| |
| |
| |
Federalistische onzekerheden in België
L. Claes
SEDERT de stakingsbeweging van het begin van dit jaar en de verkiezingen van maart ll. is het federalisme in België opnieuw aan de orde van de dag. De Waalse vleugel van de socialistische partij, die de politieke meerderheid van Wallonië vertegenwoordigt, heeft zich voor federalisme uitgesproken. De Waalse socialistische vakbondsleider Renard is druk bezig met het organiseren van een Waalse massabeweging, het Mouvement Populaire Wallon, dat zich gelijktijdig federalistische en socialistische structuurhervormingen ten doel heeft gesteld. In het Vlaamse land behaalde een kleine partij, de Volksunie, op een federalistisch platvorm een opmerkelijk electoraal succes en de stroming is er ongetwijfeld nog veel sterker dan dit succes doet vermoeden. Eens te meer werd door Vlaamse en Waalse federalisten een poging gedaan om ten minste een principieel akkoord te bereiken, en eens te meer werd in het Belgisch parlement een federalistisch wetsvoorstel ingediend. De noodzaak van een dringende regeling van de Vlaams-Waalse verhoudingen wordt door iedereen, en in de eerste plaats door de regering zelf, ingezien, en ligt een grondige en afdoende oplossing van deze kwestie niet in het federalisme?
Het aantal van diegenen die een federalistische oplossing als onvermijdelijk beschouwen is wellicht groter dan dat van hen die haar zonder meer wenselijk achten. Er is in België een feitelijk federaliseringsproces aan de gang dat zich zowel in de partijen en in de grote organisaties als in de administratie aftekent, waarbij Vlamingen en Walen steeds meer als dusdanig gaan optreden. De autonomie van de twee landsgedeelten op cultureel gebied en de decentralisatie op andere gebieden worden als een institutioneel minimum beschouwd, maar het federalistisch maximum wordt door velen ernstig onder ogen gezien.
| |
Welk federalisme?
Het federalisme is helemaal geen nieuw thema in het openbaar leven van deze tweeledige staat. Tussen de twee wereldoorlogen won het Vlaamse federalisme voortdurend aan kracht vooral in de katholieke milieus. Het Waalse federalisme had meer een intermittent karakter, maar sleepte op sommige momenten toch een vrij groot gedeelte van de Waalse bevolking (en de socialistische en liberale politieke mandatarissen praktisch zonder uitzondering) mede.
| |
| |
Het zou daarom niet moeilijk vallen tientallen vooraanstaande politieke figuren op te noemen die zich ooit voor federalisme hebben uitgesproken, zelfs romantische jeugdbevliegingen terzijde gelaten. Veel meer anderen hebben echter tegen het federalisme stelling genomen. Soms zijn het dezelfden, want tussen federalisme en antifederalisme is er een druk tweerichtingenverkeer. De afstand tussen de politieke idee en de praktijk is hier wel bijzonder groot gebleken en velen lijden hier aan een ‘split personality’: overhellend naar federalisme in momenten van ongeduld en van toenemende Vlaams-Waalse spanning, maar terugschrikkend, zelfs voor de eerste stap, tegenover de ontzaglijke moeilijkheden om het Belgische staatswezen te ‘ontrafelen’. De allereerste stap werd dan ook nooit gezet. Aan de splitsing van de administraties voor onderwijs en cultuur, die sedert tientallen jaren in de regeringsprogramma's wordt aangetroffen, werd nooit een begin van uitvoering gegeven. De vrees is sterk verspreid dat iedere federalisatie, ook de meest bescheidene, een sprong in het onbekende is, een avontuur waarvan de gevolgen niet te overzien zijn. De onbeantwoorde maar voorafgaande vraag wordt dan vanzelf: welk federalisme?
