties. Nergens verzandt schrijver in etiquette of snobisme, steeds laat hij de wellevendheid ontspruiten uit échte liefde en échte eerbied. (De inhoud is veel evenwichtiger en levensechter dan de ‘klaroenende’ titel. - jammer! - laat vermoeden. Sommige illustraties van Raf Coorevits zijn een tikje te week). Wij hopen dat dit boek doordringt in alle scholen en dat er ernst mee wordt gemaakt. Dat dus ook de leraren zelf het voor-leven!
A. Cauwelier
| |
Sociologie
Derks, W.P.J., Dienstbaarheid in en door zelfstandigheid, Boxtel, St. Charles, Esch, Witte Paters, 82 pp., f 2,50.
Dit werk dat handelt over de zin en de waarde van de middenstand is een gedeelte van een proefschrift dat onder de titel ‘Naar een gezonde middenstandsideologie’ door de schrijver in 1956 werd verdedigd aan het Angelicum te Rome. Uit genoemd proefschrift heeft de auteur in dit boekje aan de orde gesteld de hoofdstukken betreffende de elementen van een verantwoord middenstandsbeleid. Duidelijk heeft de auteur aangetoond dat de middenstand een waardevolle maatschappelijke groep is, die haar basis vindt in een zekere evenwichtige concretisatie van individualiteit en socialiteit in en door de functie. Zolang deze twee aspecten, individualiteit en socialiteit, in een hogere synthese, dat is in een leven op persoonlijk niveau geïntegreerd worden, zal de positieve waarde geen droombeeld blijven.
J. v. Lierde
| |
Smith, Ashely, The East-Enders. - Seeker and Warburg, London, 1961, 187 pp., 12 sh. 6 d.
De socioloog die hier aan het woord is, werd zelf in het hartje van het East End geboren. Het is voldoende er op te wijzen dat East End in bijna ieder opzicht het tegenovergestelde is van West End: het zijn Londen's twee uitersten. Voor wie, zoals de auteur, het East End kent en ervan houdt, ligt er achter de armoede, vervallenheid, de rook en het vuil, meer menselijkheid dan in het sjieke West End. Voor wie zich interesseert voor Londen en zijn zeer gemengde bevolking is dit tweede deeltje uit de serie Life in Britain fascinerende lezing; in niet geringe mate is dit te danken aan de levendige wijze waarop schrijver zijn visie op dit stadsdeel geeft.
W.P.
| |
Varia
Trimbos, Dr. C.J.B.J., Gehuwd en ongehuwd, met illustraties door Ted Schaap, Paul Brand, Hilversum, 1961, 227 pp., ing. f 6,90.
Dit sympathiek en geestig verzorgde boek is méér dan de som van twee jaar spreken voor de K.R.O.-microfoons. Natuurlijk, het boek is geen volledige verhandeling: ‘Daarvoor is het veel te fragmentarisch. Het bevat slechts beschouwingen over een beperkt aantal onderwerpen’, zoals de auteur vooropstelt. Toch heeft deze bundeling een merkwaardig karakter van volledigheid, die zonder twijfel voortkomt uit de éne visie, die aan alle beschouwingen ten grondslag ligt. En die ene visie behelst het menselijk en intermenselijk karakter van de sexualiteit, met als onmiddellijke conclusie, dat de geslachtelijkheid op alle niveau's van het mens-zijn haar plaats heeft, en dat zij volkomen onverdiend de voetveeg is geworden van een onwaarachtige kijk op de mens. Dr. Trimbos' uiteenzettingen zijn niet te classificeren als ‘modern’ of ‘ouderwets’; zij staan boven dit onderscheid, en bevatten alles wat er aan positiefs ligt in beide woorden. Altijd worden zij gedragen door een blijmoedige kijk op de mogelijkheden van de mens, door een scherpzinnig en fijngevoelig vermogen tot aanvoelen van de situatie van ‘gehuwd en ongehuwd’, en tenslotte door een respectabel gezond verstand en gevoel voor humor, die zijn uiteenzettingen zo innemend en licht van toets maakt. De eenheidsvisie zorgt er ondertussen voor dat de behandeling van problemen als voorlichting, zelfbevrediging, verliefdheid en partnerkeuze, ‘eisen, geven en ontvangen’, het ongehuwde bestaan, niet onzakelijk behandeld worden, terwijl ‘zaken’ als sexueel misbruiken van kinderen, contactbureaus, kunstmatige bevruchting, adoptie en p.o. niet ‘verzakelijkt’ wor- | |
| |
den. Wil men de menselijke virtuositeit van de schrijver op meer opvallende wijze aan het werk zien, dan behoeft men slechts te wijzen op de behandeling van kwesties, die hetzij traditioneel, hetzij vanuit hedendaagse problematieken,
bijzonder epineus zijn: puberteits-onanie, sexualiteit in de verloving, persoonlijke vriendschap voor homofielen, dynamisch standpunt t.a.v. anticonceptionalia, enz. Niet dat op deze detailkwesties de nadruk ligt; maar wie geneigd is om de behandeling van moeilijke problemen als toetssteen te beschouwen voor de competentie van een auteur, zal zich telkens weer ervan kunnen overtuigen, dat we hier met een bijzonder innemend, wijs en bemoedigend boek te maken hebben.
