| |
Boekbespreking
Godsdienst
Dankelman, C.s.s.R., J.L.F., Christen nu. Levensvisie van de katholiek in deze tijd. Deel I Het goddelijk thema. - Romen & Zonen, Roermond, Maaseik, 1961, 399 pp., f 19.50 per deel.
Pater Dankelman heeft een merkwaardig boek geschreven, dat een oriëntering biedt in de ongewoon sterk evoluerende opvattingen en stromingen, die op het ogenblik onder katholieken van hoog en laag heersen. Hij beschrijft achtereenvolgens, de tijd, het geloof, de wereld, het verband, de ontrouw, de trouw Gods en de verwachting, waarin wij leven. Hij wil geen handleiding, geen studieboek, geen synopsis of iets dergelijks schrijven, hij wil op intelligente en door het hart geleide wijze spreken tot zijn lezers en hun duidelijk maken, hoe de katholiek van vandaag heeft te staan in de wereld, in dit eerste deel vooral, ‘hoe God zich ons leven gedacht had’. Het is een rijk boek, waarin de lezer o.a. omtrent Bijbel, erfzonde, openbaring etc. etc. op zeer hedendaagse wijze wordt voorgelicht. De auteur is zeer evenwichtig en gematigd in zijn oordelen, met een fijn gevoel en discrimen voor al het nieuwe en evoluerende, dat zich in de katholieke christenheid aanbiedt. Hij schrijft onderhoudend en levendig, met fantasie en gevoel, zodat zijn boek aangenaam leest; voor intellectuelen zowel als voor enigszins ontwikkelden (en wie is dit tegenwoordig niet?) is dit boek een kostelijke gave. Hier en daar zou men op een slakje zout willen leggen, doch dit heeft weinig zin; zo hakt hij b.v. het pantheïsme wel wat hardhandig in stukken. Het werk is met prachtige foto's geillustreerd.
J. van Heugten
| |
De Wereld van de Armsten. - Patmos, Antwerpen, 1961, 55 pp., ing. Fr. 15.
Dit naamloos uitgegeven boekje van een onlangs gestorven priester, die zijn leven helemaal in de dienst der armen had gesteld, is een schokkend en ontroerend getuigenis van menselijke miserie en evangelische armoede, bewonderenswaardig tot in zijn eenzijdigheid toe. Hoewel een levensweg als die van de schrijver een heel bijzondere roeping veronderstelt, ligt er toch een algemeen christelijke boodschap in vervat.
F. de Graeve
| |
Danielou, Alain, Le Polythéisme Hindou - La Barque du Soleil. - Ed. Buchet-Chastel, Paris, 1960, 600 pp.
Dit is een zeer serieuze studie, alhoewel
| |
| |
velen het met de auteur niet eens zullen zijn, wat zijn conclusies betreft. Hij is iemand, die een jaar of twintig in India heeft geleefd en allereerst langs artistieke wegen onder de betovering van het Oosten is gekomen. Hij behoort tot die kleine klasse van Oriëntalisten, die naar Oosterse Walhalla's zijn gevlucht om daar te zoeken naar een ‘neue Seelengestalt’. Hij is een der uit het Christendom ontvluchten en die nu het innerlijk vacuum tracht te vullen met een soort Oosterse pseudo-mysiek. Het Hindoeïsme komt er natuurlijk buitengewoon goed van af; waarmee het wel geen enkele missionaris in India eens zal zijn. De auteur is volkomen een Oosterse relativist geworden en speelt zijn eigen variatie op de bekende melodie, die we steeds in het hele Oosten horen: alle godsdiensten zijn practisch even goed en leiden allen naar hetzelfde doel en men moet ieder in zijn eigen godsdienst, zijn eigen moraal laten. In allerlei toonaarden krijgen we dit te horen. Reeds bij het begin wordt een en ander ons duidelijk, als de auteur schrijft: ‘Quelle que soit l'importance que nous attribuons aux grandes religions modernes, nous ne pouvons pas les mettre en parallèle avec l'hindoeisme qui n'est pas une religion et ne saurait s'opposer à aucune foi, à aucun prophete, à aucune incarnation, à aucune méthode de réalisation spirituelle puisque l'un de ses principes fondamentaux est de leur faire place dans son sein ainsi qu'à toutes les formes d'expérience religieuse du passé et de l'avenir. Dit standpunt krijgt de lezer door het gehele boek heen te horen en derhalve staat deze schrijver ver weg van iedere christen, heel speciaal van zijn eigen broer, die zulke voortreffelijke werken geschreven heeft. Maar met dit al kan men niet ontkennen, dat dit boek blijk geeft van zeer serieuze studie en voor missionarissen in India zeer zeker de moeite waard om ernstig te
lezen. De uitgebreide bibliografie, die de auteur ook werkelijk gebruikt heeft, toont heel duidelijk de ernst en de grondigheid waarmee hij te werk is gegaan.
H. van Straelen
| |
Déchanet O.S.B., J.M., De Weg naar de Stilte, Yoga voor de gelovige Mens, vert. Maarten van Nierop. - Desclée de Brouwer, Brugge, 1961, 250 pp., ing. 82 fr., geb. 105 fr.
De Nederlandse vertaling van het veelbesproken boek van Pater Déchanet was gewoonweg noodzakelijk geworden. Het verheugt ons dat de vertaler zulk een uitstekend werk heeft geleverd. Theoretisch zijn wij over het Cartesiaans dualisme heen, maar in de praktijk vinden wij zo moeilijk het evenwicht tussen de geestelijke en de lichamelijke mens. De Yoga kan een positieve levenshouding en methode zijn om die harmonische eenheid in onszelf te vinden. Enerzijds corrigeert schr. op afdoende wijze de enthousiaste misvatting van het Westen om in de Yoga alleen een methode voor lichaamscultuur te zien. Anderzijds ontdoet hij de Yoga van elk Indisch syncretisme. Hij toont aan dat deze menselijke levenshouding, met de meditatie- en gebedshouding erin vervat, wel degelijk en met veel vrucht voor lichaam en geest kan geintegreerd worden in het christendom. In de langdurige beoefening van deze zuiverende methode komt men tot een grotere menselijke disponibiliteit en kan men zich terecht aansluiten bij een zeer oude, christelijke gebedstraditie, de filocalie of het hartsgebed. Schr. vermijdt welbewust theoretisch te schrijven over Indische filosofie en mystiek, en de praktische methode daarmee verbonden wil hij evenmin dopen. Maar met als materiaal enkele welgekozen, objectieve oefeningen uit de Hatha Yoga bouwt hij een eigen, christelijke levenspraktijk op. Dit is de grote verdienste van dit werk.
R. Ceusters
| |
Lentner, L., e.a., Katechetisches Wörterbuch, Freiburg, Herder, 1961, 820 blz., 28 D.M.
Dit woordenboek is een standaardwerk voor het Duitse taalgebied. Katechetische onderwerpen, methodiek, pedagogie, psychologie, geschiedenis en actualiteit van de katechese, levensbeschrijving van de voormannen, vinden er in talrijke artikels een waardevolle behandeling door een specialist op het gebied. Zo hebben 160 medewerkers waaronder alle belangrijke Europese katecheten bijdragen geleverd telkens met een bibliografie voor verdere studie. Een paar bemerkingen nochtans. Het is een naslagwerk vooral voor katechetiek d.i. voor de wetenschap van de katechese, een Jungmann, Guy de Bretagne of Hollander op fiches. Voor het rechtstreeks godsdienstonderricht vindt men er minder, al staan er ook een goed aantal uitgewerkte godsdienstige onderwerpen in, die onmiddellijk bruikbaar zijn. Een uitgebreid alfabetisch register maakt het boek hanteerbaar. Toch hadden we gaarne ook een systematisch
| |
| |
register aangetroffen, want nu is het vrij lastig op voorhand te weten welke artikelen men zal aantreffen. Alles samen is het ook voor ons een belangrijk werk, temeer daar het het eerste is op zijn gebied.
J. Verbeke
| |
Maertens, Th., e.a., L'Eglise-Jérusalem au catéchisme, Collection ‘Notre Catéchèse’, Bruges, Ed. de l'Apostolat liturgique, 1961, 72 blz.
Maertens, Th., e.a., Les thèmes du Pasteur et de la Route au catéchisme, Collection ‘Notre Catéchèse’, Bruges, Ed. de l'Apost. lit., 1961, 1117 blz.
De beide thematische monografieën, het ene over Jerusalem, het andere over de Herder en de Weg, verdienen ten volle onze aandacht. Na een inleiding over het thema in de bijbel, wordt door Mw. C. Ferrière het thema ook pedagogisch ingeleid. Ieder thema vertoont inderdaad speciale mogelijkheden en moeilijkheden om het in het godsdienstig leven van kinderen ingang te doen vinden. Er volgt ook een volledige uitwerking van het thema in lessen voor de verschillende leeftijdsgroepen van de lagere school. Langs zangen, mimen, tekeningen en gebeden worden alle mogelijkheden van het religieus thema uitgebuit. Men kan o.i. langs deze weg tot een werkelijke vernieuwing komen. Want deze sleutel-begrippen kunnen de kinderen inzicht geven in vele religieuze waarden en ze leggen bovendien een goede basis voor het begrip van de bijbel in het algemeen.
J. Verbeke
| |
Wölber, Hans Otto, Religion ohne Entscheidung. 2. A. - Vandenhoeck und Ruprecht, Göttingen, 1961, 282 pp., geb. D.M. 12.80.
In samenwerking met het Emnid-instituut (Bielefeld) en met steun van de Bondsregering heeft de Arbeitsgemeinschaft der Evangelischen Jugend Deutschlands een enquête georganiseerd, waarvan de leiding bij de evangelische theoloog Wölber berustte. Aan 2.000 jongeren van 15-24 jaar, waaronder 713 katholieken, werden 100 vragen gesteld betreffende school, beroep, godsdienst, enz. De zeer belangrijke resultaten van de afdeling godsdienst worden hier gesitueerd tegenover vroegere enquêtes en vervolgens naar hun betekenis onderzocht. Vooral de grote tegenstelling tussen het weten omtrent de godsdienst en de godsdienstige overtuiging is opvallend (opinies zonder inzet). Wölber besluit dat praktische (en gemeenschappelijke) beleving van de godsdienst (waarbij dan het specifiek godsdienstige méér dient beklemtoond te worden dan het beveiligende van een gemeenschappelijk beleefde traditie) meer dan discussies over de godsdienst door de moderne catechese moet nagestreefd worden. Weer komt de spanning tussen opvoeding en onderwijs scherp tot uiting, zelf gevolg van een neutralistisch liberalisme. Buiten het nogal verwarrende Nachwort is dit boek voor phychologen en echte pedagogen het overwegen waard.
J. Kerkhofs
| |
Kampe, Walter, Im Spiegel der Zeit. - Knecht, Frankfurt a. Main, 1961, 362 pp., geb. DM 14.80.
Wijbisschop W. Kampe bezorgt sinds ettelijke jaren in Sonntag, het weekblad van het Duitse bisdom Limburg een kroniek over de politieke, sociale en culturele actualiteit. Meer dan honderd bijdragen, die verspreid liggen over een achttal jaren (1953-1961) werden hier samengebracht. Uiteraard is de inhoud van dit boek zeer gevarieerd. In deze mozaïek zien we toch klaar de tekening van een ruime en gezonde katholieke visie op het politieke en sociale leven. Hoewel steeds aanknopend bij reeds voorbije gebeurtenissen, hebben deze stukjes bij de bundeling niet veel actualiteit ingeboet.
J. Vercruysse
| |
Hauer, J. Wilhelm, Verfall oder Neugeburt der Religion? - Kohlhammer Verlag, Stuttgart, 1961, 375 pp.
