| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst
Janssen, Mgr. A., De mens en zijn lichaam. Moraaltheologische verhandelingen. (Keurreeks 79). - Davidsfonds, Leuven, 1960, 237 pp., ingen. Fr. 84, geb. Fr. 114 (leden: Fr. 42 en 57).
De indruk die men krijgt bij deze lectuur, is er een van degelijkheid en stoerheid. Een brok katholieke moraaltheologie in verband met de lichamelijke integriteit wordt hier met vastheid verkondigd en geaffirmeerd. De auteur herinnert aan de algemene principen omtrent de christelijke waardering van het lichaam en de zorg die het nodig heeft. Hij wijst op de verantwoordelijkheid van de openbare besturen en formuleert de voorwaarden die lichamelijke verminking geoorloofd maken. Meer in het bijzonder bespreekt hij dan de esthetische chirurgie, de proefnemingen op mensen, de overplanting van weefsels en organen - homoiotransplantatie houdt hij voor geoorloofd onder bepaalde voorwaarden -, de verminking en sterilisatie van het voortplantingsvermogen en de eugenetiek. Alles blijft bij klare en duidelijke lijnen die uit de fundamentele beginselen van de katholieke moraal getrokken worden. Geschreven in de trant van de klassieke moraaltractaten, vertolkt dit boek niet uitdrukkelijk de hogere religieuze motivering die de christelijke ethiek bezielt en zin geeft, ofschoon het ongetwijfeld vanuit die bezieling werd samengesteld.
J. De Roeck
| |
Velu, Mr. Hans, God laat zijn gezicht zien. - H. Nelissen, Bilthoven, 1961, 161 pp., ing. f 4.75, geb. f 5.75.
In de Vastenbrief van dit jaar stelt het episcopaat vast, dat wij door lange ontwenning de sfeer zijn kwijtgeraakt van het Bijbellezen. Met nadruk sporen de bisschoppen aan, dat zij, die een leidende functie hebben, priester of leek, naar wegen zoeken, die kunnen leiden tot een beter en geloviger verstaan van Gods Woord. Mr. Hans Velu is hierin zonder twijfel wonderwel geslaagd. Jonge mensen, maar ook oudere (ofschoon niet alle) zullen met smaak dit boekje lezen, waarin talrijke personen en feiten uit de Evangeliën levendig verhaald worden. Het is te verwachten, dat zij ertoe gebracht worden de evangeliën in hun geheel te lezen en te ervaren, dat zij zelf worden aangesproken in dat wonderlijke, met Gods geest geladen boek.
C. Minderop
| |
Jomier, Jacques, Bijbel en Koran. Vert. - Romen en Zonen, Roermond-Maaseik, 1960, 127 pp., f 5.50 en f 6.50.
De auteur van dit werkje, die blijkbaar een vakkundige is op het gebied van de Koran, schrijft hier op zeer irenische, verbroederende wijze over het heilige boek der Mahomedanen. Hij gaat vooral na, waar en hoe de Koran over de Bijbel, over de grote figuren uit het O.T. en over Jesus spreekt. Hoewel de heilsleer van de Koran anders is dan de christelijke, naderen Bijbel en Koran elkaar toch in de Godsverering. Voor wie de Koran tot nu toe een onbekende bleef is dit een enigszins inleidend en instructief werkje.
P. van Alkemade
| |
De Voorzienige God.... in Schrift.... bezinning.... en voorbeelden (Tijdschrift voor Geestelijk Leven, 8-9, okt.-nov. 1960, pp. 509-636). - Antwerpen, 1960.
Een nummer dat van het begin tot het einde interessant is. De artikelen over de Voorzienigheid in Oud en Nieuw Testament zijn degelijk en vlot leesbaar. Vooral de theologische bezinning, door E. Schillebeeckx O.P., zal vele misvattingen over de Voorzienigheid recht zetten. Het artikel brengt er ons tevens toe de religieuze dimensie voor het dagelijkse leven beter te begrijpen en te beleven.
T. Mondelaers
| |
De Bijbel over.... Jesus' geboorte en jeugd. Toegelicht door Drs. L. Hermans. - Romen en Zonen, Roermond.
Een nieuw deeltje uit de serie-uitgave De Bijbel over.... Ook dit boekje is door een kundige hand verzorgd en behandelt een kleine Ausschnitt uit de Bijbel. R.S.
| |
Troisfontaines, R., Je ne meurs pas. - Edit. Universitaires. Parijs Brussel, 1960, 250 pp., ing. Fr. 99.
Diepzinnig en helder tevens geeft dit boek een positieve bezinning over dat schijnbaar negatief gebeuren, dat de dood is. Het inspireert zich op filosofieën als die van G. Marcel: het ‘mystère’ (niet
| |
| |
‘problème’) van mijn dood en mijn voortbestaan onthult zich vanuit de eisen der intersubjectieve communie met de anderen en met God op de eerste plaats, eer dan vanuit de eisen van een al te individualistisch gehouden ‘cogito’; als ook die van Teilhard de Chardin: het leven openbaart een curve van stijgende verpersoonlijking door een telkens afsterven aan voorbijgestreefde stadia dat een herleven betekent op een hoger niveau. Het radicaalste sterven betekent een definitieve geboorte. Het sterven is immers een totaliserende akt waarin de mens zich voor het eerst voluit en defintief uitspreekt; een opvatting die parallel loopt met die van andere hedendaagse denkers als Hengstenberg en Rahner. De auteur ziet het leven van de mens, die essentieel een relationeel wezen is, zeer terecht als een overgang van een vooreerst gegeven en niet gevraagde ‘communauté’ naar een persoonlijk geratificeerde ‘communion’. De relatie met God, die constitutief is naar haar wezen en onherroepelijk (en het ontologisch fundament van de ander relaties met zijn medemensen), garandeert het eeuwig voortbestaan, maar van de menselijke vrijheid hangt het af of die relatie beleefd wordt in dit leven reeds in choatief en definitief hiernamaals, in liefdevolle vereniging of in opstandige verwerping. In het licht van die beweging die het leven zelf is beschouwt de auteur wat het Christendom te openbaren heeft omtrent de verhouding van de zonde tot de dood (bijzonder weldoende is, in dat licht, de behandeling van de ‘erfzonde’), omtrent het lijden dat tot een groeiproces uitnodigt, omtrent de Verlossing die essentieel bestaat in het ‘éénzijn’ met de mens-geworden, stervende en verrijzende Christus. Wat hier slechts kon gezegd worden in het korte bestek van een recensie, moge nochtans volstaan om de uitzonderlijke rijkdom van dit diep doordachte en zeer eenvoudig geschreven
boek te laten vermoeden. De titel is ontleend aan een gehalveerd woord van Theresia van Lisieux: ‘Je ne meurs pas....’: een tweede werk wordt in het vooruitzicht gesteld dat als motto zal dragen het vervolg van dat gezegde: ‘...... j'entre dans la vie’.
R. Leys
| |
Ploeg, J. Van der, e.a., La secte de Qumrân et les origines du Christianisme (Recherches Bibliques, 4). - Desclée de Brouwer, Brugge, 1959, 246 pp., ing. Fr. 180.
De bijbelse dagen van Leuven in september 1957 werden besteed aan het nog steeds zo actueel onderwerp van de Dode Zee-rollen; vooral werd bedoeld klaarder aan te tonen in welke mate de nieuwe documentatie onze kennis van het christendom kan bevorderen. Verschillende van de beste specialisten in dit onderwerp kwamen aan het woord; we krijgen hier dan ook een degelijke en gevarieerde uiteenzetting over hetgeen de vaklui tegenwoordig denken aangaande de Qumrânteksten. Van bijzonder groot belang voor de specialisten is het rijk gedocumenteerde referaat van J. Van der Ploeg, dat ons een kritisch overzicht biedt van al wat verscheen over het onderwerp van 1953 tot 1957. Op een paar uitzonderingen na (twee meer historische studies), handelen de meeste auteurs over de leer en de praktijken van de Qumrângemeenschap, hetzij vooral in vergelijking met het beginnend christendom: zo werd een parallel getrokken tussen het essenisme en de eerste kerk voor de cultus, de kerkelijke organisatie en beider specifieke opvatting over de heiligheid. Ten slotte waarschuwt nog Mgr. Cerfaux tegen de niet denkbeeldige tendens (zie Streven, 1957, p.930-941) om al te lichtvaardig te spreken over een positieve invloed van Qumrân op het Nieuwe Testament. Deze conclusie klinkt al te negatief: cultureel gesproken waren de apostelen en de eerste christenen verwant met de geestelijke stromingen van Qumrân, zodat verschillende uitdrukkingen en praktijken van het Nieuwe Testament nu beter verklaard kunnen worden; maar tegelijk blijft het waar dat het christendom iets grondig nieuws is, en door deze enkele contactpunten niets verliest van zijn fundamentele oorspronkelijkheid.
I. de la Potterie
| |
Frisque, Jean, Oscar Cullmann (Cahiers de l'actualité religieuse, 11). - Casterman, Doornik, 1960, 279 pp.
Cullmann is wellicht de protestantse theoloog die bij de katholieken tegenwoordig het meest gelezen wordt en de grootste waardering vindt. Enkele van zijn boeken worden soms geprezen zonder enig voorbehoud, en zelfs voor zijn Saint Pierre (zie Streven, 1953, pp. 401-411) waren de reacties doorgaans zeer begrijpend en welwillend. Dit bewijst dat we hier te doen hebben met een systeem dat een solied en gezond verzet betekent tegen de extreme posities van het protestantisme en dat hierdoor veel aannemelijker wordt voor een katholiek. Het werk van J. Frisque wil van het theologisch denken van
| |
| |
inspireerd. S. suggereert dat Jesus in zijn afscheidsrede ook de verdeelde christenen op het oog had ‘en tant que, corporativement, ils conservent, enseignent, réfractent - qui plus, qui moins - le message évangélique’ (94). Zo de christenen hun bidden werkelijk afstemmen op het hogepriesterlijk gebed, dat de verheerlijkte Christus bij de Vader voortzet, kunnen volgens S. de katholieken niet anders dan bidden voor de goede voortgang van het herenigingsstreven van de ‘Wereldraad van kerken’. Deze van haar kant zal bidden voor het welslagen van het komende oecumenisch concilie.
