| |
Boekbespreking
Godsdienst
Bussche, H. Van den, Het boek der werken, verklaring van Johannes 5-12 (Woord en Beleving. Het vierde Evangelie, 2). - Lannoo, Tielt, 1960, 280 pp., ing. Fr. 80, geb. Fr. 105.
Hiermede zijn, van de hand van Prof. Van den Bussche, reeds drie van de vier delen verschenen, die samen een volledige commentaar op het Joannesevangelie zullen uitmaken. Schr. heeft in dit deel zijn aandacht in hoofdzaak gewijd aan Jo. 5-10. Nadat S. Jan Jesus als de verwachte Messias heeft laten optreden (cfr. Jo. 1-4), stelt hij Hem in deze hoofdstukken voor als de Mensenzoon, als de eindtijdrechter die vanwege de Vader het eeuwig leven komt aanbieden, maar zijn toehoorders meteen plaatst voor de definitieve keuze: aanvaarding of verwerping. Terwijl Jesus naar zijn uur schrijdt, d.i. zijn heerlijk-heidsopenbaring als Rechter, tekent zich de verblinding van de Joden tegenover de gave Gods duidelijker af. Wij zouden vooral twee verdiensten van het werk willen toelichten. Vooreerst wil deze commentaar S. Jan verklaren door S. Jan. Geen opeenstapeling van wetenswaardigheden en exegetische spitsvondigheden, maar de teksten laten echoën binnen de brede Boodschap van Evangelie en Brieven, om ze zo hun volledige religieuze en theologische geladenheid te geven. Maar vooral dan, schr. introduceert ons in de structuur van het Evangelie. Jo. 5-12 is geen aaneenschakeling van op zichzelf staande verhalen en redevoeringen; neen, hier wordt, onder toenemende dramatische spanning, het proces van de Joden tegen Jesus gevoerd, een proces waarin de rollen in feite worden omgekeerd en het vonnis wordt uitgesproken over het ongeloof van de Joden. Het boek wil ten behoeve van priesters, religieuzen en ontwikkelde leken een vernieuwende exegese van S. Jan bieden. De gedrongen stijl vergt soms van de lezer een intense aandacht; sommige filosofische uitweidingen veronderstellen een zekere vertrouwdheid met de Griekse grondtekst. Maar moeten we schrijver hiervan een verwijt maken? Hier wordt ons degelijke, vernieuwende exegese geboden: het is dan ook onze vurige wens dat we spoedig kennis mogen nemen van het vierde en laatste deel (Jo. 18-21) van dit geslaagde werk.
J.M. Tison
| |
Boerwinkel, F., Kerk en cultuur in deze tijd (Kerk en Wereldreeks). - Boekencentrum N.V., Den Haag, 1958, 131 pp., f 6.50.
Het gaat in dit helder en eenvoudig geschreven werkje om de juiste kijk op de verhouding kerk en cultuur, met de bijbedoeling, dat de verschillende hoofdstukken kunnen dienen als handleiding voor gespreksgroepen. Cultuur wordt in een zeer wijde zin genomen, ook de techniek is inbegrepen. Dr. B. pleit voor een positieve houding van de christen t.o.v. deze aarde, hoewel hij zich in zijn religieuze bewogenheid goed bewust is, dat het ‘ja’ van de christen ook vaak een ‘neen’ zal moeten zijn. Kruis en verrijzenis behoren tesamen, zou ook de katholieke theoloog zeggen. Ook al zal een katholieke beschouwing anders genuanceerd worden en op bepaalde punten (Kerkopvatting!) sterk van S. verschillen, toch is dit boek een uitstekende handleiding voor katholieke groepen. Wij waren zeer verheugd over de blz. gewijd aan Israël. Wij misten daarentegen in de literatuurlijst het
| |
| |
standaardwerk over dit thema van Schnürer en b.v. het kortere boek van Scharp over Europa.
J.H. Nota
| |
Beex, H., De Psalmen. - Het Spectrum, Utrecht-Antwerpen, 1960, 463 pp., f 7,50 tot f 11,50, 115 fr. en 175 fr.
Een zeer smaakvolle uitgave van de Psalmen. De vertaler heeft een gelukkige vorm gevonden, die ongeveer het midden houdt tussen proza en ‘berijming’. De oude ‘berijmde’ psalm bekoort de hedendaagse bidder niet meer wegens het keurslijf, waarin het oorspronkelijk gedwongen werd. Beex kon zo de juiste zin vasthouden en tevens enig zang- en zegrithme in zijn vertaling aanbrengen. Het keurig verzorgde boekje is bedoeld voor alle christelijke confessies.
P. van Alkemade
| |
Schnitzler, Th. Meditatie onder de heilige Mis, II, Roermond-Maaseik, Romen & Zonen, 1960, 12.5 × 19.5, 337 blz., ing. f 10,50, geb. f 11,75.
In dit deel behandelt de Schr. de Voormis, de Offerande en de Communie-ritus met afsluitende gebeden, nadat hij in het eerste deel uitvoerig heeft gesproken over de Canon, die hier slechts kort wordt vermeld. De grote verdienste van dit werk ligt in het feit, dat hij de gegevens der liturgiewetenschap zó heeft weten te gebruiken, dat ze over het geheel echt een meditatie is geworden. Zodoende wordt de echte liturgische vroomheid voor velen toegankelijk gemaakt. Toch vindt men ook veel informatie over de oorsprong van verschillende riten en de betekenis der teksten. Ten zeerste aanbevolen.
J. Mulders
| |
Paulissen, O.F.M., J.H.J., Het leven en de werken van Fulgentius Bottens O.F.M. - Dekker & van de Vegt, Utrecht-Nijmegen, 1959, VII en 382 pp., f 20. -.
De A. doctoreerde met deze studie in de Nederlandse letteren aan de universiteit van Nijmegen. In deel I wordt het leven van Bottens gedetailleerd besproken. Deel II geeft een inventarisatie van de werken, met uitvoerige beschrijving van datum van verschijnen en opgave van herdrukken. Deel III poogt de positie van Bottens als mysticus en geestelijk schrijver te markeren in het geheel van de Nederlandse mystiek. Volgens de A. mag men Bottens beschouwen ‘als één van de laatsten en tevens als de grootste vertegenwoordiger van de Nederlandse mystiek vóór haar ernstige verval in de volgende eeuw’ (p. 148). Deel IV geeft een kritische uitgave van bepaalde manuscripten van Bottens.
P. van Kol
| |
De Bijbel over....
Iersel, S.M.M., Drs. B.M.F. van, De Bijbel over de levende God.
Schelkle, Prof. Dr. K.H., De Bijbel over Maria.
Stier, Prof. Dr. Fr., De Bijbel over de heilsgeschiedenis.
Heuschen, Mgr. Dr. J., De Bijbel over Hemelvaart.
J.J. Romen & Zonen, Roermond, Maaseik, 1960.
Romen & Zonen te Roermond geven een serie theologische werkjes uit van ongeveer een 100 pagina's, werkjes van uitstekend gehalte, waarin telkens door een kundig theoloog het onderwerp vanuit de Bijbel belicht wordt. Allereerst voor priesters, doch ook voor leken zijn het voortreffelijke monografieën, die niet alleen theologisch instructief zijn, maar evenzeer als geestelijke lectuur dienst kunnen doen. Sommige zijn vertalingen, andere zijn door Nederlanders geschreven. Het is ‘Bijbelse’ theologie bij uitstek.
P. van Alkemade
| |
Mayer, Rudolf en Joseph Reuss, Dodezeerollen en bijbel. - Vert. A. van den Born, Romen en Zn., Roermond, Maaseik, 1960, 244 blz., f 12,50 en BFr. 205 en 230.
Twee exegeten uit Regensburg hebben een aantal voordrachten over dit onderwerp tot een prettig leesbaar boek omgewerkt. Voor allen die in de heilige schrift geïnteresseerd zijn, is het een betrouwbare inleiding tot een terrein dat van groot belang kan worden voor de bijbelstudie. Men krijgt ook enigszins een beeld van de Qumrangeschriften zelf omdat de auteurs veel eruit citeren. Verder verhelen zij niet dat de huidige wetenschappelijke resultaten slechts een voorlopig karakter kunnen hebben. Misschien wordt er een te sterke nadruk gelegd op de tegenstelling tussen de leer van het o.t. en die van de Qumrangemeenschap (dualisme, zondigheid van de menselijke natuur, messianisme). Dit is meer een verschil tussen de interpretatie die het n.t. van het o.t. geeft en de Qumranleer. Sommige leerstellingen liggen in het o.t. niet zo duidelijk omschreven: er waren meerdere ontwikkelingen mogelijk, afge- | |
| |
zien van het feit dat de ontwikkeling naar het n.t. als openbaring de autentieke is.
W. Beuken
| |
Corwin, Virginia, St. Ignatius and Christianity in Antioch (Yale Publications in Religion, I). - Yale University Press, New Haven, 1960, XIV-293 pp., $ 5.00.
Het ontbrak ons geenszins aan studies over bepaalde aspecten van het leven en de leer van de H. Ignatius, getuige de uitvoerige doch lang niet volledige aangegeven bibliografie. Doch een samenvattend werk was noodzakelijk, vooral daar illustrerend materiaal uit de Dode Zee-rollen in het antiocheens milieu geïntegreerd kon worden. Door toevoeging van deze nieuwe elementen en niet altijd kritisch gebruik van reeds bestaande werken geeft schrijfster ons een volledig inzicht in en een systematische analyse van de persoon en de brieven (deel I), de theologie (II) en de spiritualiteit (III) van Ignatius van Antiochië. Ofschoon het moeilijk is deze doorwrochte studie juist te beoordelen, menen wij dat de waarde ervan gelegen is in de persoonlijke, merkwaardige ontleding van de brieven. Wanneer schr. de tekst zelf ontleedt zonder terug te grijpen op allerlei stelsels, waarvan de ‘primitieve’ leer van Ignatius totaal wars is, is haar uitleg juist, diep en verrijkend. Bij haar verklaring van de ignatiaanse leer over de incarnatie, openbaring, verlossing, sacramenten en kerk komt niet alleen de gehele theologische structuur naar voren, doch ook talrijke suggestieve aspecten, daar zij de brieven grondig kent. In het derde deel, waar schr. de ‘mystiek’ van Ignatius (leven met God, vereniging met God, navolging) harmonisch uitbeeldt, is zij het meest onafhankelijk en daarom zuiverder afgestemd op de leer van Ignatius. Deze positieve aanwinst zou zo veel mogelijk onderscheiden moeten worden van enige psychologische, historische en godsdienstige tendenzen, welke haar oorspronkelijke visie verwarren. De sleutel van deze instelling vinden wij reeds in het eerste gedeelte, waarin het karakter en de inzet van Ignatius benaderd en het profaan en religieus milieu van Antiochië beschreven wordt. Volgens schr. is Ignatius bevangen door een ziekelijke angst voor zijn onstandvastigheid: te Antiochië bestaat een zeer sterke
tegenstelling tussen de esseense richting en die der doceten. Daar Ignatius ‘gnostisch’ denkt en geen zuiver omschreven geloofsbelijdenis heeft, zweeft hij tussen deze tendenzen in: zijn beschrijving van de hiërarchische structuur is dan ook eerder een ideaal dan een bestaande werkelijkheid. Verleid door een wetenschappelijke vorming meent schrijfster ook steeds te moeten verwijzen naar filosofische systemen, gnostische documenten en zelfs naar mythologische interpretaties, welke zij gedeeltelijk aanneemt, gedeeltelijk verwerpt. Wanneer schr. derhalve Ignatius verwijt dat hij uit verschillende bronnen put en daardoor geen volledige geloofsbelijdenis opbouwt en zijn opvolgers veel moeilijkheden bezorgt, zouden wij geneigd zijn te zeggen dat dit bezwaar wellicht in haar werk zelf ligt. Het is jammer dat schr. geen afstand heeft kunnen nemen van verouderde theorieën: de brieven van Ignatius moeten van binnen uit begrepen en in hun geest genomen worden. Het portret zelf, met frisse kleuren geschilderd, is inspirerend en waardevol: de omlijsting doet het echter niet zuiver uitkomen. Een degelijke studie, welke vele werken vervangt.
