| |
Boekbespreking
Godsdienst
Kraemer, Dr. H., Waarom nu juist het christendom? - G.F. Callenbach N.V., Nijkerk, 1960, 116 pp., geb. f 7.90.
Hoe verhoudt zich het christendom tot de andere godsdiensten? Deze vraag verwacht vandaag meer dan ooit een antwoord, nu de ontsluiting der gehele wereld ons zeer concreet met de ‘andere’ godsdiensten en haar invloed confronteert. Inzake het uitgangspunt om te komen tot een antwoord op onze vraag stelt schr. het volgende: met behoud van alle eerbied en waardering voor de objectief-wetenschappelijke bestudering der godsdiensten moet toch gezegd worden, dat een waarheids- en waardebepaling wezenlijk moet uitgaan van een duidelijke overtuiging; die voor ons, christenen, geen andere kan zijn dan het geloof in de persoon van Christus, in wie als zichtbare zelfmededeling Gods de waarheid geopenbaard is. Met deze maatstaf gemeten moeten de ‘andere’ godsdiensten in haar diepste wezen als dwalingen gekarakteriseerd worden, omdat zij alle min of meer duidelijk godsdiensten van zelfrechtvaardiging en zelfverlossing zijn. Dit neemt niet weg, dat deze godsdiensten tevens even wezenlijk ‘voetdrukken Gods’ en heenwijzingen naar Christus inhouden en de beleving ervan vaak duidelijk ‘een hunkeren naar God, door de H. Geest gewerkt’ vertoont (p. 105). Daarom moet uiteindelijk op onze vraag geantwoord worden, dat het christendom de ‘beste’ godsdienst is omdat het Evangelie er te horen is, niet omdat alles in de beleving ervan zo ‘best’ is (p. 106). Dit antwoord wint nog aan waarde, omdat schr. bij uitstek competent is in deze materie. Prof. Kraemer is een overtuigd christen van reformatorische huize, die een groot deel van zijn leven besteed heeft aan de bestudering der godsdiensten uit hun eigen bronnen en uit de omvangrijke wetenschappelijke literatuur, die daarover verschenen is; bovendien heeft hij de beleving ervan van zeer nabij kunnen observeren op zijn vele studiereizen. Men zal dit boekje dan ook met steeds groeiende belangstelling en instemming lezen. Een bezwaar:
schr. weet niet goed raad met het ‘menselijke’ in het christendom. Vermoedelijk vanuit zijn reformatorische instelling. Het bezonken oordeel van schr. maakt echter o.i. de eindconclusie alleszins aanvaardbaar.
S. Trooster
| |
‘Waar gaat het om’, Hervormingsnummer 1960 van de Protestant onder redactie van leden van verschillende protestantse Kerken. - Protestants Centrum, Prins Hendriklaan 10a, Utrecht, 52 pp., f 1.25.
Dit nummer van de Protestant, als brochure verkrijgbaar, wil een verantwoorde bijdrage zijn tot geestelijke versteviging in de confrontatie met de R.K. Kerk. Het is bedoeld ter overweging en als stof voor gesprek-centra van protestanten; tevens om het uit te reiken aan hen die een gemengd huwelijk willen aangaan of gemengd gehuwd zijn. De redactie heeft zich ernstig toegelegd om de katholieke leer goed en zelfs zo genuanceerd mogelijk weer te geven. Waar men te kort geschoten is, valt nog niet te twijfelen aan de oprechte wil. Natuurlijk zal men van katholieke zijde na ieder hoofdstuk enkele opmerkingen kunnen maken. Alleen
| |
| |
hoofdstuk 10 over de Kerk valt op enkele punten in de goedkope betoogtrant, die even goedkoop te weerleggen is. Deze brochure is verblijdend omdat door wederzijdse juistere kennis een beter begrip voor elkaar kan opgebracht worden.
C. Minderop
| |
Fraine, J. De, Adam et son lignage (Museum Lessianum. Sect. Biblique, 2). - Desclée de Brouwer, Brugge, 1959, 320 pp., ing. Fr. 180.
De belangstelling welke deze studie van bijbelse theologie heeft gewekt, moge reeds alleen hieruit blijken dat ze opgenomen werd onder de beste 50 werken die in 1959 in het Frans taalgebied verschenen. Ze is gewijd aan de in de bijbelse gedachte o.i. centrale categorie van de ‘corporatieve persoonlijkheid’, om het woord van de anglicaanse exegeet Wheeler Robinson te hernemen die er het eerst, in 1936, de aandacht op vestigde. De bijbelse visie op de mens wordt gekenmerkt door een levendig gevoel voor die dialectische spanning tussen persoon en gemeenschap waarbij, dynamisch gezien, een markante figuur met de gemeenschap geidentificeerd wordt en de gemeenschap zich op haar beurt in hem weet samengevat. De twee standpunten zijn steeds samen aanwezig en men doet de teksten onrecht aan wanneer men ze eenzijdig individueel of eenzijdig collectief wil interpreteren: de Koning en het volk zijn één, en eveneens de Dienaar van Jahweh, of de Zoon des Mensen, en Israël. Adam wordt bij Paulus als een individu gedacht en tevens als de hele mensheid. Het probleem van het ‘ik’ der Psalmen - die crux interpretum - is zijn oplossing al zeer nabij, als men maar wil indachtig zijn dat beide standpunten, ver van elkander uit te sluiten, elkander integendeel impliceren: in dat ‘ik’ - koning, priester, markante leek - spreekt, bidt, jubelt, treurt de hele gemeenschap. Men ziet van welk belang het besef van die bijbelse categorie wordt voor een theologie der zonde en der verlossing: Adam is ook de hele mensheid, Christus is de hele Kerk. Hun optreden affecteert de hele gemeenschap die van hen afhangt. Waar het om de zonde gaat draagt op haar beurt de hele gemeenschap bij tot de onheilstoestand door Adam in het leven geroepen. En is Christus' invloed op de mensheid wegens zijn God-zijn van veel ingrijpender aard dan die van welke loutere mens ook, het blijft toch ook enigszins waar dat de heiligheid
der christenen bijdraagt tot de volheid van Christus' mystiek Lichaam. In de Mariologie is het patristisch thema van Maria als Oerbeeld der Kerk de transpositie in een Griekse categorie van hetzelfde inzicht: de hele ‘geredde’ Kerk wordt in Maria samengevat. Dit weinige moge volstaan om deze gedegen studie, door een ruime eruditie gestaafd (men bedenke dat sommige teksten die misschien op zichzelf genomen minder duidelijk zijn, een overvloedig licht ontvangen vanuit andere die onbetwistbaar de stelling van de auteur bewijzen) met nadruk aan te bevelen aan de ontwikkelde lezer, die de Bijbel en zijn geloof van naderbij wil leren kennen.
R. Leys
| |
Théologie du péché (Bibliothèque de Théologie, Série II, Théologie Morale, Vol. VII). - Desclée & Co., Tournai, 1960, 532 pp.
De theologie over de zonde staat heden ten dage in het brandpunt van de belangstelling, omdat wel duidelijk is geworden, dat de hedendaagse mens niet meer klaar komt met de tot nog toe overgeleverde begrippen in deze. Psychologen, sociologen, medici hebben getracht op dit probleem wat meer licht te werpen. Maar in laatste instantie betreft het hier een theologisch probleem. Daarom kan een werk, waarin de fundamenele gedachten uit H. Schrift en kerkelijke Traditie over dit onderwerp worden behandeld, als een uiterst belangrijke stap in de goede richting beschouwd worden. Dit boek bevat meerdere losse studies door evenzovele specialisten geschreven. Na een inleidende probleemstelling van Ph. Delaye volgen twee hoofdstukken over de zondetheologie in resp. Oude (A. Gelin P.S.S.) en Nieuwe Testament (A. Descamps). J. Goetz S.J. gaat uitvoerig in op het zondebesef bij primitieve volkeren. A. Jagu bestudeert het zondebegrip bij de Griekse filosofen. In een tweede deel wordt dan ingegaan op enige momenten die tot een wezensbepaling van de zonde bijdragen; dit deel doet ons kennismaken met latere speculaties in de ontwikkeling van het dogma. Ch. Boyer handelt over het dogma van de erfzonde; M. Huftier bestudeert de leer van Augustinus en Thomas van Aquino over de actuele zonde, en over het onderscheid van doodzonde en dagelijkse zonde. Tenslotte volgen nog twee verhandelingen over de zondetheologie bij Oosters-Orthodoxen (Vs. Palachovsky) en Protestanten (C. Vogel). Uiteraard kan bij een dergelijke opzet niet vermeden worden, dat de verschillende
| |
| |
bijdragen onderling in waarde verschillen. Als geheel echter moet dit boek als een waardevolle aanwinst beschouwd worden voor het opbouwen van een verantwoorde zondetheologie. In zover kan het alleen maar met de meeste klem ter bestudering aanbevolen worden. Wij achten ons echter verplicht onze lezers duidelijk te maken, dat het hier gaat over het aandragen van gespecialiseerde elementen voor een later te maken synthese. Het is dus geen lichte lectuur, die hier geboden wordt. Een volgende band, Pastorale du péché, is in voorbereiding.
S. Trooster
| |
Popan, Flaviu en Cedomir Draskovic, Orthodoxie heute in Rumänien und Jugoslawien, religiöses Leben und theologische Bewegung. - Herder, Wien, 1960, 190 pp., D.M. 6.80.
Bij het uitspreken van het woord ‘orthodoxe christenen’ zijn we geneigd, alleen te denken aan de byzantijnse, slavische kerk en daarbij misschien nog aan enkele andere afgescheiden kerken in het Oosten. Toch vormen de roemeense en jugoslavische kerken in de orthodoxie twee belangrijke eenheden, zeer de moeite waard om er kennis van te nemen. Het is dan ook een verdienste van beide schrijvers, dat zij ons in deze tijd, nu de oecumenische gedachte zo op de voorgrond gaat leven, een inzicht in die twee kerken geven. Immers in 1955 telde de roemeense kerk alleen al 14 miljoen leden met 12.000 priesters en 7000 monniken. De eerste S. behandelt dan de organisatie van de kerk van Roemenië, verhouding van kerk en staat, de intellectuele en godsdienstige vorming der priesters, het godsdienstige volksleven, om vervolgens zeer uitvoerig te spreken over de nieuwe roemeense orthodoxe theologie, die zich meer met praktische vragen, bijbelse kwesties, godsdienstige-psychologische aangelegenheden bezig houdt. De verhandeling over de kerk van Jugoslavie is korter. Men vindt hier een overzicht over de kerkelijke organisatie, de wet over de rechtskundige toestand van de kerk, onderwijsinstituten en tijdschriften. Ook de tweede S. besluit met een overzicht van de stand van de orthodoxe theologie. Een zeer verhelderend boekje!
P. Grootens
| |
Chauvin, Remy, Dieu des savants. Dieu de l'expérience. Préface du R. Père Riquet. (Collection ‘Siècle et catholicisme’). - Marne, Parijs, 1958, 279 pp., NFr. 8,20.
Terecht luidt de titel van dit waardevolle boek God van de wetenschapsmens en niet God van de wetenschap. De wetenschappelijke kijk immers beperkt zich tot de observeerbare werkelijkheid van deze wereld. De wetenschapsmens heeft zijn eigen mentaliteit welke voortspruit uit het experimentele karakter van zijn beroep en een diepe stempel drukt op zijn persoonlijkheid. De vraag welke de befaamde bioloog zich hier stelt is deze: in welke mate is het mogelijk het religieuze fenomeen toegankelijk te maken voor de wetenschappelijk georiënteerde mens; is een dialoog tussen beide mogelijk? De kern van de godsdienstige houding blijft natuurlijk een kwestie van genade. Schr. verruimt het begrip der ervaring, doch blijft trouw aan de experimentele instelling. In een eerste gedeelte verheldert hij aldus enkele begrippen uit de moraal. In een tweede deel handelt schr. over de godsdienst. Waarneming en beschrijving der religieuze fenomenen zijn niet voldoende; de godsdienst is een beleefd iets. Vandaar dat het proces der bekering en de mystieke ervaring nader worden bestudeerd in de lijn van H. Bergson. Dit boek is niet als een apologetisch werk bedoeld, noch als een soort Godsbewijs; hier wordt een weg aangegeven naar God, welke voor de wetenschapsmens toegankelijker is dan theoretische tractaten. Het gaat dan ook hoofdzakelijk over een psychologische voorbereiding en aanpassing. Enigszins verwonderlijk vanwege een wetenschapsmens is het feit dat de bekeringsgeschiedenissen zo summier worden behandeld en dat schr. hier als enige bron aangeeft, Lelotte, Convertis du XX siècle.
F. Vandenbussche
| |
Genevois, M.-A., Entre dans la Joie, Catéchèses sur l'au-delà. - Ed. Cerf, Parijs, 1960, 265 pp., ing.
