Streven. Jaargang 15
(1961-1962)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 139]
| |
Godsdienstige kroniek
| |
[pagina 140]
| |
nog zal dezelfde Staatskerk haar oordeel moeten uitspreken over twee nieuwe, nog aan de gang zijnde herenigingspogingen. De nieuw op te richten Church of North India/Pakistan, die zal bestaan uit twee onafhankelijke, maar verenigde kerken, te weten die van Noord-India en die van Pakistan, is een samengaan van presbyterianen, congregationalisten, baptisten en van een gedeelte wat nu heet The Church of India, Pakistan, Burma and Ceylon; dit is een Anglikaans kerkgenootschap, dat aangesloten is bij de zgn. Anglican Communion. De tweede nieuw op te richten kerk zal zijn de Church of Lanka, en zal bestaan uit twee diocesen van de zo juist genoemde Anglikaanse Kerk van India, Pakistan, Burma en Ceylon, methodisten, presbyterianen en baptisten, terwijl één diocees van de jonge Church of South India zich hierbij ook zal aansluiten. Beide nieuwe kerken hebben hun plannen zorgvuldig op schrift gesteld; deze staan bekend als resp. The North India/Pakistan Plan en The Ceylon SchemeGa naar voetnoot3). Het lijdt geen twijfel of de Engelse Staatskerk zal beide kerken straks erkennen; immers, zowel het plan als schema werd ter bestudering aan de Staatskerk toegestuurd; op- en aanmerkingen werden daarna de verantwoordelijke commissies ter kennis gebracht en hiermede is rekening gehouden, hetzij in de vorm van een aangebrachte verandering in de tekst, hetzij in de vorm van een nadere verklaring van wat er met een bepaalde formulering precies bedoeld werd. Zoals in 1955 het geval was, zal ook deze erkenning geduchte beroering brengen in de Staatskerk. Dit is ook a priori te verwachten: wanneer immers ginds blijkbaar lukt wat in eigen huis tot nu toe tot falen gedoemd is, ligt het voor de hand dat men ginds met princiepen heeft gewerkt, die hier onaanvaardbaar zijn. Het allereerste toch waar vele trouwe leden der Anglikaanse Kerk over vallen, is dat eenheid verkregen wordt ten koste van scheuring, althans afscheuring. Want de vier diocesen in Zuid-India een tiental jaren geleden, en de gehele Anglikaanse Kerk van India, Pakistan, Burma en Ceylon, maken zich los van de Anglican Communion: en geen beter bewijs hiervoor dan dat voor de meest volmaakte full communion gesubstitueerd gaat worden een beperkte intercommunion. We zeggen: vele trouwe leden: maar lang niet alle, noch de Staatskerk als geheel. Anders had zij immers nimmer een zekere goedkeuring kunnen hechten aan dergelijke herenigingspogingen. Of zijn er princiepen die hiér onaanvaardbaar zijn, maar wel aanvaardbaar als het overzeese gebieden betreft? Meet de Staatskerk met twee maten? Om een verklaring te geven van deze merkwaardige tegenstrijdigheid willen wij eerst de pogingen tot hereniging in het Oosten zelf nauwkeurig bekijken. We behoeven hier geen onderscheid te maken tussen het Plan van Noord-India en Pakistan en het Schema van Ceylon; in grote trekken zijn zij, zelfs wat formulering betreft, identiek. Bovendien verschillen zij niet veel van de constitutie van The Church of South India, behalve dat zowel Plan als Schema rekening houden met de baptisten, die zich buiten de hereniging in Zuid-India hielden. Waar het bij deze herenigingspogingen erom gaat geheel verschillende en sterk uiteenlopende vormen van christen-zijn bijeen te brengen, ligt het voor de hand dat men zich min of meer opzettelijk de Anglikaanse Staatskerk tot voorbeeld | |
[pagina 141]
| |