Het is niet moeilijk om op deze vraag een theoretisch antwoord te geven. Het federalisme bestaat onder vele vormen in de juridische en staatsfilosofische theorie en in de werkelijkheid van vele landen. Zo kan een jurist op enkele uren tijd een model van een federale grondwet voor België ontwerpen, en het werd ook reeds enkele malen gedaan. Een theoreticus kan nog gemakkelijker een federalistische beginselverklaring opstellen, die zowel Vlaamse als Waalse federalisten kan bevredigen: indien men voldoende abstraheert, bereikt men wel ergens een punt waar het Vlaamse, uit de Germaanse romantiek gevoede idealisme, en het Waalse, op de ideeën van de Franse revolutie geïnspireerde rationalisme, elkander kunnen ontmoeten. De gemeenschappelijke beginselverklaringen blijven echter ‘sans lendemain’, of worden zelfs spoedig gevolgd door een handgemeen tussen partners, waaruit duidelijk de verschillende en zelfs contradictorische inhoud van de federalistische bestrevingen benoorden en bezuiden de taalgrens blijkt.
Temidden van de nationaliteitenproblemen en van de federalistische structuren in de wereld is België klaarblijkelijk een geval sui generis. De overdreven centralisatie in de hoofstad komt ook in andere, zelfs homogene landen voor, maar daarmede houdt de analogie dan ook op. Van de onderdrukte minderheden elders onderscheidt de Vlaamse volksgroep zich als een achtergestelde meerderheid. Het verschil tussen een numerieke en een feitelijke meerderheid is duidelijk genoeg, en over het doel, nl. het bereiken van een algehele volwaardigheid (en niet alleen
| |
| |
een linguistische gelijkheid of integriteit), bestond in de Vlaamse beweging steeds een treffende eensgezindheid. Over de middelen om dit doel te bereiken moesten de meningen echter uiteenlopen. De weg van de eigen staatsinstellingen, dus het federalisme, scheen zowel de kortste weg, omdat dan machtige hefbomen konden gehanteerd worden, als de langste weg, wegens de diepingrijpende structuurwijzigingen die hij veronderstelt. De ‘minimalistische’ opvatting van geleidelijke vooruitgang in de (democratische) eenheidsstaat kon als de meest gematigde beschouwd worden en tevens als de meest ambitieuze (‘heel België is voor Vlaanderen niet te klein’).
In feite gingen de groei van de Vlaamse bewustwording en de versterking van de unitaire structuren gelijk op. Het Vlaamse land handhaafde en versterkte zijn Vlaams karakter, maar de uitbouw van de centrale staat (en van de machtige gecentraliseerde partijen, vakbonden en organisaties) maakte het federaliseren steeds meer tot een onbegonnen werk. Het geografische punt waar de beide trends in botsing kwamen moest onvermijdelijk de hoofdstad zijn, waar de verfransing en de centralisatie de Vlaamse winst, die elders werd geboekt, grotendeels ongedaan maakten. In Brussel zelf concentreerde het probleem zich dan weer op het taalstatuut van de randgemeenten, dat door een wettelijke regeling met de talentelling verbonden was. Zo kon de talentelling en het taalstatuut van Linkebeek en Wezenbeek-Oppem maanden lang het centrum van de Belgische actualiteit bezetten, ogenschijnlijk belachelijk bijkomstig, maar in feite verbonden met het essentieel probleem, namelijk de respectievelijke plaats van de twee gemeenschappen in België, of, indien men dit polemisch wil stellen, de vraag naar het meesterschap.
| |
Revindicatie en rancune
Zo hebben althans ook velen in Wallonië het probleem gezien. Lange tijd was de suprematie van Wallonië, een vanzelfsprekend en natuurlijk feit, dat niet hoefde beklemtoond of verdedigd te worden. Dit zelfvertrouwen wordt echter hevig geschokt door ieder teken, ook het geringste, en door iedere evolutie, ook de traagste, die aan deze positie afbreuk dreigen te doen. Zelfs het gevaar van een door de overheid opgelegde tweetaligheid volstaat hiertoe reeds. Wallonië handhaaft stug de onlogische stelling van tweetaligheid in Vlaanderen, eentaligheid in Wallonië en feitelijke (Franse) eentaligheid in de centrale, beslissende instanties. De taalwetgeving van de dertiger jaren, gebaseerd op de territoriale eentaligheid van de twee landsgedeelten, heeft in feite deze situatie gedurende tientallen jaren grotendeels bestendigd. Grotendeels, maar niet volledig. De toenemende eentaligheid in Vlaan- | |
| |
deren schiep een nieuw feit, en zij die toen reeds voorspelden dat deze taalwetgeving niets definitief oploste en dat men daarna ofwel vooruit ofwel achteruit zou moeten, werden in het gelijk gesteld.
