Streven. Jaargang 15
(1961-1962)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[1961, nummer 1]Mater et MagistraZELDEN is een pauselijk document met zoveel enthousiasme ontvangen als de encycliek Mater et Magistra, zelden ook heeft een encycliek zoveel publiciteit gekregen in de niet-katholieke wereld als dit rondschrijven van Paus Joannes. De wereldpers heeft de inhoud van de encycliek uitvoerig en, dank zij de gelijktijdig verschenen officiële vertalingen, getrouw weergegeven. Deze grote belangstelling is een verheugend teken van het prestige dat vooral Rerum Novarum en Quadragesimo Anno aan de sociale lering der pausen verleend hebben. Of Mater et Magistra een even diepgaande invloed op het sociale denken zal hebben als de voorafgaande grote encyclieken zal de tijd moeten uitmaken: zeker is dat dit document voldoende stof biedt om een bibliotheek aan commentaren op te roepen. Niet dat er zoveel theorie gegeven wordt, integendeel het is alsof de Paus zich zorgvuldig van iedere theoretische beschouwing onthouden heeft. Het woord sociale rechtvaardigheid wordt niet genoemd, terwijl de voortdurend terugkerende uitdrukking ‘rechtvaardigheid en billijkheid’ zeker nog veel inkt zal doen stromen om deze begrippen te verhelderen. Men heeft van de encycliek gezegd, dat ze meer pastoraal dan doctrinair bedoeld is. Toch zal men zich op de encycliek beroepen om bepaalde doctrinaire stellingen te bewijzen of te bevestigen. Ten onrechte. Evenmin als men de Bijbel moet gebruiken als vindplaats voor een kosmogonische theorie, kan men zich op pauselijke encyclieken beroepen om bepaalde economische of sociologische theorieën te bewijzen. Dit wil niet zeggen, dat er aan de pauselijke visie niet bepaalde theorieën ten grondslag liggen, maar alleen dat deze theorieën aan de encycliek geen grotere graad van zekerheid kunnen ontlenen. Om een voorbeeld te noemen: het zou onjuist zijn als in de strijd op economisch-wetenschappelijk vlak tussen Keynesianen en Neo-klassieken de eersten zich op het grotere interventionisme van de encycliek zouden beroepen. Afgezien van het feit dat ook de neo-classicus in de encycliek wel zijn letter vindt (pauselijke en bisschoppelijke documenten hebben soms iets van de springprocessie van Echternach), is het onjuist om het pastorale gezag van de Paus als een wetenschappelijk argument te gebruiken. Het ontbreken van theoretische fundering, vooral pijnlijk gevoeld met betrekking tot de plichten tegenover de arme landen, staat echter een eigen visie niet in de weg. Er worden nieuwe perspectieven geopend voor het katholieke sociale denken. Nieuw ten opzichte van | |
[pagina 2]
| |
de vroegere encyclieken is vooral de positieve waardering van het verschijnsel der socialisering, de nadruk op het landbouwvraagstuk en het openen van het uitzicht op de internationale sociale kwestie. Het begrip socialisering is nieuw in het vocabulaire van de encyclieken. De Latijnse uitdrukking ervan: socialium rerum incrementum pleit meer voor de bekwaamheid van de Latijnse vertalers dan voor de geschiktheid van het Latijn om drager te zijn van moderne begrippen. Socialisering heeft niets te maken met het belaste woord socialisatie, de overdracht aan de staat van private produktiemiddelen. Het doelt op het verschijnsel dat het menselijk handelen steeds meer in gemeenschap geschiedt en wel in georganiseerde en geïnstitutionaliseerde vorm. Vóór en tegen wordt zorgvuldig afgewogen en vooral de schaduwzijden zijn in het verleden door katholieke schrijvers met hun hoge opvatting van de individuele persoonlijkheid van de mens dikwijls naar voren gebracht (62)Ga naar voetnoot1). Het is een nieuw geluid als dan na de opsomming der bezwaren toch een zeer positief oordeel over de socialisering gegeven wordt. Socialisering is een schepping van de vrije mens zelf in de menselijke vooruitgang en de economische ontwikkeling. Over de sociologische en sociaal-filosofische fundering van dit verschijnsel wordt niet gesproken, maar wel worden overeenkomstig het pastorale karakter van de encycliek, de voorwaarden aangegeven, waaronder de socialisering zal bijdragen zowel tot de ontplooiing en vervolmaking van ieders persoonlijke gaven als tot een goed geordende samenleving. (67). Nieuw in de encycliek is ook de nadruk die gelegd wordt op de sociale en economische problematiek van de werkers in de landbouw. De Franse revolutie en de negentiende eeuw brachten vrijheid en gelijkheid voor de derde stand, die in feite slechts de