Ingeleid door Kard. Richaux en door Mgr. Gouyon, biedt de directeur van het ‘Centre de culture religieuse pour Adultes’ te Bordeaux hier zijn doctrinele voordrachten aan, die een uitzonderlijke bijval genoten hebben. Pakkend en diepgaand wordt een antwoord gegeven op de vragen over het oordeel na de dood, de onsterfelijkheid van de ziel, het vagevuur, de predestinatie en de goddelijke uitverkiezing, de hel als gevolg van Gods liefde, de verrijzenis, de hemelse schouwing, de zaligen, de kinderen die sterven zonder doopsel en ons contact met het hiernamaals. De bronnen van het dogma, schrift, traditie en speculatie - vooral dan S. Thomas - worden door elkaar verwerkt.
| |
| |
De moedige eerlijkheid van dit boek, b.v. inzake het éne oordeel, de trouw aan de traditie en de openheid voor de moderne problematiek kunnen onze predikatie effectief inspireren: zij zal altijd moeten gebaseerd zijn op het vertrouwen in Gods liefde. Soms echter stoten we op verrassende uitspraken, die meer zekerheid voorwenden dan wij voorlopig bezitten, waar b.v. het vuur van de hel beschreven wordt als ‘zeer materieel, alhoewel slechts analoog met het aardse vuur’, terwijl het vuur van het vagevuur ‘waarschijnlijk metaforisch genoemd’ wordt; van het verrezen lichaam wordt gezegd dat het ‘min of meer uit de materiële elementen’ van het aardse zal bestaan, zonder de tekorten die gevolg zijn van de zonde (wat S. Thomas bedoelt met unitas secundum numerum in homine, S.c.G. IV, 81, 4 kan dit vrij waarschijnlijk niet staven); het hemelse bestaan moeten wij ons ‘voorstellen als het meest volmaakte aardse bestaan’; ook het lot van de ongedoopte kinderen wordt o.i. al te juridisch beschouwd. Deze enkele bemerkingen beogen evenwel niet het boek zijn waarde te ontnemen onder de goede boeken over dit onderwerp, die dan toch al niet talrijk zijn.
H. Leuridan
| |
Bouyer, Louis, Woord, Kerk en Sacramenten in het Protestantisme en het Katholicisme (Ecclesia). - Desclee de Brouwer, Brugge, 1960, 108 pp., Fr. 69.
Prof. L. Bouyer, bekeerd Protestant en nu katholiek theoloog te Parijs, had de grondgedachte van dit boekje reeds uiteengezet in zijn opzienbarend werk Du Protestantisme à l'Eglise. Weinig katholieken waren zo goed voorbereid als hij om met kennis van zaken en een scherp theologisch inzicht het specifiek standpunt aan te geven van protestanten en katholieken aangaande drie fundamentele realiteiten die hen scheiden: het woord Gods, de Kerk en de sacramenten. Wat vooral treft is het zeer constructieve van deze uiteenzetting: i.p.v. op steriele wijze de nadruk te leggen op de verschillen tussen beide opvattingen, toont B. eerder aan hoe de grondstelling van het protestantisme, de gratuïteit van het heil en de rechtvaardiging door het geloof, volkomen traditioneel en katholiek was, evenzo de leer over de scheppende kracht van Gods woord. Eerst een latere verstarring heeft de Protestanten er toe gebracht de Bijbel te opponeren aan de levende traditie van de Kerk. Voor de protestantse leer over Kerk en sacramenten kan iets dergelijks gezegd worden. Dit boekje is een uitstekende inleiding tot een echt oecumenisch gesprek: het leert ons het positieve en waardevolle zien bij de Protestanten; tevens opent het ons de ogen voor de misbruiken en afwijkingen in ons eigen katholiek leven, die vroeger aanleiding werden tot de Hervorming en nu nog aan vele Protestanten een verkeerde opvatting verschaffen over de katholieke leer. Aan theologiestudenten en priesters wordt dit boek warm aanbevolen; men vindt er de essentiële elementen voor een theologie van het Woord Gods, waarvan de noodzaak aan katholieke zijde tegenwoordig zo dringend gevoeld wordt.
I. de la Potterie
| |
Paulin, Antoine, Saint Cyrille de Jérusalem, catéchète (Lex Orandi, 29). - Edit. du Cerf, Parijs, 1959, 256 pp., ing. NFr. 10,80.
De vernieuwing der catechese is een uiterst actuele aangelegenheid. Ze kan zich niet beter inspireren dan op de meesterlijke voorbeelden welke wij bewaard hebben uit de vroege traditie der Kerk. Naast Augustinus, in zijn De catechizandis rudibus en tal van zijn preken, o.a. De symbolo, blijft Cyrillus van Jeruzalem, meer dan enig andere, de grootmeester der ‘christelijke inwijding’. De onderhavige studie situeert uitstekend zijn Catechesen in de geschiedenis van het dogma en van de liturgie en ontleedt zorgvuldig de inhoud ervan, die bepaald wordt door de Heilsgeschiedenis, berekend op een vitale assimilatie en medegedeeld in functie van de liturgische viering. Die Catechesen zijn meteen een voorbeeld van aanpassing aan het bevattingsvermogen van een nogal gemengd gehoor zonder dat daarom afbreuk wordt gedaan aan de verhevenheid van de te verkondigen boodschap, verhevenheid welke een passende uitdrukking vindt in een tevens eenvoudige en voorname stijl. Jammer dat er noch in het Nederlands noch in het Frans enige vertaling van Cyrillus' Catechesen voorhanden is: de vele citaten welke het werk van P. Paulin bevat, kunnen al enig idee geven van die, naar het woord van de anglikaanse patroloog F.L. Cross, ‘splendid addressies’.
R. Leys
| |
Comblin, Joseph, Théologie de la paix. (Principes). - Edit. Universitaires, Parijs-Brussel, 1960, 336 pp., ing. Fr. 240.
De echte en laatste oplossing van het probleem van de vrede ligt niet in de po- | |
| |
litiek of de diplomatie, doch in de theologie en de openbaring: de enige duurzame vrede is de christelijke vrede. Daarom heeft C. hier een systematisch en grondig onderzoek willen instellen naar de voorwaarden van de vrede volgens de Bijbel. Reeds uit het O.T. blijkt dat de vrede essentieel een goddelijke gave is, een gevolg van de komst van het Rijk; de vrede kan alleen maar komen door de bemiddeling van het volk Gods; het middel hiertoe zal zijn, niet het geweld, doch het woord, het lijden, de gesteltenissen van de ‘arme’. Het N.T. werkt dat verder uit: de vrede is enkel mogelijk wanneer de mens zichzelf vernieuwt, door niet al zijn rechten op te eisen, door te leven in nederigheid en vergevensgezindheid. De grote hinderpaal voor de vrede is de zonde; de grote voorwaarde voor de vrede is dus de verzoening met God. Die boodschap der Openbaring heeft niet enkel iets te betekenen voor de individuele mens, doch ook voor de volken, voor heel de mensenfamilie: het christendom draagt iets bij tot de vrede onder de mensen, door in de wereld een nieuw mensentype te brengen. Misschien is dit boek te wijdlopig geschreven. Toch is het een uitstekende en in vele opzichten originele synthese van de bijbeltheologie van de vrede en van de spiritualiteit die besloten ligt in de zaligheid van de vreedzamen.
I. de la Potterie
| |
Ireneus, De la plénitude de Dieu, uitg. R. Poelman (Bible et Vie Chrétienne). - Casterman, Doornik; Edit. de Maredsous, 1959, 112 pp., ing. Fr. 48.
Dit mag een kostbaar boekje heten. De theologische gedachten van de oude bisschop van Lyon uit de 2de eeuw is voor de leek bijna ontoegankelijk: vertalingen zijn niet voorhanden, buiten de Franse, door P. Sagnard, van het IIIe Boek Adversus Haereses. Haar heerlijke bijbels-theologische perspectieven liggen verweven met lange uiteenzettingen van en polemieken tegen de abstruse systemen van de antieke gnose. We bezitten de oorspronkelijk in het Grieks gestelde tekst slechts in een oude, slaafse (en daardoor van wetenschappelijk standpunt uit zeer kostbare) Latijnse vertaling die voor klassiek gevormden ongenietbaar is. Uit die ondanks dit alles toch zo rijke mijn wordt hier een keuze gedaan van de religieus meest frappante teksten in een uiterst keurige vertaling, volgens het schema van de Heilsgeschiedenis (van schepping over verlossing naar Kerk en verheerlijking), met enkele sobere, steeds rake aantekeningen en een eveneens beknopte inleiding waarin trefzeker de hoofdkenmerken van Irenaeus' persoonlijkheid en leer worden weergegeven. Die uittreksels zijn kort gehouden en daardoor ook uiterst geschikt voor een meditatieve lectuur. Men kan er bijbels leren bidden en denken terwijl men elders zo dikwijls slechts devotieliteratuur voorgeschoteld krijgt met bijbelsaus overgoten. Dit werkje bewaarheidt opnieuw het woord van Pascal: ‘Les choses sont meilleures en leurs sources’.
R. Leys
| |
Yutang, Lin, From Pagan to Christian. - Heinemann, London, 1960, 251 pp., 16 sh.
De Chinese geleerde geeft in dit boek veel meer dan een verslag van zijn geestelijke pelgrimstocht uit het heidendom naar het christen-zijn (hij is nu lid van de Presbyteriaanse Kerk in Amerika). Naast een groot stuk autobiografie biedt schr. ook een uiteenzetting in kort bestek van de voornaamste godsdiensten uit het Verre Oosten. Hetgeen hij hierover schrijft doet toch een beetje academisch aan, en de reden hiervan is dat hij vrij wel van jongs af aan in aanraking is geweest met het Westen en de Westerse godsdienstige opvattingen en praktijken, en reeds als jongeman van twintig naar de Harvard University ging, en later naar die van Jena en Leipzig. Ofschoon het boek wel interessant is, bevredigt het toch niet, en o.i. is de oorzaak hierin gelegen dat het teveel een uiteenzetting is, te weinig een confessie.
W. Peters
| |
Daniel-Rops, L'Eglise des révolutions 1: En face des nouveaux destins (Histoire de l'Eglise du Christ, VI). - Arth. Fayard, Parijs, 1960, 1054 pp., NFr. 19.
Dit is een verraderlijk boek: wij bedoelen, als je eenmaal aan het lezen bent, kun je moeilijk ophouden en het boek telt duizend bladzijden! Dit achtste deel in de bekende Histoire de l'Eglise du Christ van de historicus-romancier Daniel-Rops omvat de periode 1789-1870: van de opening van de Staten-Generaal in Parijs, inzet van de Franse Revolutie, tot het uitroepen van het dogma van de onfeilbaarheid van de paus en de inname van Rome door de troepen van Victor-Emanuel in 1870. Een uiterst bewogen tijd, want op de Franse omwenteling en het Napoleontisch regime volgt een halve eeuw van liberale en nationale opstanden en een steeds prangender sociale kwestie. Over het sociale katholicisme in Frankrijk
| |
| |
en Duitsland brengt de auteur heel wat nieuws, althans voor de niet-specialisten van deze kwestie. Daniel-Rops is een meester in het evoceren van een tijdsgeest en in het ten voeten uit tekenen van een persoon: niet zonder ontroering leest men b.v. zijn twintig bladzijden (pp. 366-385) over het drama van La Mennais, die eerst zo veel goed deed binnen de Kerk maar als apostaat is gestorven. Niet alleen het schitterende schrijverstalent van de aueur treft, maar ook zijn degelijke informatie. Slechts een paar fouten wilden wij even aanstippen: de Jezuïeten in Rusland, na de opheffing van de Orde in 1773, waren geen ‘réfractaires au point de vue canonique’ (p. 267), aangezien in de verscheidene landen de pauselijke opheffingsbreve slechts rechtsgeldig was wanneer ze was afgekondigd; daar tsarin Catherina II verbood ze in haar Poolse gebieden af te kondigen, bleven de Jezuïeten daar gebonden door hun religieuze geloften. Het verhaal van het Concilie van het Vaticaan is een tikje vijandig tegenover de groep concilievaders die de uitroeping van de pauselijke onfeilbaarheid bestreden; ten onrechte noemt de auteur ‘Les Germaniques, hostiles doctrinalement à la proclamation de l'infaillibilité’ (p. 548), want, op een of twee na, namen ze de onfeilbaarheid aan, maar vonden het inopportuun die te definiëren; verder staat er dat op de algemene vergadering van 13 juli 1870 ‘trente-huit’ (p. 552) tegen de definitie stemden, dit moet zijn ‘quatrevingt-huit’. Noteren wij nog dat een lang hoofdstuk gewijd is aan het katholicisme van Amerika en aan de missies in de andere drie continenten. Een kritische bibliografie berekend op een Frans publiek, een gedetailleerde tijdtafel en een lange namenlijst besluiten dit boeiende en leerrijke boek.
M. Dierickx
| |
Semmelroth, Otto, Maria of Christus, vert. L. Knuvelder (Woord en Beleving). - Lannoo, Tielt-Den Haag, 1960, 144 pp., ing. Fr. 60, geb. Fr. 85.
Er heerst nog steeds veel misverstand bij protestanten omtrent de ware zin van de katholieke Mariaverering en nog steeds wordt dit misverstand door heel wat onverantwoorde opvattingen en praktijken van katholieken in de hand gewerkt. Voor beiden is dan ook een uiteenzetting als die van S., welke het beeld van Maria zuiver en scherp binnen het Christusgeheimenis situeert, weldoend en bevrijdend. Het is goed dat dit werk vertaald werd.
L. Monden
| |
Textes et prières pour la pénitence, éd. Equipe sacerdotale de N.-D. de Boulogne. - Lethielleux, Parijs, 1960, 113 pp., ing. N.Fr. 4,50.
Een keuze van tachtig teksten uit de H. Schrift, de liturgie en de traditie van de Kerk, met de bedoeling de biechtelingen afwisseling en geestelijk voedsel aan te bieden bij het verrichten van hun penitentie, en ze tevens te oriënteren naar het lezen van de H. Schrift en naar het liturgisch bidden. Enkele exemplaren van het boekje kunnen bij de biechtstoelen ter beschikking worden gesteld. Daar de uittreksels genummerd werden, kan de biechteling dan gemakkelijk de tekst vinden die de biechtvader voor de penitentie aangeeft. Een initiatief dat wellicht navolging verdient.