J. Van Torre
| |
Retif, S.J., André, Initiation à la mission (Coll. ‘Omnes gentes’). - Editions Fleurus, Parijs, 1960, 288 pp.
Schr. is reeds bekend door verschillende studies over de missietheologie. Na een inleiding over het begrip zelf van de ‘missie’ volgt een zeer gecondenseerde uiteenzetting in 37 overzichtelijke hoofdstukjes, verdeeld over drie secties: De missie in de boeken van het Oud en Nieuw Testament, enkele problemen uit de missietheologie speculatief behandeld, overwegingen over de missie aangepast aan de verschillende tijden van het kerkelijk jaar. De auteur bedoelde niet een boek voor doorlopende lezing, maar eer een ‘werkboek’, dat telkens voor ieder besproken onderwerp de stof aangeeft (en ook de bibliografische gegevens) voor gebruik in studiekring of voor persoonlijke meditatie. Het betreft op de eerste plaats de zgn. ‘heidenmissie’, maar alles kan analogisch ook worden toegepast op het ‘binnenlandse bekeringswerk’. Verheugend is het vast te stellen hoe de Schr., geheel in de geest van de vernieuwde missietheologie zowel bij katholieken als protestanten, ten volle het trinitarisch, christologisch, pneumatisch en eschatologisch aspect van de missie en van de Kerk tot zijn recht laat komen. De degelijke doctrinaire inhoud maakt het boek zeer waardevol voor allen die zich theologisch, ter instructie van anderen of voor eigen geestelijke verrijking, in het probleem van de missie willen verdiepen.
J. Van Torre
| |
Zaehner, R.C., Mystik, religiös und profan. - Ernst Klett Verlag, Stuttgart, 316 pp., D.M. 28.50.
Dit belangrijke boek is een vertaling uit het Engels. De schrijver is oriëntalist en professor in Oxford. In 1946 werd hij katholiek. Aanleiding tot het schrijven van Cullmann een systematische uiteenzetting geven, om het dan ook aan kritiek te onderwerpen. Het eerste deel ontwikkelt de historische groei van Cullmanns exegetische methode: zij is ontstaan uit een felle reactie, zowel tegen het rationalistisch liberalisme van de 19e eeuw, als tegen het theologisch idealisme van Bultmann. Dan wordt zijn theologische synthese beschreven: ze is essentieel een theologie van de heilsgeschiedenis, d.w.z. dat volgens C. heel de inhoud van de openbaring ligt in de historische opeenvolging van de heilsfeiten; op die historische lijn staat Christus in het centrum, de Kerk, in de ‘tussentijd’, n.l. in de tijd tussen de komst van Christus en het einde van de wereld. Het begrip tijd is dus volstrekt centraal in dit systeem, wat de sympathie van vele katholieken verklaart: de bijbelse openbaring is inderdaad essentieel een historisch ingrijpen van God. Doch Frisque toont zeer goed aan, in zijn derde deel, dat aan dit systeem iets fundamenteels ontbreekt: bij C. is de openbaring zozeer aan de geschiedenis gebonden, dat zij er niet meer uit losraakt; zijn systeem blijft dus op het niveau van een soort theologisch positivisme, waar de geloofsinhoud zijn transcendente dimensie mist. Deze kritiek kan hard klinken, maar ze is in de grond gerechtvaardigd. Wat niet wegneemt, dat Cullmann op het theologisch denken van onze tijd een zeer gezonde invloed heeft uitgeoefend en ook aan de katholieke theologie grote diensten bewezen heeft. Al wie met deze gedachte meer vertrouwd wil geraken, vindt in dit soliede boek niet alleen een uitstekende gids, maar tevens een luciede, opbouwende kritiek.
I. de la Potterie
| |
Villain, Maurice, La prière de Jésus pour l'unité chrétienne. Méditation oecumnique sur Jean XVII. (Coll. ‘Eglise vivante’, série Etudes). - Casterman, Doornik, 1960, 152 pp., Fr. 63.
S., reeds welbekend om zijn vele publikaties i.v.m. de ‘hereniging der christenen’, beoogde niet een technische exegese of een volledig commentaar maar een theologisch gefundeerde, vrome bezinning over Jesus' hogepriesterlijk gebed. Hij betrekt deze op de huidige situatie van ververdeeldheid der christelijke kerkgenootschappen. Na een inleidende schets van de stand van de herenigingspogingen bij katholieken, oosterlingen en protestanten (9-26) volgen acht inhoudrijke overwegingen, telkens besloten met een gebed door de bemediteerde evangelieverzen ge- | |
| |
dit werk was Aldous Huxley's The doors of perception, waarin deze verklaart door het gebruik van mescalien in een mystieke toestand te geraken en zo nieuwe wegen in het religieuze gevonden te hebben. Zaehner beperkt zich tot streng mystieke toestanden en komt dan to een drievoudige indeling: natuurmystiek, waarbij de mysticus een verpletterend gevoel van werkelijkheid, van één zijn met de natuur, de kosmos ondergaat, de monistische mystiek die vooral in Indie en gedeeltelijk in de Islam voorkomt, waarbij het ‘zelf’ met God identiek meent te zijn en de ziel de volstrekte ontlediging van het aardse betracht, en eindelijk de theïstische mystiek in Christendom en Islam, waarbij de ziel naar de allerinnigste vereniging, doch geen identificatie, met God streeft. Voor Zaehner is Ruysbroeck hier een belangrijk getuige. Als oriëntalist en kenner der Oosterse talen is Zaehner een bevoegde autoriteit op het gebied van Hindoeïsme, Boeddhisme en de Islam. Een dergelijk boek over een zo delicate en weinig rationele stof is natuurlijk geen alle kwesties oplossende en volkomen afgeronde behandeling, zoals de auteur herhaaldelijk benadrukt. Wel is het een vakkundige, betrouwbare en instructieve ‘Einführung’ in het duistere gebied der mystieke verschijnselen.
P. van Alkemade
| |
Holstein, Henri, La tradition dans l'Eglise (Coll. Eglise et Temps présent). - Ed. Grasset, Parijs, 1960, 299 pp., NFr. 9,60.
De Traditie, als norm voor het christelijk geloof, vormt een grondstuk van de katholieke leer. Ook de afgescheiden oosterlingen belijden dit als geloofspunt maar het wordt radicaal afgewezen door alle kerkgenootschappen ontstaan uit de Westerse hervorming. In een eerste gedeelte gaat S. de historische ontwikkeling na van het begrip ‘Traditie’ in Oud en Nieuw Testament bij Irenaeus en Tertullianus, op het concilie van Trente en bij de theologen van de XXste eeuw. Bij deze laatsten wil S. de ‘modernisten’ van het begin van deze eeuw weerleggen op hun eigen terrein. Het tweede deel is meer speculatief opgevat. Wat bedoelen wij, katholieken, als we zeggen dat we vasthouden aan de ‘apostolische’ Traditie en dat de oude kerkvaders ‘getuigen’ zijn van de Traditie? Welke macht bezit de kerkelijke hiërarchie over de Traditie? In welke verhouding staan H. Schrift en Traditie? Vooral de oplossing van deze laatste vraag is van oecumenisch belang. S. wil het gesprek, dat O. Cullmann en Pater Daniélou hierover gevoerd hebben, verder voortzetten. De auteur, professor in de Fundamentaaltheologie aan het Institut catholique de Paris en medewerker aan het tijdschrift Etudes, geeft evenzeer blijk van zijn theologische vakkennis en belezenheid als van zijn schrijverstalent. De vele citaten zijn gekozen uit de beste moderne Franse of in het Frans vertaalde theologische vakliteratuur, vooral de katholieke maar ook de protestantse (Mehl, Cullmann) en orthodoxe (Evdokimov). Aan alle theologisch geschoolden en, zo ze zich enige inspanning willen getroosten, ook aan algemeen ontwikkelde lezers die diepere geloofskennis zoeken, zeer aanbevolen.
J. Van Torre
| |
Ratzinger, Joseph, Die christliche Brüderlichkeit - Kösel, München, 1960, 127 pp., geb. D.M. 8.80.
De inhoud van dit boek komt nagenoeg overeen met de conferenties die de auteur in 1958 op de Theologischer Tag des Österreichischen Seelsorgeinstituts te Wenen hield en daarna in Seelsorger (1958) p. 387-429 publiceerde. In een eerste deel analyseert hij het begrip ‘broeder’ in zijn niet-christelijke betekenis in de Griekse oudheid, het Oude Testament, het Hellenisme, de Aufklärung en het Marxisme, en in zijn christelijke opvatting in Jesus' woorden, in de nieuwtestamentische geschriften en in de patristiek. Het tweede deel neemt deze historische gegevenheden op in een theologische synthese. Binnen het kort bestek van deze uitgave moest een dergelijke bezinning nogal vulgariserend worden en haar wetenschappelijke verantwoording beperken tot verwijzingen naar meer gedetailleerde studies. Ook als geestelijke lezing bruikbaar.
J. De Roeck
| |
Costantini, Celso, (Cardinal), Réforme des Missions au XXe siècle, vert. Jean Bruis. (Coll. ‘Eglise Vivante’). - Casterman, Doornik, 1960, 288 pp., Fr. 96.
