| |
| |
| |
Politieke kroniek
De politieke rechten van de kleurlingen in Zuid-Afrika
R. Veling
DE meer liberaal gezinde Zuid-Afrikaan vraagt zich vaak af hoe, als het ooit zou gebeuren, politieke rechten kunnen worden verleend aan kleurlingen. Velen beseffen niet dat er een periode was in de geschiedenis van Zuid-Afrika, waarin de kleurlingen politieke rechten hadden. Reeds in 1853 stemden blanken en zwarten op een gemeenschappelijke lijst.
Toen de Slanken het zuidelijk deel van Afrika binnentrokken vonden zij enige Afrikaanse stammen, die zich hier gevestigd hadden: de Hottentotten waren niet de enige zoals tegenwoordig gewoonlijk beweerd wordt in de Zuidafrikaanse geschiedenisboeken. Naast hen waren er de Xosa's, Zoeloe's en Bosjesmannen. Toen de blanken in aantal toenamen groeide hun landhonger in evenredigheid en zij rukten steeds verder op vanuit de Kaap naar het Noorden. Dit oprukken ging niet gemakkelijk. Soms werd het land verhandeld op de gebruikelijke koloniale manier: ‘Zo veel acres tegen zo veel kralen of stukjes spiegel’.
Spoedig leerden de Afrikanen de werkelijke waarde kennen van de betalingsmiddelen die zij ontvingen en kwamen zij ertoe om steeds meer te vragen in ruil voor hun land. Zeer vaak weigerden zij gebieden te verkopen die hun moederland en bestaansbron waren. In zulke gevallen moesten de blanken hun toevlucht nemen tot geweld en meestal kwamen zij als overwinnaar uit de strijd met hun betere bewapening en gevechtstactiek. Iedereen die zich de moeite getroost om eens de lijst van de vele veldslagen, die tussen de Europeanen en Afrikanen in dit deel van de wereld geleverd zijn, te bekijken, zal onmiddellijk het feit erkennen dat we nooit kunnen zeggen dat we een niemandsland vonden.
Waar de blanken zich ook vestigden, uiteindelijk vormden ze toch een of andere vorm van regering. Onder deze omstandigheden is het niet verwonderlijk dat de politieke rechten werden toegekend aan de overwinnaars. In de Kaap was de toestand echter totaal verschillend gedurende de tijd van de Britse overheersing. De toestand kan samengevat worden in de verklaring van de Hertog van Newcastle in die tijd: ‘.... Het is de oprechte wens van Hare Majesteits Regering, dat alle mensen aan de Kaap verenigd zullen worden door een band van loyaliteit en gemeenschappelijk belang, zonder onderscheid van klasse of kleur’.
Zo zien we dat in 1853, bij de stichting van het Kaapse Parlement, het stemmen openstond voor alle volwassen mannelijke Britse onderdanen, die een loon verdienden van £50 per jaar, of die onroerende goederen ter waarde van tenminste £25 bezaten. Bij deze regeling was geen onderscheid gemaakt tussen ras of kleur. In 1892 werden de gestelde eisen verhoogd: men moest in staat zijn zijn naam, woonplaats en beroep te schrijven, terwijl ook de minimale waarde van de goederen die men moest bezitten werd verhoogd van £25 tot £75.
Dit klinkt ons, mensen van 1961, ongelofelijk liberaal in de oren. Zelfs de
| |
| |
meest liberaal gezinde mensen durven tegenwoordig niet voor te stellen om voor blanken en niet-blanken dezelfde eisen te stellen. Degenen die het verstrekken van politieke rechten aan de kleurlingen aanhangen, vinden het noodzakelijk dat de kleurlingen aan hogere eisen moeten voldoen dan de blanken. Zij beweren dat de kleurling betrekkelijk onbeschaafd is en daarom op zodanige wijze moet bewijzen beschaafd te zijn, dat er geen enkele twijfel meer blijft bestaan. Zij vergeten echter dat er zeer veel blanken zijn, die op geen enkele wijze aan de eisen voldoen die zij voor de kleurlingen stellen.