bourgeoisie omvatte. De halve eeuw na Rerum Novarum bracht de emancipatie van de industriële arbeiders. Maar het is eerst sinds de laatste oorlog, dat de aandacht ook gericht wordt op de emancipatie en gelijkstelling van de landbouwende bevolking. De encycliek van Leo XIII zette niet de emancipatie van de arbeiders in, maar had de grote verdienste dat zij de ogen opende van talloze katholieken, die tot dan toe het bestaan van het sociaal probleem en hun eigen betrokkenheid daarbij niet vermoedden. In onze dagen zijn wij wel sociaal bewust geworden, maar wij dreigen het sociaal probleem te vereenzelvigen met de problematiek van de industrie-arbeiders. Paus Johannes verwijdt nu ons bewustzijn door heel sterk de aandacht te vestigen op de sociale en economische problemen van de landbouwers. | |
[pagina 3]
| |
Vele van de suggesties van de Paus zijn in onze landen al in hoge mate gerealiseerd: aanleg van wegen, scholen en gezondheidsdiensten op het platteland, bevordering van produktiviteit, kredietfaciliteiten, coöperaties, prijsbescherming. Ook is al heel veel gedaan om het inkomen van de landbouwers en de landarbeiders op gelijk niveau te brengen met de andere inkomens. Over de landarbeiders spreekt de Paus niet uitdrukkelijk, waarschijnlijk omdat hij voornamelijk het kleine gezinsbedrijf op het oog heeft. Dit alles wijst erop dat de Encycliek vooral doelt op de landbouw in de onderontwikkelde gebieden, waar ongeveer de helft van de mensheid op zeer primitief niveau moet leven. Daarom valt het des te meer op dat er van het probleem van de reforma agraria, de herverdeling van het land, met geen woord gerept wordt. In de onderontwikkelde landen, met name in die van Zuid-Amerika, zal dit als een groot gemis gevoeld worden. De voornaamste nieuwe bijdrage van de encycliek in vergelijking met Rerum Novarum en Quadragesimo Anno is echter de verwijding van de sociale kwestie tot haar internationale afmetingen. ‘Maar het grootste probleem van onze tijd is misschien dat van de betrekkingen tussen de economisch ontwikkelde landen en de landen die economisch nog in ontwikkeling zijn. De eerst genoemden genieten grote welvaart, de laatstgenoemde lijden nijpend gebrek’. (157). Om deze tegenstelling te overbruggen wordt een beroep gedaan op de menselijke solidariteit, terwijl er tevens op gewezen wordt dat er geen duurzame vrede mogelijk is, als er tussen beide groepen te scherpe economische en sociale tegenstellingen blijven bestaan (ibid.). Dan volgt de solemnele uitspraak: ‘In het bewustzijn, dat wij de gemeenschappelijke vader zijn van alle mensen, achten wij het onze plicht hier opnieuw plechtig te verklaren: ‘Wij zijn allen gezamenlijk verantwoordelijk voor de onderkomen volkeren. Daarom moet bij allen, maar vooral bij de welgestelden, het besef van deze verantwoordelijkheid worden gewekt’. (158). De Paus wijst er dan op, dat het verlenen van hulp om de eerste nood te lenigen weliswaar zeer prijzenswaard maar lang niet voldoende is. Een programma op lange termijn is nodig om de oorzaken van de stagnatie weg te nemen: vooreerst vorming van mensen zowel technisch alsook ‘voor het vervullen van hun andere plichten’ (163). En vervolgens het verschaffen van kapitaal voor de ontwikkeling van hun economie. Ook op de plichten van de mensen in de ontwikkelingslanden zelf wordt gewezen: zij moeten streven naar verbetering van de produktiviteit, zij moeten streven naar een rechtvaardige inkomensverdeling en zorgen dat sociale en economische ontwikkeling hand aan hand | |
[pagina 4]
| |
gaan. De helpende landen moeten eerbied hebben voor het eigen karakter van de arme landen, zij mogen niet proberen om door hun hulp hun eigen levenspatroon aan deze landen op te leggen. (170). Hun hulp moet belangeloos zijn en het streven om uit de hulp aan onderontwikkelde landen politieke munt te slaan wordt bestempeld als een nieuwe vorm van kolonialisme, een uitspraak die nog vaak gebruikt en eventueel misbruikt zal worden. De Herder Joannes wijst tenslotte op de hiërarchie der waarden: economische vooruitgang is geen doel maar slechts middel tot de hoogste waarden. (175). Het materialisme van de rijke volken is een gevaar en het aantasten van het gaaf zedelijk besef van de arme volken is immoreel. (177). De Kerk geeft de mens een positieve instelling tegenover de aardse levenswaarden en maakt de mens werkelijk vrij. Zij heeft dan ook zeer veel bijgedragen tot de vooruitgang van de volken. (181-184). Aangaande het bevolkingsvraagstuk