Kard. Costantini († 1958) heeft vijf boekdelen herinneringen nagelaten. De vertaler-uitgever heeft de beste en meest belangwekkende bladzijden hiervan hier samengebracht. Als eerste Apostolische Delegaat in China (1922-1933) wist Kard. C. soepel maar vasthoudend de baanbrekende principes en richtlijnen van de Apostolische Brief Maximum illud (1919) van Benedictus XV en van de Encycliek Rerum Ecclesiae (1926) van
| |
| |
Pius XI, met de nimmer aflatende steun van Kard. van Rossum, in werkelijkheid om te zetten. Openlijke en heimelijke tegenstand van invloedrijke, vooral Franse milieus, ook van enkele missionarissen ‘qui ont une psychologie de détrônés.... aspect humain du drame missionnaire’ (194), konden niet beletten dat in 1926 de eerste zes Chinese bisschoppen werden benoemd en door Pius XI zelf te Rome gewijd. Van 1935 tot 1953 was hij secretaris van de Congregatie voor de voortplanting van het Geloof. In 1952 werd hij kardinaal. Kard. C. had het ‘adaptatieprobleem’ in heel zijn omvang ten volle begrepen. Kenmerkend is zijn oordeel over Pater Lebbe: ‘Lebbe a ses défauts comme nous tous nous avons les nôtres .... mais c'est un missionnaire qui s'est fait tout à tous (188) ....un missionnaire qui m'a paru doué de vertus vraiment extraordinaires et souvent héroïques’ (269).
J. Van Torre
| |
Gutzwiller, Richard, Die Gleichnisse des Herrn. - Benziger Verlag, Einsiedeln, 1960, 163 pp.
Richard Gutzwiller is velen bekend door zijn aantrekkelijke boekjes over Matthëus, Lucas en Johannes. Dit werkje over de Parabels uit het evangelie sluit zich geheel daarbij aan. De auteur is goed thuis in het evangelie en heeft begrip voor de mentaliteit van de hedendaagse mens. Daarbij schrijft hij een eenvoudige, frisse taal en verrast telkens door treffende gedachten, die de lezer zich in de evangelische wereld doen thuis voelen. Het is of men iets van de vleugelslag der engelen op de verrijzenismorgen in zijn geschriften waarneemt. Daardoor bekoren zijn boekjes allen die ernst willen maken met het evangelie. Dezelfde sfeer en stemming vindt men in dit werkje over de Gelijkenissen des Heren.
J. van Heugten
| |
Der Christ und die Weltwirklichkeit. Moralprobleme der Zeit. (Weihnachts-Seelsorger-Tagung 28-30 Dez. 1959). Herausg. von Prälat Dr. Karl Rudolf. - Seelsorger-Verlag Herder, Wien, 1960, 200 pp., D.M. 7.50.
Eind 1959 werd te Wenen weer een ‘Seelsorgertagung’ gehouden, ditmaal over een aantal nogal uiteenlopende kwesties, samengebracht onder de algemene titel ‘Moralprobleme der Zeit’. Van de elf voordrachten willen wij enkele uitdrukkelijk vermelden. De exegeet R. Schnackenburg opende de reeks met een zeer goede inleiding over ‘Nachfolge Christi’ (9-20). Onder de titel ‘Der Anspruch Gottes und der Einzelne’ (53-64) bespreekt Karl Rahner een thema, waarover hij al eerder gepubliceerd had, nl. ‘Existentialethik’, wel te onderscheiden van situatiemoraal; bijzonder interessant. De voordracht van Mgr. Dr. Paul Rusch over de A-B-C-oorlog (151-161) bevat wel niets nieuws, maar geeft een goed overzicht van de tegenwoordige leer. De inleiding van J. Miller S.J. ‘Zur Sexualethik’ (176-190) gaat over enkele actuele punten uit de sexuele moraal en is geheel op de praktijk van de biechtvader ingesteld. Ook de overige voordrachten verdienen de aandacht van priesters en leken, die op de hoogte willen blijven van actuele moraalproblemen.
A. van Kol
| |
Merki, Hubert und Oskar wyss, Vox Patrum: lateinische Texte christlicher Väter. - Benziger, Einsiedeln, Köln, 1960, 149 pp., S.Fr. 4.80.
Een bloemlezing uit christelijke schrijvers, ten dienste van het gymnasiaal onderwijs, uitgegeven in het formaat van pocket-boeken, maar in een kwaliteit van papier en druk die verre staat boven wat men van pocket-boeken gewend is. Zoals de auteurs zeggen, is de keuze der stukken iets, waarover de opvattingen zeer uiteenlopend zullen zijn. Dus volstaan we met aanduidingen van de inhoud. Origineel is zeker de gedachte om een voorbeeld van Latijnse martelaarsakten op te nemen, en enkele hymnen en inscripties. Verder zijn er stukken van Minucius Felix, Tertulliaan (vooral Apologeticum), Cypriaan (moralistische stukken en de afscheidsbrief), Lactantius, Ambrosius (sterk moralistisch), Hieronymus (gedeelte van Ep. 52), Sulpicius Severus (wonderverhalen), Augustinus (uit Confessiones en Civit. Dei), Leo de Grote. Variatie genoeg dus, zowel in stijl als in strekking. Persoonlijk zou mijn voorkeur gaan naar minder talrijke, maar uitvoeriger en meer afgeronde delen.
P. Smulders
| |
Filthaut, Theodor, Grundfragen liturgischer Bildung. - Patmos-Verlag, Düsseldorf, 1960, 144 pp., D.M. 7.80.
De reeks ‘Schriften zur Katechetischen Unterweisung’ werd ingezet met een pleidooi voor de nieuwe Duitse katechismus, en ging verder met studies die hoofdzakelijk aan het probleem van het kinderonderricht gewijd waren. Dit zevende deel uit de reeks behandelt de
| |
| |
liturgische opvoeding en spreekt de christen als volwassen aan, heel speciaal zielzorgers en catecheten. Met theologische degelijkheid en klare begrippen tracht S. ons inzicht bij te brengen in het fenomeen liturgie. De stelling van L. Bouyer in zijn Vie de la liturgie - alsof de vorige eeuwen een dode tijd waren voor het liturgisch leven - wordt in een eerste historisch overzicht wel enigszins verzacht. Daarna wordt in heldere betoogtrant de theologische achtergrond beschreven: God, Christus, de Kerk, de sacramenten. Vervolgens wordt de spanning geest-lichaam behandeld, wat de beschrijving van de heilige ruimte noodzakelijk maakt. Minder poëtisch dan in Guardini's Besinnung vor der Feier der Heiligen Messe wordt hier de zin van gebaar en houding belicht, evenals de functie van het Woord in de liturgie.
J. Vanneste
| |
Comblin, Joseph, Hij is verrezen. Vert. - Uitg. Pax, 's-Gravenhage, 1961, 204 pp., f 8.90.
La résurrection de Jesus-Christ, zoals de oorspronkelijke titel van dit boek luidt, is een verhandeling, een essay, waarin de auteur interessante en zeer persoonlijke inzichten en perspectieven open legt. Zoals de eerste christenen leefden in en uit het geloof aan de verrezen en terugkerende Christus, zo moet ook onze tijd Christus' verrijzenis weer gaan zien als het centrale heilsgegeven der openbaring. In de voorbije eeuwen lag het accent anders en de schrijver antwoordt ook op het waarom daarvan. Voor zijn visie maakt hij vooral gebruik van het evangelie van Sint-Jan en de Apocalyps. Hoe de vakkundige lezer ook zal staan t.o. de gezichtspunten van Comblin, hij leest aldoor geboeid verder, omdat hier een zeer persoonlijk denkend en schrijvend theoloog aan het woord is, een theoloog, die verder ziet en breder georiënteerd is dan wat zijn vakstudie hem leerde. Het is een merkwaardige studie, die stimuleert en tot denken brengt. Prof. Grossouw schreef voor de Nederlandse vertaling een verhelderende inleiding.
P. van Alkemade
| |
Knowles, David, The English Mystical Tradition. - Burns and Oates, London, 1961, 197 pp., 25 sh.
De Cambridge professor heeft een tiental opstellen in dit boek bijeengebracht. Het middenstuk wordt gevormd door een bespreking van de auteur en inhoud van verschillende mystieke Engelse geschriften; dit wordt voorafgegaan door een korte verhandeling over wat mystiek is en hoe deze zich tot de vijftiende eeuw ontwikkelde, terwijl als slotstuk dient een poging om de Engelse mystici hun plaats te geven in de geschiedenis van de mystiek. Knowles schrijft natuurlijk met een geweldige kennis van zaken, maar hij schrijft overzichtelijk en eenvoudig zodat het allerminst een studie voor vakmensen is geworden. Een voortreffelijke keuze uit de geschriften zelf ter illustratie van mystieke ervaringen maakt lezing van deze opstellen tot een stichtend en hartverwarmend geestelijk genot.
W. Peters
| |
Mayer, Garrer Joseph Ernst, Lebendige Messfeier, Sinn und Form der Heiligen Messe. - Tyrolia-Verlag, Innsbruck, Wien, München, 1960, 2de druk, 120 pp., D.M. 4.80.
Pastoor Mayer zegt in zijn voorwoord, dat dit boek uit het levende woord van vele preken en liturgische dagen, gedurende vijftien jaren, gegroeid is. Dat is bij lezing wel heel duidelijk. Van alle kanten heeft hij het ‘mis-vieren’ bekeken en doordacht; hij kent de moeilijkheden en vooroordelen bij priesters en leken; hij weet dat de mogelijkheden verschillen naar de aard van een parochie. Met grote eenvoud en helderheid behandelt hij de verschillende delen van de H. Mis; hij heeft onbetwistbaar een grote en brede kennis van de liturgie, maar door heel het boekje voelt men op de eerste plaats de zielzorger en de man van de praktijk. Een voortreffelijk boekje.
C. Minderop
| |
Amiot, François, 365 Méditations sur les Evangiles et saint Paul, Tome I, Avent-Noël. (Coll. ‘Vie intérieurs’, Préface de S.E. le Cardinal Feltin). - Aubier, Parijs; Edit. Universelle, Brussel, 1960, 288 pp., ing. Fr. 104.
Dit eerste van de vier aangekondigde delen bevat 90 korte meditaties, over de teksten van het feest- en tijdeigen van deze periode; ze overschrijden nooit de drie bladzijden. De meditatiestof van een zondag wordt soms over verschillende dagen van de daaropvolgende week uitgebreid en voor de resterende dagen kan men aanvullen met de reeks over de grote thema's van de Romeinenbrief 1-8. De bedoeling van F.A., die reeds een hele reeks exegetische en ascetische werken heeft uitgegeven, is geweest: Gods woord uit het Nieuwe Testament laten spreken en aansluiten bij de liturgie van de Kerk.