J. De Roeck
| |
Michonneau, G., Pas de vie chrétienne sans communauté (Rencontres, 58). - Edit. du Cerf, Parijs, 1960, 160 pp., ing. NFr. 3,90.
Vijftien jaar na de publikatie van het bekende werk Paroisse, Communauté missionnaire en na de ervaring van het pastoraat in drie parochies deelt de Parijse zielzorger zijn gerijpte bevindingen mee. De overtuiging groeide dat geen apostolaat, ook niet de gespecialiseerde K.A., wortel kan schieten zonder het bestaan van een levende parochiële gemeenschapszin. Aan priesters en leken biedt dit gewetensonderzoek materiaal voor gezamenlijke gesprekken en initiatieven.
J. Kerkhofs
| |
Comment réaliser un recensement d'assistance à la messe dominicale? - Edit. Fleurus, Parijs, 1960, 128 pp.
Na bijna tien jaar ervaring betreffende de tellingen van de zondagspraktijk, heeft een groep der beste Franse specialisten haar bevindingen verzameld en al de moeilijkheden en mogelijkheden (met talrijke voorbeelden) bij opzet en uitwerking van dergelijke onderzoeken in de vorm van een zeer degelijk handboek gepubliceerd. Uiteraard is deze gids enkel voor specialisten bestemd.
J. Kerkhofs
| |
Chrétien (Le) et la richesse (Orientations, 5). - Edit. Spes, Parijs, 1960, 60 pp., ing. NFr. 2.
Met de kleine, maar opvallend rijk gedocumenteerde collectie Orientations bedoelt de studieploeg van de Action Populaire (Parijs) de beginselen van het Evangelie en de richtlijnen van de Kerk in actuele
| |
| |
moeilijke vraagstukken duidelijk voor te stellen. Ook dit werkje is een gelukkige synthese van degelijkheid en bevattelijkheid, waar o.m. de belastingplicht en de morele gedraging inzake beleggingen een deskundige behandeling krijgen.
J. Kerkhofs
| |
Congar, Y., Zo gij mijn getuige zijt, vert. M. de Wachter (De Christen in de Tijd, 6). - Patmos, Antwerpen, 1960, 104 pp., ing. Fr. 45.
Terecht werd dit boekje uit het Frans vertaald en in de Patmos-reeks opgenomen (zie bespreking in Streven, 12 (1959), dl. 2, p. 988). Omwille van zijn helderheid en degelijkheid verdient het een plaats in de bibliotheek van elk volwassen lid van de Kerk. De zeer verzorgde vertaling verdient een bijzondere vermelding.
J. Kerkhofs
| |
Literatuur
Risseeuw, P.J., Gasten en vreemdelingen. - Kok N.V., Kampen, 1960, 247 pp., f 7.90.
P.J. Risseeuw heeft met Gasten en vreemdelingen - een tweede deel Kinderen en erfgenamen moet nog volgen - een in alle opzichten goede roman geschreven, een Haagse roman van aanvankelijk kleine luiden, die echter allen hoger op klimmen. Het is een roman van levende, boeiende mensen, wier hart- en polsslag de lezer o.z.t.z. meevoelt en wier lotgevallen met frisse natuurlijkheid beschreven worden. Niet alleen zijn het levende, bloedwarme mensen die hij opvoert, maar het strenge, sterk Calvinistisch getinte geloof is levend geworden in Risseeuws roman. De generatie die hij beschrijft leeft in de eerste decennia dezer eeuw en meerdere van haar leden zijn zo verworteld in de streng Calvinistische partij en verbonden met haar politiek-sociale tendensen, dat de roman tevens een korte geschiedenis dezer partij geworden is. De roman is zo goed en menskundig geschreven, zo breed van allure, dat hij volstrekt niet de indruk van een kringetjes-, een soort ghetto-roman maakt. De centrale figuur, moeder Liesbeth, domineert, ondanks haar beperkingen, het hele boek door en blijft door haar bezielende vroomheid een lichtbaken voor allen, ook voor wie van haar levensweg en -richting afdwalen. Een roman die een uitstekend figuur maakt in de Nederlandse literatuur.
J. van Heugten
| |
Vries, Theun de, Het Motet voor de Kardinaal. - Querido, Amsterdam, 225 pp., 1960, f 9.50.
Theun de Vries schrijft hier een wat ouderwets aandoende roman in de trage, slepende gang van een ik-verhaal. De ‘ik’ is een lijfeigene, die zijn heer en zijn vaderland ontvlucht en allerlei avonturen beleeft als soldaat, tot hij zich - hij heeft muzikaal- en zangtalent - in Milaan bij Josquin des Près als leerling en zanger aansluit. Zo belandt hij te Rome, het Rome van Paus Borgia, en de auteur schrijft natuurlijk weinig vleiend over de omgeving van de Sixtijnse zanger. Na een laatste romantisch en onwaarschijnlijk avontuur keert deze naar de Nederlanden terug. Het is een roman zoals Theun de Vries er meerdere geschreven heeft, Friesdegelijk, een beetje taai, stevig van taal en structuur, zonder opvallende of briljante eigenschappen. Van religieuze bezieling is niet veel te bemerken, hoewel de christelijke achtergrond dezer laat-vijftiende-eeuwse mensen toch als vanzelfsprekend aanvaard wordt.
J. van Heugten
| |
Wit, Klaas de, Vissen achter het net - Nederlands Boekhuis, Tilburg, 1960, 266 pp., f 9.50.
Klaas de Wit, die een paar jaar geleden belangstelling wekte met De sleutel is gebroken, publiceert nu een nieuwe roman. Nog meer dan de eerste getuigt deze roman van een ongewoon talent. Het verhaal is bijna oververnuftig in elkaar gezet; tijden en plaatsen verspringen telkens zodat de lezer vaak tijd nodig heeft om zich te oriënteren. De schrijver graaft diep in de wonderlijke verweefsels van het mensenhart en maakt het aannemelijk, dat een halfbroer, een Indo, zijn meer dan aanbeden halfzusje, als zij door een vriend van hem, een medestudent, verleid is, in de dood drijft, waarna hij haar voorbeeld volgt. Dit ongewoon gebeuren psychologisch aanvaardbaar te maken getuigt van een ongewoon kunnen. De conversatie der romanfiguren wordt soms wat onnatuurlijk door haar te grote vlotheid en gevatheid. Het is een boek, zwaar van inhoud, een boek van schuld en zwakheid, van ontluistering en wraak, van meer duisternis dan licht.
J. van Heugten
| |
Loo, Jos van de, Het gevaar. Verhaal. - Manteau, Brussel, 1960, 133 pp., f 5,90.
‘Het gevaar’, de pas verschenen novelle van Jos van de Loo, is niet alleen daarom
| |
| |
een uiterst modern verhaal, dat het zich afspeelt onder ‘atoomsplitsers’, maar vooral dat de versmalde, teruggedrongen en vereenzaamde existentie van de huidige mens hier tastbaar wordt voorgesteld. In uiterst korte staccato-zinnen als telex-notities verhaalt de schrijver de geestelijke en lichamelijke ondergang van een medewerker en twee gezellen in een laboratorium, die daar een stralingsbesmetting oplopen en in een ziekenhuis afgezonderd worden. De een sterft, de twee anderen vluchten uit het ziekenhuis in halve verbijstering.
J. van Heugten
| |
Borg, Elmar, De magische overzijde. Roman. - Westland, Merksem, 1960, 302 pp., geb. Fr. 145.
Elmar Borg, de Vlaamse auteur met de Skandinavische schuilnaam, bezorgt ons een belangrijk werkstuk. Hij schetst de bestemming van het gezin Ariën, dat woont op het landgoed Rivieren: rijke grondbezitters met een losbandige vader, een kwetsbare moeder, drie uitstekende kinderen. Maar alles wordt ondermijnd en uiteengerukt, niet het minst door vader en dochter ten Eede; de tragische verwikkelingen volgen elkander op tot bij de ondergang; maar het persoonlijke offer van elk der kinderen zet de toestand recht: dat van Marie-Rose de Claris, dat van Luc het vermoorde slachtoffer, dat van Herbert die na moeders dood aan vader vergiffenis weet te schenken. Zo vindt deze de magische overzijde van het leven: de plaats en houding van waar alles zin krijgt en vrede verbreidt. Deze cultuurroman (een genre dat bij ons nauwelijks bestaat) is een belangrijk werkstuk, maar weinig méér. Kennis, belezenheid, ervaring, onvermoeide toeleg kunnen het creatieve onvermogen niet wegnemen. De personages hebben geen eigen leven. Maar misschien mist de auteur alleen stielvastheid; en stellig verdienen zijn durf en volharding, tenslotte ook zijn talent, onze dankbare waardering.
Em. Janssen
| |
Meier, Herbert, Een nacht in september. Roman. Vert. - H. Nelissen, Bilthoven, 1960, 202 pp., f 8.90.
Deze roman die de nacht beschrijft, waarin een toneelspeler per ongeluk opgesloten wordt in een theater, is te gekunsteld van compositie en schrijftechniek, te weinig menselijk en doorleefd ook in zijn psychologie, kortom te bloedeloos om sterk te boeien. De schrijver is blijkbaar een cosmopoliet en op de hoogte van het moderne leven in al zijn verschijningen, vooral van de minder rooskleurige, doch dit waarborgt nog geen kunstwerk. Alle levensvreugde ontbreekt in dit zwarte, drukkende tafreel.
J. van Heugten
| |
Morris, Edita, De bloemen van Hiroshima. Vert. - H. Nelissen, Bilthoven, 1960, 164 pp., f 7.90.
Een jonge Japanse vrouw vertelt hier op alleraardigste wijze - aldus is de fictie van Edita Morris - over de dagelijkse lotgevallen van haar gezin, een allergelukkigst gezin, waarover echter de donkere wolk der Hiroshima-ziekte hangt, gevolg der atoombom van 1945. Het verhaal begint als een blijde dageraad, doch eindigt in een donkere avond. De Japanse ‘way of life’ wordt tastbaar in dit bekoorlijke boekje, dat medelijden wil wekken met de ongelukkige overlevenden der getroffen stad.
J. van Heugten
| |
Nilin, Pavel, Kameraad Venka. Vert. - v. Loghem Slaterus, Arnhem, 1960, 274 pp., f 8.90.
Deze door N. Scheepmaker met zorg uit het Russisch vertaalde roman speelt in Siberië, kort na de overwinning der communisten op de ‘witten’. Er heersen nog vrij chaotische toestanden en resten van het witte leger houden zich plunderend en onheil zaaiend op in de taiga. Recherche en politie trachten orde in de chaos te brengen en het sovjetbewind te vestigen. Een van hen is kameraad Venka, een frisse, moedige en bijzonder flinke jongen, die, schijnbaar gedwarsboomd in zijn liefde voor een medecommuniste en in zijn idealen, zelfmoord pleegt. Een - afgezien van zijn droevig einde - frisse, bekoorlijke roman, zonder propaganda of Marxistische dweperij, een roman van eerlijke, oprechte menselijkheid.
J. van Heugten
| |
Frankau, Pamela, Road through the Woods. - Heinemann, London, 1960, 252 pp., 16 sh.
Het woud waarvan in de titel van deze roman sprake is, ligt gehuld in de diepe schaduwen van de droom, het verloren geheugen, het heimwee naar het goede van weleer. Het is niet altijd even gemakkelijk de weg in zulk een woud te volgen: de overgang van heden naar verleden, van realiteit naar droom en fantasie, van de beslissing nú naar de mijmering over het voorbije, komt soms wat onverwachts; en de bomen doen wat vreemd en exotisch aan, ofschoon bij scherp toezien ze tot dezelfde familie behoren als de ietwat vulgaire flash-back en de wat
| |
| |
elegantere monologue interieur. Toch heeft deze dromerige fantasie haar eigen bekoorlijkheid, en is zij ook aanvaardbaar: dit is in niet geringe mate te danken aan Drunmair, het Ierse dorp waar de jongen met het verloren geheugen zich op onverklaarbare wijze bevindt. Geheel geslaagd is de roman echter niet: het is een bijna onmogelijke opgave om in een roman het probleem van de tijd, van duur en verloop, op bevredigende wijze te hanteren.
W. Peters
| |
Durrell, L., The Best of Henry Miller. - Heinemann, London, 1960, 397 pp., 30 sh.
Twee jaar geleden werd Henry Miller gekozen tot lid van The American Institute of Arts and Letters. Zo dit niet een oordeel inhoudt over de literaire waarde van zijn romans en essays, dan duidt het er in alle geval op dat hij als serieus auteur beschouwd wordt. Tot dan toe was hij voornamelijk berucht als een artistieke vuilschrijver; verschillende van zijn boeken mogen het Engelse spraakgebied niet binnen. De grote verdienste van deze verzameling uittreksels en opstellen, verzorgd door zijn vriend, de ietwat enigmatische dichter en romanschrijver Lawrence Durrell, is dat de lezer op rustige wijze wordt voorgelicht omtrent zowel de auteur als de mens die Miller is, en - dit hoort er bij - wás. Het is een serieus boek, hetgeen niet alleen blijkt uit de weinig sensationele keuze die Durrell uit het werk van Miller deed, maar ook uit de zakelijke toon waarop Miller zelf de gekozen stukken kort inleidt. Er ligt iets van een apologie over deze uitgave; tegelijkertijd klinkt er een dringend verzoek uit op om au serieux genomen te worden, omdat het nimmer Miller's bedoeling was godslasterlijk te zijn, verbitterde iconoclast of voorstander van brutale zedeloosheid. Het boek is een goede inleiding op een ernstiger waardering van Miller's werk, en zal hierbij ook goede en nuttige hulp geven.