Hij was ook vorig jaar op het grote Religionskongres in Marburg a.d. Lahn. Zijn kop doet heel even aan Nietzsche denken, zijn zware stijl soms ook wel. Dit boek is verschenen om zijn tachtigste verjaardag te eren. ‘Wir müssen uns klar darüber sein, dasz alle Gestaltungen dem ewigen Gesetz der Wandlung unterworfen sind auch im Reiche der Religion und dasz alle diese Gestaltungen von der Fragwürdigkeit alles Menschlichen überhaupt bestimmt und bedingt sind, so dasz sie immer wieder gereinigt und geklärt werden müssen’. En deze man, die met de Nazi's zozeer heeft meegedraaid, dat hij door Protestantse theologen practisch gedeballoteerd werd, zal voor ons nu een nieuwe ethica scheppen, een ondernemen, waarbij hij natuurlijk faalt over alle linies. Woorden, woorden en nogmaals woorden; zwaar, gepantserd, en terzelfdertijd hevig onduidelijk. Christus kommt überhaupt nicht in Frage en dan weten wij voldoende wat we over dit werk,
| |
| |
‘ein Symposion über Menschsein, Glauben und Unglauben’ denken moeten.
H. van Straelen
| |
Wendt, Ingeborg Y., Zen, Japan und der Westen. - List Verlag, München, 1961, 162 pp.
Dit is een juffrouw, die psychologie gestudeerd heeft, daarna een jaar of twee naar Japan is gegaan, natuurlijk geen Japans kent en te rade is gegaan bij het psychologisch instituut aan de Waseda-universiteit in Tokyo. Op de aard van haar conversatie aldaar zullen we maar niet ingaan. Mijn persoonlijke ervaring is, dat van de 100 gesprekken met Japanse professoren er nauwelijks twee die naam mogen dragen, als de conversatie in een Westerse taal gevoerd wordt. Japanners zijn briljant in de techniek, maar waarschijnlijk de armste linguisten ter wereld. De strekking van het gehele boekje wordt duidelijk in vijf woorden van haar: ‘Zen, nicht Mode, sondern Aufgabe.’ Wij kunnen, ook heel wat van Japan leren, zegt die juffrouw. Maar wat dan eigenlijk? Dan wordt ze, net als al die mensen, die in deze geest schrijven, heel, heel vaag. ‘Wir könnten unseren inneren Horizont entscheidend erweitern’, maar ze zegt niet waar dat uit bestaat. In ieder geval kan dat nooit het Zen-boeddhisme in ons bewerken, dat in Japan zelf practisch dood is.
H. van Straelen
| |
Die Religionen des alten Amerika. W. Kohlhammer Verlag, Stuttgart, 397 pp., 1961. 42 D.M.
Onder hoofdredactie van Chr. M. Schröder verschijnt bij Kohlhammer in Stuttgart een uitgave ‘Die Religionen der Menschheit’ in 36 delen. Het zevende daarvan beschrijft de godsdiensten van het oude Amerika en is verzorgd door vier Duitse vakgeleerden, die achtereenvolgens de Asteken, de Inca's, de Noorden Zuid-Amerikaanse volken behandelen. Het boek is tevens, voorzover de bronnen en gegevens dit veroorloven, een cultuurgeschiedenis dezer oude volken en stammen. Importeur van deze boeken voor Nederland is Meulenhoff te Amsterdam.
P.v.A.
| |
Literatuur
Michels, L.C., Filologische Opstellen, Dl III. Stoffen uit Vondels Werk. (Zwolse Reeks van Taal- en Letterkundige Studies no. 10). Tjeenk Willink, Zwolle 1961, 388 pp., f 15, - en f 17,50.
In 1941 promoveerde L.C. Michels op het proefschrift Bijdrage tot het onderzoek van Vondel's werken. De zeventien losse opstellen, waaruit de dissertatie bestond, vindt men in dit derde deel van Fil. Opst. herdrukt, zij het in andere volgorde en aangevuld met opstellen die in verschillende tijdschriften, o.a. de Vondelkroniek, zijn verschenen. Prof. Asselbergs, die evenals de twee vorige delen (zie Streven XI, I 395; XXI, I 93) ook dit derde samenstelde, geeft vooraf verantwoording van keuze en volgorde. Hij betreurt het, ‘dat beperking tot de strikt filologische opstellen noodzakelijk bleek’. Slechts één geschrift van breder strekking nam hij op, nl. de Inleiding op Michels' proefschrift, die hier opnieuw voorafgaat aan de (nu zesenveertig) opstellen. Geschriften van Prof. Michels veronderstellen een lezer die het de moeite waard vindt, grote aandacht te wijden aan schijnbare kleinigheden, wanneer dit hem helpt een tekst beter te verstaan en oog te krijgen voor nuances. Michels schrijft voor hen die van een regel als ‘De felle doot, die nu geen wit magh zien’ graag weten, wat Vondel er nu precies mee wilde zeggen. Behalve rechtstreekse opheldering geven deze studies een voorbeeld van accurate methodiek. De ‘exegese’ steunt hier op zorgvuldig en vaak uit verre streken bijeengespeurde parallellen. Men leze bijv. het opstel over het woord ‘walscherm’ (101-112). Dankzij Michels' ‘behoedzaam gebruikte intuïtie’ (8) zijn deze bijdragen méér dan alleen maar deskundig. Daarbij hebben ze het plezierige van geschreven te zijn in een pittige stijl, terwijl er voldoende plaats blijft voor humor om de nauwgezetheid niet dodelijk te doen zijn. Tenslotte: in deel II werd toegezegd, dat deel III een register zou bevatten. Mogen wij uit het ontbreken van dit register besluiten, dat er
een vierde deel op stapel staat?
L. Loosen
| |
Vlasveld, C., De ijzeren man. Roman - La Rivière en Voorhoeve, Zwolle, 204 pp.
De auteur van deze roman heeft geen litteraire pretenties, doch heeft een verhaal geschreven dat de lezer waarschuwt voor de wegen die van God wegvoeren en hem vertrouwen inboezemt in de leiding van Gods voorzienigheid.
R.S.
| |
| |
| |
Corsari, Willy, Kinderen en minnaars. H.P. Leopold, Den Haag, 1961, 312 pp., f 9,75.
Willy Corsari schrijft goede ontspanningslectuur, zoals vele schrijvende dames. In ‘Kinderen en minnaars’ wordt zo druk ‘gemind’, dat het moeilijk wordt de respectievelijke vaders en moeders uit elkaar te houden. Een der moeders wordt, bijna malgré soi, verliefd op de zoveelste echtgenoot van haar beste vriendin en pleegt in wanhoop zelfmoord. Haar kleine jongen wordt het slachtoffer van al dit ‘gemin’ en staat als kind al ouderloos in de wereld.
J. van Heugten
| |
Ivo, Andric, De brug over de Drina. Vert. De Fontein, Utrecht, 315 pp., f 10,90.
De schrijver van deze roman, de Joegoslaviër Ivo Andric, ontving onlangs de Nobelprijs. Dit is wel een waarborg dat De brug over de Drina niet zo maar een roman tussen honderd andere is. De hoofdfiguur van het boek is inderdaad de brug, die niet alleen de rivier maar ook een tijdsspanning van vier eeuwen overbrugt. Deze vier eeuwen geschiedenis van mensen, die in de schaduw der brug leven op de grens van Christenland en Islam, wordt hier op dramatische wijze beschreven met de brug als symbool boven hun leven. Het nadeel van zulk een roman, dat het hoofdthema over te veel figuren uiteenvloeit en de aandacht doet verslappen, is ook hier voelbaar.
J. van Heugten
| |
Walker, David, Man in de storm. Vert. De Fontein, Utrecht, 1961, 357 pp., f 10,90.
Een sterke, spannende en bijzonder goed geschreven roman. Hij beschrijft het leven van een eenvoudige jongen, die het brengt tot groot-industrieel. Verwikkeling, gebeurtenissen en lotgevallen, typering der figuren, het is alles zeer intelligent en overtuigend uitgewerkt. Het is een der weinige Canadese boeken die tot nu toe in het Nederlands vertaald werden. Beide boeken verschenen in de Dolfijnreeks van De Fontein te Utrecht.
J. van Heugten
| |
Zwerenz, Gerhard. Ärgernisse (Von der Maas bis an die Memel). - Verlag Kiepenheuer und Witsch, Keulen, 1961, 341 pp., DM 16.80.
Het zou een vergissing zijn dit boek te willen beoordelen naar zijn letterkundige verdiensten. Afgezien van het feit dat S. een bijzonder precies en soepel proza schrijft, is het in de eerste plaats een menselijk document, dat boven de actualiteitsbetekenis uitstijgt. S., die ons van een Brechtsdissertatie in de DDR en twee boze romans in de bondsrepubliek reeds bekend was, behoort tot die groep van intellectuele communisten, voor wie de Ulbricht praxis ondraaglijk werd, die het westen hebben opgezocht en die hier evenmin vinden wat ze verlangen. Men zou hem tot de ontevredenen uit roeping kunnen rekenen, was er niet het fundamentele probleem van zijn eerlijkheid. Dat hij hier niet aarden kan, vindt zijn oorzaak in het hooggestemde idealisme, dat inzake vrijheid, verantwoordelijkheid en sociaal bewustzijn geen begrip kan opbrengen voor het spel van vraag en aanbod waaruit onze democratische compromissen resulteren. Deze politieke wensdroom van een ‘totalitaire democratie’ brengt hem tot doorgaans scherpe en ongenuanceerde oordelen, waarvan Brecht en zijn westerse blindvereerders de slachtoffers zijn en waardoor de bewuste front-wisselaars als Kantorowicz worden verheerlijkt. Even grondig rekent S. af met de estheticistische schrijvelaars uit onze contreien, die het vertikken hun letterkundige zelfstandigheid midden in de levende realiteit te plaatsen. Als pamflettair document wordt de leesbaarheid gehinderd door een planloze mengeling van dagboekextracten, lyriek, documentaires, reisbericht en politieke commentaar. Het zou op meerdere punten gemakkelijk vallen onrijpe standpunten of lichtvaardige besluiten te weerleggen, maar daarmee zou men tevens de waarde van deze auteur miskennen, die zich onvoorwaardelijk en volledig inzet voor een zaak die hij uit eigen ervaring de moeite waard weet: de verdediging van de vrijheid in naam van het geweten.
C. Tindemans
| |
Jens, Walter, Deutsche Literatur der Gegenwart, Piper Verlag, München, 1961, 157 pp., DM 7.80.
Voor Jens betekent 1945 een nieuw begin. Twee wereldoorlogen hadden twee generaties van aankomende auteurs gedecimeerd, en de ‘mannen met naam’ waren nog steeds dezelfde als voor 1914. Met de nieuwe generatie ontstond ook een nieuwe kunst, waarop literatuurhistorici noch critici vat kregen vanuit klassieke normen en categorieën. Het belangrijkste kenmerk van deze literatuur omschrijft Jens als ‘Reduktion nicht Expansion’. In de roman reveleert de auteur niet langer zichzelf, maar zijn held neemt alles over en beweegt in een strikt ‘personale Optik’. Bovendien staan wij in dit genre voor een heerschappij van de
| |
| |
korte vorm, hoewel de roman fleuve hier of daar nog nefaste invloeden uitoefent: Jens beschouwt de ontwikkeling van H. Böll bijv. in de richting van steeds langere romans als bepaald ongelukkig. In de poëzie heerst eenzelfde mentaliteit. Het korte gedicht komt veelvuldiger voor, de zin van heel het gedicht gaat dikwijls schuil in één enkel sleutelwoord. Het vocabularium en de zinsstructuur zijn verraderlijk limpied en stellen de lezer voor een onvermoede oppositie tussen tekst en interpretatie. Het grote keerpunt ligt volgens Jens in het jaar 1952, toen op een samenkomst van de Gruppe 47 debutanten werden gehoord, die deze nieuwe genres introduceerden. - Dit boek is een belangrijke, maar wellicht slechts voorlopige synthese.
M. de Wachter
| |
Becher, Johannes R., Bemühungen: I Verteidigung der Poesie, II Poetische Konfession, III Macht der Poesie, IV Das poetische Prinzip. - Aufbau Verlag, Berlin, 1955-1960, 456 pp., 193 pp., 278 pp., 463 pp.