In 1894 werd de eerste stap gezet in de richting van een ander systeem. De Glen Grey Wet van dat jaar stichtte een plaatselijke kleurlingen-raad voor het district Glen Grey, gekozen door gekleurde belastingbetalers en begiftigd met een beperkte macht voor zaken zoal wegen, openbare gezondheid, onderwijs, landbouw enz. Bovendien, en dit is een van de meest belangrijke punten, werd bepaald dat toewijzing van land in het Glen Grey-district geen eis mocht zijn om voor het Parlement te mogen stemmen. Deze stap was uiterst belangrijk, daar hij in de richting ging van de idealen der huidige regering: ‘Een kleurlingen-regering voor de kleurlingen en een blanken-regering voor de blanken’. In eerste instantie is dit een gezonde opvatting, alhoewel de aanvaarding ervan enige voorwaarden verlangt:
1. | Het grondbeginsel moet vrijelijk door alle betrokken partijen aanvaard worden: d.w.z. ‘apartheid’ is mogelijk, maar de kleurlingen moeten ze geaccepteerd hebben voordat we ze christelijk kunnen noemen. |
2. | Dit beginsel maakt een verdeling van het land tussen blanken en kleurlingen noodzakelijk. Deze verdeling zou tot stand gebracht moeten worden na gemeenschappelijke besprekingen en na overeenstemming over de kwesties hoeveel acres en welke gebieden aan iedere groep worden toegewezen. |
3. | De zelfstandige ontwikkeling der verschillende etnologische groepen zal natuurlijk moeten zijn, niet gedwongen, en zij zal nooit mogen leiden tot superioriteitsgevoelens van de ene groep tegenover de andere. |
De reden waarom de huidige regering zo veel moeilijkheden heeft, is dat zij geen moeite doet om aan de hierboven genoemde punten te voldoen. Op de eerste plaats aanvaarden de kleurlingen geen aparte ontwikkeling. Zij zijn opgegroeid in een westerse maatschappij met westerse gebruiken, en, wat belangrijker is, zij hebben de ontwikkeling van de westerse beschaving in Zuid-Afrika mogelijk gemaakt. Zonder de kleurlingen zou Zuid-Afrika er nog steeds hetzelfde hebben uitgezien als een 100 of 200 jaar geleden. Zij waren het die de zware handarbeid verrichtten die nodig was om de steden, fabrieken, havens en wegen enz., te bouwen. De Hollanders en Britten hielden alleen het toezicht, dirigeerden en commandeerden. Het was de blanke die het meest profiteerde van deze ontwikkelingen. De zwarte moest tevreden zijn met een heel klein loon voor zijn werken en aldus ontstond de situatie die wij heden ten dage kennen: de blanken zijn in staat geweest hun kinderen onderwijs te geven, hen te leren zindelijk te leven, hen goed te voeden, en op deze wijze hebben ze een sterke, gezonde, onderlegde natie opgebouwd.
De zwarten daarentegen hebben sinds de komst van de Europeanen in achterbuurten en ‘pondokkies’ gewoond, onder erbarmelijke omstandigheden, met nauwelijks enig onderwijs, en door de voortdurende ondervoeding werden zij een natie van ongewassen zieke dronkaards, niet wetend hoe zichzelf en hun
| |
| |
huis schoon te houden. De kleurlingen voelen dat ze meer dan genoeg hebben gedaan voor de opbouw van de samenleving. Ook met betrekking tot punt 2 heeft de regering schromelijk haar plicht verzaakt. De verdeling van het land is een zaak geweest waarover uitsluitend de regering beschikte. De gebieden welke de regering aan de Afrikanen besloten had te schenken waren altijd de onderontwikkelde geweest; zij behield alle industriegebieden, de ontwikkelde landbouwgebieden en de belangrijke steden voor zichzelf. De hoeveelheid land die aan een groep zou worden toegekend zou evenredig zijn aan de grootte van die groep; dat zou in dit geval betekenen dat de kleurlingen 4 of 5 keer zo veel land kregen als de blanken. Tot nu toe is er weinig gekomen van die toekenning. Met betrekking tot punt 3 blijkt de regering al het mogelijke te doen om de spanning tussen de verschillende rassen te verhogen. De speldeprikken, onrechtvaardigheden, ruwheden en mishandelingen die de oorspronkelijke bewoners dagelijks van regeringsemployees ondervinden zijn ontelbaar. De regering is erin geslaagd in de gedachten van de blanken een sterk rassengevoel te scheppen, dat de tweede natuur van de Europeaan is geworden.