F.J. van Beeck
| |
Modern niet-godsdienstig humanisme. 146 pp. Dekker en v.d. Vegt, Nijmegen, 1961, f 4.90.
De Nijmeegse wijsgerige faculteitsvereniging Thaumasia publiceert in dit boekje de lezingencyclus die zij liet houden over het humanisme. Dr. H. Bonger en Dr. J.P. van Praag waren de authentieke humanistische sprekers; daarnaast spraken Prof. W. Banning en Prof. P. van Stempvoort. Het belangrijkste stuk in het boekje is de bijdrage van Prof. E. Schillebeeckx, waarin hij, tegenover de humanisten, de redelijk noodzakelijke fundering van de Godsgedachte uiteenzet. De hemel moge hedendaagse theologen als Schillebeeckx en Rahner behoeden voor nog verdere taalverbijstering en hun zowel helderheid van ideeën als van uitdrukking schenken.
J. van Heugten
| |
Brand, Prof. Dr. W., Bevolkingsexplosie. - Em. Querido, Amsterdam, 1961, 160 pp., f 1,75.
De demographie staat nog in een beginstadium. Men kan feitelijk nog niet van ‘wetenschap’ spreken. Leerstoelen in deze hoogstgewichtige aangelegenheid bestaan practisch nog niet. Prof. Brand is zich dat natuurlijk bewust; wanneer hij in een geïndustrialiseerde maatschappij een daling van het geboortecijfer voorstaat, dan is dat zijn goed recht. Hij zal zich verheugen als anderen, wetenschappelijk verantwoord, een andere oplossing voorstaan. Men zal zich echter moeten realiseren, dat bij dit probleem het gezin primair is; dat er een natuurwet, d.i. goddelijke wet, bestaat. Dit is niet iets bijkomstigs, maar fundamenteel en essentieel. Prof. Brand beschikt over een groot feitenmateriaal, wat hij, vanuit zijn standpunt, kundig verwerkt. Het is een bijdrage in een brandende kwestie, die werkelijk de belangstelling en studie vraagt, ook van katholieke geleerden.
C. Minderop
| |
Mens en Medemens-Serie. Ir. J.M. Ossewaarde, Bedrijf en wetenschap. - Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 1961, 138 pp., f 3.25.
Na een hoofdstuk betreffende het begrip wetenschap en beleidsvoering, wordt daarna uitgeweid over wat als taak van de topleiding moet worden gezien, dat is: het nemen van beslissingen, het geven van leiding en het dragen van verantwoordelijkheid. Vervolgens worden aspecten belicht als: organisatie, communicatie enz. Alhoewel weinig nieuws in het boekje staat en het hier en daar wat te veel aan de oppervlakte blijft, kan het, in verband met de duidelijkheid waarmee de problematiek wordt gesteld, voor leiders en toekomstige leiders in het bedrijfsleven ongetwijfeld nuttig zijn er kennis van te nemen.
J. v. Lierde
| |
Oomens, G.J., Hoepel op. Navolging van Christus in deze tijd. - Reeks ‘Nieuwe Geluiden’, Lannoo, Tielt, Den Haag, 1961, 192 pp., ing. f 7,58, geb. f 7,80.