Zoals in de meeste werken uit communistische landen, staat men ook hier voor een vreemde contradictie: enerzijds ervaart men voortdurend hoe onaanvaardbaar sommige principes in onze westerse oren klinken, anderzijds staat men geregeld voor waardevolle prestaties van auteurs die blijkbaar hier of daar de partijlijn doorbreken. J.R. Becher (1891-1958) is steeds een strijdend marxist geweest, maar weet op zijn tijd ook een zekere onafhankelijkheid op te eisen voor de kunstenaar. Hoewel de collectieve titel ‘Literarische Bemühungen’ heet, bekent Becher dat het eigenlijk om een ‘Lehre vom Menschen’ gaat. De mens is een dienaar van de gemeenschap, en de gemeenschap moet zorgen voor een gelijke verdeling van goederen en cultuur. In het Westen is cultuur een voorrecht van bepaalde klassen, in de marxistische landen geniet een ieder daarvan. Daarom zal de kunstenaar zich aan het socialistisch realisme onderwerpen, d.w.z. ‘een getrouwe, historische en concrete weergave van de werkelijkheid in haar revolutionaire ontwikkeling’ voorhouden. Elke vorm van romantisme in de kunst moet veroordeeld worden, en toch zien wij Becher dwepen met Goethe, Hölderlin, Keller. Als men herhaaldelijk op dergelijke contradicties stuit, vraagt men zich af waaraan Becher nog zijn creatieve kracht ontleent: aan het marxisme of aan zijn reactionaire houding? Ondertussen blijft dit werk een interessant getuigenis van kunstenaarschap: hier en daar breken technische studies van eerste gehalte door: zo bijv. over het sonnet en over de verhouding tussen vorm en inhoud. Het volstaat dus niet dit werk op ideologische basis af te wijzen, al blijft een kritische beoordeling steeds noodzakelijk.
M. de Wachter
| |
Barjon, Louis, Mondes d'écrivains destinées d'hommes, Casterman, Paris, 1960, 319 pp.
‘Mondes’: het gaat wel degelijk over een veelheid van werelden. Elk mens, elke auteur creëert zijn eigen wereld. Barjon, medewerker aan de Etudes, onderzoekt hier een tiental Franse auteurs omtrent hun levensbeschouwing: Zola, Mistral, La Varende, Suarès, Duhamel, Poucel, de Montherlant, Saint-Exupéry, Camus, Teilhard de Chardin, Bourbon Busset. In de behandeling van zijn onderwerp neemt Barjon een tamelijk grote vrijheid: nu eens doorloopt hij het hele oeuvre, zoals voor Saint-Exupéry, die hij typeert als ‘Le monde du service’. Dan weer kiest hij één enkel werk: bijv. La Chute voor Camus, omdat hij daarin een ‘reprise de l'absurde’ terugvindt, maar met een verinwendiging van de problematiek en met de aanzet van een satirische autokritiek. Of in dezelfde lijn kiest hij Le Phénomène humain voor Teilhard, als meest karakteristieke synthese van zijn levenswerk. Wat Barjon overal zoekt is de mens en zijn levensbeschouwing. Het is hem niet zo zeer om een literaire analyse of om literatuurgeschiedenis te doen. Eerlijk, open en geleid door een fundamentele eerbied benadert hij de menselijke problematiek. Een inspirerend boek.
M. de Wachter
| |
Lucy, Séan, T.S. Eliot and the Idea of Tradition, Cohen & West, London, 1960, 222 pp., 25 s.
De auteur heeft het zich niet gemakkelijk gemaakt door een synthese te willen brengen van het hele oeuvre van T.S. Eliot. Bovendien verscheen zijn werk te vlug na de uitnemende studie van Hugh Kenner, zodat men beide werken als vanzelf gaat vergelijken. Wat niet in Lucy's voordeel uitvalt. Waar Kenner zich vooral concentreerde op Eliots poëtisch werk, wil Lucy een bepaald thema nl. de traditie naar voren brengen. Deze traditie wordt in de ruimste zin begrepen: nl. alles wat ons werd overgeleverd, wat wij moeten doorgeven, en eventueel wat wij
| |
| |
in het licht daarvan ook zelf produceren. Verder is de traditie een norm voor onze eigen prestaties. Zijn onderzoek verloopt in drie stadia: eerst de theorie over de traditie in Eliots essays, dan in zijn poëzie, tenslotte in zijn dramatisch werk. Dit laatste deel is merkbaar beter behandeld dan de vorige: en hij besluit met een interessante vraag over Eliots dramatische evolutie: was het wellicht niet beter geweest dat Eliot trouw gebleven was aan de vernieuwing van Murder in the Cathedral i.p.v. zijn latere concessies aan het naturalistisch en realistisch toneel?
M. de Wachter
| |
Brecht, Bert, Gedichte, I en II, Suhrkamp, Frankfurt a. Main, 1960, 211 pp., 264 pp.
In deze reeks voorziet de uitgeverij Suhrkamp zes delen om postuum het volledig poëtisch oeuvre van Brecht te publiceren. Daar dit nu voor de eerste keer gebeurt, gaat het hier om een belangrijke publikatie. Het is trouwens opvallend hoe de belangstelling voor Brechts drama's stilaan verglijdt naar de ontdekking van zijn gedichten, die slechts fragmentair waren gedrukt gedurende zijn leven. Volgens de wens van Brecht zelf opent het eerste deel met de ‘Hauspostille’; het bevat verder ‘Aus einem Lesebuch für Städtebewohner’ en ‘Geschichten aus der Revolution’. Het tweede deel brengt een honderdtal ‘Unveröffentlichte Gedichte’, verder ‘Gedichte und Lieder aus Stücke’. Brechts poëzie was ons gedeeltelijk bekend uit de lyrische passages van zijn toneel: rauw geschreven, dikwijls profetisch van inspiratie, soms teder en bewogen, maar steeds verrassend en bevreemdend. In zijn drama wist hij poëzie te integreren, evenzo is zijn poëzie soms episch en didactisch: een symbiose der genres.
M. de Wachter
| |
Rothe, Hans, Shakespeare als Provokation. - Albert Langen/Georg Müller, München, 1961, 502 S. Ln.
Zo uitdagend, als de titel suggereert, wordt dit belangrijke boek tenslotte toch niet en precies daardoor bereikt en handhaaft het zijn wetenschappelijke verdienste en waarde. S., die zich sedert 1920 voor Shakespeare op het Duitse theater heeft ingezet in theorie en praktijk, heeft zich al die tijd verzet tegen het aureool rond de mens Shakespeare en getracht de tijdloze betekenis van zijn werk op de voorgrond te plaatsen. Daarom heeft hij dit lijvige boek in vier strijd-compartimenten ingedeeld. In het eerste (Gentle Shakespeare) wil hij de illusie definitief breken dat de toneelspeler en de literator twee afzonderlijke facetten van de dramaturg zouden uitmaken. In het tweede (Shakespeares offene Form) onderzoekt hij stuk na stuk de dramatische vormgeving en verwerpt, zoals te verwachten, de schijn van ook maar enige stofferigheid. Het derde deel (Shakespeareübersetzung) verwerpt de bestaande Duitse vertalingen en somt de voorwaarden op waaraan een voor het theater geschikte en toch traditiegetrouwe versie moet voldoen. Het vierde deel (Forschungsmaterial) geeft een chronologische schets van de vele verkeerde interpretaties, de petieterige beknibbelingen en de kwade trouw die in verband met S.'s persoonlijke arbeid werden verspreid. Er is tevens een bibliografie opgenomen die alle belangrijke internationnale Shakespearestudies der 20e eeuw omvat.
C. Tindemans
| |
Rilla, Paul, Lessing und sein Zeitalter. - Aufbau-Verlag, Berlin-Ost. 1960. 456 pp., Ln. DM 9.
Men kan er gemakkelijk mee akkoord gaan dat in de literaire historiografie totnogtoe te weinig belangstelling is besteed aan het sociologische kader van de auteur en aan de sociologische motieven die zijn oeuvre aanwijst, en te veel aan de stilistiek of esthetica, maar de rollen omkeren, een spel waarin zich de Oostduitse literatuurwetenschap sedert jaren ijverig toont, getuigt van een veel scherpere vergissing, aangezien hierin de opzettelijkheid primeert. In dit quasi-eenstemmige koor vormt S. (overigens reeds in 1954 gestorven) ofschoon ook hij met klassen-strijdterminologie komt aandraven, toch een uitzondering. De actualiteit rond Lessing blijft wat ze inderdaad was, stimulerend decor; essentieel behoudt hij de filosofische beïnvloeding van begaafde voorgangers en hij ziet hem evolueren in functie van zijn persoonlijkheid als mens. Dat S. hem daarom tot prototype van de ‘kämpferischer Humanismus’ laat avanceren, kan door ons worden aangenomen, al zal deze term in onze geest wel niet de actueelcommunistische bijsmaak bevatten die er in S.'s bedoeling blijkbaar wel ligt. En de vlijt waarmee Lessings zonder twijfel aanwezige antireligieuze toon wordt gedocumenteerd en geïllustreerd, doet tenslotte bijzonder naïef aan. Op dat punt weten we toch sedert lang wat we aan de Aufklärung hebben gehad.
C. Tindemans
| |
| |
| |
Mayer, Hans, Georg Büchner und seine Zeit. - Aufbau-Verlag, Berlin-Ost, 1960, 508 pp. Ln DM 12.
Met dit boek (1946 I) proclameerde S. zijn veranderd levensinzicht en veroverde hij zijn leerstoel te Leipzig. Helemaal juist blijkt de titel niet te zijn en de auteur bekent vrijmoedig dat de inhoud veeleer op ‘G. Büchner und unsere Zeit’ neerkomt. Met partijpolitieke slogans, nog niet eens veel hineininterpretieren en een mateloos accentueren der ongetwijfeld historische negatieve tijdsaspecten is het een lonend werkstukje Büchner als avantgardecommunist te karakteriseren. Verrassend komt daarbij een ongenuanceerd determinisme naar voren, waarbij Büchner veel minder als slachtoffer van temperament en tijdskader wordt voorgesteld dan als een prefreudiaanse Triebnatur. Gelukkig dat S. nog gevonden werd om deze libidineuze zijpaadjes orthodox om te buigen naar de maatschappelijke en geestelijke opstandigheid, die door tijdgenoten en latere kenners, zelfs bewonderaars werd miskend. Het is duidelijk dat het enige definitieve licht dat op die manier uit het boek straalt, op Mayer zelf terecht komt en dat Büchner vervalt tot een willoos want weerloos instrument. Er is een belangrijk aanhangsel waarin S. kritisch-polemisch de Büchnerliteratuur behandelt en afrekent met de vele negatieve reacties op de eerste uitgave van deze studie.
C. Tindemans
| |
Georg Lukàcs und der Revisionismus. - Aufbau-Verlag, Berlin-Ost, 1960, 340 pp., DM 9.
Dit boek is een executie. G. Lukàcs is bekend om zijn marxistische fundering van de cultuurfilosofie, literatuurwetenschap en esthetica en zijn geestelijke discipelen zijn ook in het Westen bijzonder talrijk. Deze Hongaar heeft echter het grote ongelijk gehad zijn theorieën uitsluitend afhankelijk te willen maken van oordeel en inzicht en niet van de politieke meteorologie. Zo werd hij een gemakkelijke prooi voor de huikhangers die hem sedert 1949 als vader van het beruchte revisionisme verketterden en hem later aansprakelijk stelden voor 17 juni 1953 in Oost-Berlijn, de Hongaarse opstand van 1956 en het deviationisme van Wolfgang Harich c.s. in 1958. De ideologische scherprechters, zowel van Hongaarsen als van Russischen en Oostduitsen huize, hebben hier hun rekwisitoria gebundeld tot een brok onverkwikkelijke lectuur, waarbij de ene de andere tracht te overtreffen in de kunst van het politieke spiegelgevecht, waarin Lukàcs nog wel niet gesneuveld is maar dat hem toch uit de actuele circulatie heeft uitgeschakeld. Als tijdspolitiek document ontroerend en belangrijk, als bijdrage tot een metafysische discussie verbijsterend!
C. Tindemans
| |
Moreau, Pierre, La critique littéraire en France. - Librairie Armand Collin, Paris, (Collection Armand Collin, No. 344) 244 pp.
