| |
| |
| |
Religieuze kroniek
Kerk en Staat in Polen in 1960
Zyrill Boldirev
IN de vraag naar de verhouding tussen Kerk en Staat in Polen is in de eerste plaats, zo niet uitsluitend, de Rooms-Katholieke Kerk bedoeld. Orthodoxen, Evangelischen, Joden en Mohammedanen en de verschillende sekten tellen samen hoogstens een miljoen leden, iets meer dan 3% van de bevolking. Dit wil echter nog niet zeggen, dat de overige 97% zonder meer ‘katholieken’ zijn. Alles hangt er van af, wat men daaronder verstaat. Bedoelt men ermee alle in de Kerk gedoopten die zich niet uitdrukkelijk tot een andere godsdienst bekennen? Of alle in de Kerk gedoopten die zich bewust als lid van de Kerk blijven beschouwen? Of, ten slotte, alleen de praktizerende gelovigen? In het eerste geval moet men bijna alle communistische leiders in Polen, met Gomulka en Cyrankiewicz aan het hoofd, katholieken noemen. Volgens de tweede opvatting, welke in de officiële statistieken van alle niet-communistische landen wordt toegepast, moet men het aantal katholieken in Polen op ongeveer 27 miljoen schatten op een totale bevolking van 30 miljoen. Daar zijn dan de brede massa's van communistische partijleden mee inbegrepen, alsook grote groepen van de vroegere middenklasse en de grote meerderheid van de intellectuelen, die alleen uit traditie bij de kerk blijven, hun kinderen laten dopen en hun eerste communie laten doen, voor de Kerk trouwen en een kerkelijke begrafenis wensen. Heel diep zit dit katholicisme dan ook niet: niet alleen wordt in Polen nog steeds veel gedronken en neemt men het niet zo nauw met het zesde gebod, noch met het openbaar of privé eigendomsrecht, maar ook houdt men er totaal inconsequente opvattingen op na betreffende de kerkelijke dogma's en alle min of meer ‘lastige’ voorschriften van het kerkelijk recht of de kerkelijke discipline.
| |
De feitelijke toestand
Enquêtes zijn in Polen bijzonder populair, en een en ander valt daar wel uit te leren. Toen onlangs zulk een onderzoek werd georganiseerd door de radio, verklaarden 78,3% van de inzenders zich katholiek; 12% weigerden op deze vraag te antwoorden: ondanks alle beloften van discretie weet men immers nooit wat er achter zulke vragen schuilt; 5,3% verklaarden geen belangstelling te hebben voor religieuze zaken; slechts 4,3% noemden zich atheïst. Ofschoon dus minstens 90,3% (plus waarschijnlijk nog een deel van diegenen die zich onverschillig noemden) christenen zijn - ten minste volgens onze tweede definitie - zijn er onder hen slechts 30% die de abortus veroordelen, en slechts 20% zijn van oordeel dat de verspreiding van het Evangelie eigenlijk toch wel belangrijk is. Zulk een gebrek aan logica kan men misschien nog begrijpen bij een zo breed opgezet onderzoek, dat zich uiteraard tot tienduizenden van een zeer verschillend ontwikkelingsniveau richt. Maar wat dan te denken van de enquête die onlangs door de Academie voor Wetenschappen gehouden is bij 1341 leden van de intellectuele elite? Van deze professoren en geleerden verklaarden 721
| |
| |
zich trouw aan de Kerk, waarvan 342 praktizerende katholieken, 182 gelovig zonder regelmatig naar de kerk te gaan, 225 alleen maar uit traditie. Verder noemden 150 zich onverschillig, 332 sceptisch. Slechts 110 noemden zich onomwonden vijanden van de godsdienst. Op de vraag met wie zij zich vooral solidair voelden, antwoordden slechts 53: met de eigen geloofsgenoten; 445: met de intellectuelen van een andere overtuiging of van een ander vak; 228: met de eigen vakgenoten; 133: met progressief denkenden; slechts 54: met de communisten. In een gelijksoortige rondvraag bij studenten noemden 70% zich katholiek, doch ook 70% beweerden socialist te zijn. Ten slotte blijkt uit nog een andere enquête dat de helft van de meisjes ertegen zijn als maagd het huwelijk in te treden.