Steeds meer mensen gaan beseffen dat de apartheid moet mislukken. Sommige industriëlen beseffen dat hun fabrieken het nooit zouden kunnen stellen zonder de arbeidskracht van de kleurlingen. Er zijn slechts 4 miljoen blanken in dit land terwijl er 7 miljoen kleurlingen in onze fabrieken tewerk gesteld zijn. Verder begrijpen ze dat ze de kleurling zouden verliezen als klant voor hun produkten en dit zou betekenen dat hun markt met 66,6% afnam!
De Glen Grey-Wet was de eerste stap tot wat wij tegenwoordig apartheid of gescheiden ontwikkeling noemen. Het aantal gekleurde stemmers voor het Parlement bleef betrekkelijk klein, maar in sommige delen was hun stem een belangrijke factor. De kleurlingen stemden niet en bloc, zij namen eigenlijk gewoon deel aan de politieke strijd van die dagen.
Laten we er echter wel aan denken dat de Kaapprovincie een uitzondering was. In geen van de andere kleine staten, zoals Transvaal, Natal en de Oranje-Rivier-kolonie hadden de kleurlingen werkelijke politieke rechten.
In 1909 kwam de Nationale Vergadering bijeen om de eenwording van de vele Zuidafrikaanse kolonies te bespreken. Een van de voornaamste moeilijkheden was het feit dat de kleurlingen in de Kaapprovincie volledige politieke rechten hadden terwijl zij in de andere staten er geen enkele bezaten. De Oranje-Rivier-kolonie en Natal waren volstrekt tegen het Kaapse systeem gekant: zij wilden het stemrecht alleen tot de Europeanen beperkt zien. Alleen enige afgevaardigden van de Kaapprovincie wensten een onbeperkt stemrecht voor iedereen in de gehele Unie. Enkelen achtten het nodig dat de kleurlingen aan hogere eisen moesten voldoen dan de blanken om te mogen stemmen. Weer anderen wilden de status quo handhaven, wat zou betekenen dat elke ‘provincie’ van de Unie haar eigen systeem zou aanhouden. De vergadering besloot tenslotte dat de status quo gehandhaafd zou blijven en dat het onbeperkte stemrecht van de Kaapprovincie alleen dan afgeschaft zou worden als een tweederde meerderheid der beide Kamers van het Unie-parlement tot opheffing zou besluiten.
De Vergadering deed nog een verdere stap in de richting van de huidige situatie. Het lidmaatschap van het parlement was beperkt tot blanken. Een gedelegeerde van de Kaapprovincie, die de overeenkomst onbevredigend vond, merkte op: ‘Ik hoop dat als we de Unie krijgen, wij op den duur steeds dichter tot rassengelijkheid komen.... Ik ben van mening.... dat we in staat zullen
| |
| |
zijn onze vorm van beleid in andere delen van Zuid-Afrika in te voeren’ (Mr. Saurer).
Het is droevig te beseffen dat hier zelfs niet naar de opvatting van de kleurlingen gevraagd werd. Toen het Statuut voor Zuid-Afrika door de verschillende Parlementen van de betrokken staten was aangenomen, werd het naar Engeland gestuurd ter bekrachtiging door het Rijks-Parlement. W.P. Schreiner, Tengo Jabavu, de kleurlingenleider, en Dr. Abdurahman gingen naar Londen om tegen het Statuut te protesteren. Hun pogingen waren echter nutteloos. Kolonel Seely, onder-secretaris voor de koloniën, verzekerde het Huis van Afgevaardigden dat het onmogelijk was een voorbeeld te vinden, waarbij zo'n grote hoeveelheid mensen, een heel ras, het democratische recht om te stemmen was ontnomen. ‘Zodoende wilde hij er met klem op wijzen dat het onmogelijk was dat het Kaapse stemrecht ooit opgeheven zou worden’. Later bleek hoe ver hij ernaast was geweest....!