Olaf Hendriks
| |
Andrae, Tor, Islamische Mystiker, deutsch von Helmhart Kanus-Crede. - Kohlhammer-Verlag, Stuttgart, 1960, 157 pp., D.M. 3.60.
Het zou altijd nog een buitengewoon belangrijk object van studie zijn, om te onderzoeken in hoeverre de arabische mystiek een schakel is geweest tussen die van de patristische tijd en die der Middeleeuwen. Het is nu eenmaal een feit, dat men in dit geval voor een lacune staat van honderden jaren en men vraagt zich terecht af: wat is de schakel geweest die de ineens zich in hoge vormen voordoende middeleeuwse mystiek aan die der alexandrijnse vaders b.v. verbindt. Zouden de Arabieren die o.a. op het gebied der wiskunde, medicijnen enz. zoveel ouds hebben overgeleverd, ook hier niet heilzaam gewerkt hebben? De grote moeilijkheid voor deze studie is, dat altijd nog betrekkelijk weinig geleerden het arabisch machtig zijn. En daarom is iedere vertaling en bewerking in een meer toegankelijke taal toe te juichen. Tor Andrae is tot aan zijn dood bisschop van Uppsala geweest, die zich jaren lang met de arabische mystiek heeft bezig gehouden. In dit boekje heeft hij verschillende belangrijke teksten die hij aan de sufieten ontleend heeft, gebundeld onder de volgende onderwerpen: Islam en het christendom, het scetendom, eenzaamheid en gemeenschap (de vrome in de wereld), het inwendige leven, God de Ene, Godsvertrouwen en Godsliefde.
P. Grootens
| |
| |
| |
Corbishley, S.J., Thoms, Religion is reasonable. - London, Burns and Oates, 1960, 124 pp., 16 s.
De auteur, jarenlang Master van Campion Hall, Oxford, blijkt in staat de traditie van Ronald Knox voort te zetten: hij is een meester in de korte, niet te moeilijke, toch wel diepgaande, vooral met humor doorweven speech. Op verschillende onderwerpen wordt even een felle lichtstraal gericht: vrije wil, morele wet, openbaring, Inkarnatie, heil buiten de Kerk, Drieëenheid etc. De aanpak van de problemen is vooral intellectueel, en het boek is daarom bestemd voor meer ontwikkelden, met name diegenen die een oplossing zoeken voor rationele moeilijkheden in de katholieke leer. Op elegante wijze weet Corbishley telkens weer iets oorspronkelijks te zeggen, al zal zijn uitleg niet iedereen bevredigen.
E. Bolsius
| |
Denniston, R., Part-time Priests? - Skeffinton, London, 1960, 150 pp., 16 sh.
De Engelse Staatskerk kampt sinds jaren met een ernstig tekort aan geestelijken. Om in deze nood enigszins te voorzien is de mogelijkheid van part-time priests, van prêtres-ouvriers, in discussie gesteld. In een achttiental opstellen worden verschillende kanten van theologische, praktische en financiële aard bekeken, terwijl ook aandacht geschonken is aan de oplossing in andere kerkgenootschappen. Deze verzameling opstellen is voor de katholiek niet zonder interesse, omdat onderliggende problemen ook in de Katholieke Kerk worden gevonden. Ofschoon de studies interessant en stimulerend zijn, zijn ze in zoverre teleurstellend dat men herhaaldelijk stoot op begrippen als priester, leek, kerk, zending e.d., die in de discussie te vaag blijven en nergens voldoende scherp omschreven en afgebakend worden. Dit geeft de gehele discussie een zekere steriliteit.
W. Peters
| |
Daniel-Rops, Henri, The Book of Mary. - The World's Work, Kingswood, 1960, 223 pp., geïll., 25 sh.
Op rustige wijze wordt in dit nog al royaal uitgegeven boek bijéén gezet hetgeen over Maria bekend is, vooral natuurlijk uit de H. Schrift en de vroegste verering. Apokriefe bronnen worden behandeld, alsook de voornaamste verschijningen in de loop der eeuwen, en met een enkel woord wordt gesproken over Maria in de leer en het devotieleven van de Kerk. Bijna de helft van het boek wordt in beslag genomen door de letterlijke weergave van teksten over Maria. Het boek dwingt door zijn opzet, inhoud, formaat, bladspiegel en illustraties de lezer om het met piëteit ter hand te nemen: in die zin is het boek de Moeder Gods waardig.
W. Peters
| |
Küng, Hans, Konzil und Wiedervereinigung. Erneuerung als Ruf in die Einheit. - Herder, Wien, Freiburg, Basel, 1960, 250 pp., S. 85.
Uit de pauselijke documenten over het komende Algemeen Concilie kan worden opgemaakt, dat als voornaamste opgave wordt beschouwd: innerlijke en uiterlijke vernieuwing van de Kerk als voorbereiding van een mogelijke hereniging met de afgescheiden kerken in de toekomst. Uitgaande van dit gegeven spreekt Küng achtereenvolgens over: de noodzaak van een dergelijke vernieuwing (zeer interessante suggesties in verband met de huidige situatie!), de wijze waarop een dergelijke vernieuwing tot stand kan komen (bidden, maar ook gezonde en opbouwende kritiek uitoefenen), hervormingspogingen in geschiedenis en tegenwoordig kerkelijk leven. Vooral dit laatste deeltje bevat zeer interessante gedachten over de huidige verhouding tussen katholieken en protestanten. Er liggen in theologie en kerkelijk leven beslist mogelijkheden tot wederzijdse toenadering, als wij uit liefde tot Christus en de Kerk bepaalde heilige huisjes willen afbreken. Küng is hier specialist en biedt suggesties, die een ernstige overweging overwaard zijn. Het boek wordt afgesloten met een hoofdstuk over de stand van het oecumenisch gesprek. Men moet niet meer van het komend Concilie verwachten dan de huidige stand van zaken toelaat. Een enorme stap vooruit betekent echter reeds een gezamenlijke bezinning op het wezenlijke in de beleving van ons christendom. Wij zouden lezing van dit boek bijzonder willen aanbevelen. Het komende Concilie gaat ons allen aan. Küng helpt ons de meest wezenlijke opgave van dit Concilie te verstaan. Men kan zich geen betere leidsman in deze aangelegenheid wensen.
S. Trooster
| |
On The Authority of the Bible. - S.P. C.K., London, 1960, 96 pp., 8/6.
Vijf Anglikaanse theologen behandelen een bepaald aspect van het gezag dat de Bijbel moet worden toegekend. Ter sprake komen dan begrippen als openbaring, inspiratie, traditie. Doorgaans nemen deze geleerden een typische middenpositie in
| |
| |
in de Staatskerk. Waar de opvatting van de Katholieke Kerk in het geding komt, treedt duidelijk het eerlijke pogen naar voren om deze opvatting te begrijpen en juist weer te geven; hetgeen niet wegneemt dat een enkele keer dit pogen niet geheel succesvol is geweest. De studies zijn voornamelijk afgestemd op de vakman of de theologische student.
W. Peters
| |
Faupin, J., La Mission de France. Histoire et Institution. - Casterman, Doornik-Parijs, 1960, 235 pp., F. 90.
Dit canonisch werk geeft een rustig objectief exposé van de gebeurtenissen die aanleiding waren tot het stichten van de Prelatuur van Pontigny en commenteert de Apostolische Constitutie van Pius XII die aan de ‘Mission de France’ haar eigen kerkrechterlijke statuut gaf. Het boek leest vlot en is ook de leken warm aanbevolen. Het brengt veel interessant materiaal bijeen en laat zien hoe dit initiatief tot stand kwam als stichting van het Frans Episcopaat, en een eerste vooruitstrevende poging van supradiocesane samenwerking is die het priestertekort van bepaalde bisdommen wil verhelpen en tevens een meer gespecialiseerde vorming van de clerus voorbereidt. Bijzonder leerrijk is de toepassing van het kloosterrecht met de voordelen van een locale exemptie op een zo modern experiment.
J. Beyer
| |
Colson, J., Fonction diaconale aux origines de l'Eglise (Textes et Etudes Théologiques). - Desclée de Brouwer, Brugge, 1960, 152 pp., ing. F. 90.
Het diaconaat wordt druk besproken. Zijn herstel als een zelfstandige kerkelijke functie wordt om pastorale redenen door velen gewenst, bijzonder in de missielanden en in Zuid-Amerika. Hiervoor beroept men zich gemakkelijk op vroegere toestanden zonder voldoende geschiedenis en dogma te onderscheiden. Het probleem kan zeker historisch onderzocht worden. Colson beperkt zijn onderzoek tot de twee eerste eeuwen. Men kan het ook dogmatisch bestuderen, zich vooral beroepen op een theologische synthese en op de uitspraken van het kerkelijk gezag. Dan komt men voor verschillende theologische posities te staan. Hieruit blijkt hoe delicaat deze materie is. Wie nu dit boek leest, zal spoedig bemerken hoe de theologische positie de historische interpretatie verwringt. Diakens en diakonessen vormden een eigen orde. Volstaat het te zeggen dat het tweede ‘louter ecclesiaal’ is, of moet men niet de historische feiten zo goed mogelijk in hun eigen tijd terugplaatsen? Alles wordt te veel beïnvloed door de latere theologische sytematisatie. Daarom geeft o.i. dit werk geen juist beeld van de diaconale functies in de twee eerste eeuwen van de Kerk.
J. Beyer
| |
Paillard, Jean, Vier Evangelisten. Vier Welten, Vert. uit het Zweeds door Rita Oehquist. - Verlag Josef Knecht-Carolusdruckerei, Frankfurt am Main, 1960, 196 pp.
In zijn inleiding betoogt schr. - een Frans Dominikaan, werkzaam in Finland - dat wij de evangelisten te weinig durven benaderen als echte auteurs, als zelfstandig denkende mensen. Kennis van hun eigen aard en van de concrete bedoelingen van hun werk is nochtans onontbeerlijk voor een juist begrip van hun boodschap. In vier vlot geschreven hoofdstukken typeert Paillard de evangelisten, hun persoon en hun milieu, en ontleedt hij de eigen kenmerken van elk evangelie. In deze ontleding heeft hij verbazend veel detailverschillen verwerkt. Als met zoveel penseeltrekken worden daarmee vier duidelijk onderscheiden portretten geschilderd. En nergens heeft men hierbij de indruk dat schr. de waarheid geweld aandoet. In zijn onderhoudend boek vindt hij bovendien de gelegenheid ons in te leiden in meer technische vragen, als literair genre en synoptische kwestie.
H. Hendrickx
| |
Littell, F.H. en Walz, H.H., Weltkirchenlexikon. - Kreuz-Verlag, Stuttgart, 1960, 1760 kol., rijk geïll., geb. DM. 58.