H. Leuridan
| |
| |
| |
Laurence, O.P., Sister Mary, Wij kloosterzusters. Uit het Engels door Jean H.P. Jacobs. - Lannoo, Tielt-Den Haag, 1960, 192 pp., ing. Fr. 60, geb. Fr. 85.
De oorspronkelijke titel One nun to another zegt duidelijk voor wie dit boek bestemd is. Alle belangrijke, actuele problemen van het kloosterleven komen ter sprake: teveel aan werk, tekort aan roepingen, beleving van de regel, aanpassing, gehoorzaamheid, gebedsgeest, offervaardigheid. Fonkelnieuwe ideeën moet men hier niet zoeken, wel de klassieke doctrine. De vertaling laat wel eens te wensen over.
J. De Roeck
| |
Campenhausen, H. von, Die griechischen Kirchenväter. Die lateinischen Kirchenväter. - Kohlhammer, Stuttgart. Imp.: Meulenhoff, Amsterdam, 1960, 172 pp. en 255 pp., f 4.10 en f 5.45.
Twee voortreffelijke pockets, geschreven door een uitstekend kenner der patrologie. De auteur is protestant, wat zijn gezichtspunt onwillekeurig beïnvloedt. In kortere of langere biografieën (die van Augustinus b.v. is een bijna volledige vita) geeft hij een goed in- en overzicht van de Oosterse en Westerse theologische stromingen in de Vaderstijd.
R.S.
| |
Kunst en cultuur
Marini, Marino, Zeichnungen, Photos, Bekenntnisse. Mit einem Geleitwort von Egle Marini. - Verlag der Arche, Zürich, 1959, 100 pp., geïll., D.M. 9.80.
Enkele bewonderaars van de beroemde Italiaanse kunstenaar Marino Marini hebben dit prachtig uitgegeven boekje samengesteld, wel met de bedoeling, het werk van deze vermaarde beeldhouwer, die bovendien ook een interessant tekenaar is, het grote publiek nader te brengen. Ongetwijfeld geniet Marini reeds een zekere populariteit, ofschoon het niet onwaarschijnlijk is, dat verschillenden hem bewonderen, omdat hij modern is. De diepere zin van zijn werk zullen niet alle bewonderaars gemakkelijk achterhalen. Marini zegt zelf ergens, en deze uitspraak is in dit boekje opgenomen: ‘Voor zover het aan mij ligt, heb ik niet meer de bedoeling, de triomf van een held te vieren. Ik zou een stuk tragiek willen uitbeelden, een soort ondergang van de mensheid, eerder een nederlaag dan een overwinning. Als u mijn ruiterstandbeelden uit de laatste twaalf jaren achtereenvolgens beschouwt, zult u bemerken, dat de ruiter telkens machtelozer wordt om zijn paard te besturen, en dat het dier in zijn steeds wildere angst verstijft, inplaats van vurig te steigeren. Ik geloof in alle ernst, dat wij het einde van een wereld tegemoet gaan’. Wanneer men deze uitspraak voor ogen houdt, wordt het werk van Marini zeker meer toegankelijk. De prachtige foto's van Ernst Scheidegger, de tekeningen en uitspraken, in dit boekje verzamelt, zullen de ideeën van de kunstenaar dan duidelijker voor ons maken.
C. de Groot
| |
Pevsner, Nikolaus, Pioneers of Modern Design. - Penguin Books, Harmondsworth, Middlesex, 1960, 254 pp., geïll., 5 S.
Nu in de laatste jaren de belangstelling voor de kunst van rondom 1900 weer toeneemt, is dit boek van Nikolaus Pevsner wel zeer op tijd uitgekomen. Met grote kennis van zaken laat deze bekwame kunsthistoricus de ontwikeling zien van de moderne kunst, in het bijzonder van l'Art Nouveau, of de Jugendstil, bij ons, vrij prozaïsch, de vermicellistijl genaamd. Pevsner geeft aan zijn beschouwing als ondertitel: van William Morris tot Walter Gropius. Daarmede heeft hij zijn studieterrein duidelijk afgebakend. Deze twee kunstenaars zijn inderdaad wel zeer belangrijk voor de ontwikkeling van de moderne kunst. De intelligente historicus Pevsner waarborgt ons een degelijke en boeiende studie. Het boek is rijk geïllustreerd, maar de foto's zijn helaas niet altijd zeer scherp.
C. de Groot
| |
Füssli, Johann Heinrich, Zeichnungen, Einführung und Katalog von Gert Schiff. - Fretz und Wasmuth Verlag, Zürich, 1959, 59 pp., 62 illust., Zw. Fr. 15.
De kunstenaar Füssli, kunstschilder en schrijver over kunstgeschiedenis en esthetica, vond in het tijdperk van de romantiek vooral in Engeland en later ook in zijn geboorteland Zwitserland grote bewondering. De stijl van zijn tekeningen en schilderijen, maar niet minder zijn levensstijl spraken blijkbaar sterk tot de verbeelding van de mensen van die tijd. Men las en bewonderde de werken der grote Klassieken, vooral Homerus, Shakespeare en Milton. Ook Füssli heeft veel inspiratie voor zijn kunst geput uit de meest bewogen scenes van die geliefde schrijvers. Na de periode van de roman- | |
| |
tiek kwam er een tijd, dat zijn werk in vergetelheid geraakte, maar nu de moderne mens dreigt weggevaagd te worden door de bedwelmende zuigkracht der techniek, grijpt men terug naar die werken, waar hart en gevoel ruimschoots kansen kregen. Het past dan ook in het ritme van deze opleving, dat de kunst van Füssli weer meer belangstelling wekt. Een uiting van deze belangstelling is dit nieuwe boek over de kunstenaar, uitgegeven door het Zwitsers instituut voor kunstwetenschap te Zürich. Dit werk is een inleiding en catalogus van onbekende en anders geïnterpreteerde tekeningen van Füssli. Een uitstekende inleiding van Gert Schiff en zakelijke, goed gedocumenteerde commentaren op de voortreffelijk gereproduceerde tekeningen maken dit boek tot een wetenschappelijk werk van de eerste rang.
C. de Groot
| |
Baumberger, Otto, Bilder zur Bibel. - Gotthelf-Verlag, Zürich, Frankfurt a.M., 1957, geïll.
Weinig bekend in Nederland is de cyclus van tekeningen voor de H. Schrift van Otto Baumberger die in 1957 in Zwitserland en Duitsland uitkwam onder de titel Bilder zur Bibel en die ongetwijfeld onze volle belangstelling verdient. Baumberger heeft een keuze gedaan uit episoden, die hem het meest ontroerden. De tekening, die daarbij ontstond, is karakteristiek, vol expressie, en geeft zeer goed de sfeer van het verhaal of de gebeurtenis weer. Een korte tekst, ontleend aan de Heilige Schrift geeft aan de voorstelling de gewenste verklaring, ofschoon dit feitelijk niet nodig is, daar alle illustraties voor zichzelf spreken. Zo werd deze bloemlezing uit de H. Schrift een prachtig platenboek, dat de liefde en bewondering voor het Boek der Boeken zal verhogen.
C. de Groot
| |
Stravinsky, Igor en Robert craft, Igor Stravinsky: Memoirs and Commentaries. - Faber & Faber, Londen, 1960, 183 pp., 25 sh.
Indien men de belangrijkste gedeelten uit dit boek gedenkschriften en overwegingen van Igor Stravinsky - een vervolg op Conversations with Igor Stravinsky (1958) - wilde aanstippen, zou men het bijna van de eerste tot de laatste pagina moeten copiëren. Wij kunnen er dan ook bezwaarlijk beter aan doen dan de lectuur van deze muzikale en andere gedenkschriften bijzonder warm aan te bevelen, en de lezer al het plezier te laten van een werk, dat niet enkel rijk is aan inhoud, maar dat bovendien zo vlot is geschreven dat het leest als een roman.
A. Grammens-Sandoz
| |
Pictura-reeks. Kühn, Herbert, Prehistorische kunst in Europa. - Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 1960, 189 pp., geill., f 2.25.
Herbert Kühn behoort tot de beste kenners van de kunst, die in dit Pictura-boek behandeld wordt: de prehistorische kunst van Europa. In de laatste jaren is door intense arbeid, vooral ook van Kühn zelf, veel meer bekend geworden van die oude, primitieve en vaak zo expressieve kunst. Kühn behandelt in dit boekje niet alleen de reeds bekende primitieve kunst van Spanje en Zuid-Frankrijk, maar spreekt ook over de prehistorische kunst van Ierland, Duitsland, Rusland en Scandinavië.
C. de Groot
| |
Aulareeks. Wölfflin, Heinrich, Stijlbegrippen in de kunstgeschiedenis. - Aula-boeken, Utrecht, Antwerpen, 1960, 236 pp., 62 illustraties.
Het beroemde boek van Heinrich Wölfflin: Stijlbegrippen in de kunstgeschiedenis is nu ook als een goedkope uitgave in de Aula-serie verschenen. Wij zijn zeer blijde met deze uitstekend geïllustreerde editie. Wölfflin's werk is voor de kunsthistorie, maar ook voor de studie der literatuur, een prachtig hulpmiddel. Hij leert de lezer zien en door de aanschouwing van de kunstwerken dieper in het wezen van vorm en inhoud doordringen.
C. de Groot
| |
Geschiedenis
Verbruggen, J.F., Het leger en de vloot van de graven van Vlaanderen vanaf het ontstaan tot in 1305 (Verh. Kon. Vl. Acad. Wet. Lett. Schone Kunsten van België, Klasse der Letteren, Verh. no. 38). - Paleis der Academiën, Brussel, 1960, 206 pp.
