| |
Boekbespreking
Godsdienst
Pol, Prof. Dr. W.H. van de, Het getuigenis van de reformatie. - Romen & Zonen, Roermond, Maaseik, 1960, 280 pp., f 15,50.
Bij zijn vele geschriften over het Protestantisme heeft de Nijmeegse professor een nieuw gevoegd, dat bovenstaande titel draagt. Hij wil hierin zin en bedoeling van het protestantisme, van de reformatie liever, van binnen uit blootleggen, zich zelf laten uitspreken en manifesteren. Wat wilde en bedoelde en hoe zag zich de reformatie? Van de Pol is wel de aangewezene om zulk een boek te schrijven, door zijn verleden zowel als door zijn studie. Met even grote objectiviteit als welwillendheid plaatst de schrijver zich tegenover, neen in zijn onderwerp. Een kwart eeuw geleden kon zulk een boek nog niet geschreven worden. Maar wij hebben het polemische tijdperk verlaten, aldus de schrijver, en zijn het oecumenische ingetreden. Hij ziet de moeilijkheden en verschillen uiterst scherp en waarschuwt telkens de al te irenisch gezinden voor simplificaties. In een laatste hoofdstuk spreekt van de Pol zich uit over de huidige uitzichten en mogelijkheden der groeiende oecumene. Het is een boek dat zowel door protestanten als katholieken zal gewaardeerd worden, een voortreffelijke bijdrage tot onderlinge toenadering.
J. van Heugten
| |
Pastorele Cahiers nr. 2 o.r.v. Mr. L.C. Baas e.a. Geloof en Leven in de Kerk door J.M. HUYTS. - Landelijk centrum voor Katholieke Actie, Paul Brand, Hilversum, 1960, 294 pp., f 7.90.
In ‘Pastorele Cahiers’ is een tweede cahier verschenen, getiteld: Geloof en Leven in de Kerk. Beschouwingen over de godsdienstige situatie onder de katholieken in Limburg. Aanleiding tot deze studie is de toenemende onkerkelijkheid die in het bovengenoemde gebied kan worden waarge- | |
| |
nomen. Het onderzoek dat de vorm heeft gekregen van een persoonlijk rapport is gebaseerd op interviews met vooraanstaande katholieken aan de hand van een bepaald aantal welgeformuleerde vragen. Deel 1 bespreekt o.m. de aard en de betekenis van de onkerkelijkheid, het liturgisch leven, het zondebesef, het gebed. Duidelijk blijkt dat bij de gezagsverhouding en de huwelijkssituatie zich de vervreemdingsverschijnselen toespitsen ten aanzien van het traditionele patroon van het kerkelijk leven. In het tweede deel wordt bijzondere aandacht besteed aan gezin, school, werk, vrije tijdsbesteding en organisatieleven, alles in samenhang met het geloofsleven. Het is te begrijpen dat bij een peiling van de godsdienstige situatie de priester zelf een brandpunt vormt van belangstelling in het gesprek. Vandaar dat in het boek ook - en dit in het derde deel - gesproken wordt over de zielzorger, het probleem der roepingen en de opleiding. Vooral dit laatstgenoemde aspect zal de verantwoordelijken op de seminaries - en vooral hen die modern denken - bijzonder interesseren. In het laatste deel, getiteld ‘Naar een nieuw christelijk mensbeeld’ worden enkele grondgedachten die in het hele onderzoek aan te wijzen zijn, duidelijker omschreven. Volgt een nabeschouwing en de vragenlijst die bij dit onderzoek is gebruikt. Het boek, dat een duidelijk inzicht geeft van de problematiek van de godsdienstige beleving in het algemeen, is vooral hierom zo waardevol dat het gebaseerd is op een directe confrontatie met de praktijk.
J.v. Lierde
| |
Cool, Anicetus, O.F.M., Priester voor 100 procent. Kijkjes naar binnen voor een schoner en rijker priesterleven in deze tijd. 1e deel. - Desclée & Cie, Doornik, 1960, 364 pp.
Eenvoudige lectuur ter overweging, gebaseerd op de priesterlijke ervaring van de zeventigjarige retraiteleider, gestoffeerd met een variëteit van schriftuurteksten en afgewisseld met bekende gebeden en met gedichten van Gezelle.
J. De Roeck
| |
Walle, A.R. van de, God die mijn jeugd verblijdt. - Beyaert, Brugge, 1960, 120 pp., 6 pl., Fr. 55.