Het feit dat een dergelijk onderwerp in een vulgariserende reeks wordt opgenomen, pleit voor de ruime planning of sloganachtige formulering. De stijlesthetische indeling, vooral voor de twee laatste eeuwen, is wel voor variatie vatbaar. Al te veel worden de coryfeeën der literaire kritiek als vertegenwoordigers van een stijlhistorische richting tegen elkaar uitgespeeld, waarbij aan de sociologische schakering der opeenvolgende generaties of de ideologische tegenstellingen tussen de diverse scholen te weinig aandacht wordt besteed. Een uitgebreide informatie, een degelijke chronologie en een ruime bibliografie maken dit bescheiden boekje echter bijzonder geschikt voor een vluchtige kennismaking.
C. Tindemans
| |
Schonauer, Franz, Deutsche Literatur im Dritten Reich. - Walter-Verlag, Olten und Freiburg, 1961, 196 pp., DM 7.80.
Eigenlijk zou men de opzet van dit werk moeten toejuichen. Na de ongezouten en niet altijd rechtvaardige polemieken tussen hen die uitweken en hen die bleven, werd het de hoogste tijd eindelijk eens een grondig onderzoek naar de omvang, de aard, de intensiteit en de thematiek van de Duitse letterkunde tussen 1933 en 1945 onder ogen te krijgen. Deze wens blijft echter onvervuld, want aan een objectief en wetenschappelijk betoog is dit boek nog niet toe. Integendeel luidt de ondertitel: ‘Versuch einer Darstellung in polemischer-didaktischer Absicht’, en al getuigt de inhoud hartstochtelijk voor de publicistische scherpte van de auteur, toch valt het moeilijk de didactische besluiten als onaantastbaar te beschouwen. De reden hiervan is heel eenvoudig: S. gaat de letterkundige naziknechtjes te uitgesproken literair te lijf, waardoor op zijn minst een vertekening van de werkelijkheid ontstaat. Al valt het als buiten- | |
| |
lander moeilijk met gezag tussenbeide te komen, toch zou ik S.'s absolute loochening van enige ‘innere Emigration’ af willen wijzen.
C. Tindemans
| |
Kranz, Gisbert, Christliche Literatur der Gegenwart (Der Christ in der Welt. XIV. Reihe, 4. Bd). - Paul Pattloch Verlag, Aschaffenburg. 180 pp., DM 3.80.
Dit deeltje uit de pocket-encyclopedie ‘Der Christ in der Welt’ vertoont meer ijver om het titeladjectief tot zijn recht te doen komen dan zorg om het substantief in al zijn aspecten na te gaan. Zo komt men eens te meer tot het in korte monografietjes weergegeven kransje van orthodoxe literatoren, maar er wordt geen poging ondernomen om de weerslag van het geloof op de hedendaagse literatuur grondiger na te gaan. Het methodologische uitgangspunt is hier de oorzaak van. Het lijkt me nochtans literairwetenschappelijk gevaarlijk en metafysisch ongezond, nog steeds het ongenuanceerde ideologisch hokjessysteem trouw te willen blijven, waar de Motivforschung, de analyse der christelijke thema's, het ruimdenkend schouwen naar christelijk erfgoed bij eventueel onkerkse tijdgenoten, een breder panorama zou opleveren, dat èn menselijk èn religieus eerlijker zou uitvallen. Bovendien valt de aan de verschillende auteurs toegemeten ruimte nogal willekeurig uit. Eens te meer kunnen we ons ergeren over de beperkte vertrouwheid met het Nederlandse literaire leven, dat hier vertegenwoordigd wordt door P. van der Meer de Walcheren, A. Coolen, W. Breedveld en D. Ouwendijk enerzijds, door F. Timmermans, C. Verschaeve, E. Claes, S. Streuvels, K. van de Woestijne en E. van Hemeldonck anderzijds.
C. Tindemans
| |
Schnitzler, e.a., Oesterreichisches Theater des XX. Jahrhunderts. Vorwort von Oskar Maria Fontana. Albert Langen/Georg Müller, München, 446 pp., DM 9.80.
Deze bundel van zeven auteurs weerlegt afdoende de eventuele vraag of een bloemlezing van het Oostenrijks theater op andere factoren kan berusten dan op geografische. Onmiskenbaar is hier bij alle zeven een stem te herkennen die in de overige Duitstalige landen anders klinkt. Dit is een pluim voor de zeer nauwkeurige samenstelling door de uitgever en tevens een bewijs voor de persoonlijkheid der dramaturgen. Het Oostenrijkse drama behandelt essentieel de herinnering aan het verleden. A. Schnitzler (Anatol) glorifieert het valse aureool rond de Weense Lebemann, H. von Hofmannsthal (Der Unbestechliche) lanceert echo's over het maatschappelijk fin-de-siècle en het verlies der omgangsvormen, F.T. Csokor (3. November 1918) behandelt weemoedig het uiteenvallen der Oostenrijks-Habsburgse monarchie, A. Lernet-Holenia (Ollapotrida) rakelt Schnitzlerelementen op in amorele, spitsvondige maar uitgesproken irreële figuren, terwijl Ö Horvàth (Geschichten aus dem Wiener Wald) dezelfde ondergangsaccenten aantreft onder de lagere klassen der bevolking. R. Billinger (Der Gigant) en M. Mell (Das Nachfolge-Christi-Spiel) keren zich van de luchtige zwier en emotionele tragiek af en tillen, samen met vormexperimenten, plattelandse ernst en aardse symboliek op tot onweerstaanbare bezinningsdramatiek.
C. Tindemans
| |
Kipphardt, e.a., Junges Deutsches Theater von Heute. - Albert Langen/Georg Müller, München, 424 pp. Ln DM 9.80.
Elk op zijn manier rekenen de zes hier opgenomen dramaturgen van de jongste lichting af met het element oorlog, dat hen, hoe dan ook, vormde en de impuls tot expressie bezorgde. Uit deze anthologie dringen zich gunstig op de afwezigheid van veristische of neonaturalistische faitsdivers, het verfijnde meesterschap in de typologische dialogeringskunst en het wel wat bellettristische maar steeds op het dramaturgische effekt berekende spel met illusie en werkelijkheid. Bij H. Kipphardt (Die Stühle des Herrn Szmil), P. Hirche (Die Söhne des Herrn Proteus), H. Asmodi (Nachsaison) en T. Dorst (Gesellschaft im Herbst) overheersen satire en agressiviteit in irrealistische moralisering. R. Hey (Der Fisch mit dem goldenen Dolch) en L. Ahlsen (Philemon und Baukis) groeien boven het onmiddellijk actuele uit, en slagen erin door een geraffineerde mengeling van poëtiserend theater en existentieangst een tragisch accent te leggen dat inderdaad heel dicht de eeuwigheidsproblemen benadert. Het sprookje van een onbeduidende Duitse dramaturgie na 1945 wordt hier wel zeer beslist uit de wereld geholpen.
C. Tindemans
| |
| |
| |
Benjamin, Walter, Illuminationen. Ausgewählte Schriften. - Suhrkamp Verlag, Frankfurt, 1961 (Bücher der Neunzehn Nr. 78), 445 pp., D.M. 8.80.
Deze bloemlezing uit Benjamins ‘Schriften’ brengt, van aforisme tot wetenschappelijke verhandeling, telkens de bewijzen waarom de grote persoonlijkheid van deze rationalistische Duitse denker (1892-1940) op zijn generatie een grote invloed heeft uitgeoefend. Uit zijn theoretische opstellen, epische werken en literair-critische bijdragen werden die fragmenten verzameld die Benjamins belangrijkste ideeën bevatten. In de onbarmhartige analyse die uitgaat van maatschappelijke symptomen om langs een nauwelijks onderdrukt romantisch heimwee te besluiten in de proclamatie van het universalisme van de geest, duikt echter de in se burgerlijke revolutionair op, die er een heel leven vruchteloos naar gezocht heeft de geestelijke waarden met de concrete werkelijkheid te harmoniëren. Typisch daarvoor is zijn Karl Kraus-essay, waarbij hij in een zeer scherpe, ook taalkundig puntige, karakteristiek bewust de ontoereikendheid van het cynisme en de beperktheid der satire afwijst in een uiteindelijk niet overtuigende poging kost wat kost positief te klinken. De dramatische studie waarmee hij oorspronkelijk zijn naam vestigde (‘Der Ursprung des deutschen Trauerspiels’, 1928) werd hier niet opgenomen, omdat een afzonderlijke uitgave is voorzien.
C. Tindemans
| |
Sokel, Walter H., Der literarische Expressionismus. - Langen-Müller, München, 1961, 306 pp.
Ondanks de manifeste voorliefde om geregeld naar het expressionisme terug te grijpen als naar een oasisperiode waarin de culturele chaos nog een ethische grondslag bezat, is de vertrouwdheid met de term doorgaans groter dan het inzicht in het wezen van dit literaire renouveau. S., professor aan de Stanford University in Californië, schuift in zijn indrukwekkende nalyse (originele titel: The Writer in Extremis, 1959) de publicitaire faam opzij en gaat terug op zoek naar het wanneer, het wat, het hoe en het waarom. Hij beperkt zich niet tot een nauwkeurig onderscheiden van autonome componenten, maar volgt en verklaart de evolutie van alle tijdsstromingen die sedert de teleurgang van het naturalisme het geestesleven hebben beïnvloed. Dit onderstelt een grondig filosofisch panorama als kritische basis, vele formele aspecten als bouwelementen en een intensieve catalogisering van wat er als blijvend-nieuw uit resulteerde. Ondanks de talrijke individuele afwijkingen binnen eenzelfde streven, constateert hij een onverbiddelijk nagejaagde idee: de harmonie van ‘der neue Mensch’ met ‘die neue Form’, welke termen de twee delen van het werk uitmaken. Tragisch is de conclusie, dat precies dat wat de expressionisten gepassioneerd poogden op te roepen, deze nieuwe mens n.l., zich niet leefbaar heeft getoond, noch literair noch maatschappelijk, en zich heeft herleid gezien tot het hybriede bestaan van een louter fictief voorbeeld, vroeggestorven niet alleen wegens het ertegenaan geworpen politiek geweld van het nazisme met name, maar evenzeer wegens eigen onvolkomenheden. Zo blijft de wel povere faam uitsluitend gefixeerd op het vormexperiment, al wijst S. niet zonder trots op de dan toch positief gebleven waarden van Heym, Trakl en Benn als lyrici, Kafka als epicus en Wedekind met de bejaarde Georg Kaiser als dramaturgen. Waar deze omstreden periode uit de Europese cultuurgescheidenis vroeger slechts fatsoenlijk
bestudeerd was in detailopstellen, brengt deze principiële en allesomvattende studie beslist een bijdrage tot het probleem, die tot de basisliteratuur zal blijven behoren.
C. Tindemans
| |
Bernanos, Georges, Dagboek van een dorpspastoor. Roman. Vert. 200 pp. De Toorts, Haarlem, 8ste druk.
Dat deze beroemde roman van Bernanos, die door Jacques Benoit zorgvuldig vertaald werd, in vertaling een achtste druk kon beleven, pleit voor de smaak der lezers.
R.S.
| |
Lee, Harper, Spaar de spotvogels. Vert. De Fontein Utrecht-Westland Merksem, 331 pp.
In de Dolfijnreeks verscheen de vertaling van deze originele Amerikaanse roman, waarin de auteur een meisje de lotgevallen van haar familie en van haar stadje laat vertellen. Haar vader is advokaat en verdedigt een neger, die ten onrechte van een aanranding van een blank meisje beschuldigd wordt. Het aantrekkelijke van het verhaal ligt daarin dat alles gezien en beleefd wordt door de ogen van een dapper en ondernemend kind.
R. S
| |
Cooper, Elisabeth Ann. Het is niet gering. Vert. De Fontein, Utrecht-Westland Merksen, 302 pp.