In opdracht van de ‘Deutsche Evangelische Kirchentag’ verzorgden de Amerikaan F.H. Littell en H.H. Walz, secretaris van de Kirchentag, de uitgave van wat zij noemden ‘ein Handbuch der Oekumene’. De imposante lijst der 425 medewerkers uit alle delen van de wereld is op zich al een schoon getuigenis van oecumenische verbondenheid (zelfs katholieken als Th. Sartory e.a. werkten mee). Het boek wil zowel de gelovige protestanten als de zoekenden van alle gezindten tot wegwijzer dienen in de problemen omtrent de eenwording der verbrokkelde kerken. Een katholieke lezer is natuurlijk dubbel geïnteresseerd bij dit verschijnen. Daar het éne leergezag de protestanten ontbreekt, is dit
| |
| |
boek voor hem een soort syllabus van wat een aantal representatieve protestanten, alle onderlinge verschillen ten spijt, enigszins onder elkaar gemeen hebben en als zodanig aanvaarden. Daarenboven leren talrijke trefwoorden hem wat de niet-katholieke christenen zoal over het Rooms-Katholicisme denken. In zijn eerste verwachting wordt de lezer teleurgesteld - wat ook niet anders kan -, daar de onderlinge verscheidenheid tussen de protestantse kerken zelfs de meest vage algemene geloofsgenoten dubieus maakt. De relatief grote eenheid in leerstellige vragen, die het werk niettegenstaande alles toch nog biedt, is eerder aan het feit der overwegend Duitse medewerking dan aan het oecumenische aspect der uitgave te danken. Verder vindt men vooral positieve informatie, inzonderheid over de oecumenische beweging, zonder dogmatische stellingnamen. Juist dit tekort aan dogmatiek hindert het meest in dit overigens zeer waardevolle werk, en men mag verhopen dat in een tweede uitgave hierin verholpen wordt door ook de ‘gevaarlijke’ punten in open dialoog sine ira et studio te behandelen. Nu immers krijgt men wel inzicht in het lichaam van de oecumenische beweging, doch te weinig in de ziel ervan, met haar noodzakelijke spanningen. Het beeld echter van het katholicisme is vrij getrouw weergegeven, weer hoofdzakelijk wat de structuren, niet wat de leer betreft. Zo getuigen de trefwoorden Inquisition, Mariologie, Bücherzensur, Missionsenzykliken, Papsttum van grote historische objectiviteit. Dikwijls ook wordt Pius XII met grote eerbied geciteerd. Het artikel over het dogma van de Maria-ten-Hemel-opneming - voor protestanten een der grootste struikelblokken - is met uiterste kiesheid geschreven. Toch zijn er uitzonderingen: een objectieve studie van de katholieke sacramentologie schijnt nog te ontbreken en de oude achterdocht tegenover de Jezuïeten is nog niet verdwenen (zoals b.v. in Mönchtum,
col. 970 en Jesuitenorden, col. 626).
J. Kerkhofs
| |
Moeller, Ch., Littérature du XXe siècle et christianisme, IV: L'espérance en Dieu notre Père. - Casterman, Doornik, 1960, 517 pp., ing. F. 135.
Na Espoir des hommes (dl. III) volgt thans ‘de hoop op de Vader’. Van de onrust en eenzaamheid van de menselijke verwachting naar de sereniteit en vervulling van de hoop, moeilijkste en zeldzaamste deugd in deze tijd. Wordt behandeld: Anne Frank, Miguel de Unamuno, Gabriel Marcel, Charles du Bos, Fritz Hochwälder en Charles Péguy. M.'s werk heeft reeds zijn gevestigde faam. Hij bestudeert de grote literaire getuigenissen van deze eeuw naar de geestelijke boodschap die ze bevatten, hun betekenis voor het levende christendom in hun verwerping of aanvaarding ervan, hun uiteenzetting of verwantschap ermee. Oordeel, kennis, wijsgerig en theologisch inzicht maken het de S. mogelijk, de werken niet van buiten uit te meten aan de maatstaf van een christelijke levensbeschouwing, maar hun geestelijke waarden van binnen uit te ontvouwen. Niet in de stijl van het bondige, concluderende essay, maar met voorlegging van het materiaal, teksten en getuigenissen ter staving; zo kan men onder de lezing zelf deze teksten appreciëren en tegen elkaar afwegen, zonder de werken van de schrijvers te moeten gaan opslaan. De getuigen van deze bundel zijn natuurlijk ongelijk, èn naar literaire waarde èn naar het geestelijke peil waarop ze zich bewegen. Zijn Frank en Hochwälder thans populair, de anderen veronderstellen een intellectueel gevormde lezer, doch zullen de eersten wel overleven. Frank's Dagboek is een pakkend document van deze tijd: behoort het echter tot de literatuur? Een andere moeilijkheid voor de S., en meteen voor de lezer: typisch voor onze eeuw zijn Unamuno en Marcel niet alleen schrijvers van literaire werken, maar van zuiver wijsgerige. Kan men deze ignoreren in een studie over de geestelijke inhoud van hun literair werk? Vandaar dat de noodzakelijke betrekking van een minimum aan wijsgerige uiteenzetting in deze essays bij de lezer ook wat meer dan letterkundige
belangstelling en vorming veronderstelt. De langere opstellen over Unamuno, Marcel en Du Bos zijn buitengewoon. - Hoewel men bezwaarlijk van een evenwichtig overzicht van de grote wereldletterkunde kan spreken, is het toch verheugend, dat in een waardevol Frans werk een venster open blijft voor andere culturen.
J. Dax
| |
Plotzke, O.P., Urban, Bergpredigt, Von der Freiheit des christlichen Lebens. - Josef Knecht-Carolusdruckerei, Frankfurt am Main, 1960, 324 pp., D.M. 12,80.
De predikant van de Keulse Dom heeft zijn mondelinge onderrichtingen in dit
| |
| |
boek verwerkt, niet met de wetenschappelijke zorg van een exegeet, maar met de bedoeling aan zijn tijdgenoten een bezinning over de christelijke levenshouding mee te delen, zoals die in de bergrede bij Mt. 5-7 getekend wordt. Degelijke en moderne geestelijke lezing.
J. De Roeck
| |
Literatuur
Rutten, Prof. Dr. M., Het Proza van Karel van de Woestijne, Bibliothèque de la Faculté de Philosophie et Lettres de l'Université de Liège, fase. CLIII. - Société d'Edition ‘Les Belles Lettres’, Parijs, 1959, 760 pp., ing. F 330.
Na in vroegere werken v.d. W's lyriek en zijn esthetische opvattingen te hebben behandeld, wijdt Rutten dit monumentaal werkt, vrucht van dertig jaar onderzoek, nu aan het scheppend proza. Ruttens oordeel, dat ook dat van de dichter zelf was, zal men wel onderschrijven: VdW was veel groter als dichter dan als prozaïst. De inferioriteit van zijn proza ligt in de stijl: overladen, maniëristisch, overdrijvend in al het vergankelijke van een mode, doch niet in de inhoud. Want dank zij deze studie zal het voortaan wel onmogelijk zijn, de lyriek te verklaren zonder met de ‘sleutels’ van het proza rekening te houden. Had het boek over de lyriek het debat over het religieus gehalte, ja over de ‘mystiek’ van VdW's poëzie opnieuw geopend, na deze studie zal het wel niet meer mogelijk zijn, het religieuze, de relatie tussen mens en God, als de eigenlijke inhoud van VdW's literaire schepping te negeren. De morele problematiek werd voor deze dichter een obsessie in functie van haar religieuze betekenis: hindernis of hulp tot Godsvereniging. Wat men ook denke over de mens, zijn werk behandelt het Godsverlangen. De orthodoxie der voorstelling vanwege een zo eigenwillige leek, het tijdgebondene van zijn mystische neigingen en de zeer gemengde vormen die zij aannemen, het narcissisme in zijn zondebesef, dit alles verdient nadere beschouwing, doch komt op de tweede plaats: de kern van dit werk is echter religiositeit. Rutten schijnt echter nog terug te schrikken voor deze uiterste conclusie. Na in verband met de meeste werken over mystiek in de eigenlijke zin te hebben gesproken, schrijft hij ineens: ‘mystiek is hier een zwaar woord, doch als men er het opgenomen worden der zintuigelijke beleving mee bedoelt in een sfeer, of op een plan van bovenzinnelijkheid en irrealiteit..., dan weet men wàt men er mee bedoelt’ (p. 403-4). - Men late zich niet afschrikken door de zeer professorale
stijl, die zelfs onbeduidende details behandelt in dezelfde zwaarwichtige, nauwelijks vooruitkomende en steeds plechtstatige zinnen als de voornaamste geestelijke of literaire syntheses.
J. Dax
| |
Stock, R., Het Griekse drama en de Westerse mens (Philosophica). - Desclée de Brouwer, Brugge, 1959, 337 pp., ing. F. 125, geb. F. 150.
Onder een tamelijk misleidende titel biedt ons de bekende classicus een ernstige, nauwkeurige en (in verhouding tot de omvang van het boek) volledige ontleding van de gedachteninhoud van de bewaarde drama's van Aeschylus, Sophocles en Euripides. Elk der drie grote tragici wordt afzonderlijk bestudeerd, en wel op een wijze die aan de eigen aard van zijn werk aangepast is. Euripides krijgt een uitvoeriger behandeling dan de andere twee, en terecht: niet alleen beschikken we in zijn geval over een overvloediger materiaal, maar ook brengen hem de beweeglijkheid van zijn geest en de onrust van zijn temperament tot het bespreken van velerlei ideeën, die hem alle boeien, hoewel hij zich aan geen enkele defitinief gewonnen geeft. De delen over Aeschylus en Euripides lijken ons beter geslaagd dan dat over Sophocles. De laatste is een zuiverder dramatisch artist, die meer op de uitbeelding van het leven dan op de gedachtelijke interpretatie ervan uit is. Hiermee raken we wellicht een zwakke kant van dit boek. Dr. Stock schijnt wel eens te denken, dat de Atheense tragici zich tot eerste doel stelden, door middel van hun toneelstukken een bepaalde levensvisie uit te werken, terwijl ze, naar onze opvatting, vóór alles op het oog hadden, een jammerlijke gebeurtenis uit de sage zo reëel en zo aangrijpend mogelijk voor te stellen. Wel konden zij dit niet bereiken zonder enige gedachte over wat de kern van de levensrealiteit uitmaakt. Maar deze gedachte hoefde bij hen niet expliciet te wezen, nog veel minder door de personages ooit onder woorden gebracht te worden; veeleer was ze dán het krachtigst voor het drama bepalend, wanneer ze impliciet en louter dynamisch bleef. Dit synthetische aspect van het kunstwerk, dat zich in de atmosfeer der
| |
| |
stukken, in de aard van de situaties, in het ritme van de actie, in het karakter der personages openbaart, komt bij Dr. Stock iets minder tot zijn recht dan de analytisch geformuleerde ideeën. Ook valt het te betreuren, dat, zoals in andere werken van dezelfde auteur, taal en stijl dikwijls onzuiver, slordig en kleurloos zijn. Toch zal de lezer in deze goed gedocumenteerde studie een overvloed van betrouwbare informatie en van evenwichtige beoordelingen vinden en aldus een juister kijk krijgen op de inwendige rijkdom van het Griekse drama.
E. de Strycker
| |
Gheorghui, C. Virgil, De Zweep. - Vert. Uitgevers-Mij Pax, 's-Gravenhage, 1960, 213 pp., f 7,90.
‘De Zweep’ is weer een verhaal in de bekende trant van de Roemeense schrijver Gheorghui, een verhaal van menselijkheid tegenover blinde hebzucht en hartstocht. Een Karpathendorpje wordt het slachtoffer van de hebzucht der machtigen onder het mom van vaderlandsliefde en bescherming tegen de vijand. De bewoners worden geëvacueerd en onderweg door vijandelijke bommenwerpers vernietigd. Gheorghui werkt zijn verhalen niet psychologisch uit, maar kerft ze als het ware met harde en scherpe karakters uit in steen. Dit boek mocht aanvankelijk in Frankrijk, waar het geschreven werd, niet verschijnen. De eer van Roemenië was ermee gemoeid. Een nawoord van de auteur maakt duidelijk, waarom hij vroeger als antifascist en nu als fascist wordt uitgekreten.