Deze bundel van een honderdtal korte schetsen is heel leesbaar, heel verscheiden, alleen nogal overladen, weinig kritisch, en met een zelfingenomen pose die nergens geheel wordt afgelegd. Bij die pose hoort de tweede titel, die beslist verkeerd is. Want de schetsen behelzen wel een honderdtal ontmoetingen met Christus, met een geheimzinnig iemand in velerlei vermomming, maar nooit is het de authentieke Heiland. Het is een zacht humanist, een vernuftig moralist, een geestig speler, een paradoxale schim; hij kan een moment van inkeer, van bezinning, van goedheid of van doorzicht voorstellen, maar nooit (menen wij) een warm gebed of een ware godsdienstige ontmoeting... En we vragen hierbij aan de uitgever dat hij het ‘nieuwe geluid’ als een zwaardere godsdienstige klok zou laten klinken; we vragen aan de schrijver dat hij zijn onbetwistbaar talent zou uitzuiveren, minder wellicht versnipperen, met een grotere zelfvergetelheid richten naar een meer geheimzinnige, een veel dieper vernieuwende godsdienstigheid.
Em. Janssen
| |
| |
| |
Norel, K., Ons koninklijk gezin uit en thuis. Zwolle, La Rivière & Voorhoeve, 142 pp., f 6,90.
Het 25-jarig huwelijk van koningin en prins bood de schrijver van dit rijkelijk geïllustreerde boek de gelegenheid het koninklijk gezin in woord en beeld het volk nader te brengen. Reeds vroeger verscheen van dezelfde hand een boekje over de vier prinsessen ‘Vier zonnekinderen’. Zoals de titel aangeeft, beperkt de auteur zich niet tot het familieleven te Soestdijk, doch volgt de koninklijke familie, vooral Prins Bernhard, ook op vele reizen. Een hoofdstuk heet zelfs ‘Onze reizende ambassadeur’.
P. van Alkeamde
| |
Argeloos begin. Foto's Rees Diepen, tekst Nanny Snijders-Oomen. De Toorts, Haarlem, f 7,90.
Rees Diepen en Nanny Snijders-Oomen hebben, met oog en hart voor kinderen, ruim vijftig voortreffelijke foto's van kinderen in allerlei kinderlijke situaties, in dit rijk uitgegeven boek verzameld en van bijschriften voorzien. Zij noemen het ‘Argeloos Begin’ en het ‘argeloze’ is een der aantrekkelijkste eigenschappen van dit mooie werkje.
P. van Alkemade
| |
Philberth, Bernhard, Christliche Prophetie und Nuklearenergie. Nürnberg, Glock und Lutz, 1961, 256 pp., geb. D.M. 9,80.
Het eerste deel van dit boek is een moedig en christelijk pleidooi tegen kernwapens. De grondgedachte ervan luidt: ‘Die Nuklearenergie treibt uns zwar nicht zwangslaüfig dem Ende in die Arme. Aber sie stellt das Ende alarmierend in den unmittelbaren Bereich des Möglichen’ (p. 52). Wegens de oncontroleerbaarheid der kernwapens en wegens het feit dat zij om effectief te zijn direct door de bevoegde militaire autoriteiten moeten aangewend worden, ‘(ist) der Fortbestand aller nur noch eine Frage der Zeit und des Zufalls’ (p. 146). De enige oplossing ligt in godsvrucht, ‘aber nicht Gott beten die Menschen an, sondern sich selbst’ (p. 160). Moet men zich dan niet verdedigen? Niet met middelen die onethisch zijn, en overigens: ‘Kein Staat, dessen Macht auf eine antichristliche Ideologie gegründet ist, würde ein wahrhaft christliches Volk militärisch je zu unterwerfen trachten’ (p. 166). - Dit is allemaal heel waar, en verdient van de daken geroepen te worden, maar op deze moedige uiteenzetting laat schr. een interpretatie van de Apocalyps volgen, die naar zijn gevoelen de hoofdstelling moet zijn, doch die o.i. zijn ati-nucleair betoog reduceert tot profetische bespiegelingen die in een ander soort literatuur thuishoren. Het is natuurlijk mogelijk dat Londen of New York bedoeld worden met de ‘grosze Buhlerin’, en dat de twee grote dieren die uit de zee resp. het land opduiken na de zevende bazuinstoot de Verenigde Staten resp. de Sovjet-Unie zijn, maar wij zouden onze argumentatie tegen kernwapens toch liever niet steunen op het geheimzinnige boek van Johannes.
M. Grammens
| |
Davy, Charles, Towards a Third Culture. - Faber, London, 1961, 178 pp., 18 sh.
