Streven. Jaargang 14
(1960-1961)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1110]
| |
Letterkundige kroniek
| |
[pagina 1111]
| |
handen werd gedragen en nu overleden is, in zijn college ergens in het departement Seine-et-Oise te gaan opvolgen. Na het falen van de gebruikelijke pogingen om hem het leven in de klas lastig en onmogelijk te maken, weet de nieuwe docent zijn klas voor zijn persoon en voor zijn ideeën te winnen. De jonge Denis echter, een uitermate begaafde leerling, die met kop en schouders boven zijn klasgenoten uitsteekt, onbuigzaam van karakter en koppig in zijn jeugdig atheïsme, blijft openlijk tegen Philippe vechten. De haat van de jongen tegen de hedendaagse verschijningsvormen van de religie en de apostolische, de puur menselijke bekommernis ook van de priester-leraar om zijn pupil, vormen het smartelijk conflict, dat uitloopt op de verwijdering van Denis uit het college, de plek op aarde, welke zijn enige thuis was. Met de term nouveaux aristocrates heeft Michel de Saint-Pierre willen antwoorden op het woord tricheurs, dat synoniem is geworden van boef of schoft in het algemeen, terwijl het eigenlijk alleen op valsspelen wijst. Zijn de jonge helden van dit boek dan geen echte nozems? onevenwichtige adolescenten, keihard in hun taal en in hun doen en laten, maar onzeker over de achtergrond en het perspectief van hun leven? Denis is dat wel in de eerste plaats. Hij speelt met zijn leven op de scooter alleen om de andere weggebruikers dwars te zitten; hij gedraagt zich op de meest onbehouwen manier tegenover zijn docent; is stamgast in een kroeg, waar allerlei ongure elementen elkaar vinden, terwijl hij zelf zich niet encanailleert; flirt, maar blijft vasthouden aan zijn lichamelijke kuisheid ‘comme à son vice’; organiseert met zijn al even geëmancipeerde zusje Mab een drinkfeest, dat noodzakelijk moet uitlopen op dezelfde tonelen als in de film Les tricheurs te zien waren, maar hij heeft tevoren alle kamers afgesloten, kortom ‘c'est un dur, un petit dur’, zoals de Prefect, Pater Menuzzi, hem typeert. Maar daarnaast wil hij volkomen zindelijk denken: al heeft hij het geloof verloren, hij zal het in het later leven wel terugvinden, dank zij de invloed van zijn overleden en aanbeden leraar M. Sauvageot en, langs de lijnen van de gemeenschap der heiligen, dank zij de offerzin van Philippe de Maubrun. Hij ontdekt, dat zijn vader, beroemd chirurg, het houdt met een andere vrouw, en dat zijn mondaine moeder te tedere gevoelens koestert voor een of andere letterkundige fantast, maar hij behoudt een grote behoefte aan geborgenheid thuis en blijft van zijn moeder houden. Hij is zo gevoelig voor het spreken van de bomen in het bos en de taal der rozen in de tuin van het college. En tenslotte zijn er de ‘actes gratuits’, die wijzen op mogelijkheden tot een absoluut vergeten van zichzelf. Al verfoeit hij de wereld van de volwassenen, van wier onmacht tot opvoeden en leiding geven zijn verfomfaaid leven de vrucht is, hij heeft respect voor de hoge, gerijpte ouderdom. Zijn weg kruist die van een tweeëntachtigjarige Russische kolonel uit het voormalig czaren-regime. Hij weet, dat de oude man droomt van een oude ikoon; hij laat hem die aan huis bezorgen namens een onbekende gever; vijfendertig duizend francs gaan er mee heen, maar wat betekent geld? De vijfduizend die hem resten, geeft hij aan de eerste de beste blindeman op straat en hij voelt zich gelukkig. Na een nieuwe scène op school - Denis heeft een schotschrift tegen het geloof in druk doen verschijnen dat de doorslag zal geven tot zijn verwijdering -, verkoopt hij zijn scooter en besteedt het geld om de kolonel, die doodarm is, maar zo graag aan iemand bevelen zou uitdelen, aan een huishoudster te helpen; als toegift een kist havanna's en Denis' zakken zijn weer leeg: acte gratuit. Staat deze romantiek, stijl | |
[pagina 1112]
| |