Men doet er goed aan, deze feitelijke toestand voor ogen te houden. Anders krijgt men een verkeerd beeld van het katholicisme in Polen en van de moeilijkheden waar de hiërarchie en de kleine minderheid van trouwe en actieve gelovigen voor staan, die in het katholicisme nog iets anders willen zien dan een traditiegoed, een gevoelsaangelegenheid of een politieke macht. Ongetwijfeld betreffen bovenstaande gegevens slechts een gedeelte van de bevolking: de min of meer ontwikkelden, die bereid of in staat zijn om op zulke enquêtes te antwoorden. Maar van deze bevolkingsgroepen hangt de toekomst van de Kerk in Polen af. Als zij afvallen, zijn na hoogstens twee generaties de arbeidersjeugd en de landbouwbevolking, die thans nog bijna volledig gelovig is, evenzeer ontkerstend als in Rusland of in vele landen van West-Europa en Skandinavië.
De verhouding tussen Kerk en Staat moet dus niet uitsluitend beschouwd worden van uit een zuiver politiek standpunt. Al te vaak luidt de vraag alleen maar: zal het katholicisme zich als de enig weerbare en ongebroken macht tegenover het communistisch systeem en in een communistische maatschappij kunnen handhaven? Wie de huidige religieuze toestand in Polen van uit dit begrensde standpunt beschouwt, ziet het belangrijkste over het hoofd en begrijpt niets van de Kulturkampf die hier aan de gang is. Hem ontgaat ook de hele tragiek van het episcopaat, de clerus en gelovige leken die zich voortdurend in zeer ernstige gewetensconflicten en niet zelden in een volkomen uitzichtloze situatie bevinden. Nog veel minder begrijpt hij, hoe zelfs verwoede godsdiensthaters onder de staats- en partijleiders vaak door pijnlijke gewetenswroegingen worden geplaagd.
De strijd gaat om de zielen, de harten, het intellect van de jeugd, om de geest en de inhoud van het openbare en het privé-leven, tussen twee waarheden, tussen twee interpretaties van het menselijk bestaan, die met elkaar onverenigbaar zijn. Consequent moet het doel van beide partijen zijn, niet de personen, maar de leer van de tegenstander uit te roeien. Het politiek realisme gebiedt echter rekening te houden met het feit dat geen van beiden daar voorlopig toe in staat is. Men zoekt daarom naar tussenoplossingen, die echter niets afdoen van de harde principiële tegenstelling. Al het gepraat over vreedzame coëxistentie en verdraagzaamheid is hier huichelarij of kortzichtige zelfbegoocheling. Tussen het communisme en het katholicisme is slechts verdraagzaamheid tegenover personen mogelijk, nooit echter betreffende de leer.
| |
De principiële houdingen
Deze onwrikbare stelling wordt in Polen niet door iedereen gevolgd. Van katholieke zijde zijn er twee tendensen die zich door een bedrieglijk optimisme
| |
| |
laten begoochelen en de kloof tussen godsdienst en atheïstische staat menen te kunnen overbruggen. De eerste, die bijzonder actief geweest is tussen 1945 en 1947 en later onmiddellijk na de Oktoberrevolutie van 1956, wil het communisme ‘dopen’; ze meent het aldus te kunnen uithollen en het van zijn materialistische kern en zijn wezenlijke godsdienstvijandschap te ontdoen. De tweede richting vereert het communisme, dat hier de onschuldiger naam van socialisme krijgt, als de hoogste verworvenheid van het mensdom en meent, oprecht of schijnheilig, dat de Kerk ook heel goed in het leninistisch-marxistisch paradijs kan bestaan. De aanhangers van deze beide stellingen vormen de kern van de sociaal-progressistische Pax-beweging, die onder de leiding van Boleslaw Piasecki in het naoorlogse Polen een zeer omstreden rol heeft gespeeld.