J. van Heugten
| |
Zwolse drukken en herdrukken. E.J. Potgieter, Florence, den 14den Mei 1265-1865. Aan Cd. Busken-Huet. Uitgegeven, ingeleid en toegelicht door Dr. Jacob Smit. - W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle, 1960.
Voor studerenden in de Nederlandse Taal en Letteren is deze uitgave, bezorgd door Dr. J. Smit, een zeer ‘welgekomene’: verder is dit nummer der Zwolse drukken en herdrukken wel voornamelijk bestemd voor de ‘vaklieden’. Of Potgieters grillig gedicht nog door velen buiten genoemde kringen zal gelezen worden, waag ik te betwijfelen. De inleiding van de uitstekende Potgieter-kenner is van een bijzonder goed gehalte en verschaft klaarte en helderheid voor de afgedrukte tekst. Niet enkel de goede, ook de minder geslaagde passages in Potgieters oeuvre worden aangegeven; met kritische zin heeft de tekstverzorger Florence gewikt en gewogen. Een degelijk stuk werk is dit nummer der Zwolse serie.
Joh. Heesterbeek
| |
Mens, Jan, Marleen. - Roman, Kosmos, Amsterdam, 1960, 220 pp., f 8,90.
Jan Mens is de uitbeelder van de Amsterdamse ‘kleine luyden’. Zijn boeken gaan erin en beleven herdrukken tot boven het tiental. In ‘Marleen’ beschrijft hij het gezin van een heel klein ambtenaartje, die ervan droomt zijn dochter later te laten studeren. Hij wil zelfs geen meerdere kinderen om Marleen maar alle kansen te geven, die intussen, opgegroeid, eenvoudig dienstmeisje wordt. Het is geen grote kunst wat Mens zijn lezers biedt, doch het is aardig genrewerk, onderhoudend, realistisch gevoelig, met de nodige humor, ‘kleinburgerlijk’ in de beste zin van het woord.
J. van Heugten
| |
Gallico, Paul, Mrs. Harris goes to New York. - Michael Joseph, London, 1960, 190 pp., 10 sh. 6 d.
Een gekunstelde stijl en geforceerde humor slagen er niet in om Mrs. Harris als een echte Londense werkvrouw tot leven te brengen. Noch dragen vrij onwaarschijnlijke avonturen hiertoe bij. Het is ons even ongenietbaar als Flowers for Mrs. Harris van de zelfde auteur (zie Streven, maart 1959, p. 594).
W. Peters
| |
Jahn, H.H., Auswahl aus dem Werk, herausg. von W. Muschg. - Walter-Verlag, Olten, 1959, 596 pp., D.M. 22,80.
Met H.H. Jahnn (1894-1959) verdween de laatste vertegenwoordiger van het Duitse expressionisme. In zijn drama's (Pastor Ephraim Magnus, 1919; Die Kröning Richards III, 1921; Medea, 1926) wordt hij geobsedeerd door het Wedekindthema der sexualiteit. Zijn artistieke en religieuze idealen sublimeert hij echter in een mythisch getinte levensfilosofie, die in zijn sleutelroman Perrudja (1929) een schokkend levenscredo oplevert. Religieus en menselijk een zonderling, thematisch een imaginair ziener, artistiek een bezetene, verbaal een woesteling, compositorisch een bewust warhoofd, wordt hij, zoals zo vele anderen, vanaf 1933 naar de vergeethoek verwezen, waaruit hij eigenlijk nooit opnieuw is opgedoken. Prof. W. Muschg, die de al te sterk biografisch benaderde herwaardering verzorgt, ziet in de roman Fluss ohne Ufer (1949-1950) Jahns meesterwerk: de structuur is hier helder en overzichtelijk, de stijl is tot rust gekomen.
| |
| |
(Het boek heeft echter het nadeel, dat het na T. Manns Doktor Faustus en Musils Mann ohne Eigenschaften is geschreven, zoals Perrudja na Joyce's Ulysses). Muschg onderschat m.i. Jahns allerlaatste comeback, het drama Chatterton (1955), een nauwelijks gecamoufleerde autobiografie, waarin de accenten van levenshoop, ontgoocheling en nederlaag tot ongemeen tragische momenten voeren. Muschg's interpretatie naar thema's, waarbij elk werk in fragmenten versnipperd wordt, laat wel toe te oordelen over de leitmotieven van deze intellectualistische empiricus, maar verwaarloost de existentialistische problematiek van dit in overbegaafdheid verdronken genie voor te stellen als een wezenlijke top in de 20e-eeuwse wereldliteratuur.
C. Tindemans
| |
Lexikon der Weltliteratur im 20. Jahrhundert, 2. aufl. I: A-J. - Herder, Freiburg i/Br., 1960, 10 pp., 1096 col., 76 ill., inschr. DM 84 (pro Bd.).
Het is altijd een hachelijke onderneming, een fenomeen te behandelen, dat in volle evolutie is. Toch heeft alwie zich voor moderne letterkunde interesseert, vaak genoeg behoefte gevoeld aan een degelijk naslagwerk. Het eerste deel van dit Lexikon is boven alle verwachting geslaagd: zakelijke doch uitgebreide informatie, rake karakterisering, ruime keuze, die niettemin dùrft kiezen. Steekproeven bewijzen de betrouwbaarheid van de medewerkers en van hun bijdragen (bij deze proeven misten we één belangrijk werk: Sous les tentes de l'exil van Elskamp). Misschien is het niet vleiend voor andere grote naties, maar de Duitse intellectuelen zijn de enigen die, zelf behorend tot een groot volk, de literatuur èn de kritiek van andere volken naar hun eigen waarde kunnen schatten. Meer nog: de enige onzekerheid van oordeel vindt men in bijdragen over Duitse schrijvers; maar zo krijgen wij tenslotte ook daardoor een objectief beeld van de nog verwarde literaire toestand in Duitsland. De voornaamste schrijvers krijgen na een uitvoerig artikel ook nog een bloemlezing van oordelen over hen, zoveel mogelijk in de oorspronkelijke tekst: Frans, Engels, Spaans worden in het origineel gegeven. Voor zover wij konden nagaan, zijn de bibliografieën goed verzorgd. Problematische schrijvers, voor misleidende interpretaties vatbaar, worden bij voorkeur door eminente katholieke critici behandeld (b.v. Camus door Moeller). Naast de auteurs krijgen ook de literaire genres en bewegingen hun artikel, evenals de nationale letterkunden. Het is niet abnormaal, dat onder ‘Belgische Lit.’ de Franstalige in ons land behandeld wordt; bedenkelijker echter is de aanvangszin van het artikel: ‘Seiner Sprache nach gehört das belg. Schrifttum weitgehend zum frz. Kulturbereich’. De Vlaamse lett. wordt apart behandeld: ware ze niet beter onder de Nederlandse opgenomen en de Belg.-Franse onder de Franse? De
Oostenrijkse schrijvers, evenals de Duits-Zwitserse vindt men toch onder ‘Duitse letterkunde’. Dit is echter slechts een technisch voorbehoud, de behandeling van de Vlaamse lett. bv. door J. Taels is uitstekend. - 76 goede portretten verluchten dit zeer nuttige en bruikbare lexikon.
A. Deblaere
| |
Hömberg, Hans, Kirschen für Rom. Theater der Empfindsamkeit. - München, Mercator Verlag, 1959, 229 pp.
De raadselachtige ondertitel, die aan deze drie uit luisterspelen bewerkte blijspelen wordt meegegeven, bevat de gemeenschappelijke springveer die de personages in beweging brengt. De hoofdpersoon wordt telkens in een bijzonder gevoelig punt pijnlijk geraakt, verweert zich met inzet van zijn hele persoonlijkheid, verwikkelt zich meer en meer in een kluwen van voornamelijk situatieproblematiek, ziet tenslotte het doelloze van zijn weerstand in en berust, een ervaring rijker, een illusie armer. In Kirschen für Rom (1940) wil Lucullus zijn historische faam als keukenheid onderschikken aan de veldheerslauweren maar toch stapt hij het laatste bedrijf uit en de geschiedenis in als de Romein die Europa de kers leerde kennen. Die Chinesische Witwe (1957) is een oosterse parafrase op het Petroniusthema der Ephesische weduwe, maar die het in speelse verbeelding en puntige dialoog tegen Chr. Fry's versie (A Phoenix too Frequent) moet afleggen. Zowel scenisch als dialogisch is Hauptman a.D. (1953) het krachtigste, waarin W. Voigt, na zijn Köpenickade uit de gevangenis ontslagen, zich tot een sociaal prediker ontpopt, met de vertegenwoordigers der bestaande orde en wanorde slaags raakt en uiteindelijk resigneert in zijn rol van verongelijkte medemens. S. (geb. 1903), blijkbaar een Curt Goetz-adept, handhaaft zich uitstekend op een speelse, aangename hoogte, levert vlot en fris spel, maar maakt het een verwend theaterpubliek met een braaf happy-endje te veel naar de zin,
| |
| |
al zal de aandachtige toeschouwer nergens de bittere ondertoon ontgaan.
C. Tindemans
| |
Diggelmann, Waker M., Geschichten um Abel. - Benziger Verlag, Einsiedeln, 1960, 172 pp., S.Fr. 12,80.
De cirkelvormige doolhof, op de omslag van deze roman getekend, is symbool van het verhaal. In het leven ontmoeten wij inderdaad gebeurtenissen die ons voor de vraag stellen: hoe is het toch mogelijk dat ik hier ben terechtgekomen? Na de vlucht van zijn vrouw wordt ook Carl Joseph Abel met deze vraag gekweld. Binnen enkele uren van een zaterdagavond pluist hij zijn verleden na en ontsluiert geleidelijk het egoïsme van zijn bestaan: wat hij steeds ‘der Wille zur Wahrheit’ noemde, was niets anders dan een middel om zijn boosheid te maskeren. De slotsom luidt: ‘Alle haben nie verstanden dass ich versucht habe, mit der Wahrheit eine Mauer um mich herum aufzubauen....’. Als debuut is deze roman vrij goed geschreven: de invloed van Böll en de techniek van de Franse nouveau roman is hier duidelijk te onderkennen.
M. De Wachter
| |
Der Schriftsteller Heinrich Böll. - Kiepenheuer & Witsch, Köln, 1959, 112 pp., D.M. 3.60.
Dit boekje is een heruitgave van losse artikelen over de belangrijkste ideeën van Böll. Het werd samengesteld door F. Melius. Het belicht Bölls opvattingen over het bestaan van mens en kunstenaar, en de belangrijke plaats van deemoed en geloof in zijn leven. In een uitvoerige bibliografie worden werken van en over Böll aangegeven. Voor universitairen en nadenkende lezers kan dit werk aanleiding zijn tot een diepere bezinning op de moderne roman. Enkele teksten van Böll over zichzelf en zijn werk verhogen de aantrekkelijkheid van het boek.
M. De Wachter
| |
Roemans, R. en Assche, H. Van, Bibliografie van de Vlaamse tijdschriften. Aflevering 2 De Vlaamse Gids. - Heideland, Hasselt, 1960, 307 pp., Fr. 260.
Deze publikatie zet de bibliografie van de eerste reeks ‘Vlaamse tijdschriften van 1930 tot en met 1958’ voort. De indeling is dezelfde als in aflevering 1: poëzie, proza, toneel, kritische bijdragen, registers. Onmisbaar materiaal voor alle werkbibliotheken.