Schr. tracht de steeds dieper wordende kloof tussen de klassiek-humanistische en de wetenschappelijk-technische beschaving te overbruggen door enkele suggesties omtrent een derde beschaving. Deze wordt nergens beschreven, maar de tekorten van de twee andere beschavingen vormen een eerste uitgangspunt om de derde te ontdekken en te bepalen. Schr. is iemand die nadenkt, maar de vrucht van zijn nadenken is nog erg onrijp. Maar hier en daar opent hij interessante perspectieven op een moeilijk probleem dat om oplossing vraagt.
W. Peters
| |
Lancaster, Osbert, Signs of the Times, 1939-1961. - Murray, London, 1961, 144 pp., 21 sh.
Voor het aantal pagina's leze men: ongeveer vijf honderd cartoons. De eerste is gedateerd januari 1939, de laatste juli 1961. Zij hebben als onderwerp vrijwel ieder aspect van het leven in Engeland gedurende de laatste twintig jaren. De tekeningen zijn altijd geestig; de onderschriften zijn helaas niet altijd even puntig, terwijl het soms moeilijk is de point er van te begrijpen: daar moet men al die tijd eigenlijk in Engeland voor geweest zijn, met bovendien een goed geheugen.
W. Peters
| |
Jomin, Henri S.J., La Chine. Flammarion. Paris, 218 pp., 7 N.F.
In de serie Vues chrétiennes sur... heeft H. Jomin, oud-rector ener katholieke universiteit in China, dit bijzonder goed geinformeerde werkje over het huidige China gepubliceerd. De auteur beschrijft de tegenwoordige situatie van het land
| |
| |
aan de hand van bijna uitsluitend Chinese, communistische bronnen, tijdschriften, kranten, rapporten, regeringsuitlatingen etc. Zijn doel is een zo goed mogelijk inzicht in het China van Mao Tse Tung te geven en hij slaagt daarin op verrassende wijze. Eerst in het laatste hoofdstuk schrijft hij over de geloofsvervolging.
P. van Alkemade
| |
Huxley, Julian (Ed.), The Humanist Frame. - Allen and Unwin, London, 1961, 432 pp., 37 sh. 6 d.
In deze bundel essays zijn zes en twintig humanistische geleerden aan het woord, die te samen tamelijk wel het gehele leven vanuit de humanistische hoek beschouwen. Recht, sociologie, economie, huwelijk, de kunsten, opvoeding, enz. komen alle ter sprake. Irriterend voor de niet-humanist is een zich voortdurend herhalend jargon, dat het vertrouwen in het beweerde enigszins ondermijnt. Overigens moet gezegd worden dat de opstellen vooral om de evidente eerlijkheid van overtuiging indruk maken. Daardoor was het overbodig om een polemische toon aan te slaan, en het is slechts een enkele keer dat een schrijver meent uit de weg te moeten gaan om godsdienstige meningen wat primitief of belachelijk voor te stellen (waar dit gebeurt, zoals bij het vermelden van het probleem van het lijden, blundert de schr. er lustig op los; cfr. p. 369). Voor de christen is het een ernstig boek, maar overigens deprimerend en uitzichtsloos.
W. Peters
| |
Stanton, Hannah, Go well, Stay well; South Africa, 1956-1960. - Hodder and Staughton, London, 1961, 254 pp., 16 sh.
Schrijfster, die economie en theologie gestudeerd heeft, ging in 1956 naar Zuid-Afrika om daar midden in de rassenstrijd terecht te komen. Als zendelinge koos zij de zijde van de zwarten, hetgeen haar in de gevangenis deed belanden. Haar ervaringen, maar ook haar visie op het rassenvraagstuk worden in zeer goed proza met grote vlotheid verhaald.
W. Peters
| |
Jennings, Elizabeth, Every Changing Shape. - Deutsch, London, 1961, 240 pp, 25 sh.
De bekeerlinge-dichteres waagt zich in deze verzameling opstellen aan het thema poëzie-mystiek. Zij doet dit door middel van korte, op zich staande studies over dichters, mystici of beiden. Zo bespreekt zij Augustinus, Juliana van Norwich, de grote Teresia en St. Jan van het Kruis, alsook Herbert en Vaughan, Peguy, Hopkins en Eliot, Bernanos en Simone Weil en enkele anderen. De essays zijn op zich wel interessant, maar tezamen genomen zijn ze weinig overtuigend, en de reden hiervan is dat ze de noodzakelijke diepgang missen.