Daarbij kwam de algehele, hoewel trage groei van het Vlaamse landsgedeelte. Misschien juist deze traagheid maakt deze vooruitgang voor de Walen ondragelijk. Bij het opmaken van de bevolkingsstatistiek blijkt ieder jaar opnieuw dat het Vlaamse landsgedeelte met enkele tienduizenden eenheden tegenover Wallonië is toegenomen, en de compensatie van dit verschijnsel, namelijk een toename van de verfransing, vindt in Vlaanderen niet meer plaats en blijft in Brussel zonder gevolgen. Er moeten dan zetels in het parlement worden overgedragen (of minstens Vlaamse zetels worden bijgemaakt). De industriële expansie van het land schuift, even traag en zeker, naar de Vlaamse gebieden met hun haven en hun toenemende bevolking. Het aantal Vlamingen in de tertiaire sector (waaronder de administratie) neemt vrij vlug, en het aantal Vlamingen in invloedrijke posities langzaam toe.
De Vlamingen zien de achterstand die zich op al deze gebieden blijft voordoen, vinden de evolutie te traag en zien ongeduldig uit naar meer ingrijpende middelen, zoals het federalisme. De Walen zien slechts de richting van de evolutie, vinden haar zorgwekkend en grijpen ter verdediging naar hetzelfde middel. Tegenover het minderwaardigheidscomplex van de enen staat het omgekeerde minderwaardigheidscomplex van de anderen, tegenover het revindicatieve het rancuneuze. Revindicatie en rancune worden dan opgedreven tot de bedreiging met federalisme.
Men moet hier nuanceren. Revindicaties zijn de grondstof van alle politieke actie, en chantage in een of andere vorm is een van de meest gebruikte politieke middelen. Op het terrein dat ons bezig houdt, zijn beide echter bijzonder geprononceerd.
Tot de weinige, meestal negatieve, trekken van een Belgisch volkskarakter behoort ook een sterk revindicatieve inslag. Ook in het buitenland werd dit opgemerkt, en in een werk over het tot stand komen van een internationaal kartel lazen wij onlangs: De Belgische onderhandelaars marcheerden met één enkele leuze: ‘wij stellen er ons niet mee tevreden’; het is een formidabele leuze, en de Belgen hebben het er ver mee gebracht. De revindicatie is een nationale habitus. De grieventrommel is een Vlaamse traditie; situaties, die door een niet eens uitzonderlijke beslissing van één Vlaming in een beslissende positie van vandaag op morgen een einde zouden kunnen nemen, worden tot vervelens toe door deze grieventrommel gedraaid.
Wanneer eenmaal een eis door de ene groep naar voren is gebracht, gaan de andere groepen onmiddellijk op zoek naar een tegen-eis. Zo
| |
| |
heeft de Vlaamse beweging niet sedert vandaag of gisteren, maar van het begin af een Waals eisenprogramma opgeroepen. Van taalstatuten tot splitsing en grote openbare werken rollen de revindicaties tegen elkaar op. De Brusselaars van hun kant kunnen dit niet lang aanzien zonder de onweerstaanbare neiging in zich te voelen opkomen om mee te doen. De hoofdstad voelt zich veronachtzaamd, zo verklaarde de Brusselse Handelskamer onlangs aan Le Soir, die er een kop van drie kolommen van maakte en uitvoerig de openbare werken met de nodige miljarden opsomde die absoluut noodzakelijk waren om bij de Brusselaars dit gevoel van malaise weg te nemen.