Gedurende de eerste tien jaren na de vorming van de Unie bleef de situatie ongewijzigd: de kleurlingenbevolking in Natal, Oranje-Vrijstaat en Transvaal had geen afvaardiging in het Parlement.... In 1920 werd de Wet op de Aangelegenheden voor Inlanders aangenomen. Zij gaf de regering de macht om plaatselijke kiesraden voor kleurlingen op te richten met een beperkte macht voor regerings- en belastingzaken daar ter plaatse, gelijkende op instellingen genoemd in de Glen Grey Wet. Buiten de Kaapprovincie werd er heel weinig gebruik gemaakt van de mogelijkheid om deze raden in het leven te roepen. Ook voorzag de wet in de oprichting van overkoepelende raden en in periodiek bijeenroepen van de kleurlingenvergaderingen door de Regering, die hiervoor de gedelegeerden benoemde. Zulke vergaderingen hadden ten doel om inlichtingen te geven en waren dan ook een stap in de goede richting. Ongelukkigerwijs werden er maar weinig bijeengeroepen. In 1924 werd het eerste Nationale Parlement geïnstalleerd en de aanval op het stemrecht van de kleurlingen in de Kaapprovincie begon. Generaal Hertzog maakte twee wetten.
1. | De ene voorzag in de opheffing van het stemrecht voor kleurlingen, dat vervangen zou worden door de vertegenwoordiging van de Afrikanen in het Parlement door 7 blanken, die gekozen zouden worden door de gemeenschap i.p.v. met een persoonlijke stem. |
2. | De tweede wet voorzag in een kleurlingenraad, die gekozen moest worden door kleurlingen. De taak van de Raad zou zijn de regering raad te geven in kwesties m.b.t. de inlanders. Zij had ook een beperkte wetgevende macht in zaken die direct betrekking hadden op de kleurlingen. Beide wetten werden niet door de kamers aangenomen. |
In 1929 werd het wetsontwerp tot regeling van de inlandersvertegenwoordiging aangeboden. Het had de bedoeling om de politieke rechten van de kleurlingen als volgt te regelen:
1. | Kleurlingen uit de noordelijke provincies zouden vertegenwoordigd worden door 2 senatoren die door de gemeenschap gekozen zouden worden. Na verloop van tien jaar mochten ze er nog twee kiezen. |
2. | Kleurlingen uit de Kaapprovincie die reeds stemrecht bezaten behielden dat recht. Maar nieuwe stemmers moesten geregistreerd worden op een afzonderlijke kleurlingenlijst. De aldus geregistreerde kiezers zouden, naarmate
|
| |
| |
| hun aantal toenam, meer parlementaire vertegenwoordigers moeten kiezen, tot een maximum van twee senatoren en drie leden voor het huis van afgevaardigden (allen blanken). |
Het wetsontwerp werd ingediend in een gezamenlijke zitting van de Senaat en het Huis van Afgevaardigden, en het slaagde er niet in de door de Wet geeiste tweederde meerderheid te halen. De kwestie van de politieke rechten van de inlanders stond in het middelpunt der belangstelling bij de algemene verkiezingen van 1929. De Nationalisten bespeelden heel handig de gevoelens en vooroordelen van de blanken (.... ‘Zoudt u het leuk vinden als uw dochter met een Kaffer trouwde?’) en dit resulteerde in een glorieuze overwinning voor de nationale Partij. Aan de andere kant zien we dat in deze tijd wordt opgericht ‘De Vereniging voor gelijk stemrecht voor allen’, die zich verzette tegen elke regeling die ten doel had inbreuk te maken op het stemrecht in de Kaapprovincie op grond van de huidskleur. Zij werd later versterkt door de Verenigde Raad voor de Kaapprovincie van Europeanen en Bantoes. Omstreeks 1931 besloot de regering dat elke blanke man of vrouw, ouder dan 20, stemrecht zou krijgen. De twee bovengenoemde organisaties reageerden onmiddellijk door een rechtvaardige regeling voor het kleurlingenstemrecht te vragen.
In 1935 werd een nieuw ontwerp gemaakt voor de opheffing der vertegenwoordiging van de kleurlingen in het Parlement. De vertegenwoordiging van de kleurlingen moest beperkt worden tot vier blanke senatoren, die gekozen moesten worden door een gemeenschappelijke stemming. Een Raad voor Inlandersvertegenwoordiging zou door een gemeenschappelijke stemming gekozen worden, op aanwijzing van de regering, en hij moest de regering van advies dienen.
Tegen deze tijd hadden de Nationale Partij en de Zuidafrikaanse Partij hun krachten verenigd en het was duidelijk dat zij in het Parlement een tweederde meerderheid zouden halen. Het was echter pijnlijk voor de regering, toen zij bemerkte dat vele vooraanstaande bestuursleden tegen de beperking van het stemrecht waren.