Eveneens een roman uit de Dolfijnreeks, een roman die van groot talent getuigt. Een veel belovend jong priester begaat een misstap, verlaat kerk en priesterroe- | |
| |
ping, leeft enige jaren als in verdoemenis en keert plotseling tot God en Kerk terug. De schrijfster behandelt dit delicate gegeven zeer fijnzinnig, laat de innerlijke omkeer van de priester (eerst zijn ontrouw, daarna zijn terugkeer) in het duister en beschrijft vooral zijn leven als kapelaan en renegaat.
R.S.
| |
Faulkner, William, Wilde Palmen und Der Strom. Scherz & Goverts Verlag Stuttgart, 321 pp. 9.80 DM.
De vertaling van The wild Palms and old Man, een der eigenaardigste romans van deze moeilijk te lezen auteur. Het zijn twee verhalen naast en over elkaar.
J.v.H.
| |
Stewart, Douglas, The Ark of God. Studies in five modern novelists. - Care Kingsgate Press, London, 1961, 158 pp., 8 s. 6 d.
In deze lezingen worden achtereen volgens besproken de apocalyptische visies van James Joyce, het mysticisme van Aldous Huxley, het katholicisme van Gr. Greene, het anglicanisme van Rose Macaulay en het protestantisme van Joyce Cary, dit alles zoals een en ander gedistilleerd wordt uit de romans van deze schrijvers. Het zijn onbetrouwbare studies geworden. De oorzaak hiervan is enerzijds gelegen in de niet bepaald orthodoxe opinies op godsdienstig terrein van de auteur zelf, anderzijds in een al te duidelijk voor-ingenomen standpunt dat nu als juist bewezen gaat worden. De elementaire bekoring om in de romans voornamelijk materiaal te vinden dat de thesis bewijst heeft schr. naar onze mening niet eens onder ogen gezien, laat staan dat hij haar vermeden heeft.
W. Peters
| |
Wilson, Angus, The Old Men at the Zoo, Secker and Warburg, London 1961. 352 pp. 18/-
De lang aangekondigde nieuwe roman van de Engelse schrijver van short stories en romans zal degenen, die in ‘The Middle Age of Mrs. Eliot’ wat teleurgesteld gebleven waren, meer bevredigen. Het boek beschrijft de machtsstrijd in de Londense dierentuin annis 1970-1973. Simon Carter vertelt (als secretaris van de dierentuin) de conflicten tussen mensen, die op oude leeftijd de verantwoordelijkheid dragen. Het gebruik van de ik-figuur is niet zonder betekenis. In Carter neemt Wilson stelling en het in ‘Mrs. Eliot’ gestalte vindende ‘engagement’ leidt tot ernstige bewogenheid over de falende mens. Op de achtergrond dreigt een nieuwe oorlog, die losbreekt en gepaard gaat met de opkomst van een beangstigend neo-fascisme. Wilsons beeld van de mens blijft somber, maar het harde cynisme van vooral zijn short stories heeft plaats gemaakt voor een humane en humanistische benadering van de mens, zijn streven en falen, zijn verantwoordelijkheid temidden van het wereldgebeuren. Stijl en problematiek doen vaak aan C.P. Snow denken. Het boek lijkt ons belangrijk in Wilsons oeuvre en in de hedendaagse romankunst.
J.J.H. van Luxemburg
| |
Buell, John, De duivelse oproep. Vert. H. Nelissen, Bilthoven. 182 pp. f 8,90.
Een goed geschreven en goed gecomponeerd, maar huiveringwekkend verhaal. De hoofdfiguur is een meisje, dat langs prostitutie en heroïne-verslaving in een onredbare toestand geraakt is. Toch zijn innerlijk niet alle lichten in haar gedoofd en als zij voor een ‘messe noire’ misbruikt gaat worden, nuttigt zij te voren eerbiedig de Hostie, wat de oorzaak van haar dood wordt. Dit meer dan luguber verhaal vergt zenuwsterke lezers.
J. van Heugten
| |
Cather, Willa, Das Haus des Professors. Roman. Benziger-Einsiedeln, 258 pp., 1961, 14.20 fr.
Een uitstekende vertaling van The Professor's House, een der belangrijke romans van de Amerikaanse schrijfster Willa Cather, gepubliceerd in 1925.
J.v.H.
| |
Filosofie en psychologie
Volk, G., Gezondheid naar lichaam en geest. De waarde van de ziekte voor de gezondheid van de mens. (Vert. W. Meyveldt) - Nelissen, Bilthoven, 1961, 147 pp., f 4,90.
Dit uit het Duits vertaalde werkje bevat een aantal eenvoudige beschouwingen over ziekte en hulpmiddelen voor een gezond leven. Deze uiteenzettingen zijn geplaatst in het perspectief van het christendom, waardoor onderwerpen als schuld, droefheid, vasten, bezinning, doen uitkomen, hoe een christelijk bestaan kan bijdragen tot de psychische en lichamelijke gezondheid. Een boekje met veel waardevolle gedachten, door de eenvoudige vormgeving gebracht binnen het bereik van velen.
J.M. Kijm
| |
| |
| |
Flam, L., Ontbinding en protest van Marquis de Sade tot Sartre. - De Sikkel, Antwerpen 1959, 156 pp., geb. F. 120.
Dit boek bundelt een reeks opstellen over de levensbeschouwing van actuele literatoren en filosofen. Het eerste deel behandelt de ‘Satanisten’, Marquis de Sade, Antonin Artaud, het Surrealisme en Samuel Beckett. Zij vertegenwoordigen voor de auteur de ontbinding, het nihilisme dat zich wil bevestigen in een louter negatief verwerpen van de bestaande moraal en waarden, zonder iets nieuws en opbouwends te verlangen. Een der revelerende hoofdstukken is wel het eerste waarin de schrijver zijn vrijzinnige opvatting over Satan uitwerkt. ‘Kwaad’ noemt de gevestigde burgerlijke maatschappij wat voor haar ontbindend werkt: de natuur, het verstand, de vernieuwing en de enkeling. Deze ‘duivels’ krijgen een romantische gestalte in don Juan, Faust, Prometheus en Lucifer. De gevestigde maatschappij identificeert met de duivel de enkeling die een eigen persoonlijke weg wil bewandelen. Zo iemand juist is de vrijzinnige, besluit Flam in een dithyrambische verheerlijking van de vrijzinnige. In een tweede deel stelt hij dan de authentische getuigen voor, Kierkegaard, Heidegger, Jaspers, Marcel en vooral Camus en Sartre. De ervaring dat God dood is, slingert in de afgrond van het Niets, maar door een existentiële verheldering wil de wijsgeer eruit geraken om menselijk, d.w.z. persoonlijk te kunnen leven (p. 55) volgens een moraal van de eer. Terwijl de literatoren in dit boek bevredigend behandeld worden zijn de typisch filosofische uiteenzettingen tamelijk mat en verschaffen zij weinig nieuwe inzichten. Tenslotte zij gewezen op de herhaalde en bewuste (cfr. p. 19-20 of 44) ontwaarding en secularisatie van typisch godsdienstige werkelijkheden en uitdrukkingen.
J. Vercruysse
| |
Coreth S.J., Emerich, Metaphysik, Eine methodisch-systematische Grundlegung. - Tyrolia-Verlag, Innsbruck - Wien - München, 1961, 672 pp., S 190, D.M. 33.
Reeds voor enigszins ingewijden is het geen geheim dat op tal van plaatsen gezocht wordt naar goed bruikbare handboeken voor het onderricht in de wijsbegeerte, die tegelijk een goede inleiding vormen tot het hedendaagse denken. Het boek van Coreth, hoogleraar aan de theologische faculteit van de universiteit te Innsbruck, voldoet in hoge mate aan deze verlangens. Het is verschenen in de Tyrolia-Kompendienreihe, en is dan ook op de eerste plaats een systematisch werk, samengesteld met het oog op het onderricht. In de uitwerking van de stof sluit de auteur aan bij de aristotelische en scholastieke probleemstelling, doch dan geheel geplaatst in het licht van de moderne en hedendaagse (vooral Duitse) filosofie vanaf Kant, in het bijzonder van het Duitse idealisme en van de fenomenologie. Het werk behandelt hoofdzakelijk de thema's die gewoonlijk ter sprake komen in de tractaten van ontologie en natuurlijke Godsleer, vanaf de metafysieke vraagstelling naar het zijn tot aan de Godsaffirmatie en Godskennis; daarbij worden echter ook tal van andere fundamentele vraagstukken aangeraakt, vooral uit de kenleer, verder uit de wijsgerige anthropologie en de cosmologie. In zijn methode sluit de auteur aan bij de sinds Kant geformuleerde transcendentele vraagstelling: wat wordt er als noodzakelijk te affirmeren vereist, willen de affirmaties die de mens onontkomelijk stelt, kunnen plaatsvinden? of ander gesteld: wat is er in het voltrekken van alle menselijk handelen, kennen en willen? In een lange zeer heldere inleiding werkt Coreth eerst aan de hand van de geschiedenis uit, wat onder metafysiek te verstaan valt, waarna hij, daarvan uitgaande, de methode van de zo naar haar aard reeds enigszins beschouwde metafysiek bepaalt en verwoordt als een eenheid van steeds noodzakelijk aanwezige reductie en deductie, elkaar oproepend en elkaar mogelijk makend: de metafysiek in haar fenomenologisch en in haar dialectisch moment, zouden wij ook mogen zeggen. Na een
uitvoerige behandeling van de metafysieke vraagstelling en het daarin bevatte antwoord volgt dan de verdere ontvouwing van de inhoud en de noodzakelijk steeds medegeaffirmeerde elementen der menselijke zijnsaffirmatie. De hoofdstukken en paragrafen zijn zo opgebouwd, dat in de dialectische spanning tussen begrip en voltrekking, steeds in het teken van de vraagstelling geplaatst, telkens een nieuw element naar voren komt; evenals in de inleiding volgt dan voortdurend weer een bezinning op de geleidelijk zich verder openbarende methode der metafysiek, terugblikkend op de zich als onontkomelijk aandienende ontwikkeling der zijnsaffirmatie. Het boek is prettig leesbaar, en al eist het een degelijke studie, het is lichter door te werken dan veel andere Duitse wijsgerige literatuur.
| |
| |
Aangenaam is ook de indeling in vrij korte groot gedrukte paragrafen die de systematische behandeling der stof bevatten, waarna telkens in kleinere letter Zusätze, welke niet onontbeerlijk zijn voor het verstaan van het werk, doch die een nadere uitwerking van bepaalde punten bieden, vaak met meer historische achtergrond dan in de eigenlijke tekst mogelijk en nuttig was. Als wens mag misschien worden geuit, dat meer Franse filosofische auteurs uitvoeriger in de studie zouden betrokken worden; het werk zou nog meer tegelijk een sterk systematisch geheel vormen en een spiegel zijn van het hedendaagse denken, hetgeen het beide in reeds zeer hoge mate is. Inhoudsopgave, registers en een keuze uit de gebruikte literatuur zijn uitstekend verzorgd, zij het ook dat in het personenregister enige drukfouten zijn binnengeslopen.
C. Verhaak
| |
Nakamura, Hajime, The Ways of Thinking of Eastern Peoples - Japanese National Commission for UNESCO, Tokyo, 1960, 657 pp.