W. Peters
| |
Tedlock, E.W. (Ed.), Dylan Thomas: The Legend and the Poet. - Heinemann, London, 1960, 283 pp., 25 sh.
Er ligt iets diep tragisch over het leven van deze begaafde Welshman, een ietwat zielige mengeling van het dier, de engel, de clown, en bij de gratie Gods, dichter. Hij stierf bijna acht jaar geleden, slechts negen en dertig jaar oud, het slachtoffer van een traag verlopende zelfmoord, met als moordwapen voornamelijk de drank. Legendevorming vond in ruime mate plaats, reeds tijdens zijn leven. Na zijn dood verscheen in Amerika een ‘zakelijk’ verslag van zijn optreden, zijn drinken, en zijn sterven aldaar, terwijl zijn eigen vrouw een afschuwelijk boek schreef, Left over to Kill, dat ook als pocketuitgave verscheen. Prof. Tedlock's verzameling van reminiscenties en kritische opstellen, hem toegezonden door vrienden en bewonderaars van de dichter, is duidelijk bedoeld om een en ander recht te zetten, en Thomas als mens en als dichter te geven hetgeen hem toekomt. Het boek bevat een veertigtal bijdragen, ongeveer gelijkelijk verdeeld in opgehaalde herinneringen en kritische beoordelingen. Sommige opstellen zijn kort, nog geen twee bladzijden, andere hebben de lengte van een essay. Ze zijn geenszins alle voor dit boek geschreven; enkele van de kritische opstellen dateren reeds uit de jaren dertig. Het is geen boek van onverdeelde lof: de critici die Thomas als dichter nauwelijks een plaats kunnen geven in de hedendaagse Engelse literatuur zijn ook aan het woord. Ook zij die Thomas persoonlijk kenden, gaan niet over tot heiligverklaring, noch verdoezelen ze de zwakke kant van zijn karakter. Ze mochten echter de engel en de dichter in hem ontmoeten; het is begrijpelijk en menselijk dat zij bij voorkeur hierover schrijven.
W. Peters
| |
Barthes, Roland, Am Nullpunkt der Literatur. - Claassen, Hamburg, 1959, 101 pp., D.M. 8.50.
Dit boekje bevat twee essays. Het eerste draagt dezelfde titel als het boek. S. gaat uit van de thesis dat de formele karakteristieken van de literaire taal een spiegel zijn van het menselijk bewustzijn. Sedert 1850 lezen wij van die spiegel een gespleten bewustzijn af. Heden ten dage proberen vrij veel auteurs ook de vorm weg te werken. Die poging noemt S. het nastreven van het nulpunt der literaire taal. Daar zijn beschouwingen sterk sociaal gekleurd zijn, kan de auteur ook interessante gedachten opbrengen over de marxistische literatuur. Deze is volgens hem paradoxaal blijven steken in een burgerlijke schrijftrant. Een oordeel dat wellicht voor enige nuancering vatbaar is. Het tweede essay behandelt de Franse auteur Robbe-Grillet. S. bewijst overtuigend dat zijn romans nog iets anders zijn dan het imiteren of plagiëren van Balzac en Flaubert, wat de critici er ook over mogen denken.
M. De Wachter
| |
| |
| |
Tertz, Abram, Het proces begint. Vert. - H. Nelissen, Bilthoven, 1960, 194 pp., f 8.90.
Het proces begint moet een verhaal zijn van een Russisch schrijver die kans zag het manuscript naar het Westen te smokkelen en het daar in vertaling te doen verschijnen. Is dit ‘sprunghaft’ vertelde, weinig diepgaande, moeilijk aanvaardbare en nogal pikante verhaal, dat zogenaamd de ‘high society’ in Moskou beschrijft (waar weinig van te merken is) wel zoveel moeite waard? Het is te onbeduidend en te onwaarschijnlijk. Beter is het tweede verhaal De uil en de Man van Doedintsjef, een mysterieuze, half sprookjesachtige vertelling, die aan dit mengsel van realisme en geheimzinnigheid een eigenaardige bekoring ontleent.
J. van Heugten
| |
Fort, G. von Le, Het naamloze document (Humanitas-reeks). - Lannoo, Tielt-Den Haag, 1960, 68 pp., ing. Fr. 25.
Het naamloze document is een oud stuk uit het familiearchief dat in een bombardement verloren gaat, nadat men het voor het eerst met belangstelling had gelezen. Het is het verhaal van een leerling van Galileï, die zijn geloof verzaakt omdat hij de door de kerk vernederde waarheid niet wil prijsgeven, en die daarom resoluut nog alleen de wetenschap wil volgen. Het tragische conflict culmineert in een dialoog tussen hem en een bevriende kardinaal die Galileï veroordeelt ofschoon hij persoonlijk de nieuwe leer aanvaardt. Op de vraag: kunt u de gedachte verdragen, dat het geloof door een klaarblijkelijke onwaarheid gered wordt? komt nooit een antwoord. Het is een buitengewoon vlot verhaal geworden, waarin de problematiek van het gegeven als brandend actueel wordt ervaren.
H. Jans
| |
Greene, Graham, A Burnt-out Case. - Heinemann, London, 1961, 256 pp., 16 sh.
In een inleidende brief noemt Greene dit verhaal een roman, de eerste sinds 1951 toen The End of the Affair verscheen. In deze tien jaren schreef hij wat lichtere lectuur (Loser takes all, The Quiet American, Out Man in Havana), worstelde hij met het probleem van het geloof in The Living Room en The Potting Shed, en met het huwelijk in The Complaisant Lover, - alle drie geslaagde toneelstukken -, botste fel met vriend en vijand naar aanleiding van hetgeen hij schreef bij gelegenheid van een bezoek aan Polen, aan Vietnam, aan Kenya, enz., en liet zich nu en dan vol bitterheid uit over degenen die zich voortdurend met zijn privé-zaken als schrijver, getrouwd man en katholiek bemoeiden: een gesol waar we hier te lande ook het nodige van mee maakten. De neerslag van deze tien jaren vormt de inhoud van deze bittere roman, waarmede we dus meteen aangeven dat dit boek uitgesproken autobiografisch is. Het is dan ook te zeer een document humain dan dat hierover in kort bestek een billijke kritiek geschreven kan worden. We zullen daarom later uitvoerig terugkomen op deze roman en de plaats die hij in het oeuvre van Greene inneemt.
W. Peters
| |
Grass, Günter, Die Blechtrommel. - Leuchterhand Verlag, Neuwied, 1960, 736 pp., D.M. 24.80.
Er zou haast een roman te schrijven zijn over de geschiedenis van deze roman. Begin 1960 werd hij door een jury voorgedragen voor de Rudolf Alexander Schröder-prijs van de stad Bremen. De senaat echter, die de prijs moest toekennen, wees de uitspraak van de jury af. Men vreesde het publiek te shockeren: ‘Angst vor der Oeffentlichkeit’. Is dit boek dan zo shocking? Met het onmiskenbaar talent van een groot verteller voert Grass ons in de vreemde wereld van een mens die op zijn derde geboortedag beslist heeft zijn fysische groei af te breken. Hij stort zich van de keldertrap om de volwassenen een verklaring te geven voor zijn achterlijkheid. De infantiele dwerg Oskar is nochtans op vele andere gebieden meer dan volwassen. Dertig jaar lang (1924-1955) heeft hij beurtelings Dantzig, Düsseldorf en Parijs geobserveerd. Op zijn onafscheidelijke blikken trommel weet hij alles, wat hij te zeggen heeft, ook tot uitdrukking te brengen. De magie van zijn trommel heerst over zijn omgeving. Hij wil de volwassenen losmaken van hun bindingen, omdat zij ‘gleich nach der Schöpfung Geschöpfe ihrer eigenen epochemachenden Erfindungen’ worden. De romantechniek van Grass is ook een epochemachende uitvinding, en men vraagt zich af in hoever de romancier zelf niet een Geschöpf van zijn eigen uitvinding is, m.a.w. of zijn virtuositeit hem niet te veel parten speelt. Want in zijn roman is het materiaal zichtbaar van groter belang dan de vormgeving. Een meesterwerk of een kunstwerk durven wij het niet noemen. Maar wie de hedendaagse roman wil begrijpen, kan aan dit werk niet voorbijgaan.
M. De Wachter
| |
| |
| |
Zeltner-Neukomm, G., Das Wagnis des französischen Gegenwartromans. - Rowohlts deutsche Enzyklopädie, Hamburg; De Internationale Pers, Berchem-Antwerpen, 1960, 169 pp., Fr. 35.
Deze studie is een van de eerste waardevolle pogingen om tot een synthese van de nieuwste Franse roman te komen. Een vaste naam hebben deze romans tot nog toe niet gekregen - men spreekt van le nouveau roman, de neo-realistische roman, het neo-verisme enz. - maar het streven en werken van deze kunstenaars tekent zich steeds duidelijker af. Bezield door een sterke drang naar absolute zegging proberen zij voor alles de formele kwaliteiten van de roman te vernieuwen: techniek en structuur, taalgebruik en woordkeuze moeten het nieuwe existentieel gevoel en de nieuwe levenservaring, uitdrukken. Of liever, zij moeten die ervaring niet uitdrukken als mededeling, maar ze als een directe beleving van de auteur overdragen op de lezer. S. verklaart deze vernieuwing aan de hand van auteurs als Malraux, Sartre, Camus, Robbe-Grillet, Butor, Sarraute, Beckett e.a. Het waagstuk, waarover in de titel, ziet zij in de a-priori weigering om aan het grote publiek, en zelfs aan de gemiddelde lezer, ook maar enige concessie te doen.
M. De Wachter
| |
Grass, Günter, Gleisdreieck. - Leuchterhand Verlag, Neuwied, 1960, 112 pp., met tekeningen v. d. auteur, D.M. 18,50.
Van Baudelaire heeft men gezegd dat hij in een glasheldere taal de onbegrijpelijkste dingen vertelt. Dit heeft Grass dan ten minste met Baudelaire gemeen. Wat bij hem misschien het sterkst treft is de verwording van de metafoor. Zijn metaforen steunen niet meer op een natuurlijke vergelijkbaarheid, want deze wordt opzettelijk geweerd. Hij bewerkt een irreëel samentreffen van twee dingen, die noch volgens hun natuur noch volgens de logica samenhoren. Een vers als ‘hundert helblonde Hymnen / dazwischen tin endlos Lamento’ is geen weergave van de werkelijkheid, maar wil een surrealiteit oproepen, die zelf slechts zin heeft in en door de act die haar voortbrengt. De inhoud van die act is de taal zelf. Zij wordt gedisseceerd in vormelijke en inhoudselementen, zonder dat de inhoud nog kan onderscheiden worden van de vorm. Ligt hier misschien de magie van het hedendaagse gedicht? In ieder geval is het duidelijk dat men niet moet vragen naar de logische betekenis: de logica is verdwenen. Men moet lezen en herlezen, het gedicht op zich laten inwerken.
M. De Wachter
| |
Lodge, David, The picturegoers. - MacGibbon and Kee, London, 1960, 238 pp., 15 sh.
Deze eerste roman van een jonge katholieke auteur houdt bijzonder rijke beloften in, ook al zijn nu de invloeden op structuur, keuze en behandeling van onderwerp, en zelfs de gebezigde taal, nog wel duidelijk aanwijsbaar. De structuur doet onmiddellijk denken aan The Bridge of San Luis Rey: de hoofdpersonen in deze roman zijn echter niet betrokken bij een spoorwegongeluk, maar zijn toevallig naar dezelfde bioscoop gegaan. Keuze en behandeling van onderwerp doen onwillekeurig denken aan die school van katholieke auteurs die de feitelijke realiteit van het katholiek zijn in de wereld van vandaag observeren, beschrijven en indirect becommentariëren. Lodge kiest daarvoor als achtergrond het kleinmenselijk, burgerlijk milieu van de moderne Suburbia. Wat de taal betreft, doet de rondborstigheid om de dingen bij hun naam te noemen weinig origineel aan: we hebben hier de laatste jaren te veel van gehad. Er zit door de opzet weinig verhaal in de roman; dit is echter nauwelijks een gemis omdat de hoofdpersonen markant zijn getekend en de belangstelling van de lezer gaande houden. We hopen t.g.t. nader op deze roman in te gaan.
W. Peters
| |
Filosofie en psychologie
Berg, Prof. Dr. I.J.M. van den, Inleiding tot het denken van Thomas van Aquino. - Uitg. Born, Assen-Amsterdam, (1958), 53 pp., ing. f 1.60.
Als nr. 25 in de serie ‘Hoofdfiguren van het menselijk denken’ verscheen een korte schets van leven en denken van Thomas van Aquino, geput uit een langdurige vertrouwdheid met een heel bepaalde thomistische voorstelling daarvan. Wij leren hem kennen als de theoloog, die theologie en filosofie in hun onderlinge verhouding scherp wist te onderscheiden; die in zijn ‘grootse synthese Aristoteles aanvulde met platoons-augustijnse gedachten’; voor wie het contrast van act en potentie als voltooiing en onvoltooidheid de kernidee zijner filosofie is geworden. Thomas' visie
| |
| |
op de mens als levende eenheid, op het menselijk kennen als abstractie uit het zintuigelijk gegevene en op het zedelijk handelen als genormeerd door de nagestreefde vereniging met het hoogste Goed completeert het beeld. Wij zouden Thomas liever aan onze tijd voorgesteld zien vanuit de innerlijke dynamiek van zijn denken dan door een summiere weergave van wat als begrippelijke uitdrukking daarvan ook telkens wordt overstegen. De aandacht wordt hier te zeer afgeleid naar een geheel van dikwijls aanvechtbare overtuigingen en theorieën.