stelt. Sinds de tak-theorie werd opgegeven, heeft men immers in de Staatskerk steeds meer gewerkt met ‘different traditions’, ‘various forms of churchmanship’, e.d. om de grote innerlijke verscheidenheid op het terrein van de leer en de liturgie te rechtvaardigen. Voor iedere buitenstaander is het overduidelijk dat de eredienst alle schommelingen toelaat van de meest uitgesproken Roomse Hoogmis tot de soberste protestantse woorddienst, iets wat zich in de kerkgebouwen vaak bij een eerste binnenkomen reeds onmiddellijk opdringt. Hiermede loopt parallel een wijde divergentie van wat men tot de geopenbaarde leer rekent: comprehensiveness blijkt in feite ruimte toe te laten voor vagevuur en de werkelijke tegenwoordigheid van Christus in de Eucharistie, alsook voor de ontkenning van Christus' verrijzenis, en zelfs zijn godheid (men denke hier aan stromingen als uiterst links evangelisme en fundamentalisme). Voor de buitenstaander die enigszins bekend is met de structuur van de Staatskerk, is het duidelijk dat blijkbaar het zgn. Lambeth QuadrilateralGa naar voetnoot4), dat een minimum van door ieder te aanvaarden waarheden bevat, buitenmate elastisch is. Het is dan ook geenszins te verwonderen dat zich aaneensluitende kerkgenootschappen dit Lambeth Quadrilateral als dogmatisch uitgangspunt nemen, en daarbij niet verzuimen om de ruimte die het allen gunt intact te laten. Inderdaad wordt het niet met name genoemd, maar de formulering van het geloofsstandpunt in zowel Plan als Schema herinnert maar al te duidelijk aan zijn vier punten. De nieuwe kerken hebben zich echter niet tevreden gesteld met dit Lambeth Quadrilateral eenvoudig over te nemen; ze hebben het nog enigszins uitgebreid, waardoor men er zich nog vrijer in bewegen kan. Het Noord-India/Pakistan Plan vermeldt immers ook de Confessies uit de zestiende en zeventiende eeuw als ‘worthy exponents of the Word of God’: hierbij sluipen dus typisch protestantse doctrines als de rechtvaardiging door het geloof, de voorbeschikking e.d. de nieuwe kerk binnen. In een later gegeven verklaring werd duidelijk gemaakt dat deze invoeging noodzakelijk was, wilde men de continuïteit van de zich aansluitende kerken garanderen, zulks mede met het oog op overname van bezit en eigendom door de nieuwe kerk. Het lijkt ons niet erg overtuigend, vooral niet wanneer er op volgt dat deze confessies ook als leersystemen in kerk en seminarie mogen doorgegeven en bij de onderrichting der gelovigen gebruikt mogen worden. O.i. staan we hier voor dogmatisch diep ingrijpende verschillen, waar de kerkgenootschappen in het nabije Oosten een uitweg hebben gevonden, terwijl noch de Engelse Staatskerk noch de zgn. vrije kerken in Engeland in deze enige concessies konden doen. Het Church of North India/Pakistan Plan vermeldt uitdrukkelijk dat de belijdenis, zoals deze in elk der zich verenigende kerken geleerd werd, na de | |
[pagina 142]
| |
hereniging gehandhaafd mag worden: apart wordt melding gemaakt van de geloofsbelijdenis van de United Church of India (deze kerk vermeldden we niet, omdat zij een samensmelting is van presbyterianen en congregationalisten, die in 1924 tot stand kwam). Een Appendix geeft deze geloofsbelijdenis, die voornamelijk een parafrase is van de twaalf artikelen van het Geloof, met als direct in het oog lopende omissie dat er over de heilige, katholieke, apostolische en éne Kerk nauwelijks gerept wordt: iets wat we verwachtten, gezien de kerkidee van presbyterianen en congregationalisten (pp. 121, 154 vlg.). Waar ieder der zich verenigende kerken dus eigenlijk geen enkele veer behoeft te laten, om het wat oneerbiedig uit te drukken, is het begrijpelijk en voor de hand liggend dat de klemtoon gelegd wordt op enkele fundamentele waarheden die een zeker minimum aan geopenbaarde leer bevatten, terwijl men daarnaast ‘freedom of opinion.... and