Deze beschouwingen van een theoloog die jong van hart gebleven is, en blijk geeft van een prijzenswaardige pastorale bekommernis, betreffen de religieuze problematiek van de moderne jeugd: oprechtheid, vreugde, deugd, liefde, lichaam en ziel, godsdienst. Ze zijn raak geschreven, gaan de moeilijkheden niet uit de weg, en geven een vaste leiding. Het enige wat ons stoort is dat God nogal eens op het bankje van de beschuldiging moet gaan zitten, al treedt de schrijver dan op als een bekwaam en geestdriftig verdediger.
F. De Graeve
| |
Koper, O.F.M., Rigobert, Das Weltverständnis des hl. Franziskus von Assisi, eine Untersuchung über des ‘Exivi de Saeculo’ (Franziskanische Forschungen, heft 14). - Dietrich-Coelde-Verlag, Werl, Westfalen, 1959, 17 × 23,5, 156 pp., D.M. 12.
Er is nog altijd een controverse gaande, omtrent het eigenlijke levensideaal van St.-Franciscus. Volgens S. ligt de oorsprong van deze tegenstelling van opvatting in het feit, dat men te weinig aandacht heeft besteed aan de woorden uit Franciscus' Testament: ‘Et postea parum steti et exivi de saeculo’. Bedoelt hier Franciscus alleen maar zijn ‘bekering’ aan te geven of stelt hij door deze woorden de stichting van 'n kloosterorde voorop? Om licht in de controverse te brengen en de tegenstelling op te lossen, onderzoekt S. de betekenis van de woorden: ‘saeculum, mundus, terra’ in de geschriften van de H. zelf, in die van zijn eerste volgeling Broeder Aegidius en in die van zijn eerste biograaf Thomas van Celano. Uit deze zeer nauwkeurige onderzoekingen komt S. tot de voorzichtige conclusie, dat ‘exire de saeculo’ bij Franciscus voornamelijk de betekenis heeft van weggaan van alles dat afleidt van God, het herstel van het zuivere Evangelie, eerder dan het stichten van een kloosterorde. In het tweede deel van zijn studie toetst hij dan deze conclusie aan het geheel van Franciscus' ‘theologisch’ denken. En ook uit dat onderzoek blijkt dat schrijvers opvatting over het ‘exire de saeculo’ daarin het beste past. In een derde onderdeel laat hij dan zien dat het ‘exire de saeculo’ de grondvorm is van het franciscaanse leven, nl. het leven volgens het Evangelie en Franciscus' pelgrimsideaal.
P. Grootens
| |
James, E.O., The Ancient Gods. - Weidenfeld & Nichelson, Londen, 1960, 360 pp., 85 ill., geb. sh. 42.
Dit boek, het eerstverschijnende van een groots opgezette reeks, waarin de godsdienstgeschiedenis in haar geheel zal worden behandeld, werd geschreven door de ‘general editor’ van de reeks, Professor
| |
| |
James. Hij heeft, met de grondigheid die men uit zijn vroegere werken kent, een synthese geleverd van al wat de moderne godsdienstwetenschap weet over de religies van Mesopotamië, Egypte, Griekenland en Klein-Azië, van de vroegste prehistorische evidentie tot het begin van de christelijke tijdrekening. Na in enkele rake trekken het ontstaan van de oude beschavingen van het Nabije Oosten te hebben geschetst, met de eerste godsdienstige verschijnselen, behandelt hij achtereenvolgens alle grote themata van die religies, vooral in hun cultisch aspect: de verering van de Moeder-Godin en de jonge god, het sacrale koningschap, het religieuze vieren der seizoenen, de dodencultus, de kosmologie, waarzeggen, sterrenwichelarij en profetie, en het dualisme. Een laatste hoofdstuk wijdt hij aan de ontwikkeling en de verspreiding van de godsdiensten van het Nabije Oosten. Het is een werk van grote wetenschappelijke allure en van nauwkeurige informatie, meer continentaal van strekking dan Engels. Het is goed geillustreerd en voorzien van een uitstekende bibliografie, noten en een uitvoerige index.
F. De Graeve
| |
Semmelroth, O., Vom Sinn der Sakramente. - J. Knecht-Verlag, Frankfurt/M., 1960, 118 pp., geb. D.M. 6.50. -
De hele theologie van de sacramenten samenpersen in een brochure van nauwelijks honderd bladzijden, en bovendien voeling houden met al de aanverwante vragen en opwerpingen die de moderne mens zich stelt, is een gewaagde onderneming. Semmelroth brengt ze in wezen tot een goed einde; zeer veel van wat hij in zijn grotere werken breedvoerig behandeld heeft, is in deze vier voordrachten tot een overzichtelijk, goed sluitend geheel samengebracht. Maar de thema's blijven te zeer tot een schematisch geraamte beperkt; het meetrillen van de vele harmonieën werd uitgeschakeld en het boekje mist de volheid van klank die overtuigt en meesleept.