Mich. Marlet
| |
Parreren, Dr. C.F. van, Psychologie van het leren. Verloop en resultaten van leerprocessen. (Serie Psychologische Monografieën). - W. de Haan, Zeist; van Loghum Slaterus, Arnhem, 1960, 251 pp., f 8.90.
Een zeer deskundig overzicht over verschillende vormen van leren. Door de uitvoerige uiteenzettingen over belangrijke experimenten krijgt de lezer een goede indruk van de wijze, waarop onderzoekers op dit terrein te werk zijn gegaan. De auteur vestigt sterk de aandacht op de verscheidenheid van wijzen, waarop het leren plaats vindt, en van de resultaten, waartoe het leren kan leiden. Hiermee heeft hij een dienst bewezen aan allen, die met leren en onderwijzen te maken hebben, al is de pedagogische en didactische oriëntatie niet uitvoerig behandeld.
J.M. Kijm
| |
Gilson, Etienne, Le philosophe et la théologie (Collection ‘Le Signe’). - Arthème Fayard, Parijs, 1960, 261 pp., NFr. 10.
Dit boek is noch een speculatieve uiteenzetting, noch een geschiedkundig overzicht; wel een persoonlijk getuigenis. Hier beschrijft Gilson het avontuur van een jonge Fransman, opgevoed in de katholieke godsdienst, filosofisch gevormd aan de Sorbonne, die zijn leven lang op zoek was naar de verhouding tussen het geloof en de rede. Hij vond een oplossing toen het te laat was. Misschien kan de oplossing echter anderen helpen in hun zoeken. Volgens schr. kan de gelovige slechts aan filosofie doen in het licht van zijn geloof, d.w.z. het geloof komt wel niet rechtstreeks tussenbeide in het filosofisch denken, doch opent voor het natuurlijk verstand onvermoede diepten, inzonderheid aangaande het Absolute Wezen. Anderzijds kan de filosofie heel wat dienst bewijzen aan de theologie door haar bruikbare begrippen aan de hand te doen. Beide staan tegenover elkaar in dialoog-verhouding. Het boek is met vaart geschreven; scherpe waarheden worden er geestig gezegd. Buitengewoon geslaagd zijn de twee hoofdstukken gewijd aan Bergson, de zo gewaardeerde leermeester van Gilson zelf. Doch deze hoofdstukken zijn misschien ook het meest aanvechtbaar. Schr. meent dat Bergson niet in staat was over godsdienstige problemen te schrijven zoals het hoorde, daar hij langs de ervaring (in verruimde zin) God wilde benaderen en niet langs het (natuurlijk en bovennatuurlijk) geloof. Zoals op menig andere plaats in zijn boek trekt schr. hier de scheidingslijn tussen filosofisch-wetenschappelijk denken en geloof al te ongenuanceerd.
F. Vandenbussche
| |
Allers, Prof. Dr. Rudolf, Bouwen aan onze persoon. Vert. - Nederlands Boekhuis, Tilburg, 5de druk, 1960, 292 pp., f 7.50.
Onder een andere titel is dit boek reeds enige malen verschenen. Bouwen aan onze persoon heet het thans en dit geeft precies weer wat de schrijver bedoelt. Een psycholoog wijst de weg om door zelfkennis en zelfbezinnig tot realisering, tot opbouw van eigen wezen en karakter te komen.
P. van Alkemade
| |
Kunst en cultuur
DuMont-Dokumente. 1. Janson, Malerei unserer Welt, 260 pp., 32 klpl., 213 pl., D.M. 8,80. 2. Brion, Marcel, Geschichte der abstrakten Kunst, 300 pp., 16 klpl., 80 pl., D.M. 8,80. 3. Klee, Paul, Tagebücher, 430 pp., 52 ill., D.M. 11,80. 4. Woolley, Leonard, Ausgrabungen-Lebendige Geschichte, 240 pp., 210 pl., D.M. 9,80. 5. James, Edwin Oliver, Religionen der Vorzeit, 256 pp., 42 pl., D.M. 9,80. 6. Baumeister, Willi, Das Unbekannte in der Kunst, 218 pp., 106 ill., D.M. 9,80. - Verlag DuMont Schauberg, Keulen, 1960.
De nieuwe DuMont-Dokumente imponeren zich van meetaf aan - en bewust - als een verzameling wezenlijke werken op het gebied van kunst, geestesleven, literatuur en politiek. Deze verzameling omvat drie reeksen: 1. documenten en studies over de kunstgeschiedenis; 2. teksten en perspectieven over meer actuele vragen van het geestesleven en vooral van het
| |
| |
kunstleven; 3. cultuur en geschiedenis. Deze boeken, in een handig formaat, zijn verzorgd uitgegeven en fraai geïllustreerd. Zij vormen als het ware een tussentype tussen de kostbare, haast bibliofiele, uitgaven die wij nu van kunstboeken gewoon zijn en de pocketboeken. Buiten de zes delen die wij hier voorstellen is nog een indrukwekkende reeks in voorbereiding. Het eerste boek is een heruitgave van het succesboek van het Amerikaanse echtpaar Janson onder de iets te veel belovende titel Malerei unserer Welt. Onder wereld moeten wij hier dan het Westen verstaan. In zeer vlotte hoofdstukken wordt een ontwikkelingsschets gegeven van de rotsschilderingen tot en met de jongste uitingen van de moderne schilderkunst. Hoe vluchtig alles wordt behandeld, toch kan men van dit boek niet beweren dat het oppervlakkig is geworden. Met een scherpe zin voor de beperkte mogelijkheden van een dergelijke inleiding weten de auteurs aan de hand van concrete voorbeelden vrij goed de evolutie van de West-Europese schilderkunst uit te tekenen. De keuze van de illustraties is voortreffelijk. Op het overzichtelijke werk van Brion, gewijd aan de abstracte kunst, is heel wat aangemerkt geworden en terecht. Toch blijft het waar dat de monografie van Brion op dit ogenblik, zo niet de beste, dan toch de meest homogene en meest toegankelijke inleiding is op de abstracte kunst, zeker voor wie in die wereld niet thuis is. Brion situeert de abstracte schilderkunst als historisch verschijnsel; duidt haar invloed aan op sculptuur, film en theater; geeft een overzicht van de jongste stromingen. Over het unieke belang van de dagboeken van Paul Klee hebben we het vroeger reeds gehad in Streven. Voor een zeer matige prijs kan men zich nu de nieuwe uitgave van dit kostbare boek aanschaffen. Deze uitgave bevat zelfs meer illustraties dan de originele. Voor de kennis van Klee en zelfs van de moderne kunst is dit
boek onmisbaar. Het vormt bovendien nog een poëtisch bericht van hoge waarde. Zeer boeiend is de levendige geschiedenis van een achttiental opgravingen zoals alleen een Leonard Woolley ze weet te vertellen. Hij behandelt o.a. Troia, Mykene, El Faioum, Knossos, Ur, Mohenjo-Daro, Ras Samra.... Een van de voornaamste archeologen van deze eeuw, heeft Woolley steeds naast zijn wetenschappelijke accuratesse een open oog bewaard voor het menselijk belang van de ontdekkingen die hij zelf of zijn collega's deden. De rijke illustratie verhoogt de waarde én de levendigheid van dit boek. Spreken over prehistorische religie is vaak niet veel anders dan hypothesen van hypothesen opstellen. E.O. James echter houdt zich bescheiden bij de gegevens, deelt deze in het kort mede en duidt de waarschijnlijke besluiten aan die eruit kunnen afgeleid worden in verband met het religieuze bewustzijn van de prehistorische mens. Hij geeft op dit gebied een voorbeeld van een niet te onderschatten wetenschappelijke eerlijkheid. Wij vinden het alleen wat jammer dat in dit boek, zoals de overige zeer goed gepresenteerd en met uitstekende illustraties, een paar slordigheden werden toegelaten zoals spellingsfouten van eigennamen, de gebrekkige verwijzing naar de bibliografie, het niet op elkander afgestemd zijn van tekst en illustraties. Het essay van Willi Baumeister over het onbekende in de kunst vormt een uiterst gewaardeerde aanwinst in de bibliotheek van de moderne kunst. Dit belangrijke en te weinig gekende essay, verschenen in 1947, was immers zeer moeilijk toegankelijk geworden. Baumeister schreef het gedurende de laatste oorlogsjaren toen hij niet meer kon schilderen. Het is een typische uiting van de scherpzinnigheid waarmede onze hedendaagse kunstenaars zelf hun eigen scheppingsproces volgen en ontleden. Naast de inleiding van O. Bihalji-Merin bevat dit boek ook nog het kortere opstel van Baumeister over
Cézanne en het referaat op de Darmstädter Gespräche 1950 waar hij zich vinnig tegen Sedlmayr en Hausenstein inzette.
G. Bekaert
| |
Wallraf - Richartz - Jahrbuch. Westdeutsches Jahrbuch für Kunstgeschichte. Bd XX en XXI. - Verlag DuMont Schauberg, Keulen, 1958, 1959, 312 en 272 pp., 211 en 174 ill., 4 klpl, geb. D.M. 50.
Zoals men kon verwachten bevatten de twee Westduitse jaarboeken voor kunstgeschiedenis, aangeboden aan de vrienden van het Wallraf-Richartz-Museum te Keulen en nu in een nieuwe verzorging uitgegeven door DuMont Schauberg, slechts hoogstaande, wetenschappelijke bijdragen, waarvan de bespreking eerder in een vakblad zou thuishoren. Toch kan ook een kennisname ervan zonder onmiddellijke wetenschappelijke pretenties uiterst boeiend zijn en wel op de eerste plaats omdat deze jaarboeken, samengesteld door auteurs van verschillende kunstdiciplines, ons in een levend contact brengen met een onderzoeksmethode
| |
| |
waarvan de sporen in een uitgewerkte monografie meestal voor een goed deel zijn uitgewist. Daarnaast krijgen deze studies een bijzonder belang omdat zij op ontdekkingstocht gaan in nog onverkende gebieden ofwel geheel nieuwe gezichtspunten openen op meer bekende kunstwerken. Zo is de studie van een Günter Aust over Entwurf und Ausführung bei Rubens niet alleen van belang voor een gespecialiseerd Rubensonderzoek, maar evenzeer voor de kennis van de periode waarin Rubens gewerkt heeft als voor het ontstaan en de groei van elk kunstwerk, waarvoor nu zo'n scherp interesse bestaat. Dit kan van elke bijdrage in min of meerder mate herhaald worden, want haast alle grijpen zij over hun onderwerp heen. Het is een duidelijk teken dat de onderzoeksmethoden zelf aan het evolueren zijn. Wij vermelden hier alleen uit Band XX: de studie van Meyer-Barkhausen over Die frühmittelalterlichen Vorbauten am Atrium von Alt-St. Peter in Rom in verband met gelijksoortige gebouwencomplexen uit de hoge Middeleeuwen; de studie van H. Schnitzler, een van de uitgevers van deze jaarboeken, over een ivoor uit Metz; die van G. Jedlicka over de zelfportretten van Munch. Band XXI bevat het eerste deel van een voor de kennis van de Karolingische miniatuur belangrijke studie van H. Schade over de Bijbel van St.-Paulus-buiten-de-Muren te Rome, en een ander gedetailleerd opstel van P. Pieper over het Getijdenboek van de Bartolomeus-meester. Belangrijk is verder nog in dit deel de uitvoerige studie van H.M. Rotermund over ongeïdentificeerde of misbegrepen bijbeltekeningen van Rembrandt en de nota van H. Wille over de schetsen van H. von Marées voor zijn fresco's te Napels. Alle bijdragen zijn rijk geïllustreerd. Beide delen sluiten af met museumberichten en enkele uitvoerige boekbesprekingen.
S. Heester
| |
Haftmann, Werner, Ernst Wilhelm Nay. - Verlag DuMont Schauberg, 1960, 284 pp., 26 klpl., 95 pl., geb. D.M. 60.-.
Werner Haftmann, aan wie we reeds een standaardwerk over de moderne schilderkunst en een paar merkwaardige monografieën over Klee en Nolde te danken hebben (die wij vroeger in Streven mochten bespreken), zet nu zijn boeiende dialoog met de moderne schilderkunst verder in deze monografie over Wilhelm Nay, die de uitgever DuMont Schauberg hem toevertrouwde. De auteur kent de kunstenaar van nabij. Toch onthoudt hij van het biografische detail slechts het hoogst nodige en dan nog in zover dit hem verder helpt bij zijn systematische en diepgaande fenomenologische analyse van het schilderwerk van Nay. Van deze schilder kennen wij veelal slechts het werk der laatste jaren, dat hem naam gaf over de gehele wereld. Haftmann echter ontleedt dit consequente oeuvre in zijn groei, die wij kunnen beschouwen als een schilderij van Nay zelf, als een ‘Wellenblech’: een vlak dat leeft in een slingerende beweging van hoogten en laagten, maar dat vlak blijft. Zo is Nay langs een niet altijd rechte, soms zeer moeilijke en eenzame weg gegaan naar zijn doel dat hij bevrijd ontdekte in zijn hymnische werken die sinds de jaren 50 een vast begrip zijn geworden in de moderne schilderkunst. Geholpen door Nay's eigen kritische bekentenissen heeft Haftmann van deze artistieke ontwikkeling een meesterlijke ontleding gegeven. Zij is wel niet altijd gemakkelijk te volgen, gedeeltelijk door het haast onvermijdelijk zwevende van de begrippen die plastiek willen vertalen, gedeeltelijk door het feit dat de analyse binnen het plastische werk zelf verloopt, waarvan zij een zekere initiële intuïtie veronderstelt. De betrekkelijke ontoegankelijkheid is echter niets anders dan de tol die men te betalen heeft voor de ernst waarmede deze monografie werd gemaakt. Door de schittering van de kleurplaten en de typografische verzorging van het geheel is dit boek in alle opzichten merkwaardig geworden.
