| |
Boekbespreking
Godsdienst
Rijk, Prof. Dr. C.A., Het Concilie in de beleving van het geloof. - De Toorts, Haarlem, 1960, 208 pp., f 14.50.
De aankondiging van het Tweede Vatikaans Concilie is alom een gelukkige aanleiding geworden tot een nog steeds groeiende belangstelling voor deze uitzonderlijk gewichtige gebeurtenis. Talrijke publikaties hierover zagen in binnenen buitenland het licht. Helaas droegen ze vaak meer het kenmerk van durf en soms van eigengereide betweterij dan van competentie en wijze bezadigdheid. Door deze degelijke en uitstekend verzorgde verhandeling heeft prof. R. voor menige priester en leek in het Nederlands taalgebied een lang gekoesterde hartewens vervuld. Dit stemt tot dankbaarheid. De betekenis en functie van de concilies wordt historisch belicht en in het kader van zijn tijd ons helder voor ogen gesteld. Hierbij ontbreekt niet een kort overzicht van de twintig reeds gehouden concilies. Tegen het einde vindt men een beschouwing over het concilie in onze tijd, in een verdeelde en naar eenheid zoekende christenheid, terwijl het slothoofdstuk is gewijd aan de betekenis van het concilie voor het geloofsleven van geestelijken en leken. Een enkele opmerking. Is Christus wel dé openbaring, en de gehele openbaring (p. 5 en 63)? (P. zie Bijdragen 1956 p. 323). Is bij de beschouwing van de hiërarchie (p. 133 en 187) het signaleren van het onderscheid tussen de priesterlijke macht, het leergezag en de bestuursmacht niet nuttig, ja noodzakelijk? Overigens verdient dit werk stellig het predicaat ‘uitmuntend en opportuun’.
P. Ploumen
| |
| |
| |
Janssen, Em., Zegen der vernedering. Gedachten en gebeden bij het Kongodrama. (Humanitasreeks 31). - Lannoo, Tielt-Den Haag, 1960, 96 pp., geïll., ing. Fr. 32.
Met de bescheidenheid die een kenmerk is van de echte christelijke reflexie op menselijke gebeurtenissen, tast dit boekje naar de grondige zin van de Kongolese tragedie. Ons volk werd daarin geslagen en vernederd, doch ook gezegend zoals de gekruisigde Christus door de Vader gezegend werd. Deze gebeden en bedenkingen zijn verrassend spontaan en actueel; zij zijn tevens boventijdelijk religieus. Zij doen de goddelijke betekenis oplichten in feiten, die ons dikwijls zo scherp aangrijpen in ons concreet bestaan, dat wij geneigd zijn God te vergeten, die er achter staat. Jammer dat de sensatie-foto's niet helemaal volgens de geest van de tekst gekozen werden.
J. Degraeve
| |
Thomas, B., Veranderend kerkbesef. Trefpuntenreeks 3. - H. Nelissen, Bilthoven, 1960, 121 pp., f 4.75.
Hier wordt meer geboden dan een vertaling van de werkelijkheid van de kerk in termen van het laatste seizoen. De schrijver spreekt over de kerk met de woorden van de parabels over het Rijk Gods. Om deze ‘dode taal’ ten leven te wekken, maakt hij de lezer gevoelig voor tekens. Zijn veelvuldig citeren van (moderne) dichters staat hiermee in nauw verband. Want dichters en kunstenaars zijn in staat de betekenis van vele dingen te onthullen. Vooral van alledaagse dingen. En juist die spelen een beslissende rol in de realiteit van de kerk.
J. Vrijburg
| |
Katholiek Jaarboek voor Kongo, Ruanda en Urundi, 1960-1961. - Nationaal Missie-dokumentatiecentrum van België, Pauselijke Missiewerken, Brussel, 1960, 360 en 56 pp., Fr. 80.
Met vreugde begroeten we dit Katholiek Jaarboek van de Kerk in Kongo en Ruanda-Urundi. Het vervangt ten gepaste tijd het vroegere Missiejaarboek van België. De indeling werd volledig herzien. Zo telt deze uitgave twee onderscheiden delen, waarvan het eerste de Kerk in Kongo en R.U. behandelt; het tweede de bestaande missieorganisaties in België. Uit de inhoudsopgave citeren we, na een algemene inleiding over de universele Kerk, een algemeen overzicht, de verschillende kerkelijke gebieden, de lijst der missieposten, de diverse orden, congregaties en instituten, de onderscheiden hulpdiensten voor het apostolaat, de gegevens over het katholiek onderwijs en de volledige namenen adressenlijst van het kerkelijk personeel in Kongo (op de vooravond van de onafhankelijkheid). Deze uitgave is onmisbaar voor al wie op enige wijze kerkelijke activiteiten in Kongo heeft.
H. De Decker
| |
Charlier O.S.B., Dom Célestin, Bijbel lezen met de Kerk. Vert. - Romen & Zonen, Roermond, 1961, 345 pp., f 15.75 en f 17.50.
Dit boek van de Franse Benedictijn, dat zijn ordebroeders te Oosterhout met veel zorg vertaalden, is het boek over de Bijbel, waar onze tijd op wachtte. De titel zegt eigenlijk niet genoeg. Mij dunkt dat het ‘De Bijbel’ moest heten, want het behandelt op ongewoon boeiende en indringende wijze alle kwesties, die de Bijbel ons vandaag stelt. Het werk is niet wetenschappelijk opgezet in die zin, dat het een apparaat van notities en verwijzingen aanbrengt; het is meer de neerslag van een geleerde die zich levenslang in en om de Bijbel bewogen heeft. Het biedt een inzicht in de Bijbel, een uitzicht op het beloofde land, op Israël en zijn geschiedenis als geen ander werk en dit geheel overeenkomstig de huidige stand van ons weten omtrent Israël. Wie het boek openslaat leest verder, geboeid door het aldoor uiterst evenwichtig en kundig relaas van de auteur. Er is geen belangrijk aspect van de Bijbel dat hij voorbijgaat en waarover hij niet met gezag spreekt. Wegens dit omvattende, evenwichtige, rijpe en betrouwbare lijkt mij dit boek voor elk priester en ontwikkelde leek hét boek van het ogenblik.