of action’ garandeert (p. 22), alsook voortdurend alle ruimte laat voor ieders overtuiging en ieders theologische interpretatie (enkele voorbeelden op p. 23, 31, 37, 128, 159, 171, 191). Over de eredienst wordt in Schema en Plan niet veel geschreven. Het Plan vermeldt Holy Communion, terwijl het Schema daarenboven spreekt van The Lord's Supper: er wordt de grootste vrijheid gelaten wat betreft de viering zelf, en iedere gemeente en geestelijke kan kiezen uit die verschillende wijzen die de kerken vóór de hereniging volgden. Wordt een nieuwe vorm van Eucharistische viering opgesteld, dan zal deze bepaalde met name vermelde elementen moeten bevatten. Wat het doopsel aangaat is grote vrijheid gelaten zowel wat betreft de wijze van toediening, alsook de leeftijd waarop het sacrament zal worden toegediend. Op de vraag of deze twee sacramenten al dan niet op zich werkdadige tekenen zijn, wordt geen duidelijk antwoord gegeven. Men is niet ingegaan op de suggestie van de Anglikaanse Kerk om in de definitie ‘Sacrament is a sign and seal....’ het woord effectual vóór sign in te lassen. Het grootste gedeelte zowel van Plan als Schema wordt in beslag genomen door de éénwording zelf en deze betekent onmiddellijk het aanvaarden van een hiërarchische structuur van de Kerk. Men zal zich herinneren hoe in een beroemd geworden preek van 1946 te Cambridge de aartsbisschop van Canterbury de Engelse vrije kerken uitnodigde en aanspoorde ‘to take episcopacy into their system’. Op dit punt toch weet de Anglikaanse Kerk van geen wijken (het is een der vier Lambeth-punten) en de vrije kerken van geen toegeven. De Anglikaanse Kerk is wel tot het uiterste gegaan en hierin is Dr. Fisher de grote voorganger geweest, om iedere vorm van onverzettelijkheid te vermijden: van wezenstrek heeft men er van gemaakt qualifying test, creative gift of God en creative powerGa naar voetnoot5). Men heeft druk gespeculeerd of het bisschopsambt en, daarmede, gewijde bedienaars tot het esse of enkel tot het bene esse of tot het plene esse van de Kerk behoren; en we mogen het als bekend veronderstellen dat juist dit punt veel narigheid en verdriet binnen de Staatskerk heeft veroorzaakt toen zij de Church of South India erkende. De nieuwe kerken aanvaarden nu alle een episcopaat, maar er wordt aan toegevoegd dat hieraan geen enkele theologische zin behoeft te worden toegekend: indien men wil, beschouwe men het dus als een kwestie van termen. Dit houdt ook in dat de nieuwe kerk haar leven begint met de wijding van bisschoppen, alsook met de wijding van alle bedie- | |
[pagina 143]
| |
naars die vóór de hereniging dienst doen in de zich aaneensluitende kerken. De formulering van de wijdingsformule is zo opgesteld dat men het aan God zelf overlaat wat deze handoplegging nu precies uitwerkt: men stelt er zich mee tevreden te constateren dat na de plechtigheid iedere wijdeling geldig gewijd is, afgezien van het feit of hij het daarvoor al dan niet was, en afgezien of de wijding al dan niet een sacrament is. Het Schema noemt de ordained ministry een gave door God aan zijn kerk geschonken, daarbij sterk suggererend dat de opdracht, door Christus aan de apostelen gegeven, zich in de gewijde bedienaars voortzet. Om wille van de presbyterianen gaat hieraan echter een duidelijke verklaring vooraf, dat geen persoon of geen stand in de Kerk het exclusieve bezit van het priesterschap voor zich kan opeisen. Een soortgelijke formulering vinden we in de constitutie van het Plan, ofschoon de gebruikte terminologie hier nog vager is en het wezenlijke van het priesterschap schijnt te leggen in een bepaalde opdracht voor en binnen de kerk. Een nog moeilijker probleem vormen