Prof. Verbruggen, de beste kenner in West-Europa van het krijgswezen in de middeleeuwen, behandelt in deze uitvoerige studie het leger en de vloot van de voornaamste der Lagelandse vorsten in de middeleeuwen van 888 tot 1305. Het exposé steunt op een uitvoerig onderzoek van de verhalende bronnen, de oorkonden en de archiefstukken uit die tijd. De graven van Vlaanderen konden dank zij
| |
| |
hun leger en vloot een belangrijke rol spelen in West-Europa. De Vlaamse ridders werden beroemd in vele veldslagen ook in de kruistochten. Tot in 1300 vormden zij de hoofdmacht van het leger, maar vanaf de Guldensporenslag in 1302 waren de gemeentetroepen het voornaamste element. Het Vlaamse ridderleger bestond uit 1000, maximum 1500 goed gewapende en flink gepantserde ridders - een hoog cijfer voor die tijd! -, het leger der Vlaamse gemeentenaren telde te Groeninge in 1302 van 8.500 tot 11.000 man en in de slag op de Pevelenberg in 1304 zelfs 12.500 tot 15.000 man. De krijgsvloot van de Vlaamse graaf in de zeeslag voor Zierikzee in 1304 bedroeg 32 tot 37 grote oorlogsbodems, waarvan 12 Vlaamse, en elk schip had een bemanning van 40 à 80 man. Ook over de tactiek heeft Verbruggen interessante gegevens en zo heeft hij, in strijd met vroegere opvattingen, algemeen doen aanvaarden dat de ridderlegers een vaste tactiek volgden. 18 platen met reprodukties van zegels, miniaturen of delen van de beroemde Kist van Oxford illustreren deze zeer interessante en boeiend geschreven studie.
M. Dierickx
| |
Lodewijk De Raet in het perspectief van deze tijd (Werken van het Rectoraat, Univ. Gent, nr. 4). - Rectoraat van de Universiteit, Gent, 1960, 424 pp., 1 pl.
Bij gelegenheid van de 45ste verjaardag van de grote Vlaamse voorman, geestelijke vader van de huidige Gentse universiteit en van talrijke andere steeds levenskrachtige initiatieven, werd hem te Gent een gezamenlijke Vlaamse hulde gebracht. De daar gehouden toespraken dienen als inleiding tot dit verzamelwerk. De inhoud van de twee hoofddelen van het boek (nl. een levensbeschrijving en een overzicht van de samenhang en de betekenis van zijn werken) is hoofdzakelijk ontleend aan de gedeeltelijk omgewerkte studie van Prof. M. Lamberty, Lodewijk de Raet, grondlegger van een Vlaamse volkspolitiek, 1951. Het vierde deel bevat een ruime bloemlezing uit de geschriften van de Raet. Het geheel wordt besloten met een zeer verzorgde bibliografie. Voor de geschiedenis van de Vlaamse Beweging vormt deze bundel een document van blijvende waarde.
J. Kerkhofs
| |
Brouwer, J. De en Fr. Couck, Denderleeuw. Geschiedenis en Toponymie. - Uitg. ‘De aankondiger’, Aalst, 1960, 219 en 83 pp., geïll.
De bekende vorser van de geschiedenis van het land van Aalst, en schrijver o.a. van de Geschiedenis van Hofstade (Vl.), verrast ons met een gedegen boek over Denderleeuw. Het eerste deel behandelt de geschiedenis van het dorp met zijn bestuur en onderwijs, zijn parochiewezen en volksleven, en zijn demografische en sociaal-economische toestand, terwijl het tweede deel - afzonderlijk genummerd - al de toponiemen van Denderleeuw in alfabetische orde opsomt en verklaart, een reusachtig werk. Talrijke platen en een uitslaande kaart illustreren op aangename wijze het boek, terwijl de povere omslag en het brocheren bij een eerste kennismaking afschrikken. De Denderleeuwenaren zullen met genoegen in deze geschiedenis gaan grasduinen, al is de stijl wel wat stroef om ze blijvend te boeien, maar de historici zullen zich zeer verheugen om het hoofdstuk over de demografie en de sociaal-economische toestand met de vele sprekende tabellen, en de toponymisten zullen hier een rijke mijn aan plaatsnamen vinden.
M. Dierickx
| |
Dierickx, Dr. M., Documents inédits sur l'érection des nouveaux diocèses aux Pays-Bas (1521-1570), Dl. 1. - Commission Royale d'Histoire, Brussel, 1960, 576 pp., geb. Fr. 320.
Toen Pater Dierickx in 1950 zijn omvangrijke studie publiceerde over De oprichting der nieuwe bisdommen in de Nederlanden onder Filips II, hebben sommige recensenten het enigszins betreurd dat de voornaamste stukken uit het onuitgegeven bewijsmateriaal niet als bijlagen waren opgenomen. Toch had de schrijver zich reeds in zijn voorwoord tegen dit bezwaar gewapend door de mededeling dat zijn documentatie naderhand zou verschijnen in de uitgaven van de ‘Koninklijke Commissie voor Geschiedenis’. Zijn aanvullende opsporingen en veelvuldige bezigheden - waartoe o.m., zoals het de lezer bekend is, de medewerking aan dit tijdschrift hoort - waren er evenwel oorzaak van dat dit plan eerst nu zijn uitvoering kreeg, of althans een begin van uitvoering, want het pas verschenen boek is slechts het eerste deel van de aangekondigde bronnenuitgave. In zijn inleiding vat Pater Dierickx de bevindingen van zijn vroegere studie samen om dan, na een overzicht van de voornaamste bronnenuitgaven aangaande de behandelde kwestie, te wijzen op de grote leemten die nog overbleven. Deze leemten worden nu aangevuld met een
| |
| |
overvloedige documentatie, die in 39 verschillende archiefdepots over acht landen verspreid ligt. Dit eerste deel bevat reeds meer dan 200 documenten, waarvan er vier uit de late middeleeuwen en een twintigtal (o.m. het belangrijke stuk onder n. 13) uit de tijd van Karel V dateren, maar waarvan alle andere in de periode 1558-1561 thuis horen en rechtstreeks betrekking hebben op de bisdommenoprichting van 1559. Zeer ongelijk naar herkomst en omvang, opgesteld in het Latijn, Nederlands, Frans, Italiaans, Spaans of Duits, zijn al die stukken hier chronologisch samengevoegd tot een indrukwekkend dossier. Ze worden in extenso uitgegeven, telkens voorafgegaan door een korte ontleding en toegelicht door voetnoten, waarin een massa bibliografische verwijzingen en andere aanduidingen ondergebracht zijn. Een lijst van persoons- en plaatsnamen en een zakenregister verhogen nog in ruime mate de bruikbaarheid van het hier gebodene. Bij het doorbladeren van dit uitgebreide dossier weet men niet goed wat men het meest moet bewonderen: de enorme werkkracht van de historicus die door jarenlange navorsingen erin geslaagd is alle verspreide documenten op te sporen en voor zijn synthetische studie te benutten, of de nauwgezetheid en bekwaamheid van de uitgever die al dit materiaal hier tot een handig werkinstrument heeft gebundeld en wie men ten hoogste enkele sporadische drukfouten ten laste zou kunnen leggen. In afwachting dat deze bronnenuitgave weldra voltooid zal zijn, mogen we nu reeds besluiten dat er wel weinige episoden in onze geschiedenis zijn waarvoor we voortaan over een zo overvloedige en gemakkelijk te consulteren documentatie beschikken.
J. Andriessen
| |
Arnau, Frank, 3000 Jaar kunstbedrog. - W. Gaade, Den Haag, 1959, 363 pp., 90 foto's, f 23.50.
De menselijke geest is zeer vindingrijk in het uitdenken van middelen om geld te verwerven. Misschien komt dit nergens zo sterk tot uiting, als in het ‘vak’ van kunstvervalsen. Want voor enkele boze en ook scherpzinnige lieden is dit werkelijk een vak geworden. Frank Arnau doet in 3000 Jaar kunstbedrog daar een boekje over open; hij schrijft er zelfs een boek vol over. Arnau heeft een degelijke studie gemaakt van de middelen, die listige mensen gebruiken om door middel van kunstvervalsingen aan veel geld te komen. Hij beschrijft de methoden, die men in de loop der eeuwen heeft uitgedacht. Toch moet men wel bedenken, dat nu als kunstvervalsingen gelden, wat vroeger blijkbaar geoorloofd en niet ongebruikelijk was; b.v. dat vermaarde kunstenaars werken door hun leerlingen gemaakt, met hun dure naam ondertekenden. Arnau laat ook zien, hoe het in vele gevallen mogelijk is, vooral tegenwoordig, om door een technisch onderzoek de vervalsingen te achterhalen. Deze beschouwingen zijn het waardevolle gedeelte van dit boek, terwijl enkele verhalen over vermaarde kunstvervalsers, o.a. Dossena, Han van Meegeren en Malskat, het boeiende gedeelte uitmaken. Arnau heeft zijn taak zeer ernstig opgevat; dit blijkt uit de uitvoerige bibliografie, meegegeven aan het boek. Men kan daarin zeer veel literatuur vinden voor verdere oriëntatie op dit terrein. Talrijke illustraties verhelderen de boeiende en belangrijke tekst. Een uitstekend boek voor allen die met kunst te maken hebben en zich er voor interesseren.
C. de Groot
| |
Dawson, Christopher, The Historic Reality of Christian Culture. A way to the renewal of human life. - Routledge and Kegan Paul, London, 1960, 124 pp., 12 sh. 6 d.
Een nieuwe serie studies, die de herontdekking van de mens beoogt en de titel meekrijgt Religious Perspectives, opent al bijzonder gelukkig met een achttal opstellen van de christelijke cultuur-historicus Dawson. Hetgeen hij hier zegt mogen we dan in zijn vroegere studies zijn tegengekomen; de hoek van waaruit hij de lotgevallen van de christelijke godsdienst en beschaving hier beschouwt geeft het een frisheid en actualiteit die lezing ervan hoogst leerzaam maken. Summier zouden we de inhoud kunnen samenvatten als een beschrijven van een flink-zieke christelijke beschaving, gevolgd door de diagnose en de oorzaken van de ziekte, terwijl vanzelfsprekend suggesties betreffende de therapie volgen. De traditie-gebondenheid van onze beschaving wordt bijzonder beklemtoond, en dit brengt mee dat er in de opvoeding niets fataler kan zijn dan een breuk met deze traditie: dit geldt in het bijzonder van het hoger onderwijs, dat ook opvoeding behoort te zijn. Het boek verdient een zeer wijde kring van lezers, en onder deze komen leraren en docenten, priesters en religieuzen op de eerste plaats.