P. van Alkemade
| |
Congar, Y., Vaste monde ma paroisse (Bibl. de l'Homme d'action). - Témoignage Chrétien, Parijs, 1959. 228 pp., NFr. 6.
Pater Congar blijft, God zij dank, vanuit Straatsburg evenzeer rayonneren als vroeger vanuit Le Saulchoir bij Parijs. Maar hij schijnt zich voorlopig meer te richten tot een breder publiek: niet zo zeer vaktheologen als gecultiveerde christenen en godzoekenden in het algemeen. Het werk, dat wij hier bespreken, gaat terug op een reeks artikelen in Témoignage chrétien. Als centraal thema: het geloof van de moderne mens over de Kerk in de huidige wereldstructuur en over zijn eigen eindbestemming. Achtereenvolgens wordt behandeld: de Kerk in de moderne samenleving
| |
| |
in minderheidsstelling gedrongen, de mogelijkheid van het heil buiten de Kerk, zaligheid, hel, vagevuur, verrijzenis en wereldeinde. Alles ademt een frisse geest: vlotte stijl, directe aanpak, openheid voor de speciale geloofsmoeilijkheden van de moderne mens, sympathieke benadering van de andersdenkenden, oecumenische gerichtheid. Het blijft de oude, tradionele leer, maar in een vernieuwd en aan onze tijd aangepast gewaad. Na ieder hoofdstuk volgt up to date bibliografie voor verdere studie.
J. Van Torre
| |
Szczesny, Gerhard, De toekomst van het ongeloof. - Moussault, Amsterdam, 1960, 186 pp., f 9.50.
Heer, Friedrich, Gerhard Szczesny, Geloof en ongeloof. - Moussault, Amsterdam, 1960, 132 pp., f 4.90.
In 1958 verscheen in Duitsland een boek van Gerhard Szczesny, programmaleider van een der Westduitse radiostations. Het droeg als titel: Die Zukunft des Unglaubens. Rond dit boek ontstond een uitgebreide discussie, die tenslotte uitmondde in een uitwisseling van radiobrieven tussen de bekende Weense katholieke historicus Prof. Dr. Friedrich Heer en de auteur van het boek. Ook deze brieven werden uitgegeven. Thans is van beide boeken een voortreffelijke Nederlandse vertaling verschenen van de hand van Johan Winkler. De toekomst van het ongeloof draagt als ondertitel: ‘Actuele beschouwingen van een niet-christen’. De schrijver noemt zich niet-gelovig en is geen apostaat. Hij richt zich ‘tot die mensen voor wie de ‘ongelovigheid’ tot iets vanzelfsprekends is geworden en van wie geen ‘terugkeer tot het Christendom’ meer te verwachten is’. In het boek vinden wij dan een aantal beschouwingen over de betrekking tussen het Christendom en de moderne geloofscrisis. De auteur toont zich een oprecht man en geeft een eerlijk getuigenis van een niet-gelovige. Het boek is op een buitengewoon indringende wijze geschreven. Geen christen, die dit boek leest, kan dit zonder meer naast zich neerleggen. Het vraagt om een antwoord. Ondanks de uiterst polemische toon van het boek behoudt het toch de noodzakelijke openheid voor het gesprek. Wel geeft dit boek op ondubbelzinnige wijze te verstaan, hoe groot de kloof is tussen de denkwereld van de katholiek en de niet-gelovige. Men zou de schrijver kunnen antwoorden met de redelijke verantwoording van ons katholieke geloof. Wij zouden erop moeten wijzen, dat ons katholieke geloof geen beletsel is voor echte wetenschap, dat het integendeel juist ieder echt menselijk weten beaamt, ja zelfs verdiept en verrijkt en het een nieuwe dimensie geeft. Proberend de niet-gelovige te verstaan, wat er in hem leeft, zouden wij hem moeten laten zien, hoe men
van katholieke zijde poogt de katholieke leer te ‘herbronnen’ en daarmee dieper door te dringen tot de kern. Maar het enige antwoord kan toch eigenlijk maar zijn: aan die kern van ons geloof gestalte te geven in het leven, dat wij leiden in de wereld van vandaag. In Geloof en ongeloof treedt Friedrich Heer in gesprek met Gerhard Szscesny. Elk van beiden schreef zes brieven, waarbij Friedrich Heer het initiatief nam en Gerhard Szczesny de briefwisseling afsluit. Het is een discussie op zeer hoog peil en de brieven zijn buitengewoon boeiend geschreven. In Friedrich Heer is vooral de katholieke cultuurhistoricus aan het woord. Het is niet zozeer de juistheid van de katholieke geloofsovertuiging, welke hij poogt aan te tonen, maar veel meer de geestelijke en maatschappelijke consequentie ervan. Eigenlijk zou iedere katholieke intellectueel deze discussie moeten lezen. De discussie voert uiteindelijk naar de visie op het lijden. En het is vooral in Heer's laatste brief, dat de auteur uitstijgt boven de discussie en komt tot een eerlijk en ontroerend getuigenis. Natuurlijk was ook een geheel andere benadering van de problematiek, die Szczesny vanuit de niet-gelovige wereld stelt, mogelijk geweest. Maar het boeiende van het antwoord van Friedrich Heer is juist, dat hij het poogt te geven vanuit de situatie, waarin hijzelf leeft: de katholieke cultuurhistoricus van de twintigste eeuw, levend in de wereld van de Westeuropese cultuur. Daardoor is het een persoonlijk getuigenis, dat tevens een appèl is aan iedere katholiek om dit evenzeer uit eigen situatie te geven.
W. Straathof
| |
Charles, S.J., Pierre, L'Eglise. Sacrement du monde. (Museum Lessianum, section théologique no. 55). - Desclée de Brouwer, Brugge, 1960, 260 pp.