In tegenstelling tot deze collaborateurs staat de meerderheid van de katholieke intellectuelen, onder de leiding van de primaat en de meeste bisschoppen, een nuchter realisme voor. Hun spreekbuis vinden ze in de volksvertegenwoordigers van de ‘Znak’-groep (Het Teken) en in het blad Tygodnik Powszechny (Algemeen Weekblad). Zij geven zich volkomen rekenschap van het feit dat Polen een communistische zogenaamde Volksdemocratie is, die politiek, militair en economisch voor een onafzienbare tijd volledig afhankelijk is van de Sovjetunie en dat dit niet te veranderen is zonder een nieuwe wereldoorlog, die voor Polen nog een groter onheil zou betekenen dan voor de grootmachten. De Kerk moet er dus voorlopig vrede mee nemen, in een haar grondig vijandige staat te leven. Zij kan geen beroep doen op uitwendige machtsmiddelen; zij kan alleen een geestelijke weerstand bieden tegen een regiem dat zich openlijk tot doel stelt de alleenheerschappij van het godloos marxisme te vestigen. Elke andere actieve weerstand wekt bij de machthebbers snelle en brutale reacties en leidt tot een ongelijke strijd zonder uitzicht. Om voorlopig in zo vele gebieden van het maatschappelijk leven en zo lang als mogelijk is, geduld te worden, is de Kerk verplicht concessies te doen in alle kwesties die voor de staat enig belang hebben en waar niet direct aan de principes van de Kerk geraakt wordt. Daartoe behoort de steun van de katholieken aan de buitenlandse politiek van de regering; de hulp bij de economische opbouw; de samenwerking in de strijd tegen de ergste kwalen van het naoorlogse Polen: het alcoholisme, de corruptie, het zedelijk bederf, de verwaarlozing van de jeugd, de egoïstische onverschilligheid op alle gebied. In al deze punten is Kard. Wyszynski bereid met de staat en indirect zelfs met de communistische partij samen te werken.
Van communistische zijde zijn er drie hoofdtendensen met betrekking tot de Kerk. De eerste, die overwegend was in de jaren 1945-1947 en later in 1956-1957, streefde naar een vriendschappelijk samengaan, in de hoop dat de godsdienst wel langzaam en vanzelf zou af sterven. Gomulka was lange tijd deze mening toegedaan, en zijn vriend, de vooraanstaande humanist Bienkowski, was de voornaamste vertegenwoordiger van deze communistisch-katholieke coëxistentie. De tweede, thans overwegende richting, waar Gomulka zich nu volledig bij aangesloten heeft, zoekt de openlijke kerkvervolging nog wel te vermijden, maar deinst niet terug voor conflicten met het episcopaat en laat overal, waar het maar mogelijk is, de Kerk de opperheerschappij van de godsdienstvijandige staat voelen. Deze antiklerikalen wensen de dood van de godsdienst een beetje te bespoedigen; zij verzetten zich vooral tegen het godsdienstonderwijs. De vrije uitoefening van de godsdienst en het godsdienstonderricht buiten de scholen als een soort van folklore willen zij de oudere generaties voorlopig toch nog wel gun- | |
| |
nen. Voor de communisten van de derde, uiterst anti-christelijke tendens is dit laatste nog te veel; zij vragen niet beter dan een onbarmhartige Kulturkampf te voeren. De meesten van hen zijn, binnen de partij, harde tegenstanders van Gomulka.
De haat tegen de Kerk, die de enige band is tussen de communisten en de links-liberale intellectuelen, roept bij sommige uiterst rechtse katholieken een even machteloze als verbeten weerstand op, die de zaak van het katholicisme soms meer schaadt dan dient en door de hoogste kerkelijke autoriteiten helemaal niet wordt goedgekeurd: ze storen burgerlijke begrafenisplechtigheden, straffen kinderen die het facultatief godsdienstonderricht niet volgen, houden dweperige predikaties, zetten aan tot boycot of agitatie, waarvan de ‘reactionaire, antipatriotische’ clerus dan de schuld krijgt.
| |
De ontwikkeling in 1960
Hiermede hebben wij dan de coulissen geschilderd waarin de ontmoeting tussen Kerk en Staat zich afspeelt. Tegen deze achtergrond zijn de recente gebeurtenissen gemakkelijk te verklaren. In de loop van het afgelopen jaar is de verhouding tussen beide partijen veel slechter geworden. De oorzaken daarvan zijn te zoeken in een reeks van directe aanvallen op het katholicisme. In hoofdzaak geldt het hier drie kwesties: 1. het godsdienstonderricht in de staatsscholen; 2. het zogenaamd bewuste moederschap; 3. de kerkelijke autoriteit van de bisschoppen.