vrouwelijke bedienaars, die in enkele kerken reeds worden aangetroffen, en hiermede hangt natuurlijk de kwestie samen van het al of niet wijden van vrouwen in de toekomst. Wat dit punt betreft is er allesbehalve eenstemmigheid binnen de zich verenigende kerken; men heeft een beslissing omtrent deze echter opgeschort tot na de totstandkoming der eenheid. Men legt er zich bij neer dat noch eenvormigheid op het gebied van organisatie en eredienst noch eenheid op het terrein van de leer onmiddellijk verwezenlijkt zullen worden; men houdt er rekening mee dat er barrières zullen zijn, die eerst geleidelijk aan kunnen worden afgebroken naarmate het besef van onderling één te zijn groeit. Dit vertrouwen op de toekomst, wanneer de éénwording tot stand is gekomen, ontmoeten we ook elders. Uiteenlopende overtuigingen zullen er zijn wat betreft leer, toediening der sacramenten, gebruiken, enz., maar waar er verdraagzaamheid en naastenliefde heerst, zullen deze plaats kunnen vinden in de éne kerk; tegelijkertijd wordt echter de overtuiging naar voren geschoven, dat het Gods wil is dat er ook hier eenheid behoort te zijn en dat bijgevolg allen in de eenheid van de H. Geest zullen zoeken, waar Gods wil bij zulk een verschil van overtuiging gelegen is. Een dergelijk vertrouwen op de Goddelijke Leiding klinkt bemoedigend, maar is daarmede nog niet geheel gerechtvaardigd: men mag als uitweg uit moeilijkheden verschillende tegenstrijdigheden die onverzoenbaar zijn eenvoudig aanvaarden, met een beroep op Gods macht: er bestaat echter zo iets als vermetel vertrouwen. Nog minder verantwoord lijkt ons de houding die terugvalt op wat er sinds eeuwen plaats vindt in de Engelse Staatskerk: ook daar bestaan aperte tegenstellingen en toch heeft die kerk zich al eeuwen in leven gehouden; deze opinie ontmoeten wij in een samenvatting van deze herenigingspogingen door de (Anglikaanse) aartsdiaken van Allahabad. We komen nu nog even terug op de merkwaardige situatie dat besprekingen die thuis mislukten en elders, te weten in India, succes hadden, over enkele jaren de goedkeuring zullen ontvangen van de Staatskerk. De merkwaardige situatie kunnen we moeilijk anders zien dan een tegenspraak met zichzelf. Wanneer de Staatskerk in Engeland in haar besprekingen even ver was gegaan als de Church of India, Pakistan, Burma and Ceylon, dan zouden de besprekingen met de zgn. Vrije Kerken in Engeland ook een vruchtbaarder verloop hebben gehad. Maar de Staatskerk kon nimmer een uittreden uit de Anglican Communion in overweging nemen; vervolgens kon zij zich met geen mogelijkheid | |
[pagina 144]
| |
onttrekken aan consequenties op theologisch dogmatisch terrein, die een eenwording met de Vrije Kerken met zich mee zouden brengen. In het Oosten heeft men zich strak gehouden aan het Lambeth Quadrilateral, en heeft men met zorg vermeden een en ander nader te qualificerenGa naar voetnoot6); in Engeland zijn beide partijen o.i. eerlijker, serieuzer en ook realistischer geweest: de besprekingen hadden niet het vereiste of verhoopte resultaat, omdat beide partijen wat de leer betreft veel verder van elkaar bleken te staan dan men verwacht had en veel moeilijker op dit terrein bijeen te brengen waren. Het komt ons voor als een vorm van struisvogel-politiek, waarbij het christendom als geheel nimmer gebaat kan zijn, indien men verschillen op het gebied van de aan de Kerk toevertrouwde leer niet wil zien of uit de weg gaat, of deze wil minimaliserenGa naar voetnoot7). Helaas krijgen we de indruk dat men na de oprichting van de Church of South India deze weg steeds meer wil gaan bewandelen: naast de in dit opstel besproken kerken vinden we soortgelijke pogingen in