wordt er op gewezen dat men voor het wereldbevolkingsvraagstuk nogal eens tot conclusies komt die bij de twijfelachtige gegevens wel wat voorbarig zijn. (188). Liever dan zijn toevlucht te nemen tot ongeoorloofde praktijken van geboortebeperking moet men trachten de bijna onuitputtelijke hulpbronnen te exploiteren, waarbij wordt opgemerkt, dat de tot nu toe bereikte vooruitgang van wetenschap en techniek een bijna onbeperkt vertrouwen voor de toekomst rechtvaardigt. (189). Over het bevolkingsvraagstuk op nationaal niveau wordt gezegd, ‘dat er dikwijls ook moeilijkheden ontstaan uit een verkeerde economisch-sociale politiek, die tot gevolg heeft, dat de jaarlijks toenemende bevolking in het eigen land geen voldoende levens- en bestaansmiddelen vindt; en verder uit gebrek aan de nodige solidariteit onder de volkeren’. (190). De oplossing moet gezocht worden op basis van internationale samenwerking en van een vruchtbare uitwisseling van gegevens, kapitaal en mensen. (192). Verder moeten de mensen ook opgevoed worden ‘tot een sterk verantwoordelijkheidsbesef bij al hun daden, en dus ook bij het stichten van een gezin en bij het voortbrengen en opvoeden van kinderen’. (195). Tenslotte legt de Paus nogmaals de nadruk op de groeiende onderlinge verbondenheid van de volkeren en hij betreurt het bestaande onderlinge wantrouwen, dat hij toeschrijft aan het ontkennen van God en van een op God gefundeerde zedelijke orde. Behalve de drie hier uitgewerkte thema's zijn er nog andere interessante passages in de encycliek, waarbij de accenten ietwat anders gelegd worden dan in Quadragesimo Anno. De publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie wordt nauwelijks genoemd, daarentegen worden de organisaties van arbeiders en boeren uitdrukkelijk geprezen en gesti- | |
[pagina 5]
| |
muleerd. Zij worden zelfs aangespoord om hun stem te doen horen op het politieke vlak. (99 en 146). De paus breekt verder een lans voor de medezeggenschap van de arbeiders ook in de onderneming (91 en 92) (al wordt het woord medezeggenschap niet gebruikt), voor winstdeling (75) en het verkrijgen van een aandeel in de eigendom van hun onderneming (77) vooral in verband met het verschijnsel van de zelffinanciering van de ondernemingen. Wat men in Nederland ‘geestelijk gedraineerde arbeid’ is gaan noemen wordt als in strijd met de rechtvaardigheid verworpen. (83). Hoewel het subsidiariteitsbeginsel opnieuw benadrukt wordt, wordt toch de taak van de staat veel ruimer omschreven dan in de voorafgaande encyclieken, met name worden genoemd de conjuncturen en werkgelegenheidspolitiek en de bemoeienis met het opheffen van de inkomensongelijkheid tussen de verschillende sectoren van eenzelfde land. (54). In dit verband valt het ook op dat een bespreking van het moderne gematigde socialisme, anders dan in Quadragesimo Anno, is achterwege gelaten. In het laatste deel komt het pastorale karakter van de encycliek volledig tot uitdrukking. Wij worden aangespoord om onze ‘krachten niet te verspillen aan eindeloze discussies en onder voorwendsel het hoogste te zoeken niet te verzuimen wat feitelijk gedaan kan worden en dus gedaan moet worden’. (238). Er wordt op gewezen ‘dat de zin van het leven volgens christelijke wijsheid noodzakelijk de geest van soberheid en van offervaardigheid ter liefde Gods insluit’. (234). Wij moeten de sociale leer van de Kerk, die altijd actueel zal blijven, zoals met nadruk wordt vastgesteld, (218) kennen en daarom moet zij onderwezen worden op alle instellingen van katholiek onderwijs. Maar vooral: deze leer moet in praktijk gebracht worden, in welk verband gewezen wordt op de methode van Cardijn: zien, oordelen, handelen. (236). De heiliging van de zondag moet in ere gehouden worden. In nucleo wordt er een theologie van de arbeid gegeven: ‘de mens vervolmaakt en veredelt zichzelf door middel van zijn dagelijkse arbeid, die bijna voor iedereen bestaat in een werken voor de behoeften van het aardse leven’. (250). Dit werk moet men zo verrichten dat men het doet als een dienst aan anderen. Tenslotte wordt heel de sociale activiteit gesteld in het perspectief van de leer over het mystieke Lichaam van Christus. Van de grote sociale problemen van onze tijd worden er slechts twee niet behandeld, het reeds genoemde probleem van de reforma agraria en het rassenvraagstuk. Maar juist het feit dat het ontbreken hiervan als een pijnlijk gemis wordt gevoeld, laat zien hoe zeer de leiding van de Paus op prijs gesteld wordt. |
|