M. De Wachter
| |
Kunst en cultuur
Rhem, Walther, Europäische Romdichtung. - Max Hüber Verl., München, 2e herz. uitg., 270 pp., DM 15,80.
Van Ackere, Jules, Zingend Steen. - Keurreeks nr. 77, Davidsfonds, Leuven, (1960), 192 pp., 32 buitentekstpl., ingen. 84 F., geb. 114 F.
id., Wandelingen door de Italiaanse Renaissance. - Verhandel. K.V.H.U., jrg.
LIII, nr. 5, Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1959, 26 pp., ingen. 25 F.
Soms verschijnt dan toch nog een echt Europees humanistisch boek! Prof. Rehm's studie zal geen gevolg hebben t.o.v. produktie of levensstandaard. Het is waardevol op zichzelf. Rome heeft zijn onvervangbare plaats in het westerse bewustzijn. Het is een enig fenomeen in de geschiedenis, dat het begrip van een enkele stad een zo uit contrasten opgebouwd totaalbeeld vormt van definitieve ondergang en onsterfelijk leven. Vooral voor de volkeren van het Noorden is deze stad het voorwerp van nostalgische machts- en schoonheidsdromen. Vandaar het elegische karakter van de Romepoëzie, van de middeleeuwen over du Bellay tot Byron. - Zoals de ondertitel van Zingend Steen belooft, biedt J. van Ackere's boek ons ‘wandelingen in en om Italië's historische gebouwen’. Van een wandelaar dan met ogen en cultuur, zin voor atmosfeer en de capaciteit om kunstwerken vruchtbaar met elkander te vergelijken. Geen kunstgeschiedenis en geen gids dus: aan een wandelaar vraagt men niet, waarom het ene hem meer aantrekt dan het andere. Hij kiest zelf en verwijlt waar hem goeddunkt, ook al schijnt hij ons soms onrechtvaardig vlug door bepaalde plaatsen heen te wandelen. Naast die bezoeken zijn er ook thematisch vergelijkende essays, die hoewel ze geen volledigheid beogen, zeer verrijkend zijn. Daarbij is het boek vlot en aangenaam geschreven. Het is echter zeer moeilijk, bij een zo algemeen vulgarisatiewerk, dat eigenlijk een hele cultuur moet omvatten, niet hier of daar een historisch slippertje te maken. (Memling heeft bv. niets te maken met het Breviarium Grimani, noch werd de Florentijnse domgevel in onze tijd ‘wedersamengesteld’, doch eenvoudig voor het eerst gemaakt.) - Fijner, omdat het zich streng heeft weten te beperken, en meteen suggestiever, zijn de enkele beelden van de
| |
| |
bescheiden ‘Wandelingen door de Italiaanse Renaissance’; het minuskule Pienza, de kastelen van Ferrara, de Gonzaga's te Mantua, Urbino, enkele villa's.
A. Deblaere
| |
Teyssedre, Bernard, Le sacramentaire de Gellone. - E. Privat, Toulouse, 168 pp., geïll., 5 pl.
Bernard Teyssèdre heeft zich gewaagd aan de zeer mysterieuze tekens van het Sacramentarium van Gellone, in een boek waarvan de volledige titel luidt: Le sacramentaire de Gellone et la figure humaine dans les manuscrits francs du VIIIe siècle. De l'enluminure à l'illustration. De auteur wil een zinvolle en sluitende interpretatie geven van de tot decoratie geworden menselijke voorstellingen, door ze te vergelijken met de overige frankische handschriften uit de achtste eeuw. In een zeer levendige tekst laat hij een wereld tot leven komen die men in deze schijnbaar stereotiepe letterfiguurtjes niet had vermoed. Met meesterhand ontleedt hij het karakter van dit grote werk uit een overgangstijd. Maar de auteur is zich nauwelijks van zijn uitgebreide wetenschap bewust zodat hij op heel wat punten met allusies meent te mogen volstaan waar een minder beslagen lezer gaarne wat meer expliciete gegevens had gekregen.
G. Bekaert
| |
Vlaminck, Maurice De, Gefährliche Wende. - Deutsche Verlagsanstalt, Stuttgart, 1959, 233 pp., geb. D.M. 12.80.
In zijn memoires verhaalt Vlaminck hoe hij het als kind reeds meer dan beschamend vond netjes in de rij te moeten staan. Deze karaktertrek is hem heel zijn leven bijgebleven en is er met de jaren en het succes niet zwakker op geworden. Vlaminck volgt alleen zijn stem, kent alleen zijn wereld, voelt zich vrij tegenover alles, ook tegenover eigen verleden en schilderkunst. Hij kende en wilde alleen leven. Hij nam deel aan wedrennen in de heroïsche tijd van de fiets, schreef, schilderde niet om zijn leven te verdienen, maar om het te leven. Alleen viool speelde hij uit noodzaak. Zijn eerlijkheid en onafhankelijkheid zijn Vlamincks onbetwistbare grootheid, maar ook zijn hopeloze begrensdheid. Wie Vlaminck niet kent, zal best beginnen met het nawoord van Dr. Biedrzynski, waarin Vlaminck uitstekend wordt getypeerd en de waarde van deze memoires precies omlijnd.
G. Bekaert
| |
Erben, Walter, Joan Miro. - Prestel-Verlag, München, 1959, 160 pp., 68 pl., 8 klpl.
In de zomer van 1957 trok Walter Erben naar Son Abriñes op Palma de Mallorca om Miro te ontmoeten en door het contact met de kunstenaar ook het werk zelf dieper te doorgronden, want voor Erben zijn ‘künstlerische Erlebnisse gleichzeitig menschliche Erfahrungen’. In deze zin ligt de toon van het gehele boek. Erben wil het anonieme doorbreken, komen tot 'n persoonlijk gesprek van mens tot mens, al wordt dit gesprek dan ook vaak zonder woorden gevoerd. Zeer eenvoudig maar met een nauw verholen enthousiasme verhaalt Walter Erben het wel onverwachte ontstaan en de groei van zijn vriendschap met Miro en met de vrienden van Miro, want ‘de vrienden van mijn vrienden zijn ook mijn vrienden’ heet het in Spanje. Als vanzelf groeit dit verhaal uit tot beschouwingen over het werk, die de auteur er in een tweede deel aan toevoegt. Maar ook deze beschouwingen zijn niets anders dan ontmoetingen, ontmoetingen die geleidelijk aan tot dieper begrip, waardering en vriendschap uitgroeien, waaraan Walter Erben ons ook laat deelachtig worden. Het boek is mooi geillustreerd met o.a. enkele zeer goede opnamen van de auteur zelf.
G. Bekaert
| |
Architektur Wettbewerbe. Studentenwohnheime. - K. Krämer Verlag, Stuttgart, 1960, 92 pp., 203 afb., D.M. 10.80
Dit belangrijke bijzonder nummer van het hoogstaande periodiek Architektur Wettbewerbe handelt over de studentenwoning, die haast in elk universitair milieu over de hele wereld tot een probleem is geworden en waaraan tot nog toe al te weinig aandacht is besteed. Een eerste gedeelte van dit nummer bevat de keuze van een nationale jury over nieuwe studentenhomes in Duitsland. Een tweede gedeelte geeft de resultaten van een prijsvraag naar aanleiding van het zeste internationaal congres voor architectuurstudenten in Hannover dat als thema had: hoe wonen de studenten? Beide delen bevatten enkele boeiende projecten.
G. Bekaert
| |
Bihalji-Merin, Oto, Das naive Bild der Welt. - Verlag M. DuMont Schauberg, Keulen, 1959, 290 pp., 28 klpl., 122 pl.
De medewerking aan de tentoonstelling van ‘naïeve’ schilderkunst die een paar jaren terug in Knokke-Zoute werd gehou- | |
| |
den, was de gelegenheid voor de auteur om een oud idee weer op te nemen en wel: de moderne ‘primitieven’ als fenomeen binnen de hedendaagse schilderkunst te integreren en te verklaren. Dit zeer delicate onderwerp behandelt de auteur fijnzinnig en vlot. Hij weet de karakteristieken van de primitieve schilderkunst en haar verwantschappen met de kunst van de natuurvolkeren, kinderen en geesteszieken te ontleden op een suggestieve manier, zonder zich echter al te zeer te bekommeren om preciesheid in de formulering of al te diep op de zaken in te gaan. Uitvoerig heeft hij het over douanier Rousseau, over de Franse ‘naifs’, vooral Séraphine, Vivin, Bombois, Bauchant. Daarna geeft hij een vluchtig overzicht van de figuren buiten Frankrijk. Aan de zeer bijzondere groep van Hlebine in Joegoslavië, die de auteur van meer nabij kent en waarover hij vroeger een monografie publiceerde, wordt ook wat meer aandacht besteed. Het boek verkrijgt een bijzondere waarde door de rijke en zeer verzorgde verzameling afbeeldingen.
G. Bekaert
| |
Filosofie en psychologie
Beerling, R.F., De list der rede in de geschiedenisfilosofie van Hegel. - Van Loghum Slaterus, Arnhem, 1959, 180 pp., f 9.50.
Prof. Beerling behandelt niet de filosofie van Hegel, zelfs niet de filosofie der geschiedenis bij Hegel, maar alleen een thema van deze laatste: de list der rede, hoe nl. de rede ook het onredelijke in haar dienst weet te stellen en langs een omweg tot haar uiteindelijk redelijk doel te brengen. Om dit op enigszins duidelijke wijze te doen moet de S. toch het nodige over Hegel en zijn opvatting der geschiedenisfilosofie uiteenzetten en hij verricht deze moeilijke taak op zeer kundige en heldere wijze. Uiteraard blijft de moeilijke stof de nodige inspanning van de lezer vragen, maar deze introductie is hem toch wel uiterst behulpzaam. Wellicht zou het geheel nóg meer gewonnen hebben aan inzichtelijke helderheid, indien de kritiek niet in de tekst was ingevlochten, maar pas aan het einde zou zijn gegeven. Zo had ook de uiteenzetting omtrent andere filosofen m.i. korter kunnen zijn om nog meer het verstaan van Hegel zelf te bevorderen.
J.H. Nota
| |
Spier, V.D.M., J.M., Van Thales tot Sartre. - J.H. Kok N.V., Kampen, 1959, 218 pp., f 9.75.
Ds. Spier beoogt met dit boek wijsgerig belangstellenden in te lichten over bekende denkers. Dit gebeurt vanuit het standpunt der wijsbegeerte van de Wetsidee waarbij ook de voor niet ingewijden wat ongewone terminologie der richtingen van prof. Vollenhoven wordt gebruikt. Door dit apriori van de S. wordt de voorlichting wel wat eenzijdig, maar te betreuren valt, dat op bepaalde momenten beslist niet voldoende geluisterd wordt naar de gegevens der historie. Dan schiet de S. helaas in zijn oriënterende taak tekort.
J.H. Nota
| |
Beets, Dr. N., Volwassen worden. Een probleemanalyse en een perspectief. - Bijleveld, Utrecht, 1960, 263 pp., f 12.90.
Deze studie over de puberteit is verdeeld in drie onderdelen: sociologische verkenning der opvoedingsverhoudingen; psychologische verkenning der opvoedingsverhoudingen en verkenning der pedagogische perspectieven. De titels van deze delen demonstreren, hoe in dit boek verscheidene wetenschappen benut zijn om de problematiek te benaderen. Bijzondere nadruk is gelegd op de betekenis van de vader van de jeugdige, een betekenis die groter kan worden nu door de zich wijzigende arbeidsomstandigheden de man meer vrij komt voor zijn gezin. Uitvoerig is ook gesproken over problemen van het middelbaar onderwijs, waarbij de auteur wijst op de gevaren van onvoorzichtige vernieuwingspogingen. Dit zeer belangwekkende boek verdient de aandacht van velen; ongetwijfeld zal het bijdragen tot een beter begrip van de jeugdige in onze tijd, omdat het geschreven is vanuit een oprecht meeleven met deze jonge mensen.