In 1956 verscheen bij dezelfde uitgever een heruitgave van de bijzonderste missiologische publikaties van P. Charles († 1954). Deze tweede bundel wil karakteristieke uittreksels geven van hetgeen P. Ch. tijdens zijn 30-jarig professoraat produceerde op het gebied van theologie en spiritualiteit. Na een overzichtelijke synthese door P. Masson van de theolo- | |
| |
gische grondgedachten van P. Ch., volgt dan een keuze van 14 bijdragen: 12 van zijn beste artikelen, verschenen in de Nouvelle Revue Théologique, en 2 onuitgegeven kortere stukken (notities over de genade en over de De-Regno-meditatie van St.-Ignatius). We vinden er P. Ch. in terug met zijn voorliefde voor paradoxen, waaruit hij dan de waarheid distilleerde, vol schalkse humor en persoonlijke anekdoten, met subtiele redeneringen plotseling doorbroken met gevoel, eruditie vermengd met poëzie, de vaktheoloog, die nooit vergat dat hij ook priester en mens was. Enkele van de themata: Geloof en ongeloof; God, die de hele mens, ook zijn zwakheid en zijn stoffelijk lichaam en de hele schepping opneemt in zijn heilsplan; Jesus, die ook nu nog in de hemelse glorie ons voorgaat en ons betrekt in zijn ‘deugd van hoop’ met als voorwerp de voleinding van de wereldverlossing; Maria, Jesus' en ook onze moeder, en daarom ‘verplicht’ ons te helpen; de Kerk, ‘intolerant’ zoals een moeder intolerant is om haar kinderen te beschermen; het Pausdom, een Godsgeschenk dat ons Jesus' liefde zichtbaar maakt; pastoraal van de biecht; theologische beschouwingen en ‘leke-’ bedenkingen over de predikatie.
J. Van Torre
| |
Butterfield, Herbert, International Conflict in the twentieth century. - Routledge and Paul, London, 1960, 122 pp., 12 s. 6 d.
Er schuilt steeds een gevaar in een werk dat een bijdrage is tot een bepaald seriewerk (Religious Perspectives). Op de een of andere manier moet het passen in het vooropgezette schema, waar nog bij komt dat de bijdrage vaak niet geheel spontaan komt, maar vrucht is van een aanvaarde uitnodiging, misschien zelfs van niet aangedurfde weigering. We krijgen uit deze verzameling opstellen de indruk dat Butterfield zijn gedachten eens heeft laten gaan over verschillende aspecten van de hedendaagse wereld, en het een en ander wat hij al op papier had staan, heeft bijgewerkt en persklaar gemaakt. We vinden het anders moeilijk te verklaren hoe hij hier een heel stuk ten achter is gebleven bij zijn andere boeken. Niet alleen dat helderheid ontbreekt; we missen vooral het urgente dat het betoog in zijn vroegere beschouwingen klemmend maakte. Incidenteel treffen wij wel rake opmerkingen en flitsen van helder inzicht aan, maar problemen als de hedendaagse moraal, de angst, de wetenschappelijke methode en techniek, revolutie, gespleten Christendom enz. vragen om degelijker behandeling.
W. Peters
| |
Hebert, S.J., G., Les témoins de Jéhovah. - Editions Bellarmin, Montréal, 1960, 342 pp.
In België - voor Nederland heb ik geen cijfers gevonden.- getuigen zes duizend pioniers, ieder gedurende honderd uren per maand, van deur tot deur, voor Jehova. Zij verspreiden geschriften, waarin de godheid van Christus, de onsterfelijkheid van de ziel, het bestaan van de hel worden ontkend. Ze belijden de naderende wederkomst van Christus en het einde van de wereld. Zij geloven aan de 144.000 uitverkorenen in de hemel en aan de grote massa van gelukkigen hier op de wereld in een eeuwigdurend rijk. Een verbeten strijd tegen alles wat georganiseerde religie is, vooral tegen de katholieke kerk, kenmerkt hun optreden. Bijna iedereen in België is wel eens met deze sekte in contact gekomen. Binnen de katholiek-gezonde gemeente richten zij niet veel schade aan; het zijn vooral verbitterden of religieus-onderontwikkelden die hun ten prooi vallen. Maar juist daarom is het voor priesters en apostolisch gezinde leken een dringende noodzaak geworden zich op de hoogte te stellen van de leer en de methoden van deze Getuigen van Jehovah. Het boek van G. Herbert brengt de eerste uitgebreide wetenschappelijke studie over deze sekte: ontstaan en geschiedenis, leer en praktijk. Een uitgebreide bibliografie, referenties en cijfers stellen de lezer in staat te oordelen over het goed recht van wat naar voren wordt gebracht. Graag hadden wij een hoofdstuk gewijd gezien aan de psychologie en de gedragingen van een Getuige. Daar deze personen ongevraagd overal aankloppen is het voor de gelovige nuttig te weten hoe hij hen met christelijke naastenliefde én vastberaden katholieke gezindheid de deur moet wijzen. Heeft het daarentegen wel zin, zo lang over het weinig stichtelijk privaat leven van de leiders dezer sekte uit te weiden? De schrijver meent hierin een argument te vinden tgen de authenticiteit van de beweging. Wij twijfelen aan de geldigheid van zulk een argument. De persoonlijke heiligheid is een bewijs voor de zending van Christus die aanspraak maakte
op zijn Godheid, zij is dit echter nooit geweest voor de leiders van een religie, ook niet voor onze Pausen. Laten wij die schandalen terzijde. Het ontbreekt waar- | |
| |
achtig niet aan argumenten om het onsamenhangende en absurde van deze sekte te bewijzen.
A. Vandenbunder
| |
‘Connaître la Bible’. Isaïe I. Jérémie. - Desclée De Brouwer, Brugge, 1960, 160-192 pp., geïll., Fr. 69 (ieder).