W. Peters
| |
| |
| |
Ledré, Ch., La presse à l'assaut de la monarchie, 1815-1848 (Kiosque, 12). - A. Colin, Parijs, 1960, 270 pp.
Dit boekje is een uitstekend verzorgde monografie over een detail uit de geschiedenis van de pers. Met een overvloed van zorgvuldig gekozen citaten wordt bewezen hoezeer de pers heeft bijgedragen tot de val van Charles X (1830) en Louis-Philippe (1848), en hoe zij de vrijheidsbeperkingen, waarvan de pers toen het slachtoffer was, te boven wist te komen. Indien alle goede journalisten (en alle goede kranten) uit die tijd republikeinen waren, en in niet geringe mate tot de val van de monarchie bijdroegen, dan gebeurde zulks niet uitsluitend omdat zij inderdaad republikeinsgezind waren, maar ook omdat zij in een republikeins bewind het enige middel zagen om persvrijheid te verkrijgen. In plaats van de monarchie ten goede te komen, waren de beperkingen op de persvrijheid één van de belangrijkste oorzaken van de val van het regime.
M. Grammens
| |
Propyläen-Weltgeschichte. Eine Universalgeschichte herausg. v. Golo Mann. IX. Band: Das Zwanzigste Jahrhundert. - Propyläen-Verlag, Berlin-Frankfurt-Wien, 1960, 723 pp., rijk geïll. met krtn, pltn en facsimiles, D.M. 68. -.
Dit negende deel bestrijkt de periode 1901-1945, terwijl het tiende en laatste deel het tijdsgebeuren na 1945 zal behandelen. Reeds de indeling van de stof geeft de geest van dit monumentale werk aan. De Russische revolutie krijgt, terecht, 100 bladzijden toebedeeld, Japan tussen de twee wereldoorlogen 45, terwijl Geïsoleerd Amerika het met 30 bladzijden moet stellen; de hoofdstukken over economie omvatten de hele wereld; het laatste enorme hoofdstuk over Neue Wissenschaft van 170 bladzijden behandelt fysica en chemie, astronomie en geneeskunde, biologie en antropologie en ten slotte sociologie. Bijgevolg krijgen Rusland en Japan allebei een lang hoofdstuk, zoals ook in deel VIII, terwijl China en Indië in de twee delen niet behandeld worden: eigenaardig. Anderzijds worden in dit deel de politiek, de economie en ook de wetenschappen uitvoerig en deskundig behandeld, maar het cultuurleven, de letterkunde, de schone kunsten en de godsdienst worden voorbijgegaan. Het is mogelijk dat het laatste deel de nodige ruimte hieraan besteedt, zoals ook aan de volkeren van Azië en Afrika, anders ware het een grote leemte. Bij de lezing treffen de degelijkheid en de vlotte taal en stijl; het verhaal b.v. van Hitlers machtsovername en machtspolitiek is spannend als een roman en tevens zakelijk en soms onthutsend. De kaarten zijn mooi, de talrijke kleuren- en zwart-wit-platen, de facsimiles, b.v. van vredesverdragen, en de enkele diagrams maken van deze Propyläen-Weltgeschichte een vorstelijke uitgave.
M. Dierickx
| |
Keenan, O.F.M., Alan, The Phoenix of the West. A Study in Progrom. - Campion Press, London-Dublin, 127 pp., 6 sh.
De ondertitel is wat ambitieus voor de summiere beschrijving van een tiental vervolgings-episoden in de geschiedenis van het Joodse volk, van Pharao tot Hitler. Het boekje is uit grote liefde voor het uitverkoren volk geschreven, maar ook vanuit het geloof dat er uiteindelijk steeds sprake is van een geheim, dat boven de geschiedenis der vervolgingen uitstijgt.
W. Peters
| |
Sötemann, Guus, Vijf en veertig seizoenen. - Em. Querido, Amsterdam, 1960, 128 pp., f 1.75.
Guus Sötemann schreef dit historisch overzicht van Querido's uitgeverij naar aanleiding van haar 45-jarig bestaan.
R.S.
| |
Literatuur
Zwolse Drukken en Herdrukken nr. 39. Joannes Stalpart van der Wieles Madrigalia met inl. en aant. van Dr. M.C.A. van der Heijden. - W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle, 1960, 287 pp., f 12.25.
Van Stalpart van der Wiele verscheen in 1634, vier jaar na zijn dood, de lijvige liedbundel. Gulde-Iaers Feest-Dagen. De laatste pp. daarvan bevatten 84 Madrigalia. Van die vrijwel onbekende geestelijke liederen biedt S. in deze publikatie, als proefschrift te Nijmegen verdedigd, een zeer verzorgde tekstuitgave. In een deskundige inleiding karakteriseert hij deze niet-liturgische liederen als barokkunst. Stalpart maakte gebruik van Italiaanse madrigalen, zowel van hun melodie als van de tekst. Vooral dit laatste is van belang. Daarom drukt S. ook de Italiaanse tekst af, onmisbaar voor een goed be- | |
| |
grip van Stalparts werkwijze bij het ‘christianiseren’ van deze petrarkistische minnedichten. Door zijn geheel eigen behandeling van de Italiaanse tekst maakt Stalpart van het contrefact een literair genre. Met de 16de-eeuwse madrigalen moet Stalpart goed bekend zijn geweest. Dat hij de moeilijke en niet erg bekende melodieën gebruikte, vindt zijn verklaring in de bestemming van deze gezangen: alleen voor eigen gebruik in de kring van zijn klopjes te Delft. Hier kon hij persoonlijke voorkeur laten gelden, met name voor Luca Marenzio, een der voornaamste madrigaal-componisten. Door het opnieuw bekendheid geven aan deze liederen, door de stelselmatige vergelijking met de Italiaanse tekst (met het Italiaans toont S. zich duidelijk vertrouwd) en door de musicologische inleiding vormt dit boek een welkome aanvulling op onze kennis van het Nederlands geestelijke lied. De behoefte aan een uitgave van Stalparts overige liederen wordt er alleen maar groter door.
L. Loosen
| |
Berghuis, Hans, Kamakto, het wordt dag! - Uitg. Foreholte, Voorhout, 1960, 190 pp.
Een merkwaardig verhaal over Eskimo's. De schrijver - aldus is de structuur van het boek - verblijft enige tijd bij de Oblaten-missionarissen in Eskimo-land om taal en zeden van de Eskimo's te observeren. Kamakto, een oude bekeerde Eskimo, vertelt hem over zijn volk, over levensgewoonten, sagen en tradities. Berghuis heeft hiermee een spannend relaas geschreven over dit wonderlijke volk, over het uiterst moeilijke werk der missionarissen en over het harde nomadenleven in deze ijsgebieden. Blijkbaar is hij uitstekend geïnformeerd over de bijzonderheden in de levenswijze dezer jagers en vissers.
P. van Alkemade
| |
Krapp, Helmut, Der Dialog bei Georg Büchner. - Carl Hanser Verlag, München, 1959, 187 pp., D.M. 12.
S. gaat uit van de filologische hypothese dat de fundamentele tragische inhoud van Büchners theaterarbeid niet alleen in de thematiek gestalte gekregen heeft, maar evenzeer vervlochten is met de scenische dramaturgie, waarvoor de dialoog het voornaamste instrument heeft opgeleverd. Voortdurend contrasteert hij Büchners heroïsche stijl en tragische levensbeschouwing met het dramatisch idealisme van een Schiller. Dit geeft hem de uitzonderlijke mogelijkheid, de daaruit af te leiden conclusies doorlopend uit te spelen tegen de sterk verspreide mening van Büchners nihilistische kern. Niet alleen is de detailanalyse grondig en overtuigend, maar S. komt er tevens toe een duidelijke synthese te geven die vanuit Kleist over Büchner via Hauptmann bij Brecht belandt in bewuste stilistische en compositorische overeenkomst.
C. Tindemans
| |
Heckmann, Herbert, Elemente des barocken Trauerspiels. - Carl Hanser Verlag, München, 1959, 293 pp., D.M. 18.
Uitgaande van een martelaarsspel van de Duitse barokdichter Andreas Gryphius, ‘Papinian’, ontleedt S. dit treurspel in kernthema's en randmotieven en behandelt grondig de historische, ethische, religieuze en politieke problemen die zich bij dit toneelstuk voordoen. Bovendien vermijdt hij de gevaren van een al te gespecialiseerde werkmethode en verheft zijn studie tot wat voor de latere jaren zal blijken te zijn een baanbrekend en voor onze generatie definitief inzicht in deze meer en meer bestudeerde, maar niet altijd geassimileerde cultuurperiode. Hij neemt de eigenschappen en gebreken van dit ene treurspel als basis om het eigene en typische van de hele Duitse baroktoneelliteratuur te karakteriseren. Dat omvat zowel thematiek en problematiek als stijlanalyse, dialogische techniek en modezucht. Voor het Nederlands taalgebied is dit werk bovendien nog extra interessant omdat Gryphius, die te Leiden studeerde, behalve vertaler van Vondel ook nog, zonder geringschatting gezegd, een Vondelepigoon is geweest.
C. Tindemans
| |
Spectaculum III. Sieben moderne Theaterstücke. - Suhrkamp Verlag, Frankfurt, 1960, 310 pp., geb. D.M. 9.80.
Ook dit derde deel van deze reeks moderne toneelstukken bevat, naast flink en representatief toneel, toch ook enkele drama's die eer om hun internationale weerslag dan om wezenlijke kwaliteiten opgenomen werden. Zo S. Becketts wel bevreemdend, maar geforceerd Krapp's Last Tape, E. O'Neills technisch bijzonder knap, maar dramatisch te arm Hughie en B. Brechts infantiel Schwejk im zweiten Weltkrieg. Rasecht toneel bieden daarentegen J. Audiberti's frivooltragisch Quoar-Quoar en F. Garcia Lorca's pijnlijk maar poëtisch Yerma. T.S. Eliots The Elderly Statesman en A. MacLeish's J.B. vormen interessante bewijzen van de eigentijdse benadering van het eeuwige thema van de mens op zoek
| |
| |
naar het geluk. Deze bundel zal voortaan jaarlijks voortgezet worden.