J.M. Kijm
| |
Rogers, Dr. C. en Dr. G. Marian Kinget, Psychotherapie en menselijke verhoudingen. Theorie en praktijk van de non-directieve therapie. (Universitaire bibliotheek voor psychologie). - Spectrum, Utrecht; Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1960, 302 pp., f 17.50.
Een veelzijdige benadering van de bijzondere vorm van therapie, welke ontstond door het initiatief van C. Rogers. Marian Kinget, die Rogers en zijn werk van nabij kent, beschrijft in het eerste gedeelte van dit boek de non-directieve psychotherapie als een levend zich ontwikkelend denken
| |
| |
en demonstreert deze behandelingswijze aan een uitvoerig geciteerd verslag van een behandeling. In het tweede deel geeft Rogers zelf een uiteenzetting over de theorie, welke ontwikkeld werd naar aanleiding van de praktijk. In een strak logisch en zeer zakelijk betoog geeft hij deze theorie weer, en tevens biedt hij een overzicht van de zorgvuldige pogingen tot verificatie van deze theorie. Ook zonder dat men al zijn opvattingen aanvaardt, kan men met grote vrucht kennis nemen van deze opvallend bescheiden en respectvolle beschouwingen. Het meest opmerkelijke in de opvattingen van Rogers is zeker zijn vertrouwen in de eigen ontplooiingsmogelijkheden welke in ieder mens liggen. Het is te betwijfelen, of zijn nogal biologisch geformuleerde theorie de volle rijkdom van het menselijk samenzijn en van de bestaansverwerkelijking welke in dit samenzijn plaats vindt recht doet wedervaren, maar in de wijze van omgang die hij in de therapie toepast ligt een waardevolle intuïtie vervat, waardevol niet alleen voor de psychotherapie maar voor alle steungevend contact met de medemens. In 1957 werden in het tijdschrift Dux uitvoerige beschouwingen aan deze methode gewijd; de toen aangeduide problemen verdienen nog de volle aandacht bij de bestudering van dit nieuwe werk.
J.M. Kijm
| |
Niel, Henri, L'analyse du destin, Le Moi Pontifex, (Textes et Etudes anthropologiques). - Desclée de Brouwer, Brugge, 1960, 184 pp., ing. Fr. 120.
Inzicht bijbrengen in een diepte-psychologische visie is een lastige taak. Wanneer het gaat over de visie van Szondi is deze taak dubbel zwaar. Men heeft immers te doen met een systeem dat een hele ontwikkeling heeft gekend. Het is daarom zo verheugend dat de studie van Henri Niel in een kort bestek een vrij diepgaande en zeer getrouwe afbakening brengt van Szondi's inzichten. Naast een schets van de evolutie biedt N. ons een sterk gestructureerde verantwoording van zijn voornaamste ontdekkingen. Zowel de theoretische uitbouw als de praktische toepassing worden hierbij belicht. We bevelen dit werk dan ook ten sterkste aan aan allen die een juist idee willen verwerven van Szondi's Schicksalanalyse, evenals aan allen die een stevige basis willen uitbouwen om met meer vrucht de grote werken van Szondi zelf te lezen.
R. Hostie
| |
Polarité du symbole (Etudes Carmélitaines). - Desclée de Brouwer, Brugge, 1960, 250 pp., ing. Fr. 150.
De Etudes Carmélitaines brengen ons, als ieder jaar, een mooie bundel, gerangschikt rond één hoofdthema: het symbool. Ditmaal echter is de eenheid van het werk en de complementariteit der verschillende bijdragen wat minder gelukkig uitgevallen. Waarschijnlijk is het moeilijke onderwerp hier niet vreemd aan, evenals het feit dat naast enkele omvangrijke studies er vele andere slechts schematisch hun onderwerp behandelen. Blijkbaar hebben de Etudes Carmélitaines dat zelf aangevoeld: in een voorwoord tracht men verband te leggen tussen de verschillende bijdragen zonder er geheel in te slagen. Men geeft toe dat enkele belangrijke themata niet konden behandeld worden, o.a. het symbool in de Bijbel en het symbool in de theologie. Niettemin zijn enkele der grote bijdragen wel merkwaardig; zo de studie van Mircea Eliade over het symbool in de archaïsche godsdiensten, die van Jolande Jacobi over het symbool bij Jung en die van P. Lucien-Marie over het symbool bij Sint Jan van het Kruis.
R. Hostie
| |
Geschiedenis
De Vroede, Dr. M., Juliaan De Vriendt in de Politiek en de Vlaamse beweging (1889-1900). - Vlaamsche Boekcentrale, Antwerpen, 1960, 172 pp.
Op 9 april 1960 werd te Mortsel het 25-jarig overlijden van kunstschilder Juliaan De Vriendt herdacht. Einde juli 1959 gaf het College van deze gemeente aan Dr. M. De Vroede de opdracht, een boek te schrijven over De Vriendt als flamingantisch volksvertegenwoordiger. Op 1 januari 1960 was het handschrift klaar, en het boek verscheen op de herdenkingsdag. Alleen iemand met vakkennis en inzicht in de evolutie van de Vlaamse beweging, als Dr. De Vroede, kon het wagen in zo korte tijd een historisch verantwoorde studie te schrijven. Het werk valt hier en daar wel wat mager-analytisch uit, maar belicht voortreffelijk en volledig de korte, politieke loopbaan van Juliaan De Vriendt, die ‘voor zijn tijdgenoten een voorbeeldig flamingant en een edel mens was.’ Dat De Vriendts flamingantisme thans ontoereikend lijkt, is normaal. Maar in dit huldeboek kan men leren hoe De Vriendt
| |
| |
de vader werd van de gelijkheidswet van 1898, waardoor de officiële gelijkheid van beide landstalen werd erkend, en die de grondslag werd van de latere resultaten van de Vlaamse beweging op wetgevend gebied; en vooral hoe hij in de negentiger jaren de enige Vlaamse volksvertegenwoordiger was die principieel bleef vasthouden aan het Vlaams-spreken in de Kamer. Daar was toen veel energie en moed voor nodig; De Vriendt bewees hierdoor aan het Vlaamse volk een onschatbare dienst.
K. Vanlsacker
| |
Schulte Nordholt, Dr. J.W., Het volk dat in duisternis wandelt - Van Loghum Slaterus, Arnhem, 1960, 280 pp., f 7,90.
Van deze bekroonde en in meerdere talen overgezette ‘geschiedenis der negers in America’, die in 1956 in een duurdere en geïllustreerde uitgave uitkwam, is thans een goedkopere editie verschenen. Voor de recensie verwijzen wij naar ‘Streven’, mei-nr. 1957, pag. 795.
R.S.
| |
Mathiez, Albert, La révolution française. - Librairie Armand Colin, Parijs, 1959, 581 blz., rijk geïll.
In 1921-1927 verschenen bij Armand Colin drie boeken van A. Mathiez: La chute de la royauté, La Gironde et la Montagne en La Teneur. Zij worden hier in één deel uitgegeven, opgeluisterd door enkele honderden platen met titels van pamfletten, karikaturen, portretten, tekeningen uit die tijd, en dies meer. A. Mathiez, die in 1904 doctoreerde op een proefschrift over de religieuze aspecten van de revolutie, wijdde zijn hele leven aan de studie van de Franse revolutie en bekleedde in 1926 aan de Sorbonne de leerstoel der geschiedenis van de Franse revolutie. Zijn volle sympathie ging naar Robespierre en tot aan zijn dood was hij voorzitter van de in 1907 gestichte Société des études robespierristes. Zoals andere Franse historici, speelde Mathiez een vooraanstaande politieke rol en was een vinnige voorstander van het socialisme van Jaurès. Aldus volgen wij in dit lijvig boek Robespierre de hele revolutie door totdat hij op zijn beurt geguillotineerd wordt, en vinden wij er ook de neerslag van de marxistische doctrine en het historisch materialisme van de auteur. Mathiez is een groot historicus en een briljant schrijver met heel wat niet algemeen aanvaarde persoonlijke opvattingen. Daarom is het lezen van dit boeiend geschreven en origineel uitgegeven werk over de bewogen eerste vijf jaren van de Franse revolutie een echt genot.
M. Dierickx
| |
Saisset, Pascale, Histoire du Costume. Science Vivante (Découvertes, 16). - Mame, Tours, 1960, 200 pp., 20 pl., geïll., ing. NFr. 7,50; geb. NFr. 9,60.
Een eerste vergissing schuilt reeds in de titel. Niet van het kostuum wordt hier de geschiedenis gebracht, maar wel van de mode. Waar S. in haar voorwoord zich zoekt te verontschuldigen over het gemis aan grondigheid, beweert zij dat het haar slechts erom te doen was de onderlinge overeenkomst vast te stellen tussen vestimentaire gebruiken en individuele of collectieve gewoonten. Maar het onderzoek naar dit verband beperkt zich tot kronijkachtige artikeltjes of mondaine wetenswaardigheden. Een laatste maal doet zij een beroep op onze inschikkelijkheid als ze het reeds voldoende acht, dat we tot een grondiger verkenning van het thema zouden geprikkeld worden. Maar haar oppervlakkige praatjes zijn daarbij helemaal overbodig.
C. Tindemans
| |
Sociologie en economie
Jongman, C.D., De Nederlandse geldmarkt. - H.E. Stenfert Kroese N.V., Leiden, 1960, 343 pp.
De literatuur over de Nederlandse geldmarkt is uiterst schaars en voorzover er studies over de geldmarkt bestaan, zijn deze in het algemeen erg fragmentarisch van opzet, daar men zich meestal beperkt tot een behandeling van de deelmarkten. In de hier bestaande leemte heeft de schrijver met deze studie willen voorzien. Hoofdstuk I houdt zich bezig met de vraag wat economische transacties zijn en mondt uit in het vraagstuk van de vermogenstransacties. In hoofdstuk II gaat de schrijver na wat het onderscheidingscriterium tussen geld- en kapitaalmarkttransacties is. De conclusie is, dat het criterium moet worden gezocht in de termijn in die zin, dat transacties die betrekking hebben op een periode korter dan een jaar tot de geldmarkt dienen te worden gerekend. In hoofdstuk III gaat de schrijver de diverse instrumenten op de Nederlandse geldmarkt ontleden, waaronder beurskrediet, wissels en schatkistpapier, terwijl in hoofdstuk IV een uitvoerige beschrijving wordt gegeven van het Neder- | |
| |
landse kredietapparaat in de 19e eeuw. In hoofdstuk V komen de verschillende deelmarkten, waarin men de geldmarkt kan opsplitsen - markt voor daggeldleningen, kasgeldleningen, de prolongatiemarkt en discontomarkt - aan de orde. Hierbij wordt door de auteur een historische uiteenzetting gegeven over de wijze waarop de verschillende deelmarkten zich in Nederland hebben ontwikkeld. Daarbij blijkt, dat de structuur van de Nederlandse geldmarkt belangrijke veranderingen heeft ondergaan. Zo heeft de prolongatie, die tot 1914 een zeer belangrijke plaats innam, daarna aan betekenis ingeboet ten gunste van de voorschotten in rekening-courant op onderpand van effecten. Ook de discontomarkt heeft zich ontwikkeld ten nadele van de prolongatiemarkt. De structuurwijziging welke zich in de geldmarkt heeft voltrokken, vindt haar weerspiegeling in de activiteit van de Centrale Bank als ‘lender of last resort’, die aanvankelijk hoofdzakelijk bestond in herdiscontering van
wissels, maar die zich geleidelijk in andere vormen ging voltrekken, waarbij de beleningen en voorschotten in rekening-courant, alsmede de herdiscontering van schatkistpapier een steeds belangrijker plaats gingen innemen. In het laatste hoofdstuk wordt een analyse gegeven van het mechanisme van de geldmarkt. Hierin worden de factoren besproken, die de transacties der banken op de geldmarkt beïnvloeden. Hieronder ressorteren zowel de zogenaamde interbancaire transacties - mutaties in de onderlinge vorderingen der banken, b.v. als gevolg van betalingen tussen wederzijdse cliënten - als die transacties die de kasvoorraden van het gehele bankwezen - geconsolideerd beschouwd - beïnvloeden. Een belangrijk gedeelte van dit hoofdstuk is gewijd aan een bespreking van de factoren, die mutaties in de geldhoeveelheden kunnen veroorzaken, terwijl ook de invloed van de monetaire politiek der centrale bank ter sprake komt. Het boek ontleent zijn waarde vooral aan de voortreffelijke verklarende beschrijving van de historische ontwikkeling van de Nederlandse geldmarkt-structuur en dient als een waardevolle bijdrage tot de literatuur over de geldmarkt te worden beschouwd.