| |
1. Godsdienstonderricht en antigodsdienstige propaganda
Alle beloften ten spijt proberen de overheden het godsdienstonderricht uit de scholen te bannen. Op zichzelf bevinden de catechisten zich reeds in een uiterst moeilijke situatie. Zij krijgen een of twee uren in de week om de kinderen een wereldbeschouwing mee te geven die door de andere leraren, vooral die van de wetenschap, de geschiedenis en het Pools, openlijk bestreden wordt als onwetenschappelijk, vals, als een kwaad overblijfsel van een treurig verleden, als een werktuig van uitbuiting in de klassenstrijd. Als nu ook deze karige godsdienstlessen verboden worden en de kinderen niets anders meer krijgen dan een volledig materialistische opvoeding, dan kan het resultaat in het gunstigste geval slechts hetzelfde zijn als wat Chroestsjef eens als een anekdote verteld heeft. Toen het Bolsjewisme in de eerste jaren nog vooral tegen de Orthodoxe-Kerk te strijden had, werd aan een brave man eens gevraagd of hij nog in God geloofde: ‘Op het werk niet, maar thuis wel’ luidde het antwoord. Zulk een dubbele houding dwingt de zwakken, de afhankelijken - en wie behoort niet tot deze categorie? - van kindsbeen af tot huichelarij, en leidt tot angstige innerlijke conflicten. ‘Wat is de waarheid?’ vraagt het kind zich af, ‘die van thuis, of die van de school? En is het niet gemakkelijker, op school mijn innigste overtuiging dan maar te verzwijgen, ja ze te verloochenen?’
De twee ministers die het godsdienstonderwijs onder hun bevoegdheid hebben, Galinski en Tulodziecki, zijn fanatieke voorstanders van de strijdend communistische lekenschool en willen wetenschap, literatuur en kunst in dienst stellen van hun marxisme. Zij kunnen daarbij gebruik maken van uitwendige machtsmiddelen: zij beschikken over benoemingen, promoties, subsidies; van hun willekeur hangt af, of geleerden, schrijvers, journalisten of critici hun boe- | |
| |
ken of artikelen gedrukt krijgen of niet. Doch vooral door middel van het leerplan hebben zij de hele opvoeding van de jeugd in handen. Op dat leerplan hebben ze nu weer een nieuw verplichtend vak geplaatst: de ‘godsdienstwetenschap’, die de leerlingen wetenschappelijk moet verklaren in welke geestelijke macht zij tot nog toe geleefd hebben; de kinderen die dank zij hun verlichte ouders reeds alle geloof verloren hebben, zullen door deze lessen gestijfd worden in hun progressistische wereldbeschouwing; de anderen, die nog in de boeien van het fideïsme zuchten, zullen hier bevrijding vinden. Voor de rijpere jeugd worden cursussen en lezingen georganiseerd door het atheïstentijdschrift Argumenty, door de ‘Vereniging voor de laïcistische school’, de ‘Vereniging voor het Algemene Weten’ en soortgelijke groeperingen. In april en mei ll. hielden aldus historici voordrachten over de verderfelijke rol van het christendom in de geschiedenis van Polen. Daar spraken niet alleen geheide antiklerikalen en marxisten, maar ook geleerden van rang, van wie men nooit had durven dromen dat zij met zulke nonsens zouden durven uitpakken, zoals de medievist Baron Manteuffel of de vroegere regelmatige medewerker van het jezuïetentijdschrift Przeglad Powszechy, Piwarski. Wat hier op hoog niveau wordt ondernomen, wordt in aangepaste vorm voortgezet over het hele land. Vanzelfsprekend wordt ook de diensttijd benut om de
soldaten van hun religieuze vooroordelen te bevrijden.
Parallel hiermee loopt de propaganda door middel van boeken, brochures, tijdschriften en dagbladen. Ook hier vinden we allerlei schakeringen, van de geraffineerde polemiek die zich alleen van schijnbaar zakelijke informatie of lichte ironie bedient, tot de wetenschappelijk gekleurde geschiedvervalsing, van het politiek pamflet tot het primitief beroep op het zogenaamd gezond verstand, van de uiteenzetting van het materialistisch monisme tot de populaire hetze.