1960, zo ver af van Cyrano de Bergerac's panache en Flambeau's: ‘Je fais du luxe’? De auteur analyseert vlijmscherp de wereld van de hedendaagse zeventien- tot twintigjarigen. Hij kan als een ‘binnenstaander’ spreken, want voor het schrijven van deze roman is hij gedurende een half jaar naar zijn eigen, vroegere college teruggegaan om met de jongens samen te zijn en met hen de filosofielessen te volgen. Om samen te zijn ook met de staf. C'est la vie en rose! Een juweel van een rector en een groepje puike priester-leraren. Philippe leeft er zijn persoonlijk drama: zijn onmacht om ‘in actione contemplativus’ te worden, een contemplatief mens midden in de arbeid. Hij heeft ervan gedroomd om, naar Ignatius' ideaal een arm en vernederd missionaris te worden samen met de arme en vernederde Jezus; en nu geeft men hem de eervolle post van hoofdleraar in de hoogste klas en benoemt men hem tot geestelijk leidsman van de grote leerlingen: ‘la Croix s'éloigne et le bruit des pieds nus s'éteint....’. ‘Dites-vous bien ceci, zegt de Rector; nous savons tous, avec vous que l'éducation est au-dessus de nos forces.... Le Recteur haussa les épaules, comme pour s'excuser d'un ton si grave. Puis il serra la main de Philippe, ajoutant à voix basse, tandis qu'un sourire furtif glissait sur son visage comme un rayon de soleil sur un vieux mur: Personne n'est digne d'enseigner’. De Noordnederlandse priester, nuchterder, meer met twee voeten op de vaderlandse kleigrond, drukt zich anders uit dan in de vervoerde termen, waarmee de Franse schrijver de religieuze diepte-structuur van dit groepje leraren weergeeft. Wat niet wegneemt, dat Michel de Saint-Pierre op zijn best is in de pathetische dialogen tussen de Rector en Philippe, tussen deze laatste en de vader van Denis. Wij zijn allemaal maar mensen. Pater Menuzzi is een voorbeeldig studie-prefect, maar Philippe, wiens geest aan het dwalen gaat ‘comme un chien méchant’, vraagt zich toch af: ‘Pourquoi faut-il qu'un Préfet des études se dégrade en policier?’ Zo blijft er het spel van licht en schaduw ook bij de beste leraren-staf. Wanneer de Rector de jongen wegstuurt, brengt hij hem een zin in herinnering die Denis' vereerde meester eens geschreven heeft: ‘La liberté, qui est tout, n'est pas grand-chose hors des rigueurs de l'obéissance. Mais il faut, pour comprendre cela, une vie de prière, de réflexion et d'amour’. - Denis eut un sursaut de révolte, après un temps de réflexion: ‘Une vie.... entière? Sauvageot.... Monsieur Sauvageot a bien écrit: une vie’? Alors, comment voulez-vous que moi.... Eh bien, je vais m'en aller du collège.... Mais je pars avec une idéé dans le crâne. Avec l'idée que vous n'êtes pas juste’. Zó moeilijk is het ook voor de bestwillende mens om in het leven zonder vuile handen te blijven. De visie van Michel de Saint-Pierre op een katholiek college, anno 1960, moge dan al iets van een panegyriek hebben, hij heeft de schaduwzijden niet vergeten. En dat bemoedigt iedere insider, die weet dat zulk een huis maar een nisson-hut is, die met moeite door God wordt overeind gehouden. De figuren, welke hij ten tonele voert, leraren en leerlingen, zijn in ieder geval mensen met stijl: aristocraten in wier handen de toekomst zinvol is. Hij beschrijft personen en milieu met die soepelheid van taal en dichterlijke verbeeldingskracht, welke een schrijver van ras openbaart: ‘A demi cachées par l'angle d'un mur de briques, les roses du Frère Paul-Emile distillaient paisiblement un mystère. Leurs parfums sommeillaient en rond dans le soleil comme des chats. Denis avait remarqué, depuis quelques jours une rose. Elle était d'un rose délicat, ouvragé, | |
[pagina 1113]
| |
avec des retroussis boudeurs comme aux lèvres d'une Infante. Elle s'ouvrait à l'écart, en haut d'une tige qui se balançait au moindre vent. Solitaire dans son orgueil naïf, elle semblait éclairée de l'intérieur par on ne savait quel amour. Le garçon ne regardait aucune autre rose depuis qu'il l'avait découverte. Il allait droit à elle seule. Mais un respect dont il n'avait pas conscience l'empêchait d'approcher d'elle son visage. Elle était de ces fleurs qu'on ne respire pas...’. Zulke petits poèmes en prose zijn niet zeldzaam in dit voorname boek.