Zonder twijfel mag erkend worden dat met de eerste twee deeltjes van deze reeks de bedoeling der auteurs, een werkgroep, een schone en geslaagde verwezenlijking vond. Ze beoogden een inleiding te bieden die de bijbelse schrijver en zijn werk goed situeert in de geschiedenis en het geografische milieu; een beknopt commentaar waaruit alle eruditie geweerd wordt en dat parallel loopt met de tekst; een rijke illustratie (foto's, kaarten, tabellen) als een tweede, toelichtende uitleg. Dit alles is pretentieloos, anoniem, maar tevens discreet, sober en keurig afgewerkt. Als vertaling werd die van J. Steinmann gebruikt, aansprekend in haar directheid en niet terugschrikkend voor een tamelijk rauw woord. Wellicht zal meer dan een lezer zich afvragen op welke basis men de datering der teksten vaststelt en de volgorde bepaalt. Dat hypothese noodzakelijk is en vaak verhelderend werkt geeft iedereen toe, maar mag men zo ver gaan in een ‘ordening’ die soms gaat lijken op een tamelijk willekeurig verplaatsen? De typografische verzorging verdient alle lof.
J. Lambrecht
| |
Dupont, O.S.B., Jacques, Les sources du livre des actes. Etat de la question. - Desclée de Brouwer, Brugge, 1960, 172 pp., ing. Fr. 135.
Dit boek van de bekende en produktieve exegeet, Dom J. Dupont, handelt niet rechtstreeks over de Handelingen der Apostelen. Het is gewijd aan de studie en de kritiek van de exegetische onderzoekingen die de bronnen willen bepalen waaruit de Handelingen heten opgebouwd te zijn. Het valt uiteen in twee delen volgens de twee richtingen in de exegese der laatste zeventig jaren. De ‘Quellenkritik’ hield zich vooral bezig met de omschrijving van de bronnen die Lucas gebruikte. De ‘Formgeschichte’ bestudeerde in het voorhanden literair materiaal het verband met het leven van de primitieve gemeente. Zoals Dom Dupont zelf besluit, is de indruk van een dergelijke studie nogal negatief: ze stelt vooral de onenigheid onder de exegeten in het licht. Anderzijds leert de confrontatie van die meningen toch heel wat over de samenstelling van de Handelingen, vooral dan dat ze niet ineens zijn neergeschreven, maar de vrucht zijn van een bewerken en herbewerken van bronnen die zelf wellicht teruggaan op nota's van de auteur. Dit werk is uiteraard lectuur voor mensen die enigszins vertrouwd zijn met de vakexegese.
J. Vercruysse
| |
Barbier, Joseph, La prière chrétienne à travers l'oeuvre de Charles Péguy. - Les Editions de l'Ecole, Parijs, 1959, 200 pp.
S. onderzoekt de bronnen van Péguy's gebed: niet alleen worden talrijke thema's en symbolen door de H. Schrift en door de liturgie geïnspireerd, maar ook de typische ‘mondelinge’ gebedsstijl van zijn christelijke poëzie staat opvallend onder de invloed van de bijbellyriek. Verder laat S. uitkomen hoe de geest van de zaligheden als voorwaarde voor het christelijk gebed authentiek wordt aangetroffen in Péguy's berouw en hoop, vreugde en contemplerende liefde. In zijn werk verschijnt dan ook een zuiver christelijk beeld van de Moeder van God. Niet alleen de strenge klaarheid van deze ‘school’-uitgave is merkwaardig, maar tevens de sobere en theologisch-verantwoorde vroomheid van deze analyse.
G. Jacqmotte
| |
Wagner, M. en Fink, A., Wallfahrten heute. - Prestel Verlag, München, 1960, 147 pp., rijk geïll., geb. D.M. 12.80.
Van een tiental bedevaartplaatsen wordt hier de eigen fenomenologie geschetst: Jeruzalem, Lough Derg in Ierland, Kevelaar, Lourdes, Fatima, Ronchamp, Altötting, Mariazell, Czestochowa in Polen. Tien auteurs getuigen over wat hen in de bedevaart heeft aangegrepen. Elke bijdrage is uitgegroeid tot een sterk stuk reflexie op het Christendom, niet zoals het gedacht wordt in zijn theologie, maar zoals het geleefd wordt in zijn tocht naar God, waarvan elke bedevaart een concrete uitdrukking is. Nergens doet het boek naïef aan. Deze nuchtere en vaak kritische bladzijden zijn van een dwingende geloofskracht. Veertig pagina-foto's van meester-fotografen getuigen op hun manier van de incarnatiewaarde van de bedevaart.
J. Degraeve
| |
Literatuur
Coolen, Antoon, Stad aan de Maas. Roman. - Nijgh en van Ditmar, Den Haag, 1960, 272 pp., f 9.90.
| |
| |
Antoon Coolen heeft zijn publiek weer eens verrast met een typisch Coolen-boek, de kroniek van een oud, wat vereenzaamd stadje aan de Maas, de vroegere vesting Grave. In zulk een werk is Coolen onovertroffen. Hij vertelt hier, ernst en luim dooreen wevend, over burgerij en kleine luiden, over straten en steegjes, over plechtigheden en feesten, over menselijke goedheid en menselijke miseries en weet zo op meesterlijke wijze het dagelijkse doen en laten van het stadje te evoceren. Hoewel het geheel een naast-elkaar is van vele gebeurlijkheden, zijn er toch enkele figuren, als b.v. dokter Meerdink, en enkele gebeurtenissen, als b.v. de bouw der brug over de Maas, die alles tot een eenheid verbinden. Hoe langer hoe meer gaat het raadsel, het mysterie ‘mens’ Coolen boeien en hoe langer hoe groter ook wordt het mededogen, waarmee hij de mensenwereld om zich heen waarneemt. Het is moeilijk de toppunten in Coolens oeuvre aan te wijzen; toch geloof ik dat Stad aan de Maas een dier toppunten zal blijven uitmaken.
J. van Heugten
| |
Cesbron, Gilbert, Il suffit d'aimer. - R. Laffont, Parijs, 1960, 216 pp., ing. NFr. 6.