De fijnste vrucht van deze oogst lijkt mij het boek van Tadeusz Breza, Spizowa brama (De bronzen poort). Het stelt aan de lezer vrij hoge eisen, maar is desondanks de bestseller van het jaar geworden. De auteur stamt uit een oud adellijke familie en is in zijn jeugd novice geweest in een Belgisch klooster. Na de Tweede Wereldoorlog heeft hij door een meesterlijke roman, Mury Jerycha (De muren van Jericho), beroemdheid verworven. Van 1955 tot 1958 was hij cultureel attaché bij de Poolse ambassade in Rome, en daar heeft hij ‘door de bronzen poort’ het Vaticaan van dichtbij kunnen gadeslaan. Hij heeft dat gedaan met een scherpzinnigheid die hem ingegeven was door haat en ressentiment, waarachter hier en daar een heimwee naar het verloren geloof merkbaar is. Zijn roman zit vol giftige pijlen tegen de curie en het katholicisme. Hij heeft zijn beschrijvingen niet met dezelfde onappetijtelijke saus overgoten als Peyrefitte, maar ze zijn er des te gevaarlijker om. Onbegrijpelijk lijkt het dan ook dat een priester-criticus dit boek in het orgaan van de Poolse elite, Tygodnik Powzechny, met zijden handschoenen heeft aangepakt en er slechts een heel licht voorbehoud tegen maakte.
Op hetzelfde niveau als dit boek van Breza staat een propagandageschrift van de filosoof en President van de Academie voor Wetenschappen, Kotarbinski, en van de bekende atoomfysicus Infeld, een vroegere medewerker van Einstein. Onder de titel ‘Atheïsme en Religie’ worden hier een aantal voordrachten gebundeld die voor een groot publiek van communistische partijleiders werden gehouden. Verder vermelden we hier nog enkele anders soortgelijke publikaties: een verzamelwerk ‘Wereldlijke cultuur in de geschiedenis van ons volk’, waarin
| |
| |
historici van naam de traditionele gelijkstelling Pools = Katholiek uiteen trachten te halen, en een strijdschrift van Jozef Siemek onder de titel ‘Zijn dat religieuze aangelegenheden?’, waarin de hiërarchie en het Vaticaan verweten wordt, zich op onrechtmatige wijze te mengen in aangelegenheden die uitsluitend de communistisch geleide staat aanbelangen.
| |
2. Geboorteregeling of Bewust Moederschap
Al deze aanvallen, die de Kerk o.m. steeds voorstellen als de bondgenoot van de voormalige uitbuiters van het volk en van de tegenwoordige erfvijand, Duitsland, richten zich tot het collectief bewustzijn van de natie of van de klassen. De propaganda voor het ‘bewuste moederschap’ daarentegen appelleert aan de egoïstische welvaartsbehoefte van het individu: van de jeugd, die geen deugd meer kent en zich in vrije liefde uit wil leven; van de gehuwden, die niet meer opgewassen zijn tegen de materiële zorgen. De Kerk is niet blind voor de benauwde bestaansmogelijkheden in Polen en voor de problemen welke daaruit voortvloeien voor de gehuwden, maar steeds heeft zij zich, ook hier, categoriek verzet tegen alle tegennatuurlijke voorbehoedmiddelen en elke zwangerschapsonderbreking. Op dit punt is geen compromis mogelijk. In een herderlijke brief, die op 6 maart in alle kerken werd voorgelezen, heeft Kard. Wyszynski dit nog eens met klem betoogd: zijn stellingname was een antwoord op de juist geproclameerde legalisering van de vruchtafdrijving, op een einde januari gehouden congres van de ‘Vereniging voor Bewust Moederschap’ en op een zeer luid georchestreerde perscampagne tegen het al te hoog geboortecijfer.
Terwijl het regiem in zijn strijd tegen de Kerk als instelling en tegen de christelijke wereldbeschouwing nog steeds op veel verzet stuit, schijnt het in de kwestie van de geboortenregeling meer succes te hebben. Sinds 1955 is het geboortecijfer van 29,1 per duizend gedaald tot 26,3 in 1958 en 23,9 in 1960. Voor de communistische machthebbers is deze vermindering van de bevolkingsaangroei zeer welkom: twee grote problemen, waar ze anders toch niet mee klaar komen - werkverschaffing en woningbouw - raken er op lange termijn misschien door uit het slop. Morele bezwaren kennen ze natuurlijk niet, en ook de niet-socialisten - die toch de grote meerderheid van de Poolse bevolking blijven vormen - zetten zich op dit punt, zoals in zo vele andere die een comfortabel sexueel leven, het ‘zycie ulatwione’, storen, in de praktijk heen over de christelijke moraal die ze in theorie nog blijven erkennen.