A.A.J. Smulders
| |
Welvaart, Welzijn en Geluk. - II delen, Paul Brand N.V., Hilversum, 261 en 273 pp., per deel f 12,50.
Dit werk, dat een explicatie bedoelt te zijn van het Bisschoppelijk Mandement van 1954, verschijnt onder auspiciën van de katholieke raad van overleg der grote katholieke vak- en standsorganisaties. Alles is op Hollands-degelijke wijze voorbereid. Het geheel zal uit vijf delen bestaan, waarvan nu de twee eerste verschenen zijn. De hoofdleiding berust bij J.A. Ponsioen S.C.J. en G.M.J. Veldkamp, die een aantal deskundigen wisten aan te werven voor de uitwerking der onderafdelingen. De zin van dit grootscheeps opgezette werk is een christelijke maatschappijbeschouwing te geven, waarin het sociale leven wordt geïntegreerd in een mensbeschouwing, die de mens plaatst in de totaliteit van zijn geschapenzijn, zijn verlost-zijn en zijn geroepenzijn tot het Heil. Het wil niet zo zeer een program zijn als wel een christelijke visie op de samenleving. In een eerste afdeling biedt de Leuvense Dominicaan Pater Walgrave een prachtige uiteenzetting van een katholiek-personalistische gemeenschapsleer. Dan volgen in deze twee eerste delen ‘Aspecten van de sociale werkelijkheid’ en ‘Vernieuwing van het sociale leven’ door verschillende medewerkers. Het zijn vooral sociologen en economen die het woord voeren. Het is geen lichte lectuur wat ‘Welvaart, Welzijn en Geluk’ zijn lezers biedt, doch studie-materiaal van hoog gehalte. Voor allen die een enigszins sociale functie in katholiek Nederland te vervullen hebben, zal dit magistrale werk onmisbaar zijn.
P. van Alkemade
| |
Mens en Medemens Serie.
Dr. F.J.C.J. Nuyens, Leiding geven in deze tijd. - Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 1960, 116 pp., f 2,95.
In de door het Spectrum uitgegeven serie Mens en medemens: aspecten der sociale werkelijkheid, is onlangs van de hand van Dr. F.J.C.J. Nuyens, een boekje verschenen, getiteld: Leiding geven in deze tijd. In het eerste hoofdstuk waar schrijver zich afvraagt of leiding geven een probleem is, wordt een duidelijk beeld gegeven van het nieuwe specialisme, dat het leiding geven in feite is. In het daarop volgend hoofdstuk worden enkele algemene beginselen geformuleerd die aan de genoemde specialiteit ten grondslag kunnen liggen. In dit verband wordt een interessante uiteenzetting gegeven van de verschillende vormen van leiderschap. In het derde hoofdstuk wordt dan getracht een beeld te geven van de verschillende facetten van het leiding geven, dat is van de kunst van
| |
| |
de besluitvorming, van de omgangsvormen, van het prijzende woord, van het luisteren, van de correctie enz. Een en ander wordt vaak toegelicht met voorbeelden uit de praktijk, iets wat het boekje in het algemeen en dit hoofdstuk in het bijzonder, zeer levendig maakt. In het laatste hoofdstuk wordt de technische en de menselijke vooruitgang belicht, waarbij speciaal problemen, samenhangend met de gemeenschap van de arbeid, worden benadrukt.
Dr. J. van Lierde
| |
Feitsma, Dr. H., Jeugdige ongeschoolden. Met een woord vooraf van Prof. Dr. W. Banning. (Serie Bouwstenen voor de kennis der maatschappij. No. 34) - Van Gorcum, Assen, 1960, 111 pp., f 7,50.
Deze dissertatie geeft een sociologische studie over jeugdige ongeschoolde arbeiders vooral beschouwd vanuit het clubhuiswerk en vanuit de bedrijven. Voortbouwend op enkele belangrijke publikaties, welke reeds in Nederland verschenen, en geleid door een zeer persoonlijke bewogenheid, is de auteur erin geslaagd de bijzondere problematiek van deze belangrijke groep jeugdigen te doen uitkomen. Een probleem als dit raakt meerdere wetenschappen, en wie strikt als socioloog te werk wil gaan is dus sterk beperkt in zijn benaderingsmogelijkheden. Men voelt deze beperking het meest, wanneer suggesties worden gedaan voor hulp aan de jeugdige ongeschoolden. Teamwork is hier dringend nodig, en het is verblijdend dat ernstige studies als deze van Feitsma het materiaal aanbrengen voor zo'n samenwerking.
J.M. Kijm
| |
Pedagogie
Drs. W. de Hey en Drs. J. Pulles, Het ULO in vernieuwing. - Romen & Zonen, Roermond/Maaseik, 1960, 196 pp., f 12,50 en f 13,75.
Deze studie over het ULO berust op resultaten van een uitgebreid onderzoek bij een groot aantal leerlingen van dit schooltype, bij leraren en bij ouders der leerlingen. Dit onderzoek, verricht door het Hoogveld-Instituut, leidde tot vernieuwingspogingen op enkele experimenteerscholen. De auteurs konden dus voor deze publikatie beschikken over een rijk materiaal. Hun werk biedt dan ook een zeer gedifferentieerd beeld van kwesties rond dit onderwijs, waarbij b.v. ter sprake komen aard en mogelijkheden der leerlingen, didaktiek der leervakken, verhouding school en gezin, differentiatie binnen het ULO, examens. Het brede terrein, dat aldus wordt bestreken, en waarbij verschillende wetenschappen in het geding komen, deed de auteurs in aanraking komen met soms zeer discutabele kwesties. Zo moesten zij een beeld schetsen van de leerlingen, dat typerend zou zijn voor de ULO-leerling, terwijl zij slechts over weinig vergelijkingsmateriaal beschikten met name aangaande leerlingen uit de lagere klassen van het V.H.M.O. Het werd daardoor wel bijzonder moeilijk om te onderscheiden tussen hetgeen vooral met de ontwikkelingsfase samenhangt en wat typerend is voor deze bepaalde groep. Zo deden zij ook voorstellen aangaande didaktiek, waarbij b.v. het probleem van directe of indirecte methode bij het onderwijs in vreemde talen aan de orde kwam. Zij stelden ook de moeilijke kwestie van de culturele vorming, waarbij nogal exclusief de aandacht gevestigd bleef op enkele cultuuruitingen, zonder dat gedragsvormen die culturele ontplooiing kunnen prepareren en bevorderen, zoals verzorging van omgangsvormen, van kleding en uiterlijk, voldoende onder de aandacht kwamen. Het boek stimuleert tot bezinning op de problemen van deze belangrijke tak van ons onderwijs; naast waardevolle voorstellen vindt men er discutabele uitspraken; het geheel verdient de belangstelling en waardering van al degenen, die direct of indirect met dit onderwijs in aanraking komen.
J.M. Kijm
| |
Haaren, J. van,... voor hen is het koninkrijk. De plaats van de kinderen in het Godsrijk. - Pax, 's-Gravenhage, 1960 (2e dr.), 108 pp. en 8 fotopagina's, f 4,90.
Het alom groeiend besef, dat men bij de godsdienst-zedelijke opvoeding nauwkeurig rekening moet houden met de aard en mogelijkheden der kinderen is in dit boekje op mooie en eenvoudige wijze onder woorden gebracht. Het is een delicate zaak om bij een verandering in mentaliteit der opvoeders, dat wat aan het groeien is, zo te laten zien, dat verwarring voorkomen wordt en het waardevolle van het nieuwe duidelijk aan het licht treedt. Wie slechts fragmenten zou lezen uit dit boekje, zou uit de opmerkingen van de auteur over de terughoudende voorzichtigheid welke de opvoeders jegens de kinderen past verkeerde conclusies kunnen trekken, alsof alles
| |
| |
wel goed komt, wanneer men zijn eisen maar beperkt; bij een overzien van de volledige tekst blijkt, hoe voorzichtig de auteur is in het aangeven van de vrijheid, welke kinderen behoeven om zichzelf te kunnen worden. Terecht heeft hij doen uitkomen, hoezeer deze opvoedkundige beïnvloeding afhangt van de christelijke sfeer welke door de opvoeders in het gezin wordt gebracht. Het is verblijdend, dat dit boekje reeds in zo korte tijd herdrukt moest worden; het verdient inderdaad de belangstelling van de opvoeders.
J.M. Kijm
| |
Perquin, Prof. Dr. Nic., Pedagogiek. - Romen & Zonen, Roermond, Maaseik, 1960, vijfde herziene druk, 299 pp., f 13,90.
Dat een werk als Prof. Perquins Pedagogiek in een decennium tot de vijfde druk komt, bewijst zowel de belangstelling van het publiek als de deugdelijkheid van het boek. ‘Bezinning op het opvoedingsverschijnsel’ luidt de ondertitel en dit wijst op de fenomenologische wijze, waarop de schrijver te werk gaat. In drie afdelingen behandelt hij respectievelijk de opvoeding in haar fenomena, de opvoeding in relatie met godsdienst en andere waarden en de pedagogiek als wetenschap. De auteur staat op een zeer humaan, de vrijheid respecterend standpunt en is meer voor grote openheid dan voor strengheid en tucht, geheel en al overeenkomstig de huidige stromingen. Wie zich ook wetenschappelijk met pedagogiek heeft bezig te houden, zal dit boek moeilijk kunnen missen.
P. van Alkemade
| |
Biografie
Marlier, S.J., A., Missionaris in eigen land. Isidoor Van de Kerckhove S.J. 1790-1871. - St.-Jan-Berchmansseminarie, Brussel, (1960), 271 pp., Fr. 75.
De biograaf van Constant Lievens en Lodewijk-Vincent Donche tekent hier andermaal een merkwaardige priesterfiguur uit het negentiende-eeuwse Vlaanderen. P. Van de Kerckhove behoorde tot de eerste Jezuïeten-generatie na het herstel van de Sociëteit van Jesus in 1814, en hij was, zoals zijn grafschrift getuigt, ad miraculum operosus, een mirakel van bedrijvigheid. Volksmissies en retraites zijn thans bekende vormen van geestelijke vernieuwing, maar honderdvijfentwintig jaar geleden moesten zij bij ons nog definitief ingang vinden. Door de stuwkracht van P. Van de Kerckhove en van zijn medewerkers kon dit slagen. P. Marlier heeft dit voor de huidige generaties weer naar voren gebracht.