In 1935 riep de regering vijf Kleurlingen-Conferenties bijeen en legde hun het wetsontwerp voor. De Conferenties van Pietermaritzburg, Makefing, Kingwilliamstown en Umstate verwierpen het wetsontwerp unaniem. De Conferentie van Pretoria verzocht om een Algemene Conferentie bijeen te roepen. In december werd er in Bloemfontein een vergadering gehouden voor alle kleurlingen van Zuid-Afrika. Er namen 400 gedelegeerden van kerken, politieke instellingen, handelsondernemingen en vakbonden aan deel.
De besluiten die op deze vergadering werden genomen waren opmerkelijk eenvoudig en redelijk. Ik citeer: ‘Wij erkennen dat het uitoefenen van politieke rechten het bezit vereist van een redelijke mate van onderricht en stoffelijke bijdrage tot het economisch welzijn van dit land.... wij geloven dat een beschavingstest billijk is, maar de maatstaf van ras of kleur is strijdig met de democratische beginselen. Deze vergadering is derhalve tegen de opheffing van het stemrecht in de Kaapprovincie’. De Vergadering diende verder een verzoek in tot uitbreiding van het stemrecht voor kleurlingen in de provincies van het Noorden (terwijl zij toegaven dat een eerlijke beschavingstest noodzakelijk en aanvaardbaar voor hen was. Er moet echter even worden opgemerkt dat geen
| |
| |
enkele blanke een dergelijke test hoefde te doorstaan: velen waren en zijn nu nog niet in staat zich een oordeel te vormen over politieke zaken).
Verder werden er ook buiten het parlement om acties ondernomen. Er werden openbare vergaderingen georganiseerd die een groot gehoor trokken. Regeringsvertegenwoordigers van de Kaapprovincie werden benaderd, en de Vereniging voor Kleurlingen zond een deputatie naar de Kaapprovincie om de regeringsvertegenwoordigers te beïnvloeden. Zij hadden enig succes. De regering diende een voorstel in dat de bedoeling had de kleurlingen gelegenheid te geven op een aparte lijst in te schrijven en nog drie blanke vertegenwoordigers voor het parlement te kiezen. De kleurlingen verwierpen dit voorstel. Toen ging de regering voort met het invoeren van het oorspronkelijke wetsontwerp (zonder het compromis), ondervond hierbij veel tegenstand van de vertegenwoordigers van de Kaapprovincie en voerde tenslotte ook het compromis in dat met 169 tegen 11 stemmen op de derde zitting werd aangenomen.
Het aldus gevormde systeem gaf weliswaar enige beperkte politieke vertegenwoordiging aan de kleurlingen van de noordelijke provincies maar zij vernietigde de Unie-regeling met betrekking tot de kleurlingen van de Kaapprovincie. Het nieuwe systeem was het compromis van een compromis.
De kleurlingen maakten zo veel mogelijk gebruik van de wet van 1936. Van 1937 tot 1946 oefende de Raad voor Vertegenwoordiging van de Kleurlingen rustig zijn adviserende taak uit door regelmatig om herziening te vragen van de ontelbare elementaire grieven van hun volk. Hun adviezen werden even rustig door de regering genegeerd. In 1946 besloot de Raad af te treden uit protest en zijn werk niet te hervatten voordat de regering enige stappen had ondernomen om haar aanbevelingen uit te voeren. In 1951 werd hij officieel opgeheven door de Bantoe-autoriteiten-Wet, die voorzag in de oprichting van lokale, regionale en territoriale raden in de reservaten. In de praktijk hebben deze raden tot dusverre bestaan uit stromannen van de regering, die de regering bij elke actie steunen, in ruil voor een goed loon....