| |
Kerkelijke autoriteit van de bisschoppen
Op het derde front waarop de strijd tegen de Kerk zich voortdurend beweegt, schijnen de communistische leiders echter volledig te falen. Zij slagen er niet in, een wig te drijven tussen episcopaat en lagere clerus of tussen clerus en leken, noch de grote massa der gelovigen de kleine minderheid van echt collaborerende ‘sociaal-progressistische’ Pax-katholieken te doen volgen. Het episcopaat stelt er begrijpelijkerwijze prijs op zijn eigen autoriteit en die van de H. Stoel onverzwakt te handhaven en ze niet tot een ijdel woord te laten maken zoals dat b.v. in Tsjechoslowakije het geval is. Daar zit een geëxcommuniceerde priester in de regering en door de staat aangestelde plaatsvervangers besturen de bisdommen. In Polen is een soortgelijke situatie onmiddellijk na de revolutie van 1956 geliquideerd. Met uitzondering van één geval, waar we op terugkomen, beheren alle bisschoppen hun eigen diocees en de organisatie van de progressieve pries- | |
| |
ters heeft zowel kwalitatief als kwantitatief weinig aanhang. Onder de regiemgezinde katholieken bevinden zich naast ambitieuzen en opportunisten ongetwijfeld ook eerlijke voorstanders van het socialisme of mensen die eerlijk overtuigd zijn dat men het, om de Kerk zo veel mogelijk bewegingsvrijheid te geven, met het regiem best op een akkoordje kan gooien. De hiërarchie is echter de mening toegedaan, dat alleen zij geroepen is om het beslissend contact met de staat en de partij te onderhouden en de condities en de omvang van de eventuele samenwerking te bepalen. Daaruit ontstaan voortdurend conflicten. De communistische leiders spelen de priesters en leken die met hen willen collaboreren, voortdurend nieuwe economische drukmiddelen in de hand. De grootste katholieke weldadigheidsinstelling, ‘Caritas’, staat b.v. onder de leiding van een priester die helemaal niet het vertrouwen van de bisschoppen geniet. De uitgeverij Pax is een burcht van het
‘sociaal-progressistisch’ katholicisme: alle schrijvers en geleerden die de Kerk trouw willen blijven, staan aan haar ostracisme bloot. Deze uitgeverij geeft het enige zich katholiek noemende landelijk dagblad uit, de Slowo Pomzechny, verschillende weekbladen, waaronder het veel gelezen Tygodnik Katolikow. De almachtige leider van dit bedrijf, dat 4000 mensen in dienst heeft, is Boleslaw Piasecki. Deze man is vroeger leider geweest van een fascistische strijdgroep, heeft zich in 1945 tot het socialisme bekeerd, werd een felle voorstander van een sterk staatsgezag, werd in 1956 bijna vice-premier, doch blijft zich steeds een gelovig katholiek noemen. De hiërarchie, en met name de primaat, is hij echter een doorn in het oog. Rome heeft hem reeds zeer scherp gelaakt en zijn politiek hoofdwerk op de index geplaatst. Door niets laat hij zich echter van de wijs brengen en ongestoord speelt hij zijn rol die aan de vleermuis van La Fontaine doet denken: ‘je suis oiseau, voyez mes ailes; je suis souris, vivent les rats’. De katholieken toont hij zijn engelenvleugels; de communistische ratten schreeuwt hij zijn vivat toe. Maar noch bij de enen noch bij de anderen vindt hij veel wederliefde. De marxisten wantrouwen hem: is hij toch niet een verkapte agent van het Vaticaan? De hiërarchie heeft hem sedert lang af geschreven - hem, niet zijn zonderlinge theorieën. Het marxisme en de volksdemocratie zijn voor hem en zijn medestanders in de Pax-beweging, niet slechts een voorlopig wellicht te verdragen kwaad, maar een kostbare verovering en de vervulling van een lang gekoesterd, echt christelijk ideaal.