G. Bekaert
| |
Doernberg, Erwin, The Life and Symphonies of Anton Bruckner. - Barrie and Rockliff, Londen, 1960, 248 pp., sh. 42.
Tot hiertoe was er in Engeland slechts één studie verschenen over Bruckner en die vormde dan nog een deel van een boek dat mede aan Mahler was gewijd. Een meer uitgebreide monografie was dus zeker op haar plaats. De studie van E. Doernberg geeft echter geen voldoening. Het eerste deel, waarin de persoon en de muziek van Bruckner ‘gesitueerd’ worden, is nog het beste. Het tweede, dat gewijd is aan het leven van de componist, is wel heel gedetailleerd maar niet bijzonder aantrekkelijk. En het derde deel, waarin de Symfonieën ontleed worden, valt al te duidelijk tussen twee stoelen: veel te gedetailleerd voor de liefhebber en niet grondig genoeg voor de kenner. Nuttig zijn echter de vele feitelijke gegevens,
| |
| |
die hier in verzameld worden. (Eén fout dient te worden gecorrigeerd: het Ave Maria van 1882 werd oorspronkelijk voor contralto en harmonium geschreven, niet voor orgel, p. 227).
A. Grammens-Sandoz
| |
Eck, Werner, Musik-Wort-Bild. - Langen-Müller-Verlag, München, 1960, 314 pp., geïll.
Wegner Eck is een der meest originele musici van het huidige Duitsland. Daarbij is hij een uitstekend literator en een begaafde tekenaar. Weinig wordt in dit boek over de techniek van zijn toonkunst verteld. Bij een nader toezien openbaart dit zwijgen reeds een belangrijk aspect van Ecks esthetica: de techniek is er om de muzikale beleving en uitdrukking en ‘wer es aufnimmt, braucht nicht zu verstehen, wie es gemacht ist. Er besitzt es ohnehin, und er versteht, was es ausdrückt’. De tekst van acht zijner opera's, zangstukken en balletten, waaronder Furchtlosigkeit und Wohlwollen en Irische Legende geven ons een beeld van de literator en de dramaturg. Ook hier klinkt een nieuw geluid. Tegen het grondig pessimisme en verloren-zijn van deze eeuw stelt hij het geloof in de uiteindelijke zege van het goede en het gave. Een zevental tekeningen, die doen denken aan Klee en Chagall, verluchten het boek. Wegner Eck is vooral een operacomponist. In zijn Betrachtungen und Gedanken vindt men hieromtrent belangrijke studies. De literator komt er ook het best tot zijn recht. Humor, verontwaardiging, bittere spot en begrijpend medeleven staan de objectiviteit van zijn oordeel nooit in de weg. Deze bladzijden zijn voor de muziekliefhebber de beste inleiding tot zijn werk. Hij zal er in ontdekken Ecks voorliefde voor Mozart, zijn universaliteit en breed humanisme, zijn vrij ademen vooral buiten de verengende Duitse Godenschemering en Ondergang van het Avondland.
A. Vandenbunder
| |
Lohse, Bernd en Busch, Harald, Kleinodien. - Umschau-Verlag, Frankfurt, 256 pp., 230 pl., 12 klpl.
De titel van dit boek heeft iets misleidends. De mooie verzameling platen is wel voor een goed deel gewijd aan kleinere en grotere kunstwerken, sieraden, miniaturen, reliekschrijnen, gebrandschilderde ramen, schilderijen, beelden, die men eventueel nog als kleinodiën zou kunnen aanzien. Maar zij bevat toch ook heel wat opnamen van gebouwen. De naam kleinodiën moet men dan ook zeer algemeen opvatten als wat zich aan schoons in de ‘Schatzkammer Deutschlands’ bevindt, zich daarbij niet beperkend tot de Duitse kunst, maar daarbij ook de internationale rijkdom van de musea betrekkend. Men kan zich voorstellen dat dit een haast onmogelijke opzet is. De uitgevers waren zich van dit bezwaar terdege bewust en delen dit de lezer ook mede. Maar zij zijn zo bedreven in het samenstellen van zinvolle en verantwoorde beeld-anthologieën, dat zij ons gauw de onontkoombare beperktheid van het opzet doen vergeten om geheel te laten opgaan in de schoonheid van elk afzonderlijk kunstwerk en in de rijke afwisseling weermede deze werken zich in hun historische groei opvolgen. We nemen het de auteurs alleen een beetje kwalijk dat ze deze historische ontwikkeling laten doodlopen omstreeks de jaren 1800.
G. Bekaert
| |
Busch, Harald en Lohse, Bernd, Baukunst der Romanik in Europa, 32 pp., 224 pl.; Baukunst der Gotik in Europa, 36 pp., 200 pl. - Umschau Verlag, Frankfurt a.M., geb. D.M. 24.80.
De romaanse en gotische bouwkunst lijken ons zo vertrouwd dat wij bij het verschijnen van een nieuw boek over dit onderwerp spontaan naar het waarom ervan vragen. De eerste twee delen van de nieuwe reeks Monumente des Abendlandes - volledig in vier delen - geven ons een prompt antwoord. Als beeld-synthese van een bepaalde Europese stijl zijn zij uniek. Hier voor het eerst - hoe uitzonderlijk dit ook moge klinken - wordt een volwaardige gestalte van romaniek en gotiek door het beeld, men kan zeggen, door het beeld alleen getekend. Met een zeldzaam raffinement werd de keuze van de afbeeldingen gedaan zowel wat betreft het uitkiezen van het monument als wat betreft de weergave ervan in een foto. Maar dit is niet alles. Deze goed gekozen afbeeldingen zijn niet volgens een of ander gemakkelijk systeem gerangschikt. Zij volgen elkander op in een levendig en zinvol ritme. Zo is reeds de keuze van het eerste beeld in beide boeken revelerend. De romaniek wordt getekend in de gestalte van de in heerlijkheid tronende Christus van St. Sernin te Toulouse. De gotiek daarentegen door een mooie opname in de kathedraal van Amiens waarin met het klassieke gotische bouwsysteem in al zijn glorie tevens een smartelijke Ecce Homo wordt ge- | |
| |
toond. Beide werken verzamelen niet alleen mooie foto's, zij delen een geest mede. De beknopte inleidingen werden geschreven door prof. H. Weigert en prof. K. Gerstenberg.
G. Bekaert
| |
Busch, Harald en Lohse, Bernd, Wunderwelt der Schreine. - Umschau-Verlag, Frankfurt, 1959, 20 pp., 80 pl., 1 klpl.
De auteurs, die als gidsen bij het ontdekken en leren zien van kunstwerken reeds hun talent hebben bewezen, bijzonder in hun prachtige reeks Monumente des Abendlandes, maken ook de reis in de Wunderwelt der Schreine tot een unieke belevenis, zelfs voor wie deze kunstwerken van nabij kent. De laatste jaren werd in allerhande publikaties veel aandacht besteed aan deze Rijn- en Maaslandse reliekschrijnen uit de twaalfde en dertiende eeuw (cfr. Streven, november 1960, p. 201). Maar de meeste publikaties, hoe prachtig ook, missen wat dit werk juist zo aantrekkelijk maakt: zijn levendige en suggestieve samenstelling. Zoals wij bij vroegere besprekingen reeds opmerkten zien wij nu, dank zij de fotografische techniek, die kleinodiën op een geheel nieuwe en onvermoede wijze en wel bepaald door het feit dat het nu mogelijk is een detail te isoleren en er het monumentale karakter van in zijn volle schoonheid te waarderen. Het is daarbij een niet geringe verdienste van dit boek de voornaamste van deze kunstwerken tot één wondere wereld te hebben samengebracht. Deze wereld wordt voorgesteld door Mgr. Erich Stephany van de Akense Dom.
G. Bekaert
| |
Politiek
Couwenberg, Dr. S.W., Het Nederlandse partijenstelsel in toekomstperspectief. - Pax, Den Haag, 1960, 171 pp., f 5.90.
In dit boek worden drie belangrijke aspecten belicht, te weten: de vraag naar de corporatieve staatsorde, de mogelijkheid van een twee-partijenstelsel, en de grote politieke vraagstukken in de toekomst. In het eerste deel schetst de schrijver de mogelijkheid dat het huidig partijenstelsel zich op den duur oplost in een corporatieve staatsorde. Tegelijkertijd is hij van oordeel dat ook de ontwikkelingstendentie naar een twee-partijenstelsel in Nederland kan worden waargenomen. Enerzijds groeien socialisten en liberalen meer en meer naar elkaar toe, anderzijds is er in de christelijke partijen, vooral onder de jongeren, een duidelijk streven naar een grote christen-democratische partij. Er bestaat een redelijke kans dat beide stromingen op den duur op een of andere wijze in één bedding zullen vloeien. Schr. hoopt dat dit zich zal verwezenlijken, want terwille van een goed functionerende democratie is het van groot belang dat de organisatie van het partijwezen zo breed mogelijk wordt opgezet. In het laatste deel worden enkele problemen van de welvaartsstaat aangesneden zoals de vrijetijdsbesteding, de welvaartsverdeling, het inflatievraagstuk, en de hulp aan de onderontwikkelde gebieden.
J. van Lierde
| |
Kirk, Russell, Lebendiges politisches Erbe. - E. Rentsch-Verlag, Erlenbach-Zürich, 1959, 500 pp., geb. Zw. Fr. 19,50.
Deze studie, die enig opzien baarde toen zij in Amerika verscheen, geeft een goed historisch overzicht van het conservatief denken in Engeland en de V.S. (De oorspronkelijke titel The Conservative Mind is beter dan de Duitse). Tevens is het boek een pleidooi voor een herwaardering van het conservatisme, en van de typisch conservatieve ‘deugden’. Schr. stemt dus in met alle auteurs, die zich kanten tegen algemeen stemrecht, tegen staatsinterventie in het economisch leven, tegen sociale voorzorg, tegen ‘democratisering’ van het onderwijs, voor het behoud van de adel en (in Amerika) de traditionele aristocratie, enz. Hij geeft toe dat de geschiedenis van het conservatisme sedert de 19e eeuw wijst op een bestendige achteruitgang, maar precies deze achteruitgang heeft het ‘culturele verval’ van onze tijd veroorzaakt, en volgens schr. zullen de mensen zich daar steeds meer van bewust worden en terugkeren tot het conservatieve kamp. Toen dit boek geschreven werd (1952) was daar iets voor te zeggen, maar sedertdien is een nieuwe progressistische stoot gegeven, die Kirks beweringen wel niet ontwricht maar toch betwistbaar maakt. Wij willen geen kritiek uitbrengen op de grond van de zaak: men is conservatief of men is het niet; en wie het niet is, zal door dit boek wel niet bekeerd worden. (Dit is een goed punt voor schr.: hij is zo eerlijk dat hij zonder schroom de doeleinden van een consequent conservatisme verdedigt, iets waarvoor conservatieve politici zich wel zullen hoeden). Wij willen enkel nog benadrukken dat Kirk met geen woord spreekt
| |
| |
over het conservatisme op het Europese vasteland, zodat ernstige problemen zoals het verband tussen conservatisme en fascisme of extreem-nationalisme geheel over het hoofd worden gezien. Erger is nog, dat ook nergens op het verband tussen conservatisme en hedendaags kapitalisme wordt gewezen.
M. Grammens
| |
Biografie
Oegema van der Wal, Th., De mens Descartes, - Manteau, Brussel, 314 pp., 1960, f 13,50.
De titel van dit boek geeft voldoende doel en tendens van de schrijver aan: n.l. Descartes niet zo zeer als geleerde, als filosoof voor te stellen, als wel in zijn mens-zijn, als individuele persoonlijkheid in zijn relaties met andere mensen. Het boek is een rijpe vrucht van veel en lange studie, van zich verdiepen in het leven en de levensomstandigheden van de eigenaardige zwerver die Descartes geweest is. Bijzonder kleurig en romantisch is dit leven, ondanks de vele zwerftochten, niet geweest. Descartes zocht als geboren en gezworen zoeker der waarheid, als gepredestineerd filosoof, steeds de eenzaamheid en de rust. Egocentrisch als hij was, vond hij moeilijk aansluiting en blijvende vriendschap. De auteur laat Descartes graag zelf aan het woord en citeert uitvoerig uit diens brieven en schrifturen. Het is een, zowel wat de inhoud als de uiterlijke presentatie betreft, verzorgde uitgave.
P. van Alkemade
| |
Perrin, H., Briefe und Dokumente aus dem Nachlass, vert. I. Wild. - Kösel-Verlag, München, 1960, 382 pp., geb. D.M. 16,50.