J. De Roeck
| |
Toru, Matsui, Satoko en haar voddenrapers. - Desclée de Brouwer, Brugge, 1960, 211 pp., geïll., ing. F. 66, geb. F. 85.
Het verhaal van de professorsdochter die te Tokyo haar leven offerde in algehele toewijding aan de voddenrapers van het ‘Mierendorp’ vertoont een opvallende gelijkenis met het avontuur van Abbé Pierre, waarvan het nochtans geheel los staat. Het exotische kader van het gebeuren, de jeugdige leeftijd van de heldin, de typische Japanse stijl van het verhaal en niet het minst de lentelijke echtheid van het geloof in deze jonge christenheid verlenen aan het boek een geheel eigen charme en poëzie. Een poëzie die trouwens de nuchtere taal der feiten niet in de weg staat en ons een trouw beeld geeft van de sociale werkelijkheid en de - helaas nog met veel westers onbegrip vermengde - missionering. Het boek is zeer suggestief verlucht met foto's uit de film over Satoko, die de grote prijs van de katholieke film voor 1959 won op het festival van San Sebastian.
L. Monden
| |
Leslie, Anita, Mrs. Fitzherbert. - Hutchinson of London, 1960, 14/21, 240 pp., Bibliography, Index, 25 s. net.
Mrs. Fitzherbert was de vrouw - een van de vrouwen - van George IV van Engeland (1762-1830), die als Prins van Wales haar net zo lang het hof maakte tot zij toegaf; later echter trouwde hij met Prinses Carolina van Brunswijk. De schrijfster, een verre verwante van Mrs. Fitzherbert's aangenomen dochter, beschikt over goede bronnen en voert sterke argumenten aan voor haar stelling dat Mrs. Fitzherbert niet de maitresse, maar wel degelijk de vrouw geweest is van George IV. De hele geschiedenis van de ongelukkige katholieke partner van de prins, en van de bedrogen Queen Caroline, doet wel uitkomen hoe wispelturig en weinig koninklijk deze nazaat van het huis van Hannover zich gedroeg. Het boek is vooral in het begin boeiend en geestig geschreven, geheel in de trant van de Engelse biografie. De laatste hoofdstuken zijn veel minder interessant.
E. Bolsius
| |
| |
| |
Varia
Zakatlas van Rotterdam (Carillon zakatlasreeks Z 5). - Uitg. W. ten Have N.V., Amsterdam, 1960, f 3.90.
Dat ook in de wereld van het Nederlandse pocketboek momenteel het nodige gepresteerd wordt, lijkt voldoende bekend. Toch komt ons dit zakatlasje als een nieuwe prestatie van formaat voor. Het biedt ons Rotterdam en de voornaamste omliggende plaatsen in 23 detailkaartjes op schaal 1: 15.000. Deze uitgave heeft een belangrijk voordeel op de grote gevouwen kaarten: zij is veel gemakkelijker te hanteren. Het nadeel - verlies van overzicht - wordt zoveel mogelijk gecompenseerd door toevoeging van drie overzichtskaartjes; waarvan een de in- en uitvalswegen in kaart brengt, zodat de automobilist het detailkaartje pas hoeft te raadplegen, als hij de door hem gezochte sector binnenrijdt. Bovendien geeft de atlas de belangrijkste zakelijke gegevens over de stad en een compleet alfabetisch register der straatnamen. Druk en kartografie zijn uitstekend verzorgd. Misschien zouden de zakelijke gegevens mettertijd nog iets uitgebreid kunnen worden; b.v. met opgave van de voornaamste EHBO-posten (G.G.D., ziekenhuizen), opgave van de ‘gewone’ kerken (nu worden alleen de ‘buitenlandse kerken’ genoemd). Naast deze Nederlandse uitgave zijn nog een Duitse, Engelse en Franse uitgave verschenen. Zakatlassen van andere Nederlandse steden zijn in voorbereiding. Voor zakenmensen - en anderen - een unieke mogelijkheid om hun gasten het zoeken in de stad aanzienlijk te vergemakkelijken.
S. Trooster
| |
Winkler Prins
Boek van het jaar. - 1960, 400 pp., Elsevier, Amsterdam, Brussel, f 9,50.
Dit ‘Boek van het jaar’, dat sinds een decennium jaarlijks verschijnt, is een uitgave van de Winkler Prins-encyclopedieën en is bedoeld als een aanvulling daarop. Het wil in encyclopedische vorm een overzicht geven van de belangrijkste gebeurtenissen van het jaar, zó dat een zelfstandig boek ontstaat en tevens de rubrieken der encyclopedieën aangevuld worden. Het werk is rijk geïllustreerd en voortreffelijk van druk en materiaal. Het boek doorbladerend krijgt men de indruk een film van het voorbije jaar te zien passeren.
P. van Alkemade
| |
Hooftman, Hugo, Alles over raketten en rakervliegtuigen. - La Rivière en Voorhoeve, Zwolle, 1960, 164 pp., 121 ill., f 7,90.
Een vlot, helder en onderhoudend geschreven boek over raketten en raketvliegtuigen. Talloze illustraties begeleiden en verhelderen de tekst. Wie belangstelt - en de hedendaagse jeugd is o.z.t.z. opgegroeid met raketten! - in dit onderwerp vindt hier zijn gading.
J. Almering
| |
Moreau, G. en A., Devant le communisme.... (Questions pastorales). - Edit. Fleurus, Parijs, 1960, 230 pp.
Na een uiteenzetting over de houding van de Kerk tegenover het communisme onderzoekt de auteur op kritische wijze de twee gewone houdingen der katholieken tegenover deze leer, nl. het steriele anticommunisme uit politieke verdedigingsreflexen en het naïeve geloof in de samenwerking met de communisten. Tot besluit volgt een bondige schets van authentieke christelijke actie als antwoord aan het communisme. De auteur, pastoor van een grote arbeidersparochie, bereikte wat hij bedoelde: in een actueel probleem aan zijn militanten een pedagogisch en tegelijk wetenschappelijk verantwoord handboek te geven.
J. Kerkhofs
| |
Drachoussoff, V., L'Afrique décolonisée. Essai sur le développement de l'Afrique noire. - Koninklijke Academie voor Overzeese Wetenschappen, Brussel, 1960, 150 pp., Fr. 175.
V. Drachoussoff, die als landbouwtechnicus een jarenlange ondervinding heeft van de tradities en gewoonten der Kongolese landelijke bevolkingsgroepen, schreef deze studie in een periode van snelle politieke ontvoogding. De wetenschappelijke wijze waarop hij deze evolutie bestudeerde, maakt dat - op weinige details na - de inhoud nog even waar blijft na de juli-gebeurtenissen; wat nogal zeldzaam is in de Kongo-literatuur van de laatste jaren. Na de sociologische en sociaal-psychologische gegevens te hebben ontleed van de ‘onderontwikkeling’, wijst S. op de eigen problemen die hieruit voortvloeien en op de mogelijke oplossingen. Met grote eerbied voor de menselijke waardigheid van de Afrikanen, legt hij de nadruk op de noodzakelijke eigen inspanning der bevolking; wat een sterk politiek gezag en economische planning vereist. De buitenlandse hulp blijft onontbeerlijk, maar er wor- | |
| |
den eisen gesteld opdat ze voor beide partijen aanvaardbaar zou zijn. S. breekt een lans voor multilaterale akkoorden langs de internationale organismen, ook al erkent hij dat de huidige internationale verhoudingen hun werking in feite lam leggen. Het boek wordt besloten met een perspectief op de voorwaarden en mogelijkheden van een Eurafrikaanse economische gemeenschap.
H. De Decker
| |
Pocketboeken
Aula-boeken. Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen.
Prof. Dr. W. BANNING, Karl Marx. f 1.75. - Een voortreffelijk werkje over leven, leer en betekenis van Marx, dat een en ander recht zet en Marx in zijn ware betekenis weergeeft.
W.F. ALBRIGT, Oude volken en culturen in het Heilige Land. Vert. f 2.25. - Een boekje over opgravingen en over de cultuur en de geschiedenis van Palestina.
Emile GIRARDEAU, Het avontuur der natuurwetenschap. Vert. f 1.90. - De auteur behandelt de ontwikeling van het menselijk denken als het grote menselijke avontuur.
H. WÖLFLING, Stijlbegrippen in de kunstgeschiedenis. Vert. f 2.75. - Een werkje over de grote stijlen, de heersende richtingen in heden en verleden der kunstgeschiedenis.
R.S.
| |
Pictura-boeken. Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, f 2.25 per deel.
Nina GOURFINKEL, Lenin. Vert. - Een van veel foto's voorzien relaas van Lenins leven en daden. Alles is nogal rooskleurig voorgesteld.
Joseph BOVAN, Duitsland. Vert. - Een vlot geschreven boekje over Duitsland door een Fransman, die het land in heden en verleden kent.
Claude TRESMONTANT, Paulus. Vert. - Een mooi boekje over de grote apostel, waarin diens leven en brieven tot een boeiend geheel verwerkt zijn.
P. CHARPENTIER, J. VISSER, J. den OUDEN, Het motief voor uw foto. - Een kostbaar boekje voor foto-amateurs, instructief en wegwijzend.
Herbert KÜHN, Prehistorische kunst in Europa. Vert. - Een goed overzicht over de rotsschilderingen uit de ijstijd.
R.S.
Prisma-boeken. Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, f 1.25 per deel.
Cyril HARE, Het geheim van Mary Rose. Vert. - Een goed geschreven, spannende detective.
Lorenz STUCKI, Oost-Azië in gevaar. Vert. - Een vlot, journalistiek relaas over de landen van Oost-Azië.
Darrel HUFF, Gebruik en misbruik van de statistiek. Vert. - De oorspronkelijke titel How to lie with statistics geeft goed inhoud en bedoeling van dit boekje weer. Edward CRANKSHAW, Rusland onder Kroestsjew. Vert. - Een boeiende en betrouwbare reportage over het Rusland der laatste jaren.
M. KNOOP, Omgang met kinderen. - Een kleine, praktische encyclopedie over het kind.
P.G. WODEHOUSE, Met Jeeves door dik en dun. Vert. - Wederom een grappig verhaal met de eeuwige butler Jeeves. John Dickson CARR, Het laatste schaakspel. - Een spannende detective, echter wel wat onwaarschijnlijk.
R.S.
| |
Elsevier-Pockets.
Martin W. DUYZINGS, Mensen en machten in Congo. f 1.50. - Een journalist beschrijft hier op boeiende wijze de laatste tijd vóór en de eerste tijd ná de vrijwording van Congo.
Pierre de LATIL, Zo leven wij morgen. Vert. f 1.50. - Een boekje over het dagelijkse leven in de toekomst: hoe zullen het verkeer, het wonen, arbeid en ontspanning in de toekomst zijn?
O. John ROGGE, Van pijnbank tot hersenspoeling. Vert. - Een rommelig en te overladen relaas over het bekennen, het zich beschuldigen. Over hersenspoeling is er niet veel in te vinden.
R.S.
| |
Salamander-Pockets. Querido, Amsterdam, f 1.75 per deel.
Fons HERMANS, Algerije. - Een beknopte uiteenzetting, steunend op in Nederland nog vrijwel onbekend materiaal, van Algerije's situatie.
Margrit de SABLONIERE, Apartheid. - Een met heftige verontwaardiging geschreven boekje over de Zuid-Afrikaanse Unie met haar ‘apartheid’.
Paul van 't VEER, Nieuw-Guinea tegen wil en dank. - Een boekje over het netelige vraagstuk Nieuw-Guinea, met op het einde enige meningsuitingen van personen uit verschillende kampen.
R.S.
|
|