C. Tindemans
| |
Cesbron, Gilbert, Vijand tijd. Roman. Vert. - De Goudvink, Antwerpen, Amsterdam, 285 pp., f 9.90.
Deze vertaling van Cesbrons roman Avori été is van de beproefde hand van Willy Corsari. Een merkwaardige roman over de onvermijdelijke botsing van ouderdom en jeugd. Een oud-strijder uit de eerste wereldoorlog neemt een wees uit de tweede als zijn kind aan, leeft enige jaren op, nu zijn eenzaamheid verbroken is, doch valt er weer in terug, als de ouder wordende weesjongen hem enigszins ontgroeit. De oud-strijder verbittert in koppige trots, zodat een verzoening onmogelijk wordt. Cesbron heeft vooral de hoofdpersoon ten voeten uit geschilderd; zwakkere momenten vormen zuster Saint-Paul, Daniel en andere figuren. Het is niet Cesbrons beste roman. hoewel ook hier blijkt, hoe levendig hij mensen en dingen, toestanden en reacties weet uit te beelden.
J. van Heugten
| |
Leeming, John F., De brug van Fontana d'Amore. Vert. - Uitg. Foreholte, Voorhout, 1960, 247 pp., f 5.90.
Het Italiaanse dorpje Fontana d'Amore bezit een prachtige, oude brug, die, als de Duitsers zich gaan terugtrekken, opgeblazen moet worden. De burgemeester verzet zich daartegen met alle kracht en nodigt de Engelsen uit om dit te voorkomen. Doch dezen willen de brug opblazen nog vóór de aftocht der Duitsers. Heftige consternatie. Door allerlei vergissingen en verwarringen blijft de brug behouden. Dit grappige verhaal had een goede roman kunnen worden, indien de schrijver het talent bezeten had de figuren en lotgevallen psychologischer en in concreter menselijkheid voor te stellen. Nu blijft het te veel een klucht.
J. van Heugten
| |
Wetenschap
Heisenberg, Werner, Physik und Philosophie. - S. Hirzel Verlag, Stuttgart, 1959, 201 pp., D.M. 10.
Reeds toen hij 25 jaar oud was, behoorde Heisenberg tot de grootsten der levende fysici; en die plaats heeft hij sedertdien behouden. Of hij ook een groot filosoof is, is een heel andere kwestie. Het blijkt in ieder geval niet uit het onderhavige boek. Misschien waren de verwachtingen van uw recensent te hoog gespannen, toen hij een boek van Heisenberg in handen kreeg, dat de titel droeg Physik und Philosophie. In ieder geval heeft de lezing van het werk hem teleurgesteld. Het zou mij ook niet verbazen, als degenen die Heisenberg uitnodigden om in de winter van 1955-1956 de Gifford-lectures in St. Andrews te houden (waarvan dit boek de neerslag is), meer verwacht hadden van deze lezingen. Het boek bevat een tiental lezingen, waarin een cocktail wordt geboden van gepopulariseerde natuurwetenschap, en een (niet diepgaande) natuurfilosofie, alsook van hun geschiedenis. Wat betreft de quanten-mechanica kan schrijver uit de eerste hand verhalen, omdat hij zelf één der scheppers is geweest van de quantenfysica. Het is interessant om te zien, hoe Heisenberg vanuit de moderne fysica hef materialisme verwerpt; ook hoe hij verschillende malen teruggrijpt op het Aristotelische potentiebegrip. Maar in dezelfde stijl wordt even later weer gesproken over de ‘Weltformel’, die enkele jaren geleden door Heisenberg zelf werd gelanceerd, en die door vakmensen nogal sceptisch werd ontvangen. Misschien kan men het boek het beste karakteriseren door te zeggen, dat schr. a.h.w. hardop denkt. Het is interessant, om dat te mogen beluisteren, maar het irriteert, dat hij er kennelijk niet hard op heeft gewerkt. Zelfs de formuleringen (b.v. over de verhouding van energie, materie en substantie, maar ook over de elektrodynamica) zijn soms slordig. Ook in dit opzicht had men meer mogen verwachten.
P. van Breemen
| |
Macke, W., Elektromagnetische Felder. - Akademische Verlagsgesellschaft Geest & Portig K.-G., Leipzig, 1960, 395 pp., D.M. 29.50.
Dit boek vormt de laatste band van een zesdelig leerboek der theoretische fysica. Het is didactisch zeer goed uitgewerkt en bewijst duidelijk, dat schr. een grote ervaring als docent achter de rug heeft. De wiskundige afleidingen worden zorgvuldig en vrij uitvoerig gegeven. In het algemeen kan trouwens gezegd worden, dat dit boek wat breedvoeriger uitleg geeft dan de vergelijkbare anglo-amerikaanse leerboeken. De behandelde stof komt in hoofdzaak overeen met de gebruikelijke stof van leerboeken der theoretische elektriciteitsleer. Er zijn enkele paragrafen over deeltjes-versnellers ingelast. De elektrodynamica van bewegende media, en daarbij aansluitend een aanzet van de speciale relativiteitstheorie, wordt, zoals
| |
| |
gebruikelijk, ook hier gegeven. De elektronen-theorie ontbreekt helaas, evenals de dispersie-theorie. Tenslotte zij nog vermeld, dat het boek het moderne MKSA-eenheden-stelsel gebruikt.
P. van Breemen
| |
Sowjetische Beiträge zur Geschichte der Naturwissenschaft. - Deutscher Verlag der Wissenschaften, Berlin, 1960, 242 pp., D.M. 17,50.
Een achttal artikelen over zeer uiteenlopende onderwerpen uit de geschiedenis der natuurwetenschap, dikwijls met een onaangename, onmiskenbaar propagandistische inslag.
| |
N.N., Der Isospin von Atomkernen. - Akademie-Verlag, Berlin, 1960, 156 pp., D.M. 28. -.
Onder de nieuwe quantengetallen, die de kernfysica heeft ingevoerd naast de quantengetallen der atoomfysica, is er één dat oorspronkelijk isotope spin werd genoemd. Later besefte men dat de naam isobare spin juister zou zijn; sommigen trachtten daarom deze nieuwe naam in te voeren. Om aan de spraakverwarring een einde te maken, spreken velen nu maar zonder meer van isospin, zonder verder te vermelden, wat er nu eigenlijk gelijk is (isos slaat nl. zeker niet op spin). De redacteur van het hier besproken werk heeft partij gekozen voor deze laatste richting, en het woord isospin in de titel opgenomen; de auteurs van de verschillende hoofdstukken gebruiken ook de twee andere namen. Isospin heeft niets te maken met de oorspronkelijke betekenis van het woord spin, waaraan Uhlenbeck en Goudsmit dachten toen zij in 1925 dit woord introduceerden in de atoomfysica. Zij dachten nl. aan een draairichting en een mechanisch draai-impuls. Het woord spin komt in isospin alleen maar voor, omdat het wiskundige apparaat voor de isospin identiek is met de Pauli-behandeling van de gewone spin. De isospin is een hulpmiddel bij het classificeren der elementaire deeltjes, dat ons in staat stelt om b.v. het proton en het neutron als twee verschillende ladingstoestanden van éénzelfde deeltje (het nucleon) te beschouwen. Het behoud van isospin is dan equivalent met ladingsonafhankelijkheid (c.q. -symmetrie) van kernkrachten. Het boek Der Isospin von Atomkernen bundelt drie artikelen, die in 1954 en 1955 in de USSR zijn verschenen. Zij geven veel experimentele gegevens, en kunnen als een goed en volledig overzicht over het onderwerp beschouwd worden, zoals de stand van zaken 5 jaar geleden was. Sedertdien is er niet veel wezenlijk nieuws gevonden. Wel ontbreken de resultaten van enkele interessante experimenten, die de laatste jaren gedaan zijn om de ingevoerde hypothesen te toetsen. Deze experimenten bevestigen echter de bestaande theorie,
zodat het boek in dit opzicht zijn waarde behoudt.
P. van Breemen
| |
Varia
Pieper. J., Over de verstandigheid. Over de rechtvaardigheid. De zin van de dapperheid. Tucht en maat. (Vert. H. Wagemans). - Paul Brand, Hilversum, 1960, resp. 60, 96, 54, 93 pp., f 4.50, f 2.95 en f 4.40.
In een zeer verzorgde vertaling kan men thans kennis nemen van deze oorspronkelijk in het Duits gepubliceerde tractaatjes over de vier kardinale deugden. Rekening houdend met het hedendaagse denken geeft de auteur op heldere en overzichtelijke wijze weer, wat S. Thomas over deze onderwerpen heeft geschreven. De schrijver is erin geslaagd de grote waarde van deze zeven eeuwen oude beschouwingen treffend te doen uitkomen.
J. M. Kijm
| |
Beek, Prof. Dr. M.A., Atlas van het Twee-stromenland. - Elsevier, Amsterdam, Brussel, 1960, 164 pp., 36 × 27 cm, 22 kaarten en 310 illustr., f 39.50.
In de rij prachtige, speciale atlassen die Elsevier uitgeeft, heeft de Amsterdamse Bijbelprofessor Beek de atlas van Mesopotamië verzorgd. Hij geeft een ‘overzicht over geschiedenis en beschaving van M. van de steentijd tot de val van Babylon’. Inhoud en uiterlijke verzorging zijn hier in volkomen harmonie. Behalve de talloze illustraties verhelderen nog een groot aantal kaarten de tekst. De opgravingen en vondsten der laatste decennia hebben ons, om zo te zeggen, een nieuwe wereld ontsloten, een wereld die het begin onzer beschaving vormt. Aanvankelijk meende men dat Israël geheel verbleekte naast wat Babylon ons openbaarde (men denke aan Delitzsch' Babel und Bibel), doch het eigene en oorspronkelijke van Israël is in een steeds helderder licht komen staan. Prof. Beek beschrijft land en klimaat, de opgravingen, de lotgevallen der elkaar opvolgende volksstammen, literatuur, wetenschap en godsdienst, tot aan de verovering der stad door Cyrus in 539 vóór Christus.