Na de plotselinge dood van de bekende arbeider-priester verzamelden zijn vrienden brieven, nota's en aantekeningen uit zijn dagboeken en voorzagen deze autobiografische documenten van de nodige verklarende bindtekst. Van deze Itinéraire de H.P. is dit de Duitse vertaling. Zij openbaart een priesterziel uit het midden van deze eeuw, gespannen tussen God en de wereld, tussen zijn liefde voor de Kerk en zijn afkeer voor het formalisme, en daardoor verscheurd tot het uitzichtloze toe. Voor wie zijn tijd wil begrijpen is dit een merkwaardig document dat de problemen der arbeidersmissie vanuit een geheel andere zijde belicht dan J. Loew in zijn Journal d'une mission ouvrière. Vertaling en uitgave zijn zeer verzorgd.
J. Kerkhofs
| |
Bonnier, Henry, Albert Camus ou la force d'être (Singuliers et Mal Connus). - E. Vitte, Lyon-Parijs, 1960, 160 pp.
Niet Camus is de centrale persoonlijkheid van deze necrologie, maar wel H. Bonnier zelf, die hem misbruikt om een eigen levensopvatting uiteen te zetten als van Camus herkomstig. Lid van de maquis-generatie, brengt de plotselinge vrijheid hem een tragisch inzicht in zichzelf en de wereld waarvoor men gevochten heeft. De geestelijke lethargie van het Franse volk, het gebrek aan synthese tussen materie en intellect, de disharmonie tussen staat en burger onthullen hem het bestaan van een principiële leegheid. Hij verwijt Malraux gebrek aan consequente moed en verwerpt Sartre's nihilisme omdat hij, pas aan de wereldse dictatuur ontsnapt, weigert zich te onderwerpen aan de geestelijke slavernij. De queeste naar een levenszin brengt hem bij Camus. Het is ontstellend te constateren, hoe S. precies de antisociale en bornerende uitspraken van Camus' personages interpreteert als de essentiële kern. Ook al reken je er telkens de boutadezucht af, dan hou je aan het einde van dit als hulde bedoeld essay een pijnlijke indruk over om de eenzijdige, apathische en bijna vijandelijke houding tegenover het leven, die S. meent op Camus te mogen terugvoeren. De materialistische moraal van S. is wellicht eerlijk en onverdacht, maar Camus inroepen als instigator van deze levensopvatting is een miskenning van diens alleszins aanwezige positieve levenshouding, al was het maar door het stellen van vele vraagtekens. De apodictische stelligheid van S.'s negatieve instelling is bijgevolg een eigenaardig soort van ‘hommage’ en de titel dus op zijn zachtst een latius hos.
C. Tindemans
| |
Landen en volken
Last, Dr. Jef, Japan in kimono en overall - N.V. Uitg.mij. Kosmos, Amsterdam - Antwerpen, 1960, 227 pp., f 12.50.
Jef Last heeft een uitermate boeiend boek over Japan geschreven. De ondertitel ‘in kimono en overall’ wijst erop dat hij geen geleerde, academische verhandeling wil aanbieden, doch een boek dat de Japan- | |
| |
ner o.z.t.z. betrapt in zijn dagelijkse leven en zowel het echt Japanse als het Westerse aspect van dit leven wil weergeven. Het boek mist systematiek en bevat een aantal grillig gerangschikte hoofdstukken naast elkaar. Toch geloof ik, dat wie het boek heeft uitgelezen, heel wat weet over het huidige Japan, meer wellicht dan wanneer hij een professoraal werk had bestudeerd. Last, die blijkbaar dragelijk met de taal overweg kan, heeft stad en land bezocht en zich terdege met het gewone volk bezig gehouden. Zijn jarenlange voorstudie stelde hem in staat zijn betrekkelijk niet zo heel lange verblijven in Japan dubbel en dwars te benutten. Een groot aantal voortreffelijke foto's verlenen het werk een bijzondere bekoring.
P. van Alkemade
| |
Zischka, Anton, Volken in ballingschap. - Speurtocht door de Oosteuropese ‘volksdemocratieën’. - Nederland's Boekhuis, Tilburg; De Goudvink, Antwerpen, 1960, 351 blz., 30 foto's, 3 krtn., geb. 195 F.
Een meesterlijke reportage van de bekende journalist Zischka. Hij doorreist achtereenvolgens Joego-Slavië, Albanië, Macedonië, Bulgarije, Roemenië, Hongarije, Tsjecho-Slowakije, Pools Silezië en Polen, en leert ons deze volkeren beter kennen door zijn verrassende persoonlijke ervaringen en door het openleggen van hun verleden. Indien Zischka's visie juist is, vormen de Oosteuropese volkeren slechts een zwakke veiligheidsgordel voor de Sovjet-Unie, die het metter tijd moet begeven. Hun denken en voelen zijn Westers, en hun economische belangen liggen vooral in het Westen, terwijl zelfs in hun bestuur Westers-georiënteerde politici zitten. Een wending in de wereldpolitiek kan deze volkeren bevrijden van het communistische juk dat ze zeer onwillig dragen: het ergste wat hen kan overkomen is, dat de vrije wereld hen definitief zou afschrijven.
M. Dierickx
| |
Maquet, J.J. en M. d'Hertefelt, Elections en société féodale, Une étude sur l'introduction du vote populaire au Ruanda-Urundi. - Koninklijke Academie voor Koloniale Wetenschappen, Brussel, 1959, 231 pp., Fr. 350.
Deze studie vergelijkt de twee volksconsulten die in de voogdijgebieden van Ruanda en Urundi hebben plaats gehad in 1953 en 1956 voor het instellen der gewoonterechtelijke bestuursorganen. De auteurs hebben getracht een sociologische verklaring te geven van de politiek-sociologische houding van de bevolking die, zoals men weet, in deze gebieden op sterk feodale basis is georganiseerd. Niettegenstaande een schijnbaar democratisch volksconsult (naar Westers model), behaalden de Hutu-stammen die in Ruanda en Urundi respectievelijk 82,7 en 86,5% der bevolking uitmaken slechts een kleine minderheid in de hogere bestuurslichamen ten voordele van de heersende kaste der Tutsi. Voor de opperste landsraden daalde deze verhouding van resp. 9,4 en 13,3% in 1953 tot 3,1 en 6,7% in 1956. Nauwkeurig werden alle uitslagen per kiesdistrict aan een verklarend onderzoek onderworpen. Het blijkt dat het Westers democratisch spel tekort schiet en dat heel wat sociologische determinanten van traditionele aard blijven gelden. Op de vooravond van de nieuwe verkiezingen in deze gebieden, die de laatste twee jaren een grondige politieke omwenteling hebben meegemaakt (vooral Ruanda), krijgt deze goed gedocumenteerde studie haar volle waarde t.a.v. de evolutie der politieke sociologie in het traditioneel milieu. Het eigenlijk onderzoek wordt voorafgegaan door een historisch overzicht van het pre-Europees en van het koloniaal bestuur en door een beschrijving van het verloop der verkiezingen.
H. De Decker
| |
Varia
Groot, H., Symptomen van een nieuwe geesteshouding. - Van Loghum Slaterus, Arnhem, 1959, 260 pp., f 8.90.
Met vele anderen is dr. H. Groot overtuigd, dat wij in een crisistijd leven. Hij sluit zich in vele opzichten vooral aan bij prof. Polak (De toekomst is verleden tijd). Maar diens pessimisme deelt hij niet. Wanneer wij ons afvragen waarom er een crisis is, dan bemerken we, dat er een stuwing is naar een mutatie, nl. van de oude cultuur die beheerst wordt door de ratio tot de nieuwe waarin de intuïtie prevaleert. Deze nieuwe cultuur zal wel een toekomstbeeld kunnen bezitten door de integratie van de menselijke functies. Op allerlei gebied laat de schr. dan de gunstige tekenen van deze komende tijd zien. Hij geeft openlijk toe niet op alle gebieden thuis te zijn, hetgeen ook niet nodig is voor deze meer populaire uitgave. Maar wel wordt men zo genoodzaakt
| |
| |
vele vraagtekens te zetten, zowel bij details als bij de hoofdstelling. Wij vragen ons af, of de schr. zelf wel voldoende de ratio transcendeert en menen persoonlijk, dat alleen een radicale overgave in geloof aan de al het menselijke transcenderende God, die zich juist in de God-Mens Jesus Christus aan ons openbaart, ons een echt toekomstperspectief voor deze wereld kan schenken.
J.H. Nota
| |
Wolkenstein, M.W., Struktur und physikalische Eigenschaften der Moleküle. - B.G. Teubner, Leipzig. Importeurs J. Meulenhoff, Amsterdam, 1960, 770 pp., D.M. 58. -.
Het onderscheid tussen fysica en chemie werd vroeger scherp omschreven, tot zelfs in de eerste paragraaf van een middelbare schoolboek over natuur- en scheikunde toe. Thans is de grens tussen deze twee vakken vervaagd en problematisch. Op het terrein waar vroeger de scheidslijn werd getrokken, hebben zich bloeiende grenswetenschappen ontwikkeld. Met één daarvan houdt het onderhavige boek zich bezig. Het geeft ons nl. de theorie van de chemische binding, die de bouw der moleculen tracht te verklaren, en behandelt o.a. de elektrische, optische en magnetische eigenschappen der moleculen. Hiermee wordt een uitgebreid terrein bestreken. Overvloedig worden verbanden gelegd met allerlei onderdelen van de fysica en de chemie, waardoor de inhoud van dit werk bijzonder rijk is en het bestuderen er van tot een bron van wetenschappelijk genot wordt. Vooral het hoofdstuk over de optische eigenschappen verdient onze bewondering. Ook het laatste hoofdstuk, dat handelt over de macro-moleculen, is heden ten dage bijzonder interessant. Merkwaardigerwijze wordt maar weinig gezegd over de theorie van de kleur van chemische verbindingen, waarover de laatste jaren toch boeiende onderzoekingen zijn verricht. Tot slot zij vermeld, dat schr., zonder de mathematische formulering der theorie geheel te verwaarlozen, toch op de eerste plaats zijn aandacht richt op de experimentele benadering der molecuul-fysica.
P.v. Breemen
| |
Krenek, Ernst, Gedanken Unterwegs. Zur Sprache gebracht - A. Langen-Müller-Verlag, München, 1960, 398-296 pp., geb.
Krenek is een zwerver en een profeet. Geboren in het begin van deze eeuw, stond hij, als een gevoelig woord- en toonkunstenaar, belijdend christen, gewetensvol burger en zoeker naar authenticiteit, in voortdurende tegenspraak met de conformismen en systemen van zijn tijd. Zijn leven weerspiegelt de geschiedenis van het Duits-Oostenrijkse geestesleven gedurende de eerste helft van deze eeuw. Zijn ideaal, dat hij zo pregnant in de opera Karel V heeft uitgedrukt, ziet hij in de universaliteit van het christendom tegen elk regionalisme. Gedanken unterwegs is een dagboek van een reiziger door de oude en de nieuwe wereld. Het leest zeer prettig. Op zeer losse toon worden de meest ernstige problemen besproken. Wij raden de lezer aan met het opstel ‘Die Reise nach Westen’ (p. 244) te beginnen. Hier vindt hij de sleutel voor het hele werk. Zijn indrukken over Brussel en Amsterdam zijn treffend. In enkele bladzijden geeft hij ons een portret van een stad, een volk. Zijn reacties zijn soms verrassend. De elektrische piano b.v. vindt in hem een verdediger: ‘Hier ist Musik an sich, absolute Musik, zur Tat geworden’. De Amerikaanse film als esthetisch en sociaal verschijnsel wordt op verschillende plaatsen geanalyseerd en tussen speelse aantekeningen over het studentenleven te Oxford en de wintersport in Zwitserland krijgen wij een verhandeling over de gewetensconflicten van een collaborateur. Zur Sprache gebracht bundelt vooral musicologische opstellen. Ze richten zich tot een meer gespecialiseerd lezerspubliek. Bijzondere aandacht verdient ‘Grundideen einer neuen Musikästhetik’ en ‘Was ist und wie entsteht elektronische Musik’. Verder, in een essay over Milhaud b.v., legt de componist de bronnen van zijn diepere inspiratie bloot: ‘Dass die Mehrung der Erkenntnis schlieszlich der Verbreitung des katholischen Dogmas dient und dadurch erst Sinn und
Bedeuting empfängt’.
A. Vandenbunder
| |
Guardini, Romano, Wereld en Persoon, - Vert. Paul Brand, Hilversum, 1960, 205 pp., f 7,90.
‘Ontwerp voor een christelijke leer over de mens’, zo luidt de ondertitel van dit boek. Dit gedachtenrijke werk van de bekende auteur is inderdaad een ontwerp, een essay, waarin hij tastend, zoekend, als bij intuïtie naar de christelijke existentie doorstoot. Het aanvankelijk sterk filosofische boek leest niet gemakkelijk en vergt lezers, die wijsgerig niet ongeschoold zijn. Daarom vraagt men zich af: heeft het veel zin een boek, dat
| |
| |
niet-Duits-verstaanden nauwelijks zullen lezen, te vernederlandsen? De vertaling is zeer goed, alleen werkt de vertaler overal met ‘u’ en ‘jij’, het Bijbelse ‘gij’ zorgvuldig vermijdend. Guardini tracht hier op zijn gewone, diep borende, intuïtierijke wijze het wezen van de mens, de christelijke mens, te benaderen in drie afdelingen, die hij ‘De wereld’, ‘De persoon’ en ‘De voorzienigheid’ betitelt. Hoewel het werk nog een voorstoot is, een ‘proeve’, verrast het telkens door treffende gedachten en formuleringen.
P. van Alkemade
| |
Sheen, Fulton J., Karsh, Yousuf, Morton, H.V., This is Rome. - The World's Work. L.T.D., Kingswood, Surrey, 1960, 142 pp., geïll., 30 sh.