‘Il suffit d'aimer’ is de titel van een pas uitgekomen film over Bernadette, door Georges de La Grandière (Monsieur Vincent), waarvoor G. Cesbron het scenario heeft geschreven. De dialogen wisselen af met filmisch beschrijvende bindteksten. Het historisch verloop van de feiten wordt van zeer nabij gevolgd en de historische waarheid - in tegenstelling met Werfel's Lied van Bernadette - strikt geëerbiedigd. Filmisch gezien bevat dit scenario een aantal - soms meesterlijke - vondsten; ondanks het heel eigen genre is het bovendien een zeer leesbaar boek geworden, een met liefde en ontroering afgelegd getuigenis, dat een eervolle plaats inneemt naast Auclair en Michel de Saint Pierre.
L. Monden
| |
Vestdijk, S., Een moderne Antonius. Roman. - De bezige Bij, Amsterdam, 1960, 252 pp., f 9.75.
Bij het verschijnen van een nieuw opus van Vestdijk is gewoonlijk de eerste intrigerende vraag: wat voor soort roman is er nu weer uit zijn pen gevloeid? een historische, realistische, pathologische, visionaire, apocalyptische? Boven genoemd boek is van het pathologische genre, dat grenst aan het visionaire. Het is de geschiedenis van een burgerlijk heer, die lijdt aan hallucinaties en wel in die mate, dat het de lezer duizelig maakt en hij niet meer weet wat als realiteit, wat als hallucinatie voorgeschoteld wordt. Daardoor ook wordt het taaie lectuur. Het is te zeer een mengsel van werkelijkheid en fantasterij. Heeft het geheel een symbolische zin? Ook dit is niet duidelijk. Bij Vestdijk weet men tevoren dat zijn roman het werk van een uiterst knap en vakkundig schrijver is. Doch die knapheid drukt vaak het vitale, het spontaan opbloeiende leven dood. Dit lijkt mij ook hier het geval. Rond deze Olivier, die overal duiveltjes ziet en de wonderlijkste, onmogelijkste dingen beleeft, bloeit geen leven op en wordt geen menselijk interesse gewekt, hoe knap en intelligent deze studie over een gehallucineerde ook mag geschreven zijn.
J. van Heugten
| |
Greene, Graham, Genezen verklaard. Vert. - Uitg. Contact, Amsterdam, 1961, 287 pp., f 7.90.
De nieuwe roman van Graham Greene stelt in alle opzichten te leur. Het is het werk, en niet eens een bijzonder goed werk, van een verbitterde. Er schijnt veel autobiografisch in het boek te steken, wat echter voor een niet-kenner van Greene's persoonlijke aangelegenheden van weinig belang is. Er is natuurlijk veel dat de hand van de meester verraadt, de beschrijving van sfeer en uitzicht van de rimboe, de voorstelling der melaatsen, de karakterizering van de dokter en van Querry enz. Maar daarnaast is er veel zwaks en moeilijk aanvaardbaars. Rijcker is een onmogelijke karikatuur en zijn vrouw is niet veel meer. Welke demon heeft de schrijver toch verleid om al wat katholiek is, de missionarissen incluis, als onuitstaanbaar of kinderachtig voor te stellen en de twee atheïsten alle sympathie te schenken? Er zit te veel persoonlijke gekrenktheid en verbittering in het boek, ten gevolge waarvan er te veel lijnen scheef getrokken zijn, om zich in de serene sfeer der kunst te kunnen handhaven. Ik beschouw de roman als een treurige mislukking.
J. van Heugten
| |
Weyrauch, Wolfg., Mein Schiff das heisst Taifun. - Walter Verlag, Olten, 1959, 179 pp.
Als lid van de bekende ‘Gruppe 47’ gaat Weyrauch de laatste jaren steeds meer de weg der literaire experimenten op. Vandaar het speciaal cachet van al de verha- | |
| |
len in deze bundel. Meestal zijn het uitgebreide beschrijvingen van belevingen, die slechts enkele minuten duren. De mens verschijnt er als een wezen dat overspoeld wordt door de veelheid der objecten, die haast onafhankelijk van hem bestaan. Op zijn best zou men nog kunnen zeggen dat de mens zelf ook een object is onder al het bestaande. Nog slechts één eigenschap constitueert zijn menszijn: hij ziet. Hij ziet hoe de dingen veranderen, bewegen, zichzelf tegenspreken en vernietigen. Deze ervaring is zelfs zichtbaar in het woorden taalgebruik: i.p.v. te zeggen ‘de zon schijnt’, wordt datzelfde in alle mogelijke varianten als vraag, negatie, bevestiging, mogelijkheid enz. omschreven. Maar deze veelheid is geen rijkdom. Het is gespletenheid. En dit is een gevaarlijke beleving voor een schrijver. Maniërisme en andere pseudo-kwaliteiten dringen dan zo gemakkelijk binnen in de verwoording van die beleving.
M. De Wachter
| |
Filosofie
Luijpen, Dr. W., Existentiële fenomenologie. - Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 1959, 333 pp., geb. f 18.50.