P. van Alkemade
| |
| |
| |
Deleeck, H. en Gracht, N. Van de, De Vrije-tijdsbesteding van werklieden en bedienden (De Gids op M.G., nov. 1960). - De Gids, Brussel, 1960, pp. 938-1080, Fr. 60.
De doorsnee-mens beschikt steeds meer over vrije tijd en steeds meer mensen leven dank zij de vrije tijd van hun medeburgers. Voor beide groepen is het interessant te weten hoe in feite de vrije tijd wordt aangewend. De studiedienst van het A.C.W. organiseerde daartoe een wetenschappelijk onderzoek door middel van vraaggesprekken. Als proefpersonen dienden 435 katholiek georganiseerde volwassen arbeiders van 8 Vlaamse gemeenten. De resultaten werden gebundeld in een bijzonder nummer van De Gids op maatschappelijk gebied. Ieder die actief bekommerd is om de culturele opgang van het Vlaamse volk vindt hier nuttige informatie in overvloed.
J. Kerkhofs
| |
Zandstra, E., e.a., Kastelen en huizen op de Veluwe. - Nijgh en van Ditmar, 's-Gravenhage, 97 pp., geïllustreerd, f 12.50.
Evert Zandstra, Mr. A.P. van Schilfgaarde en Wim K. Steffen hebben ieder het hunne bijgedragen om een fraai boek over bijzondere huizingen op de Veluwe samen te stellen. De foto's zijn alle voortreffelijk. Merkwaardig dat op een zo schraal gebied als de Veluwe zo veel kastelen en landhuizen zijn opgetrokken.
P. van Alkemade
| |
Dale, Van, Groot woordenboek der Nederlandse taal. Aflev. 18 en 19. Achtste druk. - Martinus Nijhoff, 'sGravenhage, 1961.
Met deze twee afleveringen is de geheel herziene en vermeerderde achtste druk van de onmisbare van Dale bijna voltooid. Met het woord ‘zenuw’ eindigt deze laatste aflevering. Gaarne vestigen wij nog eens de aandacht op dit alomvattende Groot woordenboek.
R.S.
| |
Martini, Winfried, Freiheit auf Abruf. Die Lebenserwartung der Bundesrepublik. - Verlag Kiepenheuer & Witsch, Keulen, 1960, 451 pp., geb. D.M. 18.50.
In dit pamflet roept schr. de Duitsers op tot grotere weerbaarheid en een meer offensief-gedachte politieke mentaliteit. In concreto wenst hij militairen en ambtenaren weer de plaats te zien innemen, die zij in het begin van deze eeuw in Duitsland hadden veroverd. Zodra dat gebeurd is, moet West-Duitsland zijn volledige soevereiniteit proclameren, zodat het vrij zal zijn om zelf de kwestie van de hereniging met Oost-Duitsland aan te pakken. West-Duitsland moet dan de kruistocht tegen het communisme prediken. Martini wil aan de landen, die onder een communistisch bewind leven, de ‘vrijheid’ brengen, maar zulks is alleen mogelijk, zegt hij, indien men vooraf de democratie liquideert in het Westen (p. 13). Wat betekent dit allemaal? Wat kan een man bezielen, die Hitler afkeurt omdat deze ‘te links’ stond (p. 273)? Wat te denken van iemand, die schrijft dat Frankrijk in Algerië een ‘Europees belang’ verdedigt, en om dié reden geen rekening mag houden met eventuele ‘moralische Aspekte’ (p. 74)? Vrede is een ‘bolsjevistisch’ belang, schrijft Martini, en daarom mag het Westen in geen geval een vredespolitiek voeren, maar moet het integendeel agressief en offensief optreden. Het feit, dat een ernstig Duits uitgever zich ertoe kan laten verleiden een dergelijk boek op de markt te brengen, stemt meer tot nadenken dan de opinies van Martini.
M. Grammens
| |
Jungk, R., Gloed uit as, vert. R. Vermeer. - Lannoo, Tielt-Den Haag, 1960, 320 pp., 6 pl., 1 k., geb. Fr. 118.
R. Jungk was naar Hiroshima gereisd om als journalist een ‘goede reportage’ te schrijven over de stad; zijn boek werd echter een ‘getuigenis’. Schr, wil geen relaas geven van wat gebeurd is op 6 augustus 1945, noch van wat er nadien voorviel in de verwoeste stad. Hij probeert, aan de hand van verschillende personages, ons de gebeurtenis te laten meeleven: welke uitwerking ze gehad heeft op de lichamen, de harten en de gedragingen der inwoners. Zijn onderzoekingen waren er op gericht de gevoelens en reacties te leren kennen van een aantal ooggetuigen die in één seconde bloedverwanten, bezittingen, menselijke verwachtingen, gezondheid zagen verdwijnen. Enkelen hebben zich willen wreken op de gemeenschap, sommigen leverden zich over aan wangedrag, weer anderen stelden hun verdere leven in dienst van de ongelukkige slachtoffers en leverden een levend getuigenis van christelijke naastenliefde. Toch blijft het boek een sober en vlot geschreven getuigenis, waarin slechts zelden de ingehouden ontroering aan de oppervlakte verschijnt. Het is geen aanklacht, doch blijft ten slotte in al zijn onverbiddelijkheid, een woord van liefde.
F. Vandenbussche
| |
| |
| |
Francis, Zuster Mary, Ons recht vrolijk te zijn. - N.V. Standaard-boekhandel, Antwerpen-Amsterdam, 1960, 180 pp.
Het boek, een vertaling uit het Amerikaans, beschrijft het leven van de Arme Clarissen. Alle aspecten van hun leven worden onder de loep genomen en in losse trant verhaald. Aanvankelijk klinkt alles een beetje naïef, maar deze indruk maakt plaats voor het inzicht dat deze naïviteit te schoon is om belachelijk, te kinderlijk-onbevangen om niet echt menselijk te zijn.
T. Mondelaers
| |
Adalsten, Karola, De Heilige Birgitta van Zweden. Vert. - Uitg. Foreholte, Voorhout, 215 pp., 1960, f 7.90.
Na Joh. Jörgensen, die in zijn laatste levensjaren een uitgebreid werk over deze Zweedse mystica schreef, bewerkte Karola Adalsten leven en leer van de H. Birgitta. Zij deelt haar boek in in drie delen: leven, groei in heiligheid en mystieke openbaringen. Birgitta is zo geheel en al middeleeuws in haar religieuze beleving, de transcendente geloofswereld is voor haar zo onmiddellijk werkelijk, is haar zo nabij, dat een hedendaags christen er aanvankelijk bevreemd tegenover staat. De schrijfster van dit werk besteedt de helft van het boek aan Birgitta's openbaringen. Birgitta had een wereldzending, vooral t.o.v. de pausen van Avignon en andere kerkvorsten en de openbaringen zijn dringende, vaak strenge vermaningen van Christus die de Heilige had over te brengen. De schrijfster heeft helaas! verzuimd een kritische studie te maken van Birgitta's openbaringen.
P. van Alkemade
| |
Chatelain, N., Le président Kennedy. La nouvelle vague à la Maison Blanche. - Plon, Parijs, 1960, 114 pp., ing. NFr. 7,10.
Dit vlot en geestig geschreven boek leert ons veel over het politieke leven in de V.S. en de nieuwe president. Schr, verblijft reeds een tiental jaren in de V.S. als politiek correspondent van de Figaro. In korte doch gedegen hoofdstukken worden we op de hoogte gebracht van de verschillende aspecten van J. Kennedy's persoonlijkheid: de sterke band van de ‘clan’ Kennedy, het begin van zijn politieke loopbaan, zijn buitengewone moed in de oorlogsjaren, zijn ambitie en idealisme, zijn houding tegenover de katholieke kerk. Kennedy wist zich te omringen met een equipe van buitengewone medewerkers: hoogleraren, economisten, zakenlui enz. Dit boek leert ons veel interessants over deze mannen: hun nieuwe kijk op de V.S. en de wereldpolitiek, hun methoden, hun ruime wereldbeschouwing, hun dynamisme en open geest. Wie met kennis van zaken de politiek van de nieuwe president wil volgen, zal dit waardevolle boek met veel belangstelling lezen.
F. Vandenbussche
| |
Pocketboeken
Prisma-boeken. Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, f 1,25 per deel.
Joachim JOESTEN, President Kennedy. Vert. - Een vlot geschreven en goed geïnformeerd boekje over Kennedy. Interessant ook, omdat het een goede voorstelling geeft van een presidentsverkiezing in de U.S.A.
John WYNDHAM, De Triffids komen. Vert. - Een meer dan fantastisch toekomstverhaal. Voor liefhebbers van science-fiction.
Moderne Vlaamse verhalen. - André Demedts verzamelt in deze bundel een elftal verhalen van oudere en jongere auteurs, die de hedendaagse mentaliteit en stromingen vertegenwoordigen.
Marshall W. STEARNS, Jazz.. Vert. - Een boekje dat verleden, heden en toekomst van de jazz tamelijk uitvoerig beschrijft, zal velen welkom zijn.
Shepherd MEAD, Carrière maken zonder moeite. Vert. - Een grappig, van tekeningen voorzien boekje over het ‘carrière maken’. Luchtig, maar ‘met een ernstige ondergrond’.
Ellery QUEEN, Moord op rijm. Vert. - Een moordrijke detective, geschreven en gecomponeerd met de gewone vlotheid van het schrijverspaar dat zich Ellery Queen noemt.
R.S.
| |
Salamander-pocket Querido, Amsterdam.
Fons HERMANS, Nederland onderdak. - Een werkje over de woningbouw sinds 1945. Na de auteur komen er nog enkele specialisten aan het woord.
R.S.
| |
Elsevier-pockets.
Henry MILLER, De kolossus van Maroussi. Vert, f 2.90. - Een boeiende en zeer persoonlijke reisbeschrijving van de Amerikaanse auteur H. Miller.
R.S.
|
|