Andere Brusselaars nemen op 'n andere wijze aan 't spel deel. Waar er tegenstrijdige revindicaties zijn, moet er ook een bemiddelaar zijn. Een andere geliefkoosde nationale bezigheid wordt dan beoefend, namelijk het sussende compromis. Naar de kern van de kwestie wordt niet getast, zoals een caféhouder zich bij een ruzie tussen twee klanten niet afvraagt wie eigenlijk gelijk heeft. Hij geeft hun om beurten gedeeltelijk gelijk (de hardst roepende het meest) om, hoe dan ook, de rust in zijn café te doen terugkeren. De onpartijdigheid is slechts schijn en is volkomen onbestaanbaar wanneer de scheidsrechter naar een van de twee ruziemakers niet eens luistert of diens taal niet verstaat.
Geplaatst tegenover een slechte scheidsrechter en een averechtse bemiddelaar, verhogen beide partijen de dosis van hun bedreigingen. Het Belgische ‘Establishment’ is doodsbang voor federalisme, dus zal men hiermee uitpakken. Wanneer dit van Vlaamse zijde gebeurt, is het psychologisch effect tamelijk klein; het dringt nauwelijks tot de Brusselaar door: de machtsstructuur van het land steunt immers op een alliantie tussen Brussel en Wallonië. Wanneer de Walen ermee beginnen, voelt de Brusselaar echter de grond onder zich wegzinken. De verleiding om het federalisme als een puur chantagemiddel te gebruiken moet dan ook veel groter zijn in Wallonië dan in Vlaanderen en overigens blijkt reeds na korte tijd dat het inderdaad werkt.
Op de eenzijdig georiënteerde en zwakke voedingsbodem van de Brusselse voorstellingswereld werd een ‘Leitbild’ gekweekt dat langzamerhand waarschijnlijke afmetingen begint aan te nemen. Nu zijn de elementen ervan wel bijzonder geschikt. Rond de arbeid in de mijnen zweeft overal een zeker aureool, vooral als de mijnen ouderwets en gevaarlijk zijn en het mijnlandschap de literatuur van de XIXe eeuw (en Van Gogh...) kan oproepen. Het doet er dan minder toe dat bij een catastrofe een gedeelte van de slachtoffers, nl. de Vlaamse mijnarbeiders, die dag en iedere dag van de week ruim 100 km hadden afgelegd om deze mijn te bereiken - de streek waar zij vandaan komen, ziet er
| |
| |
zo vredig en gezond uit, en de mijn zo pathetisch. Een sluiting van de mijn verdubbelt deze pathetiek: hoeveel tragischer is dit dan de sluiting van een textielbedrijf! Ook rond de staalproductie en de zware industrie wordt een dergelijk aureool geplaatst, vooral wanneer zij naar Zelzate voor Franstaligen nauwelijks uit te spreken) worden ‘overgebracht’.
Voorbijgestreefde revolutionaire slogans worden veel ernstiger opgenomen indien zij in een omgeving van mijnen en zware industrie worden aangeheven. Ook indien de aanhang niet groter wordt, beginnen de geleiders de opwinding door te geven: de Brusselse franstalige pers brengt de berichten met grote koppen. De Brusselse en Vlaamse Socialisten aligneren zich (in december jl. althans) omwille van de eenheid van de partij. De minoritaire Waals-christelijke arbeiders trachten (niet in december, maar thans) het hoofd boven water te houden door half remmend, half opbiedend de evolutie tenminste voldoende mee te maken om niet eens te meer als ‘quantité négligeable’ door te gaan. De Waalse burgerij rekent alvast op wat dit alles aan nieuwe voordelen kan opleveren, en hoopt dat de beweging op de Vlaamse zandbank zal doodgelopen zijn vooraleer het ergste gebeurt. Zij zijn ‘running with the hares and hunting with the hounds’. Hoewel de tegenstellingen tussen links en rechts veel groter zijn in Wallonië dan in Vlaanderen, wordt de basis van het Belgisch regeringsbeleid toch telkens opnieuw in dit precair samengaan van links en rechts in Wallonië gezocht.