Dit is een briljant boek en als men dit goed bestudeerd heeft worden vele onbegrijpelijkheden der oosterse ziel werkelijk verstaanbaar. Na een uitstekende inleiding volgen de vier uiterst belangrijke hoofdstukken: The Ways of Thinking of the Indian People, The Ways of Thinking of the Chinese, The Ways of Thinking of the Japanese en ten slotte The Ways of Thinking of the Tibetan People. Over zijn eigen volk oordeelt deze uiterst knappe professor aan de Tokyo-universiteit vrij hard: ‘Het schijnt een soort voorbestemming te zijn, dat wij Japanners niet in staat zijn logisch te denken.’ Dit is een goed tegengif tegen die eindeloos, ja eeuwenlang herhaalde slogans der Japanners: ‘Tot het einde der tijden zal dit ons vaderland ieder ander land overtreffen. Ons groot Japan is een goddelijk land, wij zijn een goddelijke natie en als godenzonen hebben wij een zending te vervullen.’ Uit deze haast waanzinnige gedachte heeft zich die exclusieve soldateske houwdegenmystiek ontwikkeld, die nu gelukkig voor een groot deel verdwenen is. Ook wordt men door lezing van deze serieuze studie weer eens bevestigd in zijn mening, dat ten slotte de bewoners van India toch wel de meest rijpe denkers van Azië zijn. Heel lezenswaardig zijn ook de 36 blz. tellende eindconclusie, waarin hij o.m. als oosterling schrijft, dat wat missionarissen altijd wel een beetje in hun hart dragen, maar dat ze nooit zullen uitspreken: ‘There are some people who maintain that all the principal religions of the world came into existence in Asia. Therefore, if we label the whole area including the Western part of Asia as “The East”, the East might be said to be religious, whereas Europe and America are non religious. Such a view was fairly dominant in Japan prior to the Pacific war. On the contrary (en de schrijver geeft heel wat argumenten) there is some evidence that the Western people are far more religious than Japan of China’. Dit is het
beste boek, dat ik ooit van een Japanner gelezen heb. Heel bijzonder is het aan te raden voor een hele rij van poëtiserende Duitse oriëntalisten, en daarnaast ook voor de diverse Huxley's, Toynbee's, Guenon's, Romain Rolland's, Alain Danielou's en al die mensen, die steeds maar spreken en schrijven van dat ontzielde, materialistische en uitgedroogde Westen, dat naar het Oosten moet schouwen voor een werkelijke dageraad (en die er niet is).
H. van Straelen
| |
Ricoeur, P., Finitude et culpabilité 1-2 (Philosophie de la volonté). - Aubier, Parijs; Edit. Universelle, Brussel, 1960, 168-336 pp., ing. F. 111 en 170.
Ofschoon volgend op Du Volontaire et de l'Involontaire, verschenen in 1950, kan het nieuwe boek van P. Ricoeur op zichzelf bestudeerd en besproken worden. De studie bestaat uit twee delen welke, wat hun opzet en methode betreft, merkbaar van elkaar verschillen. In een eerste deel onderzoekt schr. de mogelijkheid van het kwaad; het onderzoek wordt gevoerd in een reflexieve, transcendentale denkstijl. De mogelijkheid van verkeerd te denken of te handelen, van het morele kwaad te doen ligt niet in de beperktheid als zodanig, wel in de disproportie van het menselijk bestaan, in de spanning van zijn wezen tussen eindigheid en oneindigheid. Deze spanning wordt ingemerkt op het vlak van de kennis, de handeling en het gevoel: menselijke kennis is een dialectiek van alles te willen zeggen vanuit een bepaald perspectief; het menselijk handelen is gericht op het geheel der menselijke waarden (le bonheur), doch deze kan ik slechts bereiken vanuit mijn standpunt (le caractère); op het vlak van het gevoel bestaat er een voortdurend conflict tussen de eindigheid van het genot en de oneindigheid van het geluk. De mens staat echter voor het feit van het kwaad. Alvorens de zin en betekenis van dit kwaad inzichtelijk te kunnen verhelderen (een taak welke schr. ons belooft te ver- | |
| |
wezenlijken in een derde boek) moet dit feitelijk bestaan van het kwaad nader onderzocht worden. Het tweede deel van de studie is een fenomenologie van de (schuld) bekentenis en wel in het symbool en de mythe. Als fenomenoloog bestudeert schr. symbolen en mythen voor zo ver ze openbaringen zijn van de concrete menselijke existentie. De kloof tussen de mogelijkheid van het kwaad en de realiteit ervan zal de fenomenoloog trachten te overbruggen door de bekentenis, welke de religieuze ervaring aflegt omtrent het kwaad, te ‘hernemen’ (une répétition en imagination et en
sympathie). Schr. begint met de eenvoudigste vormen van schuld-bekentenis: de ‘haast fysische bezoedeling; de zonde, situatie waarin de verkeerd-handelende mens zich geplaatst voelt tegenover God; ten slotte het gevoel van schuld, wanneer het zondebesef zich verinwendigt en subjectief ten volle wordt aangevoeld. Het merkwaardigste deel van het boek is ongetwijfeld de fenomenologische interpretatie van de verschillende typen van oer-mythen. Volgens een eerste visie is het kwaad de oerchaos waarin Gods machtige hand orde schept. In de tragische visie is het kwaad niet meer verbonden met de schepping; het schepsel wordt, buiten zijn schuld, door de godheid verblind en in het verderf gestort. De mythe van Adam (als fenomenoloog zoekt schr. hier naar de zin van de mythe en laat hij buiten beschouwing de geloofs-inhoud welke een lid van de Kerk in het Adam-verhaal leest) duidt op een historische schuld: het kwaad wordt gesitueerd binnen de persoonlijke verhouding van de uitnodigende godheid en de gelovige mens. Voor schr. neemt de mythe van Adam een geprivilegieerde plaats in ten opzichte van de andere. In een laatste hoofdstuk schetst schr. de meest oorspronkelijke idee van zijn studie, ‘le symbole donne à penser’, een dialoog tussen denken en geloven (un rapport circulaire). Dit is werkelijk een geheel nieuwe weg om de morele mens en inzonderheid het probleem van het kwaad te benaderen. Met spanning zien we dan ook uit naar het derde deel, waarin deze visie zal worden uitgewerkt.
F. Vandenbussche
| |
Visser M.S.C., B., Parapsychologie. Oud en nieuw bijgeloof en moderne wetenschap. - Geert Groote Genootschap Nr. 723, Mariënburg, 's-Hertogenbosch, 1961, 52 pp., f 1,50.
De omslag van dit boekje geeft in afwijking van de titelpagina als titel op: Van spiritisme tot parapsychologie. Hiermee is de inhoud scherp weergegeven. De auteur, die een groot werk publiceerde over parapsychologie, geeft hier kort enkele gegevens van de parapsychologie weer en laat zien, hoe door deze wetenschap de extravanganties van het spiritisme worden gecorrigeerd.
J.M. Kijm
| |
Kunst en cultuur
Kerk en ruimte. Uitg. Paul Brandt, Hilversum. 1961, 123 pp. f 6,90.
Paul Brand Jr. heeft bij gelegenheid van het vijftig-jarig bestaan der uitgeverij Paul Brandt een aantal essays van bekende binnen- en buitenlandse auteurs gebundeld, die enigszins de richting van Brands boekenfonds aangeven. Namen als Rahner, Guardini, Congar, Deniëlon, Stallaert, van Balthasar etc. zeggen genoeg omtrent het belang van de inhoud. Een tweetal niet-katholieke theologen zijn ook vertegenwoordigd. ‘Onze uitgaven,’ zegt Paul Brand Jr., ‘in een begeleidend schrijven, begeleiden, naar ik hoop, de momentele verschuiving in het denken en leven van de mensen.’ Typerend voor deze verschuiving is op bijzondere wijze het wellicht belangrijkste artikel uit deze interessante bundel ‘Het Christendom en de niet-christelijke godsdiensten’ van Karl Rahner. Een boeiende en smaakvol uitgegeven jubileumpublicatie.
J. van Heugten
| |
Adel, Kurt, Das Wiener Jesuitentheater und die europäische Barockdramatik. Wien, Österreichischer Bundesverlag, 1960, 192 pp. DM 14.
Boogerd, Dr. L. van den, Het Jezuïetendrama in de Nederlanden. Groningen, J.B. Wolters, 1961, 268 pp., f 12,50.
Het staat nu al wel een tijdlang vast dat het drama dat vanaf het einde der 17e eeuw tot diep in de 18e in de Jezuïetencolleges werd opgevoerd en meestal door de rhetorica-leraren werd geschreven, zowel dramatisch als religieus en maatschappelijk uiterst belangrijk is geweest. Dramatisch omdat het volkselementen, middeleeuws erfgoed en humanistische overlevering zelfstandig verwerkt; religieus omdat het in de contrareformatorische beweging een richtende rol wil spelen; en maatschappelijk omdat het
| |
| |
door een opzettelijke didactiek wenst in te grijpen in de ordening van de gemeenschap. Dr. K. Adel sluit zich bij dit algemene inzicht aan en onderzoekt meer speciaal het werk van de Weense pater J.B. Adolph, waarbij hij tot een rijkgedocumenteerde studie komt over de enge band tussen het collegetoneel en de Europese dramaturgie, zodat het lokale belang wordt opgenomen in de internationale evolutie van het theater. Dr. Van den Boogerd gaat uit van een literairtheoretisch onderzoek over de opvattingen der Jezuïetendramatiek, eveneens op internationaal vlak, en gaat dan de resultaten hiervan na in de Nederlanden. Beide auteurs belichten uitvoerig de compositietechniek, de verwerking der thema's en het repertoire. Toch zou in het Nederlandse werk een nauwkeuriger onderzoek van de opvoeringen zelf (decor, enscenering, speeltechniek) hebben kunnen bewijzen, dat ook bij ons dit barokverschijnsel theaterhistorisch tendensen bevatte voor de grootse uitbouw van het toneel (zoals Dr. Adel duidelijk aanwijst), zij het dan ook dat om vele redenen hier ten slotte weinig van terecht is gekomen.
C. Tindemans
| |
Biografie
Bolton, Glorney, Living Peter. A biographical study of Pope John XXIII. - Allen and Unwin, London, 1961, 208 pp., 25 sh.
Aradi, Derrick and Woodruff, John XXIII, Pope of the Council. - Burns and Oates, London, 234 pp., 5 sh.
Het eerste, nog al dure boek, werd door een Anglikaan geschreven, die reeds lang in Italië vertoeft; een sympathiek portrait dat, bijna vanzelfsprekend, niet boven goede journalistiek uitkomt. Het zelfde geldt van het informatieve pocket-book, dat geschreven werd door de diplomaat Aradi, voorafgegaan door een woord van de redacteur van de Tablet, Douglas Woodruff, en gevolgd door een epiloog, die in hoofdzaak handelt over het komende Concilie, geschreven door Michael Derrick, Woodruff's rechterhand bij de Tablet.
W. Peters
| |
Brodrick S.J., James, Robert Bellarmine: Saint and Scholar. - Burns and Oates, London, 1961, 430 pp., 35 sh.
Father Brodrick begon zijn briljante carrière als hagiograaf met een tweedelig werk, met als rijpe vrucht dat de gestalte van de heilige geleerde die Bellarminus was, helderder naar voren treedt, nu het wetenschappelijk apparaat van voetnoten, verwijzingen e.d. de aandacht niet aftrekt van het eigenlijke onderwerp. Hier en daar heeft Brodrick een andere visie naar voren gebracht; zoals hij zelf zegt: unless a man is a genius or a fool, what he wrote in his thirties will make him shake his grey head in his seventies. En dit ene zinnetje geeft ons reeds een idee hoe schrijver door zijn eenvoud, humor en een warme menselijkheid ons een meeslepend boek heeft geschonken.
W. Peters
| |
[Sociol]ogie
Ginsberg, Morris, Evolution and progress. Essays in Sociology and Social Philisophy Vol. III, William Heinemann Ltd., Melbourne London Toronto 1961, 283 pp. Pr. 25 sh.
De Engelse socioloog Ginsberg probeert in dit werk helderheid te brengen omtrent de vraag of de socioloog in de sociale ontwikkeling een proces van vooruitgang kan zien. Hij meent dat de vooruitgangsideeën uit de vorige eeuw, ook al waren zij dan wel wat simplistisch, meer aandacht verdienen dan het huidige scepticisme der sociologen toelaat. Natuurlijk, de sociale werkelijkheid toont ons niet een eenvormig proces waarbij de ontwikkeling in rechte lijn naar betere verhoudingen leidt, maar over de grote afstand genomen zijn er lijnen van sociale vooruitgang aan te wijzen. De schrijver geeft blijk van grote eruditie. Vooral in het tweede deel waar hij een overzicht geeft van de stand der sociologie aan het begin van deze eeuw, onderscheidt hij zich door zijn vermogen om duidelijk de gedachtengang van anderen te typeren en daaruit te halen wat belangrijk is. De behandeling van het centrale probleem is echter weinig kernachtig. Men raakt herhaaldelijk de draad kwijt door de uitvoerigheid waarmee hij distincties op distincties stapelt. Het lijkt mij zelfs dat hij teveel rationalist is om het sociale als geleefde en levende werkelijkheid te vatten. Zo moet het wel twijfelachtig blijven of hij een wezenlijke bijdrage heeft weten te leveren voor het probleem van sociale verandering en sociale vooruitgang.