W. Peters
| |
Agel, Henri, Répertoire analytique de 80 courts-métrages (en 16 mm). Les Editions de l'Ecole, Parijs, 1961, 208 pp.
Een selectie van korte, documentaire films die geschikt zijn voor filmstudie. Voor elke opgenomen titel wordt benevens de naam van de realisator, de duur van de band en de verdeler in Frankrijk, een bespreking van een tweetal bladzijden gegeven. Alhoewel afgestemd op Frankrijk, ook daarbuiten bruikbaar.
R.S.
| |
Pank, W., De honger in de wereld. - De Vroente, Kasterlee, 1961, 208 pp., ing. Fr. 85.
De Duitse uitgave van dit werk kende een uitzonderlijk succes in Vlaanderen en Nederland, waar het doorging als een der degelijkste en best gedocumenteerde inleidingen tot de kernvraagstukken van de ontwikkelingslanden. De Nederlandse vertaling werd met de meest recente gegevens aangevuld.
J. Kerkhofs
| |
Bähr, Hans Walter, Die Stimme des Menschen. Briefe und Aufzeichnungen aus der ganzen Welt 1939-1945. - Piper-Verlag, München, 1961, 602 pp.
Dit boek is enig in zijn soort: het verzamelt getuigenissen van reeds overleden oorlogsslachtoffers, en dezen komen uit alle getroffen landen. Brieven, gedichten, dagboeknota's, fragmenten van verhalen, - van bekende schrijvers en geleerden of van onbekende soldaten en burgers, - van communisten of gelovigen allerhande, - in alle toestanden en omstandigheden: strijd, concentratiekamp, verzet, eenvoudig waarnemen!.... Wij beschouwen dit boek als een bijna weergaloos menselijk document, dat wij aandachtig en langzaam moeten leren peilen en aanwenden. Wij mogen ons met de grote namen niet vergenoegen: de Saint-Exupéry, Virginia Woolf, Simone Weil, Edith Stein, Stefan Zweig, Nagai....; wij mogen er niet alleen de Vlamingen uit halen: Van Baelen, Brunclair, Robert Mussche, Zielens; of de Nederlanders: Walraven, Sneevliet, Hos en Weijand; wij mogen niet slechts wijzen op grote vergetenen: Titus Brands- | |
| |
ma, zelfs Huizinga (waarom Patton wel en Rommel niet?).... Wij aanvaarden het zoals het is, onvermijdelijk onvolkomen maar met heel grote verdiensten; en naargelang wij zijn teksten aandachtiger opslaan, worden we ons beter bewust van de hedendaagse tijdgeest, de zo duidelijke erfgenaam der tragische oorlogsjaren.
Em. Janssen
| |
Luykx, Theo (hoofdred.), Liber Memorialis. Rijksuniversiteit te Gent, 1913-1960. Deel IV: Faculteit der Wetenschappen. Faculteit der toegepaste Wetenschappen. - Uitgave van het Rectoraat, Gent, 1960, 498 pp.
Dit vierde en laatste deel van het hoogstaande Liber Memorialis der Gentse rijksuniversiteit is in dezelfde geest opgesteld als de vorige drie delen (zie Streven, XV, 1961-1962, p. 192). Niet minder dan 136 professoren en leerkrachten die bij koninklijk besluit werden benoemd, komen er in voor, met een korte biografie en een zo volledig mogelijke bibliografie. Vermelden wij nog dat op het eind van dit vierde deel een alfabetisch register staat van de bibliografieën die in de vier delen van het Liber Memorialis voorkomen. Niet alleen de universiteit maar ook en vooral de hoofdredacteur Prof. Theo Luykx kunnen wij slechts dankbaar zijn voor dit kostbaar consultatiewerk.
M. Dierickx
| |
Scailteur, Camille, Le contribuable et l'Etat, in Etudes morales, sociales et juridiques. - Librairie de l'édition universelle, 88, rue Royale, Bruxelles, 1961, 180 pp., Fr. 90.