De Vlaamse federalisten van hun kant tenslotte halen de oude federalistische vlag van de zolder, in het besef - hoezeer zij het ook van zich af willen zetten - dat het federalisme in België eerst serieus wordt indien de hoofdacteur van het Belgisch toneel, de Waal, er zich achter stelt. Deels om de Waalse dreiging in te dammen, deels ook om de erdoor losgeslagen kracht te benutten voor de lang verwachte ommekeer trachten zij op het Waalse federalisme in te haken.
| |
Gemiste kansen
De eenzijdige oriëntatie van het Belgisch openbaar leven heeft mogelijk gemaakt dat de bevoorrechte Waal de rol van de achtergestelde ging spelen; zo ontstonden de Waalse ‘faux problèmes’, die nu gevolgd worden door een Waals ‘faux fédéralisme’.
Er is geen reden waarom het daarbij zou blijven. De methodes om het erger te maken worden trouwens reeds druk benut. De eerste is het zwaaien met de vlag van de Belgische eenheid, dit wil in feite zeggen van de huidige Belgische constellatie. De zo vaak misbruikte leuzen zullen weinig echo, maar veel argwaan wekken, zowel in het Vlaamse land, waar men dit misbruik reeds lange tijd heeft geduld, als nu ook in
| |
| |
Wallonië, waar men aan dit misbruik heeft meegedaan. De tweede weg is het zoeken van het compromis. Het is het met grote krachtdadigheid oplossen van valse Waalse economische problemen, het scheeftrekken van de regionale economie, het bouwen van een autosnelweg zonder verkeer, de geografische Senaat; m.a.w. federalisme voor de enen en unitarisme voor de anderen. De Waalse druk die misschien een ogenblik zal verlicht worden, zal tenslotte worden aangemoedigd. Deze weg veronderstelt overigens een verkeerde optiek op het veel geprezen Vlaamse geduld.
Vóór de eerste wereldoorlog kon het Belgisch vraagstuk opgelost en de Belgische eenheid gehandhaafd worden door het in het leven roepen van een Vlaamse elite naast een Franstalige; de vernederlandsing van de Universiteit van Gent en een eerlijke tweetaligheid waren toen hiertoe vrijwel voldoende.
Tussen de twee wereldoorlogen moest men reeds verder gaan, maar ook toen had het nog kunnen volstaan indien de leidende Belgische groep (en er waren enkele helderzienden, zoals b.v. Konig Albert) in de sfeer van de staat de consequentie had getrokken uit de constatering van de dualiteit van het land, die immers ten grondslag lag aan de taalwetgeving; Brussel moest toen een tweetalige stad worden, en ieder anti-Vlaams affect uit de Brusselse mentaliteit en uit het Belgische patriotisme moest verdwijnen. Het taalprobleem was toen weliswaar reeds een politiek vraagstuk geworden, maar nog niet meer dan dat.
Ook deze kans werd grotendeels onbenut gelaten. Na de tweede wereldoorlog zijn de wrijvingsvlakken zich tesamen met de staatsinmenging - en ver daarbuiten - gaan uitstrekken over vrijwel alle gebieden. De trage Vlaamse vooruitgang was veel te klein om de Vlaamse meerderheid tot een steunpilaar van het unitaire staatswezen te maken, maar groot genoeg om het probleem naar het andere landsgedeelte over te brengen.
Zo ziet men opnieuw 't belang van de factor tijd in de politieke kunst. Ook nu is een oplossing nog mogelijk maar toch alleen indien men definitief alle gedachte aan een compromis ter bestendiging van de huidige machtsverhoudingen opgeeft. De omvang van de verandering in de instellingen hangt af van de snelle verandering in de geesten. Voor de binnenlandse verhoudingen in België is het uur der waarheid aangebroken, waarbij ieder landsgedeelte zijn plaats krijgt: noch in een unitaire, noch in een federale structuur kan de plaats van Wallonië (en Brussel) groter zijn dan diegene die de fundamentele gegevens opleveren.
|
|