H. Hoefnagels S.J.
| |
| |
| |
Leys, M.D.R., Catholics in England, 1558-1829. - Longmans, London, 1961, 220 pp., 25 sh.
Schrijfster noemt deze studie een social history. Dit is slechts gedeeltelijk juist. Het grootste gedeelte is eigenlijk de geschiedenis van een vervolgde minderheid in Engeland. De vijf laatste hoofdstukken bespreken meer de sociale aspecten van deze geschiedenis; het gevolg is dat het boek geen goed gecomponeerd geheel is. Wanneer schr. komt te spreken over katholieke drukkers en uitgevers, rechtsgeleerden en kapitalisten, opvoeding en huwelijk, dan beweegt zij zich opnieuw op het historisch terrein, hetgeen zij reeds eerder besproken heeft. Afgezien hiervan is het geheel toch een interessant werk over wat steeds een boeiend stuk geschiedenis blijft.
W. Peters
| |
Wetenschap
Jores, Arthur, De mens en zijn ziekte. Even J. Bijleveld, Utrecht, 1961, 178 pp.
In Streven (januari 1957) werd ‘Der Mensch und seine Krankheit’ aangekondigd en besproken. De arts A. Veenstra vertaalde de tweede en uitgebreide druk van die voortreffelijke grondslagen ener medische antropologie. De uitbreiding bestaat uit een hoofdstukje over ‘Ziekte en beschaving’. Jores, hoogleraar voor interne geneeskunde te Hamburg, gaat er vanuit dat ziekte ontstaat wanneer de mens op ernstige wijze in zijn zelfverwerkelijking wordt gehinderd. Indien deze belemmeringen samenhangen met het wezen van de mens - o.a. zijn keuzevrijheid t.a.v. bevrediging van driftmatige behoeften - spreekt Jores van specifiek menselijke ziekten. Voorkoming van laatstgenoemde ziekten (psychosomatische aandoeningen, beschavingsziekten) zou slechts kunnen geschieden als wij ons ontworstelen aan de materialistische geest van onze tijd. Ook de onderhavige vertaling kan van harte worden aanbevolen aan artsen, medische studenten en overige belangstellenden.
J.J.C. Marlet
| |
Jores, Arthur, Die Medizin in der Krise unserer Zeit. Verlag Hans Huber, Bern/Stuttgart, 1961, 102 pp. DM 8.50.
De causaal-mechanistische onderzoekingen in de geneeskunde brengen ons niet veel verder meer, betoogt Jores. Alleen de oorzakelijke therapieën hebben een redelijk goed succes. Van de chronische ziekten (50%) zijn de oorzaken niet grijpbaar, de neurotische stoornissen (30-40%) vergen een andere aanpak dan een medicamenteuze. De geneeskunde moet zichzelf gaan completeren in de medisch-psychologische, dieptepsychologische en antropologische sfeer. De magie in de ruimste zin van dat woord werd ten onrechte weggecijferd. Verantwoorde psychotherapie zal de talloze onwerkzame farmaca moeten gaan vervangen. Jores doet een bewogen appèl op de mens van vandaag om tot bezinning te komen. De krisis in de geneeskunde maakt deel uit van een kritische fase waarin de defecte wereld verkeert. De door de auteur gewezen wegen naar een mogelijke oplossing, hebben ten onzent een bekende klank. De vorm waarin een en ander gegoten is nodigt echter uit om hier (wederom) kennis van te nemen. Gaarne aanbevolen.
J.J.C. Marlet
| |
Varia
De nieuwe W.P. Encyclopedie in vijf delen. Deel I A - Bize. 1961. Elsevier Amsterdam-Brussel, 600 pp., f 35, - per deel.
Het eerste deel van de nieuwe Winkler Prins-encyclopedie, die uit vijf delen zal bestaan, 4000 bladzijden zal tellen, 45.000 trefwoorden zal bevatten, 130 platen in 4 en 6 kleuren, 110 geografische kaarten, honderden foto's en tekeningen en vele kernartikelen, is een prachtig staal van de voorname wijze, waarop Elsevier in het algemeen haar uitgaven presenteert. Wat onmiddellijk opvalt is, dat er naar kortheid gestreefd is in de verklaring en omschrijving der trefwoorden: 4.000 bladzijden (waarvan zeker duizend reproducties bevatten) moesten 45.000 trefwoorden opnemen. Alle omhaal is vermeden en er is gestreefd naar rake en juiste typering. Enige honderden grote artikelen zullen echter de belangrijkere en algemenere onderwerpen behandelen. In dit deel bij voorbeeld: Aarde, Afrika, Australië, Beeldende Kunst. Het werk opent met een groot aantal gegevens en statistieken en met een nog vrij uitvoerige Franse, Duitse, Engelse, Spaanse en Russische grammatica, voorafgegaan door Nederlandse spelling- en taalregels. Het geheel maakt een zeer verzorgde en degelijke indruk. De trefwoorden en artikelen zijn blijkbaar behandeld en geschreven door goed geïnformeerde en kundige vaklieden.
| |
| |
Een encyclopedie die zeker haar weg zal vinden. - De nieuwe W.P. is gedrukt op kostbaar kunstdrukpapier en gebonden in groen linnen band; het formaat is 26 × 17 cm.
J. van Heugten
| |
Elsevier-Wereldatlas. Elsevier, Amsterdam, Brussel, 1960, 3e druk, 171 pp., f 8,90.
De wereldatlas van Elsevier tracht zowel inzicht als informatie te verstrekken ‘door een zinvol samenspel van het exacte kaartbeeld, de verhelderende afbeelding en een instructieve tekst’. Inderdaad een nieuw type atlas. De overvloedige tekst instrueert over de situatie der verschillende landen. De bescheiden prijs stelt iedereen in staat een goede, moderne atlas te bezitten.
R.S.
| |
Over Roeping. Speciaal nummer 7-8 september-oktober 1961. Tijdschrift voor geestelijk leven.
Deze speciale aflevering mag zeker geslaagd heten; zowel de actualiteit en het belang van het onderwerp als de waarde van de artikelen zullen ze overal bij priesters, godgewijden en leken ingang doen vinden. Na een exegetisch deel waar de roeping in het Oude en Nieuwe Testament bestudeerd wordt resp. door J. de Fraine en J. Vinck, is het hoofdartikel van de hand van E. Schillebeeckx. Meer opvallend om zijn problematiek is het laatste artikel nl. ‘Tijdelijke en opeenvolgende roepingen’. De lezer zal met veel aandacht deze studies lezen en we hopen dat ze in boekvorm uitgegeven worden. Hierbij zouden we nochtans willen opmerken dat het verkieslijker is van de drie staten van volmaaktheid te spreken. We kunnen het niet eens zijn met de nota (blz. 471): Seculiere Instituten zijn geen moderne vormen van ‘kloosterleven’, wel aanpassingen van het godgewijde leven aan een nieuwe sociale structuur. Leerstellige posities, die al te sterk monachaal gedacht worden, ook in betrekking met Apostolische Ordes en Congregaties schijnen ons nadelig in te werken op het begrip zelf van eigen roeping der verschillende instituten. Op een ander punt zouden we menen dat het, pastoraal gezien, beter is de proefwaarde van de tijdelijke geloften in het kloosterleven canonisch juister aan te geven. De bedoeling van de Kerk o.i. is duidelijk: deze eerste periode van het kloosterleven is een verdere probatie. Daarom ook blijven deze geloften enigszins voorwaardelijk en is het normaler, in geval van twijfel, ze voor de afloop van de geloftetermijn te dispenseren. Eindelijk zouden we menen dat de roeping tot het beleven van de Evangelische raden vrij blijft, niet alleen theoretisch maar ook concreet, d.w.z. ten overstaan van Gods roepstem. Wij zouden in die vrijheid een essentieel element zien van de liefde tot God.
J. Beyer
| |
Maçonnieke levensbeschouwing. Uitg. Van Dishoeck. Bussum. 1961. 184 pp., f 1,95.
Verschillende Nederlandse vrijmetselaars, o.a. de professoren Groenman, Ferguson, Kistemaker, Wapstra, Tendeloo, belichten in dit werkje diverse vraagstukken vanuit hun maçonnieke levensbeschouwing, hopende dat hiermede enigszins de weerstand wordt gebroken tegen de Vrijmetselarij bij hen, voor wie ze nog een uiterst geheimzinnig genootschap is. Vele vrijmetselaars zijn serieuze zoekers naar waarheid, en streven met grote ernst naar de verwezenlijking hunner maçonnieke idealen in hun eigen geestelijk leven en in het openbare leven waarin ze o.a. de charitas tot een levende werkelijkheid trachten te maken. De Vrijmetselarij heeft geen juist omschreven politieke of religieuze ideologie, maar oefent politieke invloed uit door haar leden, aan wie ze individueel overlaat om een persoonlijke tint aan hun religieus denken te geven. Dit blijkt duidelijk uit deze korte opstellen die vaak sympathiek aandoen. Bij alle waardering van de persoon van de vrijmetselaar, moeten we echter blijven bedenken dat de vrijdenkende Vrijmetselarij met haar godsdienstig indifferentisme en verwerping van iedere bovennatuurlijke openbaring, dogmata en leergezag, onaanvaardbaar blijft voor ieder dogmatisch christendom.
J. Dominicus
| |
Mens en Medemens-Serie. Baud, F., Fysionomie en karakter. (Vert. W. Hueting-Dittlof Tjassens). - Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1961, 119 pp.
De poging om uit de gelaatstrekken van de mens kennis omtrent zijn persoonlijkheid op te doen, die door het werk van Lavater zo bekend is geworden, wordt telkens weer herhaald en gepresenteerd als meer wetenschappelijk verantwoord dan voorgaande pogingen. Het boekje van Baud, dat aanvankelijk in Parijs werd uitgegeven, biedt een overzicht van een dergelijk systeem ontworpen door L. Corman. De auteur verwacht er veel vrucht van voor de toegepaste psycho- | |
| |
logie en voor het gewone dagelijkse leven. Enige skepsis is zeker op zijn plaats, daar de gehanteerde psychologie primitief biologisch blijft en de opvatting aangaande de invloed van levensomstandigheden op de lichaamsbouw zeer hypothetisch is.
J.M. Kijm
| |
Archives secrètes de la Wilhelmstrasse, IX: Les années de guerre II. 11 mai - 22 juin 1940. - Plon, Parijs, 1961, 425 pp., ing. NF 19,73.
Dit deel documenten van het Duitse ministerie van Buitenlandse Zaken is een vervolg op het deel dat wij hier in het vorige augustusnummer besproken hebben. Ofschoon een aantal documenten betrekking hebben op de Benelux-landen, bevatten zij weinig nieuws. Toch is het interessant nog eens te lezen (document 412) dat Hitler in juni 1940 aan Nederland een speciale rol wilde toekennen in zijn ‘Nieuwe Orde’: Nederland moest dienen als ‘een deur op de wereld’ en zou daarom zijn politieke en economische structuur mogen behouden. Interessant nog is een officiële nota van de Spaanse regering dd. 19-6-'40, waarin staat: ‘Indien Engeland de strijd voortzet ondanks de nederlaag van Frankrijk is Spanje bereid aan de zijde van de As-mogendheden aan de oorlog deel te nemen zodra de publieke opinie daarop beter voorbereid is.’ Daarop volgen de eisen die de Spaanse regering stelde, nl. wapenleveringen en koloniale veroveringen. Het is duidelijk genoeg.
M. Grammens
| |
Jankélévtitch, Vladimir, La Musique et l'Ineffable. - Paris, Libr. Arm. Colin, 1961, 200 pp.