In een klaar betoog behandelt de auteur de morele aspecten van de fiscaliteit. Na een historisch overzicht van de fiscale moraal wijdt hij achtereenvolgens zijn aandacht aan de belastingsplicht als zodanig, haar draagwijdte, de moraliteit van de belastingontduiking: in dit hoofdstuk worden meerdere opwerpingen die de ontduiking menen te kunnen goedpraten, telkens weer ontzenuwd, vanuit criteria die vooral steunen op positieve gegevens waarover de auteur als hoog ambtenaar van de Belgische financiële administratie beschikt. Na de psychologie van de belastingplichtige te hebben ontleed, besluit hij deze fiscale plichtenleer met een analyse van de plichten die de Staat heeft op dit domein. Het werk getuigt van een evenwichtig oordeel, verbergt de reële moeilijkheden, die dit hoofdstuk der beroepsmoraal biedt, niet al te gemakkelijk achter algemene beginselen, en durft positie kiezen en op harde plichten wijzen op een, voor een doorsnee-Belg, zo weinig sympathiek terrein als de belastingplicht.
F. Van Neste
| |
Holthaus, H., Neue Geschichten aus der Zachurei. - J. Knecht, Frankfurt/M., 1961, 140 pp., geb. D.M. 7,80.
De auteur situeert in een denkbeeldig land, waarin men het Duitse Wirtschaftswunder nog net even vóór is, de merkwaardige denk- en levensgewoonten van de bewoners. Niet alle vondsten zijn even origineel of grappig: maar er komt toch menige, kostelijke schets in voor, zoals die waarin beschreven wordt hoe de mensen zoveel mogelijk comfort meeslepen bij hun terugkeer naar de natuur, die hun veel te natuurlijk voorkomt. De toon is nergens bitter, maar de frisse humor hekelt vaak des te efficiënter de vele kleinmenselijke dwaasheden van onze samenleving.
H. Jans
| |
Windroos-Serie. Andreus, Hans, Groen land, gedichten. - U.M. Holland, Amsterdam, 1961, 30 pp., ingen. f 3.90.
Vreemd land, vreemd lichaam, afscheid van een huis, zo noemde Andreus enige van zijn nieuwste gedichten. ‘Wij zijn nog vrij lang / gelukkig geweest’, heet het berustend. Dit zijn verzen, vanuit een impasse, een tussenland geschreven. Het is de dichter onmogelijk, het blijvende te vinden: ‘Mijn mond, mijn hele lichaam denkt: / het goede lichaam het vertrouwde / is hier niet’. Mild en vooral niet te zwaar op de hand wordt deze onvervuldheid, dit tragisch niet kunnen aarden, uitgeschreven. Tot in de vaak vermoeide vorm van deze gedichten wordt de onmacht uitgedrukt, om tot een nieuw begin, een positieve inzet of levensrichting te komen. Het land is groen en het bloeit, maar wantrouwig als hij is woont hij er niet echt: ‘en slaap maar en slaap’ - zo eindigt de bundel. De rasechte dichter die Andreus is, weet niettemin van deze onvervuldheid soms prachtige poëzie te maken.
Huub Oosterhuis
| |
Windroos-Serie. Tielman, Inge, Leg je oor aan, gedichten. - U.M. Holland, Amsterdam, 1961, 44 pp., ingen. f 3.90.
Een schreeuw om menselijke verstandhouding en wederzijds begrip. Een schreeuw, ongearticuleerd en pathetisch, van ‘een wild hart’. Een fanatiek en dwingend, haast losgeslagen grijpen naar ‘de ander’, een ander als een soort verlosser ‘jij jij
| |
| |
jij’. Uitgewogen poëzie is dit allerminst, het zijn flarden van een alleenspraak die gesprek wil worden. Een bewogenheid die naar grote, heel vaak twijfelachtige woorden grijpt (‘schal een trompet aan het bed van mijn armen’) en voortdurend ontspoort. Maar een oprechte bewogenheid. En het bewustzijn, dat de ander de enige leefmogelijkheid is, de enige mogelijkheid ook tot poëzie. ‘Wat is een gedicht? / Dat ben jij’. Van tijd tot tijd moet er zoiets geschreeuwd worden, al klinkt het niet altijd even verstaanbaar.
Huub Oosterhuis
| |
Windroos-Serie. Verhoef, Jan, Requiem, gedichten. - U.M. Holland, Amsterdam, 1961, 38 pp., ingen. f 3.90.