* * *
Jean Forton is ook leerling op een Jezuïeten-college geweest, een maand of zes, in de buurt van Bordeaux. Het was midden in de hongerwinter van 1944. Hij heeft er zó geleden, dat hij sinds vijftien jaar rondliep met het idee zich te wreken door een anti-Jezuïeten-roman. Het boek is onlangs verschenen: L'épingle du jeuGa naar voetnoot2). ‘Tirer son épingle du jeu’ betekent: zich handig uit een hachelijke zaak weten te redden: de titel is te vertalen door: De handigheid. Waarop dat slaat zal zo aanstonds blijken. De ik-figuur, Michel de Pierrefeu, komt voor zijn laatste studiejaar van het staatslyceum op het college van de Paters. De staf is daar beneden alle peil, de leerlingen blijken ogendienaars, de huisvesting - de school heeft moeten evacueren - is ellendig, de voeding slecht; eens heeft men de jongens zelfs kattevlees opgediend (denk maar eens terug aan de hongerwinter boven de rivieren in Nederland!). Michel vindt een groepje gelijkgezinde vrienden: Josse, Durieu en Rabacholles, weerbarstige jongens, die in conflict komen met Pater Prefect, een echte sadist, en wier belevenissen op school en daarbuiten, op het studie- en op het amoureuze vlak, de draad van het verhaal vormen. Zij komen tenslotte voor de tuchtraad van het college, zullen als straf de hele paasvakantie schoolblijven, maar dan verandert om onverklaarbare redenen opeens de tactiek van de Prefect: hij maakt er voor de jongens heerlijke uitgaansdagen van, bekent fout te zijn geweest en zoekt met alle nadruk hun vriendschap. De jongens blijven echter recalcitrant, zij voelen zich te diep geschonden. Toch weet de Prefect bij gelegenheid van een vervroegde grote vakantie hen te winnen voor ondergrondse activiteiten. Zij plegen samen enige vrij onbetekenende aanslagen. Slotepisode: de Duitsers ontdekken hun schuilplaats. Om de echte waarden, dat wil zeggen zichzélf, veilig te stellen, laat op het moment van de overval de Pater na de jongens te waarschuwen. Hij veroordeelt hen zo ter dood en redt zelf het vege lijf: ‘Jusqu'au départ des troupes allemandes il demeura terré dans les bas-fonds du collège. A la rentrée suivante, décoré, chargé d'honneurs, il fut nommé Supérieur, puis peu après Provincial, poste qu'il méritait amplement, malgré son jeune âge, pour ses exceptionnelles qualités d'organisateur et de meneur d'hommes’. Dat is zijn ‘épingle du jeu’ en het laatste woord van de roman. Alles wat hij vertelt is historisch, verklaart de auteur in een intervieuw. ‘Oók de slot-episode?’ ‘Neen! dat is een ploertenstreek (excuseer de term!), die ik op mijn beurt ten opzichte van hén heb uitgehaald’. ‘Hén’, dat is de gehele Orde. Eigenlijk is Jean Forton vooral gebeten op twee Paters, waarvan hij veel te lijden heeft gehad tijdens zijn korte verblijf op het college. De historische personen, die model stonden voor de roman-figuren, waren zieken. De Prefect is gestorven in een inrichting voor geestelijk-gestoor- | |
[pagina 1114]
| |