Direct heeft de staatsleiding in het kerkelijk beheer slechts ingegrepen in het geval van Bisschop Kaczmarek van Kielce. Reeds vroeger, in de Bierut-periode, was deze prelaat het voorwerp van scherpe maatregelen geweest. In 1953 werd hij wegens zijn zogenaamde politieke misdaden en overtredingen van economische wetten tot twaalf jaar gevangenis veroordeeld. Na de Oktoberrevolutie van 1956 mocht hij naar zijn bisdom terugkeren. Doch spoedig begon de hetze tegen hem opnieuw. In het voorjaar van 1959 eiste de regering dat hij zou aftreden. Het kwam tot een zeer heftige briefwisseling tussen de regering en de hiërarchie. Kard. Wyszynski, die een meer gematigde taktiek voorstond dan zijn onstuimige ambtsbroeder van Kielce en die vele van diens uitlatingen betreurde, weigerde echter op principiële gronden Kaczmarek uit zijn ambt te ontzetten. De staatslieden verbraken alle verkeer met de bisschop en verboden hem de uitoefening van zijn functie. In februari 1960 scheen men een uitweg uit deze pijnlijke situatie te hebben gevonden: Kaczmarek ging met vakantie. Doch einde mei verscheen hij, tot verrassing ook van vele katholieken, weer in zijn residentie: een ergernis voor het regiem en een bron van verlegenheid voor de hiërarchie.
| |
| |
| |
Naast elkaar of samen bestaan
Voor affaires als deze en zelfs voor het probleem van de Pax-beweging zijn op de lange duur nog wel oplossingen mogelijk. In de kwesties van de jeugdopvoeding en de geboortenregeling worden die al veel moeilijker. Doch de principiële kloof tussen de twee wereldbeschouwingen, communisme en katholicisme, laat zich volstrekt nooit overbruggen. Het Poolse experiment bewijst afdoende dat hier zelfs de beste wil tot samenwerking schipbreuk moet lijden. Het beste wat men op lange termijn kan bereiken, is: een politieke wapenstilstand, waar de volksvertegenwoordigers van de Znak-groep zich, met goedvinden van de Kardinaal, voor inzetten; eensgezindheid betreffende de buitenlandse politiek, de alliantie met de Sovjetunie - voor de katholieken een tijdgebonden nationale noodwendigheid, voor de communisten echter een heilige zaak - inbegrepen; ten slotte de bereidheid van de staat om af te zien van zijn plagerijen jegens clerus en katholieke leken, van de katholieken om alle openlijke of ondergrondse agitatie tegen het regiem te vermijden. Zelfs zulk een bescheiden programma wordt steeds weer in gevaar gebracht. Geregeld doen zich gevallen voor, waar de hoogste autoriteiten niet verantwoordelijk voor zijn. In de centrale regering echter krijgt het fanatiek antiklerikalisme steeds meer de overhand. Voortdurend krijgt de Kerk nieuwe speldeprikken te verduren, zoals de controle in de seminaries, waar allerhande boeken verboden worden; zoals de opnieuw veelvuldig voorkomende processen tegen priesters die zogezegd aan deviezensmokkel doen; zoals de diep tragische veroordeling van een priester wegens moord op een meisje waar hij een verhouding mee zou gehad hebben, een veroordeling die later, wegens volkomen gebrek aan bewijsmateriaal, door het Hoog Gerechtshof teniet gedaan moest worden. Het ergst van al waren echter de gebeurtenissen in Nowa Huta bij Krakau en elders, die bijna tot echte revoluties uitgroeiden.
In de grote industrienederzetting voor de poorten van Krakau, de citadel van het katholicisme, moest sinds geruime tijd een kerk gebouwd worden. Ze was beloofd in de dagen van de Oktoberrevolutie. De communisten berouwden nu echter hun grootmoedigheid van toen en zij weigerden in deze socialistische modelstad een tempel voor het duistere bijgeloof te laten oprichten. Eind april wilden zij het kruis, dat de plek aanwees waar de kerk zou komen, verwijderen: in de plaats van de kerk zou er een school komen. Maar daar namen de arbeiders blijkbaar geen vrede mee. Duizenden mannen en vrouwen stroomden samen om te verhinderen dat het kruis zou weg gehaald worden. Gomulka heeft later beweerd dat dit het werk van ‘huligans’ was geweest, maar journalisten uit het Westen hebben met hun eigen ogen kunnen zien dat deze Poolse nozems dan uitsluitend volwassen arbeiders waren. Gelijksoortige gebeurtenissen hebben zich af gespeeld in Allenstein-Olsztyn en in Grüberg-Zielona Gora.