Dit belangrijke debuut van Jan Verhoef vraagt meer aandacht dan op deze plaats gegeven kan worden. Een enkele aankondiging moge hier volstaan. In vergelijking van veel zogenaamde post-experimentele poëzie heeft deze bundel iets van een nieuw begin, omdat hier gesproken wordt vanuit een bewust gekozen verantwoordelijkheid voor de mensen en de toekomst, ook en vooral voor de mensen-bij-uitstek, de doden. Humanitaire poëzie, die poëzie blijft, en zich bijna altijd poëtisch verantwoorden kan. Dood en leven en menselijke waardigheid, aan de orde gesteld binnen de ruimte van een gelovige visie. Met een grote, soms wat zwaarmoedige ernst volgehouden, thematisch wat beperkt. Maar van een christen die evident een dichter is, en die men vol vreugde herkent.
Huub Oosterhuis
| |
Windroos-Serie. Poort, Coert, Mannenwerk, gedichten. - U.M. Holland, Amsterdam, 1961, 44 pp., ingen. f 3.90.
Coert Poort is misschien één van de meest verwaarloosde dichters van de laatste jaren. Door een niet-begrijpende kritiek in een isolement gedreven, ontkomt hij weliswaar ook in deze bundel niet geheel aan het gevaar van een steriele geheimtaal; maar uniek, dunkt mij, is de wijze waarop hij zijn isolement vruchtbaar tracht te maken, door nl. vanuit een nulpunt aan menselijke zekerheid, vragend en schrijvend, zichzelf in zijn pure existentie te vinden: ‘een boom zonder takken / waar ik kan zitten / zwijgend / onomwonden’. Het vertrouwde in frage durven stellen, om het dieper te hervinden: ‘En ook ik / zou je weer helemaal / moeten missen / en zoeken / en vinden’. Zo schrijvende leven is ‘Mannenwerk’-poëzie ‘alleen voor dichters’. Maar de bezinning die Coert Poort waarmaakt, zou wel eens een dienst kunnen zijn aan allen, die niet bereid of in staat zijn het poëtisch ambacht met zoveel ernst te beoefenen.
Huub Oosterhuis
| |
Pocket-boeken
Phoenix-pocket. Richards, J.M., Moderne architectuur. - W. de Haan N.V., Zeist; N.V. Standaard-boekhandel, Antwerpen, 1961, 152 pp., geïll.
Dit boekje over de moderne architectuur is vooral op Engeland en Amerika, en dank zij wellicht de bewerker, ook enigszins op Nederland georiënteerd. Dat heeft zijn goede zijde: op zo'n uitgebreid terrein moet men zich beperken, vooral in een pocket-uitgave. Het nadeel is, dat wij over verschillende landen en bouwmeesters niets of zeer weinig vernemen. Wel tracht een opgave van verschillende boeken, toegevoegd aan de tekst, daaraan tegemoet te komen. Wanneer wij evenwel beoordelen wat ons geboden wordt, kunnen wij tevreden zijn. De schrijver is zelf architect en spreekt dus als kenner over zijn onderwerp. Hij doet dit bovendien op zeer aantrekkelijke wijze zodat wij dit werkje graag aanbevelen.
C. de Groot
| |
Aula-boeken. Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen.
Jantzen, Hans, Middeleeuwse kunst in overgang.
Dit is wederom een uitstekend boek in de Aula-serie. De vermaarde kunsthistoricus Hans Jantzen behandelt hier een uiterst boeiend en toch minder bekend hoofdstuk uit de kunstgeschiedenis: de tijd van de Ottoonse kunst. Het is vooral de periode van de prachtige miniaturen en de uitbundige, misschien wat barbaarse, sieraden. Ook de bouwkunst kreeg toen mooie kansen. Over dit alles vertelt Jantzen op deskundige wijze. Dit boek zal met vrucht door velen worden gelezen of minstens geraadpleegd.
C. de Groot
I.M. BOCHENSKI, Wijsgerige methoden in de moderne wetenschap. Vert. f 2.25. - De bekende Dominicaan schrijft in dit boekje over de nieuwe wegen en methoden der logica; hij doet dit op zeer bevattelijke en populaire wijze.
E.N. DA COSTA ANDRADE, Grondbegrippen van de moderne fysica. Vert. f 3.50. - In dit werk van de Engelse
| |
| |
geleerde treedt vooral naar voren het moderne inzicht in de niet meer geldende starre absoluutheid der natuurwetten.