Onze gevoelens zijn erg verdeeld met betrekking tot dit boek. Het laat geen twijfel over dat het werk buitengewoon goed is, maar wij vragen ons af wat de lezers ervan zullen denken. Deze filosofische dissertatie over muziek zal wel de filosoof behagen, maar loopt gevaar de muzikant en de muziekliefhebber te vervelen. Voor deze laatste, die zijn hart heeft gegeven aan de muziekkunst, zijn redevoeringen immers nutteloos. Doch indien hij wat geduld wil opbrengen en dit moeilijk werk doornemen, zal hij spoedig moeten toegeven dat zijn muzikale cultuur aanzienlijk werd verrijkt en verdiept door deze bladzijden filosofische beschouwingen. En het hoofdstuk dat eindigt met ‘Musique et silence’ is in staat ons werkelijk te introduceren tot wat schr. ‘l'ineffable’ heeft genoemd.
A. Grammens-Sandoz
| |
Sabbe, Philemon, and Buyse, Leon, Belgians in America. - Lannoo, Tielt, 1960, 317 pp., geb. Fr. 145.
Gepubliceerd bij gelegenheid van de 75ste verjaardag van de Belgische Kerk te Detroit, draagt deze kroniek de sporen van een te haastige samenstelling. Men vindt er een schat van interessante gegevens betreffende het aandeel van onze landgenoten in de ontdekking en groei der Verenigde Staten, maar het boek blijft fragmentarisch en is nogal sterk ‘lokaal’ gekleurd. De Belgische nederzetting te Detroit moge dan al de sterkste van de States zijn, dat is toch geen reden om belangrijke figuren als Van Quickenborne, Verhaegen e.a. over het hoofd te zien. We kunnen de noeste samenstellers voor een volgende uitgave een bezoekje aanbevelen aan het ‘Vlaamse’ kerkhof te Florissant.
F. de Graeve
| |
O'Connor, Edwin, The Edge of Sadness. Boston, Little, 1961, 460 blz. $5.-.
De pastoor van een vervallen stadswijk vertelt hoe hij door de gril van een oud heertje weer kontakt kreeg met zijn vroegere schoolkameraadjes. Zij komen tot heel wat confidenties, deze vijftigjarigen, maar er is ook nog een kringetje van tachtigjarigen in dit boek, die allervermakelijkst keuvelen, bijv. aan het feestdiner van Charlie en in de ziekenkamer van J.B. Een derde generatie, van twintigjarigen, heeft maar een zeer bescheiden rol te vervullen. Tenslotte ‘organiseert’ het grillige oude heertje een sterfbed van zichzelf waarbij de vertellende pastoor het allermoeilijkst krijgt. Droefgeestigheid is zeker niet het kenmerk van dit boek, maar ‘een zoompje melancholie’ is af en toe toch goed waarneembaar. Nadat O'Connor in 1956 een geweldig debuut gemaakt heeft met ‘The Last Hurrah’, hebben de katholieken van de V.S. vijf jaar moeten wachten op dit tweede boek. Ze zullen niet teleurgesteld zijn: vele bladzijden van dit dikke boek zijn weliswaar slechts middelmatig en herinneren aan andere priesterromans, maar er zijn ook meesterlijke pagina's bij en het geheel is een knap stuk werk.
Cl. Beukers S.J.
| |
Gabriel, L., Mensch und Welt in der Entscheidung. - Herder, Wenen, 1960, 136 pp., geb. DM. 7.
Er is tegenwoordig nog nauwelijks één intellectueel die eraan twijfelt dat wij be- | |
| |
slissende tijden doormaken. De verantwoordelijkheid van de mensheid tegenover de toekomst is onmetelijk. Doch schaars zijn de schriften, waar de verschillende coördinaten van die verantwoordelijkheid zo helder en beknopt worden uiteengezet dat men juist ziet waar het om gaat. De Weense universiteitsprofessor Leo Gabriel orchestreert geen gevoelens, hij geeft inzicht. Leiding heeft bij hem de idee van het geheel: das Ganze. Tevergeefs zoekt hij met u haar gaafheid in de psychoanalyse, in het marxisme, het existentialisme, het dialectisch materialisme. S. laat blijken dat hij een goed conferencier moet zijn, die bevattelijk en steeds nieuw dezelfde grondgedachten weet te herhalen. De meeste grote moderne denkers worden in het gesprek betrokken. Vooral trof ons de rake kritiek op het sovjetrussisch ‘diamat’: niet in een oppervlakkig en formalistisch spel van contradictie ligt de diepe werkelijkheid van het leven, maar in de qualitatieve onderscheiding. Ten slotte culmineert alles in de menselijke vrijheid.
A. Poncelet
| |
Faber, Dr. H., Pastoral care and clinical training in America. Report of a three months visit. - Van Loghum Slaterus, Arnhem, 1961, 126 pp., f 3,90.
Het verslag van een studiereis naar de U.S.A., waarin Dr. Faber kennis nam van actuele methoden van pastorale vorming, stelt een zeer belangrijk probleem aan de orde. Reeds geruime tijd is er een bezorgdheid over de vraag, hoe men priesters en predikanten moet voorbereiden op hun pastorale taak. De laatste tijd verschijnen in protestant milieu vrij veel publicaties over dit onderwerp. De gedachten, die men hierin naar voren brengt, blijken sterk beïnvloed te zijn door psychologie en psychiatrie. Vanuit de praktijk is in de V.S. een beweging opgekomen, die predikanten vooral in het kader van ziekenhuizen en inrichtingen voor geesteszieken een intensieve vorming tracht te geven voor hun pastorale taak. Dr. Faber heeft deze beweging bestudeerd en in dit boekje een helder en critisch verslag gegeven. Het is zijn verdienste, dat hij aldus vragen oproept, die men inderdaad niet mag ontwijken. Ook voor de priesteropleiding is zijn studie van betekenis, daar men zich meer en meer rekenschap zal moeten geven van de plaats van de priester in deze veranderende wereld en de consequenties hiervan voor de priesteropleiding.
J.M. Kijm
| |
Pocket-boeken
Aula-boeken. - Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen.
Bij het Spectrum verschenen een aantal belangrijke Aula-boeken, die zich bewegen op theologisch, bijbels, filosofisch, historisch, psychologisch en sociologisch terrein.
| |
Luypen, Dr. W., Existentiële fenomenologie. f 2,75.
Een vrij uitvoerig en kundig werk over de hedendaagse wijsbegeerte, geschreven door een betrouwbaar gids op dit gebied, Pater Dr. W. Luypen, Augustijn.
| |
Knight, George A.F., Christelijke theologie van het O.T. Vert. f 2,75.
Klijn, Dr. A.F.J., Inleiding tot het N.T. f 1,90.
Twee uitstekende werken van niet-katholieke, orthodox-protestantse Bijbelkenners. Hier en daar blijkt terloops hun eigen standpunt.
| |
Buytendijk, F.J.J., De psychologie van de roman. f 1,90.
Een heruitgave van een voortreffelijke studie over Dostojewski.
| |
Frankfort, Henri, Het ontstaan der beschaving in het nabije Oosten. Vert. f 1,90.
Een geboren Nederlander, die lange tijd deelnam aan de opgravingen in het Oosten, schrijft hier over de ontluikende culturen van Egypte en Mesopotamië.
| |
Whitrow, G.J., Structuur en evolutie van het heelal. Vert. f 1,90.
Wie belang stelt in wat de titel van dit boekje belooft, vindt hiervan een heldere beschrijving door een Engels geleerde.
| |
Bruckberger, R.L., Amerika in Beweging. Vert. f 2,25.
De Fransman Bruckberger beschrijft hier op boeiende wijze de industriële en sociale revolutie van Amerika in deze eeuw.
R.S.
| |
Prisma-boeken. Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen.
Bates, H.A., Vlucht uit Birma. Vert.
Een goed geschreven, spannend verhaal over een avontuurlijke en gevaarlijke uittocht uit het door de Japanners bezette Birma.
| |
Downes, Donald, Gevulde duiven. Vert.
Donald Downes, die tijdens de oorlog aan spionage deed, heeft een alleraardigst
| |
| |
verhaal geschreven over spionage, postduiven etc.
| |
Garve, Andrew, Het lijk in de doofpot. Vert.
Een goed beginnend, maar al te onwaarschijnlijk eindigend verhaal over een eigenaardig geval van chantage.
| |
Paap, Wouter, Muziek modern en klassiek.
Wouter Paap was de aangewezene om dit interessante en instructieve boekje over klassieke en moderne muziek te schrijven.
| |
Störig, Hans Joachim, Geschiedenis van de wetenschap in Oudheid en Middeleeuwen. Vert.
Stone, Clara, Chantage bij de thee. Vert.
Een aardig, geestig verhaal, spelend hoofdzakelijk onder theedrinkende, oudere vrouwen.
| |
Ploetz, Dr. Karl, Kalender der wereldgeschiedenis. Vert.
Hier wordt de wereldgeschiedenis kalenderachtig verhaald, d.w.z. jaartalsgewijze en toch zo, dat zo veel mogelijk de samenhang betracht wordt. Een dubbelprisma.
| |
McCay, James F., Het euvel van de tijdnood. Vert.
Een eigenaardig boekje om het euvel van het tijdgebrek te bestrijden.
R.S.
| |
Sieburg, Friedrich. Robespierre, terreur en ondergang. Vert.
Een met pathos geschreven monografie door een kenner-bij-uitstek van Frankrijk en zijn geschiedenis. De dorre en abstracte fanaticus Robespierre staat de lezer in levenden lijve voor ogen.
| |
Moderne Amerikaanse verhalen. Vert.
Een dertiental kortere verhalen van bekende Amerikaanse auteurs, gedeeltelijk nog behorend tot een oudere generatie.
| |
Marsh, Ngaio, Moord in de gelagkamer. Vert.
Een goed geschreven crime-story van de bekende Engels-Nieuwzeelandse schrijfster.
| |
Roberts Rinehart, Mary, Miss Pinkerton, detective. Vert.
In deze detective-story wordt een vrouwelijke detective opgevoerd, die na eindeloze moeiten de schuldige weet op te sporen.
R.S.
| |
Eysden-Peeren, A. van, Dranken en drinken.
Een boekje van een vrouw met allerlei verklaringen en raadgevingen die het drinken ‘cultiveren’.
| |
Gant, James, Hard tegen hard. Vert.
Amerikaanse piloten loeren op een Japanse admiraal, die een vliegtocht onderneemt. Een verhaal om bij te huiveren van spanning.
| |
Royce, Kermeth, Het dodelijk dilemma. Vert.
De vlucht van een drietal bedreigden uit Tsjecho-Slowakije naar Oostenrijk wordt hier op adembenemende wijze beschreven.
| |
List-Bücher. - Paul List Verlag, München.
Kuby, Erich, Das Ende des Schreckens.
Die boekje bevat een ongewoon interessante verzameling van de uiteenlopendste documenten en getuigenissen uit de laatste maanden van het Nazi-regime.
| |
Heer, Friedrich, Das reichere Leben.
Enige knappe, nog al gedurfde essay's over uiterst actuele kwesties, op kerkelijk, religieus en politiek terrein.
R.S.
| |
Ranke Graves, Robert von, Ich Claudius.
Een vertaling van de bekende roman van Robert Graves ‘I Claudius’, het autografische levensverhaal van keizer Claudius.
| |
Saint-Exupéry, Antoine de, Briefe an seine Mutter.
Een vertaling van de brieven van deze beroemde schrijver-vlieger aan zijn moeder.
| |
Griswald, George, Schach, mister Cord.
Een niet erg waarschijnlijke spionagegeschiedenis, een vertaling uit het Engels.
| |
Seeley, Mabel, Das horchende Haus. Paul List Verlag München.
De Duitse vertaling van een goed geschreven en goed gecomponeerde crime story.
| |
Bomans, Godfried, Ich liebe meinen Gartenzwerg.
De vertaling van meer dan dertig korte schetsen en fantasieën van Godfried Bomans.
R.S.
| |
Urban Bucher. 3.60 D.M.
Thalmann, Marianne. Das Märchen und die Moderne. W. Kohlhammer Verlag Stuttgart.
Een belangrijke studie over het sprookje (dat lievelingskind der Duitse romantiek) en de hedendaagse litteratuur.
R.S.
|
|