Het werk van de bekende lector aan het Filosoficum der PP. Augustijnen te Eindhoven bedoelt een hulp te zijn tot wijsgerig denken in de geest van fenomenologie en existentie-filosofie. Het benadert daartoe de traditionele wijsgerige vragen vanuit het ‘fait primitif’ van de existentie: vanuit de grondintuïtie van het op elkaar betrokken zijn van menselijke subjectiviteit en wereld. In hoofdstuk I wordt de vraag naar het absolute gesteld, zowel vanuit de ervaren ‘Unheimlichkeit’ van deze twee-eenheid als vanuit het traditioneel vragen naar het laatste ‘waarom’. Een rationele verantwoording van de zinvolheid dezer metafysische vraagstelling komt eerst in IV aan de orde, als vervolg op een kritische beschouwing van de ontoereikende interpretatie der menselijke vrijheid door Sartre en Heidegger. Tevoren zijn dan onder II en III resp. de menselijke rationaliteit en intersubjectiviteit beschrijvend getypeerd. De betekenis van dit werk is naar onze mening allereerst gelegen in de systematische opbouw en uiteenzetting van een wijsgerige gedachtengang in de sfeer van Heidegger, Sartre en Merleau Ponty. Daardoor is het een handleiding tot het verstaan van zeer veel hedendaagse publikaties en bovendien een uitnodiging tot directe kennismaking met de eigen tekst dezer voortdurend geciteerde filosofen. Bovenal is het een zeer goed leesbare neerslag van een volhardend pogen om het wijsgerig denken in zijn traditionele samenhang intens te vernieuwen: een oproep tot kritische stellingname en verdere arbeid in wijsgerige kring. Ter oriëntatie van de lezers van dit tijdschrift vragen wij ons af, of de aangeduide grondintuïtie van de geschetste gedachtengang niet zo dominant is gebleven, dat deze fenomenologie tot een leer van de mens en zijn wereld werd beperkt. De historische schetsen, die telkens de probleemstelling inleiden, zijn weinig diepgaand en blijven daardoor een blok in de ontwikkeling der gedachte; van
binnenuit benaderd zouden niet alleen de Griekse filosofen en de grondleggers van het moderne denken, maar ook en met name de geciteerde eigentijdse denkers minder gefixeerd en meer in de diepste dynamiek van hun eigen ontwerp worden verstaan. Zoals merkwaardigerwijze Heideggers typering ‘de mens is het zijnde, wie het in zijn zijn om dat zijn zelf gaat’ steeds wordt weergegeven zonder het woordje ‘zelf’, dat voor Heidegger bijzondere verwijzende betekenis heeft. Wij hebben nu de indruk, op de uitwerking van één grondgedachte te worden vastgelegd en daarin te worden gevangen; een indruk die nog wordt versterkt door de nogal oppositionele weergave der traditie van wijsbegeerte en wetenschap. De verzorging van de uitgave verdient alle lof; we willen slechts de wens uiten, dat de in de onlangs verschenen Engelse vertaling aangebrachte tekstindelingen en toegevoegde registers ook in een volgende Nederlandse druk worden opgenomen.
Mich. Marlet
| |
Arntz, O.P., J.Th.C., De liefde in de ontologie van J.P. Sartre. - Drukkerij Gebr. Janssen N.V., Nijmegen, 1960, 350 pp.
Deze Nijmeegse dissertatie behandelt Sartres opvatting over de liefde. Daartoe worden eerst twee hoofdstukken gewijd aan Sartres fenomenologische ontologie en de structuur van het ‘pour-soi’, vervolgens wordt de fundamentele houding en de concrete relatie tot de ander uiteengezet. In het vijfde hoofdstuk geeft de S. zijn interpretatie. De meeste aandacht wordt hierbij geschonken aan de merkwaardige tegenstelling tussen Sartres opvatting, dat we met de ander wezenlijk in conflict leven, zijn befaamde: ‘L'enfer, c'est les Autres’ (niet ‘sont’, zoals enige malen hier wordt geschreven), en zijn
| |
| |
eveneens bekende benadrukken van de menselijke solidariteit. Dit laatste zien we ten overvloede duidelijk voor ogen in Sartres herhaaldelijk opkomen voor verdrukten (Hongarije, Algerije b.v.). De oplossing die Arntz voor deze schijnbare tegenstelling voorstelt is, dat ‘L'Etre et le Néant’ ons de mens van de kwade trouw beschrijft en deze ontologie moet dienen om de kwade trouw te onderkennen en zo te brengen tot een ethica, die ons weliswaar niet authentiek kan doen zijn, maar tenminste kan helpen om authentiek te handelen. Zowel deze interpretatie als de daaraan voorafgaande uiteenzetting wordt op zeer scherpzinnige wijze gegeven. Daardoor werd dit boek m.i. een der beste boeken, die over S. zijn verschenen en neemt men gaarne de wat schoolse vorm op de koop toe. Persoonlijk menen wij, dat het geheel aan leesbaarheid en zelfs aan helderheid zou hebben gewonnen, als nog wat meer was uitgegaan van de ondergrond van Sartres filosoferen, nl. zijn eigen beleven, en de eerste hoofdstukken nog meer Sartre alleen aan het woord hadden gelaten. Dat het boek eindigt met te wijzen op het kernpunt van deze speciale filosofie van waaruit alle vragen aan Sartre moeten worden gericht, zonder dat de S. zelf hierop ingaat, pleit voor de S. Een van de moeilijkste antwoorden zou dan geweest zijn wat deze aldus geinterpreteerde filosofie eigenlijk aan waarheidsgehalte bevat, waarom Sartre niet toekomt aan een ontologische structuur bij de mens zonder kwade trouw enz. Dr. Arntz heeft zich echter terecht gehouden aan de moeilijke opdracht die hij zichzelf heeft gesteld en daarmee aan de Nederlandse literatuur over het existentialisme een bijdrage geleverd waarom andere taalgebieden ons mogen benijden en die door ieder die zich met Sartre moet bezighouden behoort te worden geraadpleegd.
J.H. Nota
| |
Stallaert, Drs. Mr. Luud, Waarheid en Vrijheid, - N.V. Uitgeverij De Forel, Rotterdam, z.j., 82 pp., f 3.90.
Dit boekje van goed tachtig pagina s is een Nederlandse bewerking van Martin Heidegger's Vom Wesen der Wahrheit. dat in 1943 verschenen is. Zijn wijsgerige geschriften in het algemeen geen ontspanningslectuur, bij Heidegger culmineert het gebruik van een meta-taal soms tot het rondtasten in een meta-duisternis. Toch zullen wijsgerig geïnteresseerden in ons land de bewerker dankbaar zijn, dat hij althans één werkje van deze invloedrijke filosoof voor hen meer toegankelijk heeft gemaakt. Heidegger verstaat de kunst een zo traditioneel begrip als waarheid op scherpzinnige wijze van zijn vanzelfsprekendheid te ontdoen, en daarbij de vraag naar het wezen der waarheid opnieuw en origineel aan de orde te stellen. Of hierbij de ‘homoiosis’ niet te zeer wordt opgeofferd ten bate van de ‘alètheia’ mag hier onbesproken blijven. De bewerker verdient alle lof voor de kundige wijze waarop hij zich van zijn taak heeft gekweten, al hadden wij persoonlijk graag gezien, dat ook de laatste hoofdstukjes meer het karakter van een bewerking hadden gekregen.