In 1956 diende de regering (Nationalisten) een voorstel in dat voorzag in een algehele afschaffing van de vertegenwoordiging der kleurlingen in het Parlement. Buiten het Parlement was de oppositie ongewoon hevig (zoals gewoonlijk), terwijl ook in het Parlement menig woord over deze zaak gezegd werd. De Verenigde Partij, die in de oppositie was, kantte zich tegen het ontwerp, niet zo zeer omdat hun politiek op enigerlei wijze van die van de Nationalisten verschilde, maar meer omdat het een deel was van hun algemeen oppositie-programma. Binnen de Verenigde Partij was er echter een steeds groeiende groep van vooraanstaande parlementaire vertegenwoordigers, die hoe langer hoe verder afdreven van de officiële politiek der Verenigde Partij. Kennelijk waren zij tot het inzicht gekomen dat de politiek van de gedwongen gescheiden ontwikkeling gedoemd was te falen. Zij hadden (tezamen met de kleurlingen) gezien hoe de regering een steeds toenemend gebruik maakte van geweld om haar politiek door te voeren. Velen hadden de laatste jaren het leven verloren bij relletjes en botsingen. Zij werden tenslotte zo liberaal in hun opvattingen dat zij niet in de Verenigde Partij konden blijven en terwijl het Parlement nog steeds in zitting was braken zij met de Verenigde Partij en vormden een nieuwe politieke eenheid, de Progressieve Partij genoemd, die bij de laatste algemene verkiezingen, in oktober 1961 een verrassend aantal stemmen haalde, nl. 70.000. Dit is een bemoedigend teken daar het toont dat vele blanken een gemoedsver- | |
| |
andering ondergaan, omdat de politiek van de Progressieve Partij zeer liberaal is. Deze mensen verzetten zich hevig tegen de nieuwe aanval op de politieke rechten van de kleurlingen. De regering, die een sterke numerieke meerderheid bezat, wist het wetsontwerp door te drukken en zo verlieten in 1960 de laatste vertegenwoordigers van de kleurlingen het Parlement na vele jaren trouwe, toegewijde en moedige arbeid. Nu hebben de kleurlingen
geen werkelijke politieke vertegenwoordiging. En vergis u niet in de waarde van een dergelijke vertegenwoordiging. Niets is beschamender voor een regering dan geconfronteerd te worden met haar onmenselijkheden, haar lage manier van handelen, haar bedrog en verraad en haar onchristelijk gedrag. In tijden van nationale spanning, zoals we die beleefden in maart van het afgelopen jaar, is niets onplezieriger dan aan het Parlement te moeten uitleggen de oorzaken van de moeilijkheden, waarom die duizenden kleurlingen gearresteerd zijn, waarom ze geen officiële berechting krijgen, waarom de politie zich misdraagt enz. Deze keer is er niemand die deze indringende, moeilijke vragen zal stellen. In het verleden hebben de kleurlingen elke verandering van hun rechten aanvaard met redelijkheid, geduld en zonder gebruikmaking van geweld. Er is alle reden om te vrezen dat hun standpunt zich aan het wijzigen is. Het Nationale-Kleurlingen-Congres (A.N.C.) en het Pan-Afrikaanse Congres (P.A.C.) werden de spreekbuizen van het politieke leven van de kleurlingen. Zij stonden ervoor in dat er geen geweld zou worden gebruikt. In 1960 zijn deze twee instellingen echter onwettig verklaard. De politieke activiteiten van de kleurlingen worden nu gedwongen zich ondergronds voort te zetten en ik betwijfel of dit bevorderlijk zal zijn voor de voortzetting van de blanke overheersing. Waarschijnlijk zullen zich nu veeleer onwettige of communistische invloeden in deze organisaties doen gelden. Er is reeds veel veranderd in de denkwijze van de kleurlingen. Als we hun verklaring van 1936 vergelijken met de slagzin ‘Een man een stem’ die nu op de muren prijkt, dan worden we ons bewust dat een redelijk en verstandig verzoek is omgeslagen in een onredelijk en onaanvaardbaar verzoek.
Maar de kleurling ziet in dat de Apartheid tot ondergang gedoemd is en hij wil een beslissing forceren. Hij weet dat de industrieën van Zuid-Afrika stilliggen als hij ophoudt met werken. Hij weet dat hij werkelijk het meest krachtige element in dit land is. Maar hij weet ook dat elke staking de regering ertoe zal brengen geweld te gebruiken. Hij zal zijn leven moeten offeren voor de vrijheid. Vrijheid verkregen door opoffering, steeds meer kleurlingen gaan inzien dat dit de enige oplossing is. Ik kan echter niet inzien hoe dit bereikt kan worden zonder strijd van beide kanten. Ik kan me alleen maar een burgeroorlog voorstellen, die het hele land in een complete chaos zal veranderen, zoals we die in Kongo vinden.... tenzij de regering haar politiek verandert en de kleurlingen geestelijk, sociaal, cultureel en economisch voorbereidt op de grote taak die onvermijdelijk eens op hun schouders zal komen te rusten.
|
|