zal zowel met deze regionale en sociale als met deze ideologische aspecten rekening moeten houden. Het Verslag over de aanwas van de studentenbevolking en de terugslag hiervan op de uitbreiding en localisering van de instellingen van Hoger Onderwijs, dat in mei 1961 voor de Regering werd opgesteld door het Bureau van de Nationale Raad voor Wetenschapsbeleid, doet dit niet voldoende. Naast enkele behartigenswaardige beschouwingen geeft het ook een aantal a-apriori-opvattingen ten beste, die vaak op wetenschappelijk onvolledig materiaal steunen of als loutere affirmaties worden geformuleerd. We kunnen er voorlopig niet in detail op ingaan. We volstaan hier met de vermelding dat dit rapport uitsluitend de ‘hergroepering’ voorziet van een aantal officiële instellingen te Antwerpen en te Bergen, met volkomen negatie van de minstens evenwaardige katholieke instellingen welke in beide steden bestaan; in Antwerpen zouden de Rijksinstellingen geleidelijk kunnen evolueren tot een Rijksuniversiteit; inplanting van H.O. in het Vlaamse land wordt volledig over het hoofd gezien.
Antwerpen zelf stelt explicieter eisen. De Metropool kan het recht hebben, een eigen universiteit te vragen. Als dit echter zonder meer een Rijksinstelling wordt die zich schikt naar de tendensen welke in het ‘officiële’ onderwijs merkbaar worden, vrezen wij dat men niet voldoende rekening houdt met het ideologisch karakter van het probleem. De felste voorstanders van dit project verwaarlozen bovendien de belangen van de provincies West-Vlaanderen en Limburg, en men kan zich afvragen of dit wel anders kan van het ogenblik af dat men in Antwerpen een volledige universiteit wil.
Tegenover deze plannen, die hoofdzakelijk, zo al niet uitsluitend, bepaald zijn door de behoeften van Antwerpen en door de equatie uitbreiding Hoger Onderwijs = uitbreiding Rijksonderwijs, zijn er andere, rechtvaardiger en tevens realistischer oplossingen mogelijk. Wij beperken ons hier tot het Vlaamse land, niet omdat de Waalse behoeften ons koud laten, maar ten eerste omdat het hier toch hoofdzakelijk om een Vlaams probleem gaat, en ten tweede omdat, in het perspectief van de culturele autonomie die er vroeg of laat toch zal komen, eigen oplossingen voor elk der landstreken in een nabije toekomst dringend noodzakelijk en ook mogelijk worden.
Door provinciale universitaire candidaturen in Hasselt kan men voorzien in de meest dringende behoeften van de provincie Limburg. Gezien het overwegend katholiek karakter zowel van de bevolking als van het secundair onderwijs in deze provincie en gezien het meer beperkt recruteringsgebied kan men, om aan de volkomen rechtmatige wensen van de andersdenkende minderheid te voldoen, hier vol-