H.v.d. Lee
| |
Barrett, William, Irrational Man. - W. Heinemann, London, 1961, 278 pp., 21 sh.
Deze ‘study in existential philosophy’, zoals de ondertitel luidt, verscheen in 1958 in Amerika en nu in 1961 in Engeland. Het is ongetwijfeld een der allerbeste werken over de existentie-filosofie en, in het algemeen, over de hedendaagse geestesstromingen, kortom over de twintigste-eeuwse mens. Barrett is meer dan een helderdenkend en erudiet filosoof; hij heeft artistieke voelhoorns en schrijft beeldend en boeiend. Telkens verrast hij door in- en uitzichten, die treffen door hun juistheid en scherpzinnigheid. Zijn boek beperkt zich vrijwel tot Europa en wil zijn landgenoten in de U.S.A. inleiden tot de geestesgesteldheid van de huidige Europese mens. Ook wijdt hij een intelligent hoofdstuk aan de moderne kunst. Nietzsche en Kierkegaard beschouwt hij natuurlijk als de hoekstenen en Heidegger - ook Sartre, hoewel in mindere mate - als de voltooier der nieuwe filosofie. Dit alles is niet nieuw, maar zijn beschouwing is zo persoonlijk, zo intelligent en overtuigend, dat alles als nieuw aandoet. Ik geloof niet dat er in Europa een zo revelerend boek over het existentialisme geschreven is.
P. van Alkemade
| |
Jaspers, K., Socrates, Boeddha, Confucius, Jezus, vert, en inl. Dr. J. Sperna Weiland. - Erven J. Bijleveld, Utrecht, 1960, 174 pp., f 8.90.
Dit deel uit de serie ‘Wetenschap en Bezinning’ is een vertaling van het eerste gedeelte uit Jaspers' bekende werk: Die grossen Philosophen. Naar aanleiding hiervan schreef prof. Mulders al een artikel in Streven (juni 1959, p. 860 vlg.) over ‘Jezus als filosoof’ en wees vooral
| |
| |
op Jaspers' merkwaardige en ondeskundige wijze van spreken over Jezus. De vert. voelt dat blijkbaar ook zelf enigszins aan en zegt, dat ook boeddhisten zich waarschijnlijk niet erg gelukkig zullen voelen met deze opvattingen omtrent Boeddha, maar hij meent dat het boek toch moet worden vertaald, omdat het onze kennis zal verrijken en ons inzicht verdiepen. Dit geldt ongetwijfeld over de filosoof Jaspers wanneer hij over de filosoof Socrates spreekt, maar heel zeker niet wanneer hij zich eraan waagt zijn visie op Jezus te geven. Dit is geen wetenschap meer, geen verrijking van kennis, maar een demonstratie van onkunde, en men had meer bezinning bij de vertaler gewenst alvorens hieraan te beginnen. Wij hopen op revanche door een nieuwe vertaling van Kierkegaard in dezelfde serie.
J.H. Nota
| |
Sociologie
Het Schoolpact en zijn toepassing. - Centrum voor politieke, economische en sociale Studiën, Brussel, 1960, 304 pp., ing. Fr. 90.
Het Centrum voor Politieke, Economische en Sociale Studies (van de Christelijke Volkspartij) publiceert hiermee als afzonderlijk boek een studie die ook uitgegeven werd als bijzonder nummer van het Tijdschrift voor Politiek. Alle officiële teksten in verband met het schoolpact (tot en met de vóór 1 augustus 1960 als uitvoeringsregelingen verschenen Koninklijke Besluiten) werden erin samengebracht en uitvoerig gecommentarieerd. Een bondig overzicht van de historische evolutie van het schoolprobleem in België leidt de documenten in. Als eerste werk in zijn genre verdient het de ruime belangstelling van allen die bij het Belgisch onderwijs zijn betrokken. Gezien de voortdurende ontwikkeling van het onderwijs, zo in de secundaire als in de hogere cyclus, mag men hopen dat regelmatig dergelijke documentatie ter beschikking zal gesteld worden om in ruime lagen der publieke opinie een verlichte belangstelling te wekken voor dit steeds belangrijker sociale vraagstuk.
J. Kerkhofs
| |
Rémond, René, Les Catholiques, le communisme et les crises 1929-1939 (Collection ‘Kiosque’ nr. 7). - A. Colin, Parijs, 1960, 287 pp.
Een vlot geschreven en mooi uitgegeven boekje over een thema dat meer dan ooit belangstelling verdient, nl. de strijd tussen ‘links’ en ‘rechts’ in de katholieke milieu's. Schr, behandelt hier, met een overvloed van citaten en concrete gegevens, de geschiedenis van die strijd in Frankrijk tussen 1929, toen de Paus in een brief aan de Aartsbisschop van Rijsel bevestigde dat christelijke syndicaten goed en noodzakelijk waren, en 1939, toen het ‘linkse’ element in het Franse katholicisme welhaast geheel door ‘rechts’ werd opgeslorpt. Tussen deze twee jaartallen was de katholieke opinie verdeeld over zulke belangrijke kwesties als de ‘vredespolitiek’ van Briand, de agressie van Ethiopië, de volksfrontregering van Blum, de Spaanse burgeroorlog en het fascistisch gevaar. Schr. heeft heel zorgvuldig het feitenmateriaal verzameld en uit deze feiten blijkt voldoende de juistheid van zijn stelling, nl. dat er zich tussen 1929 en 1939 een geleidelijke evolutie van ‘links’ naar ‘rechts’ heeft voorgedaan in de rangen der katholieken. Jammer genoeg gaat schr. niet dieper op de zaak in. Het ‘waarom’ van de geschetste evolutie kan men uit dit boekje niet leren; op geen enkel ogenblik schijnt schr. te beseffen dat dit diepergaand ‘waarom’ ten slotte, in een breder historisch perspectief gezien, het enige is dat belang heeft.