den, de leraar verblijft daar nog. Iedereen heeft natuurlijk het recht een rancuneus boek te schrijven over zijn ‘vervloekte jeugd’, maar het is onedel zich daarbij te wreken op zieken. Wrok is een vergiftigde inspiratiebron: men proeft er de behoefte om te doen lijden met wreed genot. De Prefect is gek, dat blijkt bij het eerste optreden; de leraar een achterdochtige, intrigerende figuur; het is een besliste beleidsfout van de verantwoordelijke oversten om de jeugd aan zulke deficiente krachten toe te vertrouwen. Maar Jean Forton heeft naar aanleiding van zijn korte, trieste ervaringen een aanklacht gelanceerd tegen de gehele Orde. Een satire kan lichtvoetig zijn: er zijn er genoeg over de Sociëteit geschreven en wat voor...! Denk aan de Provinciales. Maar een pamflet kent alleen het zwart-wit, geen nuances, het wordt meestal met te dikke inkt geschreven om een literaire creatie te zijn: ‘Tel est leur pouvoir. Entre la peur qu'ils répandent en nous et cette domination qui s'empare jusque de nos sentiments les plus intimes, ils finissent par nous disloquer, nous abrutir, nous rendre lâches, sans volonté, des fantômes d'êtres....’. ‘Le service de Dieu exige-t-il une telle dureté de coeur? Pas un qui ne soit pétri de haine, inaccessible à l'indulgence, à la pitié. Entre eux ils se dévorent et se regardent en frères ennemis, et pour nous ils n'ont que mots blessants, cruauté, violence....’. Citaten als deze zijn gemakkelijk te vermenigvuldigen. Kom, kom, mijnheer Forton, is dat geen pure kwaadwilligheid? Zo komt het dat dit boek waarin zich zonder twijfel een talentvol schrijver uitspreekt, zodra het gaat om de gevoeligheid van de jeugd voor de natuur, om een liefdesidylle of de behoefte van de jonge mens om zich bemind te weten, belangeloos en rechtvaardig gediend, per slot van rekening slechts een bijdrage is geworden voor de verzuurde schoolstrijd, waaronder het Franse volk maar blijft zuchten. ‘L'école libre’, staat er op de flap: kijk, zo is nu de bijzondere school! En op de achterzijde van de omslag wordt men uitgenodigd om in dit oneerbiedige, woedende en hartstochtelijke boek ‘het meedogenloos proces mee te maken van een roemruchte Orde’, wier streken hier ontmaskerd warden. Het heeft verleden jaar ernstig meegedongen naar de Prix Goncourt. Misschien is het om bovengenoemde redenen afgewezen: ‘Les jésuites méritent des ennemis d'une autre taille et d'une autre qualité’, besluit André Rousseaux zijn kritiek in de Figaro littéraire. De leerlingen komen er al even slecht af als hun meesters. Zijn zijn verdorven, leugenachtig, dieven en vooral dom. Daartegenover kent het staatslyceum slechts een elite. Daartegenover passen slechts slinkse handgrepen als de restrictio mentalis - Escobar doet zowaar nog opgeld in 1960! - en een bespottelijke tuchtraad. Dat zijn pure elementen uit de klucht. Maar men kan ook leren van zijn eigen caricatuur. Daarom neme wie met de middelbare schooljeugd te doen heeft, Forton's boek tóch ter hand.
***
Michel de Saint-Pierre schreef een panegyriek, Jean Forton een pamflet. Wie zijn leven slijt tussen de muren van een middelbare school weet, dat de waarheid in het midden ligt; en dat wellicht met het slagen van één leerling in het leven, zijn eigen leven zinvol was. |