Een episode die zich in de late zomer van het afgelopen jaar heeft voorgedaan, scheen aanvankelijk heel scherp de tweespalt tussen Kerk en Staat aan te tonen, maar heeft uiteindelijk vooral in het licht gesteld, hoe men ondanks alle moeilijkheden, de totale oorlog tot elke prijs wil vermijden. In de loop van het jaar was het klimaat steeds maar verslechterd. Eind aug. kwamen de bisschoppen voor hun jaarlijkse plenaire vergadering bijeen te Czestochowa. Tweehonderdduizend gelovigen stroomden samen om hen daar te begroeten en hun trouw te betuigen. De bisschoppen stelden een herderlijke brief op waarin ze met beslistheid de klachten van de Kerk neerlegden. Twee weken later, op 18 september, moest deze brief in alle kerken voorgelezen worden. De tekst kwam
| |
| |
echter door een indiscretie in de handen van de regering. Enkele dagen voor de 18e september werd de secretaris van het episcopaat bij de leider van het ministerie voor godsdienstzaken ontboden. Namens de regering werd hij verzocht, de hiërarchie mee te delen dat zij de brief terug moest trekken. Als argument werd het nationaal belang voorgewend: Gomulka zou juist deze dagen in New York in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties de Poolse zaak gaan verdedigen; de aanklacht van de bisschoppen zou deze taak bemoeilijken. Als de bisschoppen op dit verzoek niet wilden ingaan, stonden hun allerlei bedreigingen te wachten: de seminaristen, die tot nog toe in de militaire dienst geen wapens hoefden te dragen, zouden bij de gewone troepen ingelijfd worden, de Kerk zou een gevoelig hogere belasting moeten betalen. Nog andere weerwraak-maatregelen werden in het vooruitzicht gesteld. Maar niet deze bedreigingen gaven de doorslag. Kard. Wyszynski en zijn collega's zijn nooit doof gebleven voor een beroep op hun vaderlandse plichten. Niet zo lang geleden, op 18 augustus, had hij nog een opvallende rede gehouden tegen Adenauer en voor de verdediging van de Oder-Neisse-grens, tegen het Duits ‘revisionisme’ en voor de solidariteit van alle Polen in de vragen van de buitenlandse politiek. (Dergelijke overwegingen dwingen overigens niet alleen de hiërarchie tot matiging: ook de communisten weten dat zij de antiklerikale ijver de teugel moeten aanleggen, willen ze de nationale eenheid niet in gevaar brengen). De bisschoppen hebben hun herderlijke brief teruggetrokken, en toen daar in de buitenlandse pers over bericht werd, hebben zij, weliswaar opnieuw onder druk, een verklaring gepubliceerd: aangezien het episcopaat besloten heeft zijn herderlijke brief terug te trekken, ‘is het gebruik van deze tekst voor politieke doeleinden volkomen ongeoorloofd’.
Van beide zijden wil men de dingen niet op de spits drijven. Bewijzen hiervoor vindt men overigens in de persoonlijke betrekkingen tussen katholieken en communisten, en niet het minst in de meestal ongestoorde vrijheid van cultus. De volksvertegenwoordigers van de Znak-groep en andere praktizerende katholieken onderhouden goede betrekkingen met hun communistische of gelijkgeschakelde collega's. Poolse bisschoppen zijn in de loop van het jaar zonder hinder naar Rome, ad limina, kunnen reizen; vier van hen reisden ongestoord door het Westen. De elite van de seminaristen kan in Rome gaan studeren. De Sacramentsprocessie is overal met de gebruikelijke luister kunnen uitgaan; in Warschau waren er 80.000 toeschouwers (de Kardinaal kreeg echter voor zijn predikatie geen luidsprekers ter beschikking). Bij de wijding van de wederopgebouwde kathedraal in Warschau kon hij de overheden bedanken voor hun belangrijke financiële en andere steun bij dit werk; de regering was bij deze plechtigheid echter niet vertegenwoordigd. Misschien was het ook beter zo: alle gehuichelde sympathie en de daaruit volgende illusies worden best vermeden.
De hoofdzonde - in de politieke zin dan natuurlijk - van de ‘sociaal-progressistische’ katholieken uit de Pax-beweging is, dat zij communisme en katholicisme in één, van pure ijver overkokende, pot nat willen gooien en daaruit dan een amalgaam halen waarin slechts weinig overblijft van het katholicisme. Verstandiger is de formule: ‘clara pacta, boni inimici’, duidelijke afspraken maken goede vijanden. De enig gezonde, noodzakelijk voorlopige, oplossing van een probleem dat voor onafzienbare tijd onoplosbaar is, is het naast elkaar, en voor heel beperkte objecten slechts het samen bestaan van twee onverzoenlijke tegenstanders.
|
|