Amerika, waar anglikanen, methodisten, presbyterianen en congregationalisten hun eerste besprekingen hebben gevoerd volgens de lijnen van het Plan en Schema in het Oosten, alsook in Nigeria, waar sinds 1947 anglikanen, methodisten en presbyterianen eenheid zoeken op een zelfde soort basis als hier besproken. De nieuwe kerken zijn erg bezorgd om herwonnen innerlijke eenheid niet ten koste van scheiding van andere kerken te verkrijgen. Volgens zowel Schema als Plan zal er dan ook full communion bestaan tussen de nieuw gevormde kerken en de Church of South India alsook alle andere kerken die in de toekomst een soortgelijke methode van éénwording adopteren. Tussen de nieuwe kerken en de moederkerken van ieder der zich verenigende kerkgenootschappen zal intercommunion bestaan, met dien verstande echter dat ieder lid der nieuwe kerk in feite de vruchten van full communion zal behouden met de kerk waartoe hij eerst behoorde. Maar zulke intercommunion of full communion moet van twee kanten komen. Daarom werd door de Anglikaanse Kerk van India, Pakistan, Birma en Ceylon aan de Engelse Staatskerk - en alle andere tot de Anglican Communion behorende kerken - de vraag gericht of zij bereid zou zijn om van meet af aan betrekkingen van full communion aan te gaan met de twee nieuw op te richten kerken. Op deze penibele vraag werd wat betreft de Kerk van Lanka in mei van dit jaar door de Staatskerk het antwoord reeds gegeven. Niettegenstaande duidelijke propaganda om het ja-woord zonder restricties te geven, en niettegenstaande het gezaghebbende voorbeeld van het hogerhuis der bisschoppen van de synode van Canterbury en York dat maar één neen horen liet, durfde het lagerhuis geen beslissing aan in het geval van Canterbury en stemde voor opschorting der discussies tot de volgende synode in oktober; in het aartsdiocees van York echter werd met veertig tegen zeven en dertig stemmen het voorstel afgewezen. De eenstemmigheid in het huis der bisschoppen vormt wel een schrille tegenstelling met 't gebrek aan eensgezindheid onder de andere geestelijken; want de stemverdeling lag ook in Canterbury ongunstig (107 tegen | |
[pagina 145]
| |
68). O.i. ligt de verklaring niet hierin dat de bisschoppen meer ter zake kundig zijn dan de gewone clergé, maar wel dat de bisschoppen gewoonlijk gekozen worden om hun ‘middle of the road’ houding, en deze is vanzelfsprekend gunstiger, meer meegaand gestemd ten aanzien van herenigingspogingen dan die der overige geestelijken, die zich kunnen permitteren om rechts of links van de weg te lopen, en er zelfs een beetje van af te dwalen. Uit de discussies treedt het motief voor de afwijzing van full communion slechts vaag naar voren. Het is vooral een gevoel van onbehaaglijkheid met de gevolgde methode van eenmaking dat o.i. doorslaand was, meer dan onoverkomelijke moeilijkheden op een bepaald punt. Op de achtergrond van beider beslissingen, zowel van hoger als lagerhuis in beide aartsdiocesen, waart immers het spook van de angst rond dat de in het Oosten gevolgde wegen tot hereniging niet leiden tot een organische, maar enkel of voornamelijk tot een administratieve eenheid, die zich baseert op verlangen naar gemeenschap, wederzijdse goodwill en een adaptatie die weet te geven en te nemen. We behoeven er echter nauwelijks op te wijzen dat alle christenen waardering moeten hebben voor de grote ernst en toewijding waarmede verschillende kerkgenootschappen trachten elkander te vinden en verdeeldheid op te heffen, aan de ernst ook waarmede andere kerken hun houding ten opzichte van zulke pogingen bepalen. In dezen mogen zij heel veel katholieken, geestelijken en leken, een stimulerend voorbeeld zijn. |
|