Luis DIEZ DEL CORRAL, De ontvoering van Europa. Vert. f 3.50. - Een belangrijk boek in de trant der werken van Ortega y Gasset, Huizinga en andere cultuurfilosofen. Het bevat een uitvoerige beschouwing van onze tijd vanuit historisch oogpunt.
| |
Fruin, Robert, Het Noorden op weg naar zelfstandigheid.
Dr. J.W. Smit heeft twee lange artikelen van Fruin, het ene over het beleg en ontzet van Leiden, het andere een kritiek op Motley, verenigd en het geheel bovenstaande titel gegeven. Fruin te lezen is altijd de moeite waard.
| |
Keerpunten in de fysica. Vert.
Dit belangrijke boekje bevat een serie lezingen, in 1958 te Oxford gehouden door vakgeleerden, over de grote ‘keerpunten’ in de natuurwetenschap.
| |
Emmet, E.R., Logisch denken. Vert.
Deze Engelse geleerde biedt met dit werk niet een dor handboek over logica aan, doch een zeer leesbaar betoog over wat men de ruggegraat van de Westerse geest zou kunnen noemen.
| |
Zbinden, Hans, De bedreigde mens.
De Zwitser Hans Zbinden bundelt hier een aantal opstellen, die alle circuleren rond het thema ‘de geestlijke en sociale situatie van deze tijd’. Hij ziet zowel de donkere vlekken als de lichtpunten.
| |
Murphy, Gardner, De geestelijke evolutie van de mens. Vert.
In dit merkwaardige, stimulerende boek schrijft Murphy over de huidige toestand der mensheid, over haar evolutie-mogelijkheden, haar toekomst. De hedendaagse mens staat op de drempel ener algemene kentering en vernieuwing.
| |
Prisma-boeken. Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen.
Marsh, Ngaio, Moord in de studio. Vert.
Ngaio Marsh is een der beste crimestoryschrijfsters. Zij is wat zuiniger met moorden dan Agatha Christie en Dorothy Sayers. Ook ‘moord in de studio’ is een voortreffelijk specimen.
| |
Roche, Mazo de la. Huize Jalna. Vert.
Een goede roman over emigranten naar Canada van een eeuw geleden.
| |
Smit, Gabriël, In het land van de dichter.
Een allerbekoorlijkst boekje, dat zelfs Droogstoppel de liefde tot poëzie zou bijbrengen. Gabriël Smit praat zeer intelligent en zeer eenvoudig, doch steeds boeiend over poëzie.
| |
Berve, Helmut, Bloeitijd der Griekse beschaving. Vert.
Voor belangstellenden in de hoogbloei van het classicisme biedt dit boekje een uitstekende oriëntering.
| |
Detective-verhalen. Vert.
Dit boekje biedt de lezer een twaalftal korte detective stories van de bekende Engels schrijvende meesters.
| |
Bettger, Frank, Verkoopkunde. Vert.
Bettger is een in de wol geverfd vakman op het gebied der ‘verkoopkunde’. Zijn boekje kan menig jong mens van nut zijn.
| |
Nieuwe Verhalen die Hitchcock koos. Vert.
Een elftal griezelverhalen uit verschillende bronnen, door Hitchcock bijeengegaard. De naam Hitchcock zegt cinemabezoekers genoeg.
| |
Elsevier-pocket
Maurois, André, Lodewijk XIV en zijn hof te Versailles. Vert. Elsevier, Amsterdam, 1961, 172 pp., f 2,90.
Een rijk geïllustreerd boekje over de zonnekoning in verband met de bouw en de voortdurende uitbreiding van het paleis te Versailles.
| |
List-Bücher. Paul List Verlag, München, 1961, per deel D.M. 2.20.
Richter, Hans Werner, Spuren im Sand. Roman.
Een boeiend verhaal over Richters jeugd in een Oost-Pruisisch badplaatsje in het begin dezer eeuw.
| |
Laurence, William L., Menschen und Atome. Vert.
Een Amerikaans vakman schrijft hier alleronderhoudendst over het gehele verloop der atoomwetenschap van de laatste vijf en twintig jaar.
| |
Urban Bücher, Kohlhammer, Stuttgart.
Widergren, Geo, Mani und der Manichäismus, 4.80 D.M.
Alles wat er over deze merkwaardige Oosterse godsdienststichter te weten valt, heeft de Zweedse professor in dit boekje bijeengebracht.
R.S.
|
|