M. Grammens
| |
Weber, A., Kulturgeschichte als Kultursoziologie. - Piper-Verlag, München, 1960, 512 pp.
De tweede uitgave van dit boek van een der meest vooraanstaande sociologen der oudere school is een postume hulde aan een typisch Duitse cultuurmens. De auteur wandelt door de grote culturen zowel van de oudheid als van het moderne avondland om telkens de eigen aard ervan te situeren in zijn sociologische contekst, in het verleden de trekken van het actuele te onderkennen en in het actuele de mislukkingen van het verleden te duiden. Expliciet sluit Weber hierbij elk filosofisch begrijpen van de geschiedenis uit om zich te beperken tot ‘empirisches Gestalts- und Wesens-Begreifen, Bewegungs- und Richtungs-Erfassen’ (p. 25). Het geheel lijkt ons een hoogtepunt en tevens een eindpunt van een bepaalde periode uit de Duitse sociologie; zonder de samenwerking van grote researchgroepen in langdurige en exacte ontledingen van de voorbije en eigentijdse cultuurgemeenschappen zal er wel geen bevredigende synthese van deze aard meer geschreven worden.
J. Kerkhofs
| |
| |
| |
Varia
Wellen, Dr. G.A., Theotokos, eine ikonographische Abhandlung über das Gottesmutterbild in frühchristlicher Zeit. - Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 1960, 260 pp.
Dit Nijmeegse proefschrift, waarop Dr. Wellen 9 december j.l. cum laude promoveerde, is gewijd aan de iconografie der Moeder Gods tijdens de periode die voorafgaat aan de Beeldenstrijd. Juist de betrekkelijk geringe omvang van het bewaard gebleven materiaal maakt de studie daarvan bijzonder moeilijk, enerzijds omdat voorafgaande iconologen de Produkten dezer periode veelal stiefmoederlijk behandeld nebben, anderzijds omdat juist het geringe aantal der getuigenissen kan leiden tot een vertekend beeld. De schrijver geeft, geruggesteund door een groot aantal interessante afbeeldingen, een helder beeld van de ontwikkeling der onderscheiden typen die wij in de Mariabeeltenis dier eerste eeuwen tegenkomen. Het kernpunt van zijn werk is wel te zoeken in zijn uitvoerige bespreking van de mozaïeken van de Triomfboog in Santa Maria Maggiore te Rome, die de dogmaverklaring van Maria's Goddelijk Moederschap, op het Concilie van Ephesus vastgesteld, onderlijnen en de zeer boeiende uiteenzetting over aard en voorstelling van de mozaïeken in de concha, die er tot in de 13de eeuw bij aansloten. Dit boek vormt een welkome verrijking van de nog schaarse literatuur over dit onderwerp. Het werd uitgegeven met steun van de Ned. Organisatie voor Zuiver Wetenschappelijk Onderzoek (Z.W.O.).
Timmers
| |
Bergeyck, Jac., De levende doden. - N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen, Amsterdam, 1960, 207 pp., Fr. 140.
Jac. Bergeyck is de schuilnaam van een zeer bevoegd volkenkundige, bijzonder vertrouwd met de Baluba-stammen uit Noord-Katanga. Zijn boek kan men geen roman noemen, maar wel een groot verhaal, dat ons door de dagelijkse levensgewoonten van en rond een inlands gezin inwijdt in de onvermoede diepten van de Afrikaanse psyche. De auteur benadert met grote openheid en eerbied de Afrikaanse gewoonten en eigenheden; met zijn scherpe opmerkingsgave doet hij ons in talloze concrete gegevens meevoelen met de dynamische levensbeschouwing van de bantoe-volkeren; van een rationeel begrijpen is hier geen sprake. Heel het aardse bestaan, dat essentieel een mededelen van ‘leven’ is, beweegt zich onophoudelijk tussen de twee polen die voorouders en nageslacht zijn. Een vermeerdering of vermindering van levensintensiteit kan enkel verklaard worden door de gunst of de ongenade van de voorouders of van de Geest, die alle leven beheersen. De eigen stijl waarin Bergeyck zijn boek schreef, nl. een nevenschikking van korte zinnen, die concreet beschrijvend en meteen psychologisch sterk geladen zijn - net als in de Bantoetalen -, verhoogt de mogelijkheid om zich in te leven in de wereld die ons nog zo vreemd is.
H. De Decker
| |
Schneider, R., Ziegler, L., Briefwechsel. - Kösel Verlag, München, 1960, 265 pp., D.M. 14.50.
Deze briefwisseling loopt van 1935 tot 1956, d.w.z. over een der meest beproefde perioden uit de geschiedenis van het Duitse volk. Beide auteurs getuigen van een grote bezorgdheid om het geestelijk welzijn van hun tijdgenoten, met wie zij zich lotsverbonden weten. Hun correspondentie draagt het stempel van een rijk gevoelsleven en van diepe menselijkheid. Zij getuigt van een zware strijd tegen de chaos van het kwaad. Om daarin orde te brengen moet de mens zich verheffen boven alle tijdelijk goed. Naast de briefwisseling vonden een radiorede van Schneider over Ziegler en een kerstboodschap van Ziegler, Evangelischer Friede, een gelukkige plaats in dit boek. De lezing van deze verzameling zal al wie de zin van het lijden en een christelijke visie op de geschiedenis probeert te begrijpen, ten zeerste interesseren.
M. De Wachter
| |
Le Brun-Keris, G., Sur la dérive de Moscou (Omnes Gentes). - Edit. Fleuras, Parijs, 1960, 128 pp., ing. NFr. 7.
De auteur, Frans politicus en wereldreiziger, geeft hier de neerslag van zijn jarenlange observatie van de psychologie der verschillende volkeren die hij bezocht. In de meeste niet-westerse landen (de mohammedaanse gebieden, India, Afrika) vormt de bestaande collectieve psychologie, veel meer dan de economische behoefte, de bijzonderste troef voor de communisten. Het boekje getuigt van rijke ervaring en sterk persoonlijk inzicht, al zijn sommige beweringen wel aanvechtbaar.
J. Kerkhofs
|
|