Over Rome is reeds zeer veel geschreven, maar de rijkdom van deze stad is zo ontzaglijk groot, dat men altijd nog nieuwe en verrassende dingen kan zien en meedelen. Ook Mgr. Fulton J. Sheen heeft nu zijn boek over Rome samengesteld, geassisteerd door Yousuf Karsh als fotograaf en zakelijke beschrijving van de monumenten door H.V. Morton. De gidsen voeren ons door het Rome der Caesars, het Rome der apostelen, het Rome van de pelgrims en het moderne Rome. In een kort bestek krijgt men een behoorlijk overzicht van wat de Eeuwige Stad te bieden heeft. De tekst is vlot en prettig geschreven, zodat men zich onder leiding van deze gids niet verveelt. Het boeiendste gedeelte van dit boek zijn ongetwijfeld de foto's. De fotograaf verstaat uitstekend zijn vak; men kan begrijpen, dat hij in Amerika de grootste portret-fotograaf van de wereld wordt genoemd. De voorkeur voor het portret bij deze kunstenaar blijkt ook wel uit de foto's van dit boek. Op vele komt het portret van Fulton Sheen met een kleine begeleider voor. Het boek is zeer fraai uitgegeven; het is voor Rome een aantrekkelijke propaganda.
C. de Groot
| |
Willey, Basil, Darwin and Butler. - Chatto and Windus, London, 1960, 116 pp., 16 sh.
De auteur geeft aan deze vier Hibbert lectures de ondertitel Two versions of Evolution. Nu zal men Butler niet licht associëren met de evolutietheorie. En de lezingen wekken de indruk dat de auteur zelf op wat geforceerde wijze deze twee geleerden onder de noemer brengt van evolutionist. Het gevolg is dat de these niet bepaald bevredigt. Een betere noemer ware o.i. geweest: twee houdingen jegens de scheppende God, want schr. is voornamelijk geoccupeerd met de godsdienstige instelling van Butler en Darwin.
W. Peters
| |
Chesser, E., Is Chastity Outmoded? - Heinemann, London, 1960, 122 pp., 10 sh. 6 d.
De British Medical Association deed in 1959 een populair geschreven boekje verschijnen, met de titel Getting Married. In een der opstellen, van de hand van Dr. Chesser, werd de lans gebroken ten gunste van de vrije liefde, hier aangediend onder de naam van pre-marital relationships. De protesten waren zo sterk dat de B.M.A. het boek heeft ingetrokken (nadat er echter reeds twee honderd duizend exemplaren van waren verspreid). Dr. Chesser heeft hierop de B.M.A. verlaten. In het nu uitgekomen boek - een studie kunnen we het met geen mogelijkheid noemen - tracht hij zijn standpunt in zake liefde en sexualiteit uit één te zetten en te verdedigen. Er wordt, zoals bij zulke uiteenzettingen te doen gebruikelijk is, van alles bijgesleept, van heinde en ver in de geschiedenis, en van heinde en ver in meer geografische zin. Tot een redenering en een argument komt schr. echter nergens, terwijl herhaaldelijk besproken en weerlegde domheden en onwaarheden met een rustig gemoed weer worden voorgeschoteld. Een niet gemakkelijk onderwerp verdient iets beters dan dit vrij waardeloze boek.
W. Peters
| |
Chauchard, Paul, Biologie et morale. Postface de Lucien Jerphagnon. - Mame, Tours (Coll. Siècle et catholicisme) 1959, 250 pp., NF. 8,50.
Aan dit gedachtenrijke boekt ligt een ongewoon en toch vanzelfsprekend inzicht ten grondslag: de wetenschap, met name de biologie, kan aan de moraal zeer kostbare informaties over de menselijke natuur bezorgen, voor zover zij van uit haar standpunt de grondslag van de morele noren in die natuur belicht. Vanzelfsprekend is dit inzicht voor wie eenmaal daartoe gekomen is, maar het doet ongewoon aan voor wie de traditionele opvatting huldigt dat positieve wetenschap en moraal door een methodologische kloof gescheiden worden. Het ligt echter niet in de bedoeling van de auteur het onderscheid tussen deze vakken op te heffen. Integendeel, hij vermijdt zorgvuldig de formele objecten van de
| |
| |
verschillende wetenschappen door elkaar te halen. Nochtans verdedigt hij met klem dat de ontdekkingen van de menselijke biologie niet vreemd mogen blijven aan de moraal. Van uit de neuro-fysiologie van de hersens werkt hij de mogelijkheden op dit gebied reeds enigermate uit. Tenslotte komt zijn fundamentele idee hierop neer dat de mens door de biologie zichzelf beter kan leren kennen, met zijn pathologische determinismen en met zijn normale gebondenheden, en dat hij met die kennis de kunst van het mens-zijn in vrijheid beter kan leren beoefenen. De ‘biologische moraal’ is dan een moraal die voor iedereen geldig en aanvaardbaar wordt, zo voor gelovigen als voor ongelovigen. Ofschoon zij haar volle zin en dimensie alleen bereikt in het licht van de Openbaring, bestaat zij ook buiten haar metafysische en theologische gronden. Daarom kunnen de morele wetten beleefd worden door alle mensen, hoe uiteenlopend hun levensopvattingen zijn. Lezers die belangstelling hebben voor deze kwesties, zouden aan dit boek niet mogen voorbijgaan. Het is een werk dat doet nadenken.
J. De Roeck
| |
Malantschuk, Gregor, In het voetspoor van Kierkegaard. Vert. - Leopold, Den Haag, 1960, 95 pp., f 4.90.
G. Malantschuk is een ‘verdeenste’ Oekraiëner, die in Kopenhagen specialist werd in Kierkegaard. Dit boekje, dat ‘een inleiding in Kierkegaards oeuvre’ zijn wil, is dit werkelijk op voortreffelijke wijze. Wie iets van deze wonderlijke auteur weten wil, wie een of ander van zijn werken las en er niet goed weg mee weet, leze dit ‘in-het-voetspoor’. Helder en overzichtelijk leidt het in tot de gedachtenwereld van Kierkegaard, tot de categorieën van zijn geest. De biografieën van K. werken vaak verwarrend, omdat zij de samenhang met zijn gedachten niet voldoende belichten, wat dit boekje juist wel doet.
P. van Alkemade
| |
Dusanne, Cas de conscience du commédien. - Edit. Fleurus, Parijs, 1960, 110 pp.
De toneelspeler is 'n mens die emotioneel heviger en uitbundiger leeft dan anderen. Zoals elk mens is hij zwak, bedreigd door de ‘zeven hoofdzonden’, misschien wel het meest door jaloersheid, ijdelheid en de bereidheid om vaak alles prijs te geven voor een grote rol. Maar het eigenlijke risico van zijn beroep ligt in de ‘alienatie’ die noodzakelijk is om zich in een rol in te leven en waarbij zich onontkoombaar de vraag stelt: waaraan en aan wie levert de auteur zich aldus over. Met het voorbeeld van Mounet-Sully en van Louis Jouvet illustreert de schrijfster treffend haar stelling. Dit intelligent, genuanceerd en geestig boekje, door een grote actrice van uit haar persoonlijke ervaring geschreven - het is trouwens een ideaal voorlichtingswerkje over de toneelcarrière, haar psychologie en haar eisen - opent op zeer gelukkige wijze de nieuwe reeks ‘cas de conscience’, waarin ook reeds een geheim agent en een parlementslid hun respectievelijke gewetensvragen behandelen.
L. Monden
| |
Raymond, John, The Doge of Dover and other Essays. - Mac Gibbon and Kee, London, 1960, 184 pp., 18 sh.
De auteur is een jong criticus, die enkele jaren geleden katholiek werd. Zijn belangstelling beperkt zich echter niet tot de literatuur; grote figuren uit de geschiedenis fascineren hem en ook over hen schrijft hij met kennis van zaken. In deze tweede bundel opstellen - meest boekrecensies, of essays geschreven naar aanleiding van recente publikaties - bespreekt hij o.a. Rosebery, Salisbury, Cromwell, Mark Pattison, Renan, maar ook tijdgenoten als Churchill (The Doge of Dover!), Rebecca West, Evelyn Waugh, Iris Murdoch, en Angus Wilson. De schr. laat zonder twijfel een geheel eigen geluid horen, dat hier en daar wat onwennig en soms ook niet erg overtuigend aandoet. De ‘portraits and essays’ zijn echter zeker een uitnodiging om deze schrijver niet uit het oog te verliezen: hij wekt de nieuwsgierigheid van de lezer op voor wat hij in de toekomst zal presteren.
W. Peters
| |
Fortmann, H.J.H.M., Actuele geloofsproblemen. - Dekker en van de Vegt, Utrecht-Nijmegen, 1960, 230 pp., f 4.90.
Prof. Fortmann heeft zijn K.R.O.-causerieën gebundeld onder bovenstaande titel. Het zijn verzorgde toespraken, verzorgd zowel wat inhoud als wat vorm betreft, over allerlei theologische en kerkelijke kwesties die vandaag de geesten bezig houden. Wie ze reeds hoorden zullen graag de gedrukte tekst nog eens voor zich hebben en voor wie ze niet hoorden is het belangrijke en onderhoudende lectuur. Alles is populair gehouden, maar de auteur bezit de wijsheid en de wetenschap om zijn hoorders en lezers op de juiste wijze voor te lichten.
P. van Alkemade
| |
| |
| |
Seel, Otto, Aristophanes oder Versuch über Komödië. - Ernst Klett Verlag, Stuttgart, 1960, 180 pp., D.M. 12.60.
Otto Seel, die ook een zeer gewaardeerd boek over Cicero schreef, tracht hier met een fijnzinnige studie de lezer in te leiden in het werk van de Griekse comediedichter. Seel, die veel meer literator en estheticus is dan filoloog, ofschoon dit laatste ook, schrijft niet alleen een voortreffelijk gestyleerd essay, maar brengt ook de Griekse dichter met zijn vele nuanceringen, zijn ongelooflijke rauwheid en zijn prachtige poëzie de lezer nader. Een voortreffelijk werk over de Griekse comedie.
P. van Alkemade
| |
Pocketboeken
Prisma-boeken. Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, f 1.25 per deel.
Margaret MILLER, Muren hebben oren. Vert. - Een allerwonderlijkste, paradoxale en spannende crime-story.
N.J. BERRILL, Heelal en leven. Vert. - De schrijver van dit werkje is bioloog en dit bepaalt het aspect waaronder hij Heelal en leven behandelt.
P.G. WODEHOUSE, Maneschijn in de zomernacht. Vert. - Het zoveelste kolderverhaal van de Engelse humorist; een allerdwaaste klucht.
Brieven van Erasmus. Vert. - Een heruitgave van een aantal brieven van Erasmus bezorgd door Dr. O. Noordenbos en Truus van Leeuwen.
Daan ZONDERLAND, Redeloze rijmen. - Een boekje vol grappige verzen en rijmsels van de bekende Londense correspondent met tekeningen van Peter Vos.
Sigrid UNDSET, Ida Elisabeth. Vert. - Een dier steeds treffende, zeer menskundige verhalen van de grote Noorse schrijfster.
Marie KOENEN, De korrel in de voor. Wassend graan. - Een heruitgave van de twee mooie streekromans van Marie Koenen, boeken die op elkaar aansluiten en het landleven van Zuid-Limburg beschrijven.
Berkely MATHER, Spionage op de Balkan. Vert. - Een levendig geschreven verhaal over een Engelse officier, partisanen en parachutisten tijdens de tweede wereldoorlog.
Ellery QUEEN, De halve schaar. Vert. - Weer een ingenieus gecomponeerd en boeiend geschreven geval van moord door het tweetal auteurs, dat zich Ellery Queen noemt.
Theo WILLEMZE, Prisma-praktisch-muziekboek. - Een zeer populair boekje over de muziek, te volgen ook door de minst muzikaal ontwikkelde.
Helmut BERVE, De dageraad der Griekse beschaving. Vert. - Een vakkundig werk over de Grieken tot aan de vijfde eeuw, dus vóór de grote tijd van Athene.
R.S.
| |
List-pockets.
Willy HAAS, Die literarische Welt. Erinnerungen. - De Praags-Duitse auteur, Willy Haas, die als Jood onder Hitler uitweek, vertelt hier boeiend over zijn leven en zijn loopbaan als schrijver en filmartiest.
Marcel REICH-RANICKI, Auch dort erzählt Deutschland. - Marcel Reich-Ranicki heeft hier een tiental novellen van achter het ijzeren gordijn wonende auteurs gebundeld, bekende en minder bekende. Alle novellen zijn een eerste uitgave.
Jehanne JEAN-CHARLES, Schrei, wenn du kamst. - Een kleine roman over studenten-nozems in Parijs, verfilmd als ‘Les Cousins’. Alle morele hekken zijn hier van de dam.
Pola GAUGUIN, Mein vater Paul Gauguin. - Een biografie van de zonderling Paul Gauguin die naar een eiland in de Pacific trok om daar te schilderen.
R.S.
| |
Salamander-pockets. Querido, Amsterdam.
Straling en stralingsgevaar. - Een bewerking door Nederlandse geleerden van een Amerikaans boek over radio-activiteit.
Elisabeth WOLTERS, Wat doet een grafoloog? - Een boekje dat inzicht wil verschaffen in het veelomstreden vak der grafologie.
R.S.
Elseviers encyclopedie van de Bijbel. - Een pocket-encyclopedie van ruim 300 pagina's met een inleiding voor protestanten en katholieken van Prof. Schippers en Prof. Weterman. Het boek staat geheel op het peil der moderne Bijbelwetenschap.
R.S.
|
|