L. Monden
| |
Lallemant, Louis, Vie et doctrine spirituelle, éd. Fr. Courel (Coll. Christus, 3 - Textes). - Desclée de Brouwer, Brugge, 1959, 406 pp., ing. Fr. 120.
De collectie ‘Christus’ staat met dit boek volop in de actualiteit. Het is zoals met alle voorlopers ook hier het geval, dat de auteur pas volledig begrepen wordt wanneer de omstandigheden zijn leer als het ware noodzakelijk maken. Met de Seculiere Instituten is leerstellig in de Kerk deze positie definitief goedgekeurd dat het apostolaat geen bijzaak is, maar zelf een contemplatieve daad wordt. Geen apostolaat uit de contemplatie maar een contemplatie in het apostolaat is de eigen weg van de moderne apostel. Er was een lange evolutie in de Kerk nodig om van het monastisch gebed weer te komen tot de eenheid van de liefde tot God en de liefde tot de zielen in de apostolische daad. Daarom is dit boek actueel. Het kan nuttig zijn voor godgewijden in de wereld, voor priesters en leken.
J. Beyer, S.J.
| |
Bacht, S.J., H., Die Tage des Herrn, III Teil: Sommer-Herbst. - Verlag Josef Knecht, Frankfurt am Main, 1960, 363 pp., D.M. 6.80.
Met dit derde deeltje is Bacht's gebedenboek volledig; even verzorgd en prettig hanteerbaar als de vorige, bevat het evenwel anderhalf maal zoveel teksten: voor alle zondagen vanaf Drievuldigheid tot en met de laatste na Pinksteren en ook 35 van de voornaamste heiligenfeesten. De gedane keuze uit de ascetische en mystieke schrijvers van alle eeuwen is zonder meer voortreffelijk en nooit wordt men voldoende verzadigd door de rijkdom en diepte van het gebed van de Kerk zoals zij het ons voorbidt: het blijft niet een uitzonderlijk voorrecht van contemplatieve zielen, maar de dagelijkse opwekking tot gesprek met God die de moderne mens nodig heeft.
H. Leuridan
| |
Michelet, M., Demain c'est dimanche. - Edit. St.-Paul, Fribourg-Zw., 1959.
Dit boek heeft er ons eens te meer van overtuigd hoe moeilijk het is de zondagsliturgie een heel jaar lang toe te lichten; het geeft namelijk ‘courtes lectures’ voor al de zondagen en 25 heiligenfeesten. Steeds aangrijpend en zeker fundamenteel religieus, in een beeldrijke taal geschreven en als aanzet voor verder nadenken bedoeld, bevredigen deze bladzijden echter maar tendele. De Schriftcitaten worden zonder enige verwijzing aangehaald. De beschouwingen zijn nogal eens te ver van de hoofdgedachte van het feest verwijderd (Pasen b.v.); het uitgangspunt is dikwijls de negatieve kant van het menselijk bestaan, zodat de toon bijna aggressief wordt en zeker te moraliserend; de bondigheid van de opeenvolgende gedachten belet soms de rustige uitdieping ervan met als gevolg een vereenvoudigend schematiseren.
H. Leuridan
| |
| |
| |
Literatuur
Teirlinck, H., Dramatisch Peripatetikon. - Uitg. Ontwikkeling, Antwerpen, 1960, 280 pp., ing. Fr. 135.
In de half-dialogerende, half-lyrische mijmerende toonaard die de reeds uit zijn Wijding voor een derde geboorte kennen, heeft S. nog maar eens zijn persoonlijke opvattingen over het toneelprobleem neergelegd. Sedert hij in 1909 in Vlaamsche Arbeid uitvoerig over Gordon Craig refereerde, schijnt, tesamen met Appia, deze figuur hem niet meer te hebben losgelaten. Er is ondertussen, ook theoretisch, veel gebeurd en het heeft er alle schijn van dat S., die zich bij zijn overige werk een glibberige persoonlijkheid met een fijne neus voor het modepalet toonde, op theatergebied stoer aan zijn jeugdinzicht heeft vastgehouden. Het blijft een onbescheiden vraag of deze halsstarrigheid louter overtuiging is, waardoor hij zich geroepen voelt deze gesynthetiseerd en in een lang leven steeds verder uitgediept, aan de opmarcherende generatie mee te geven, dan wel of het hele boek alleen maar gecomponeerd werd om zichzelf nog eens de gefundeerdheid van dit toneelcredo voor te houden. De van de hak op de tak springerij uitgezonderd, doet deze artistieke bekentenis sympathiek aan, daagt voortdurend uit tot controverse of tot bemerkingen in de rand (wat een onbenullig boek nooit doet), maar roept, naast een diep respect voor de kordate vasthoudendheid van de auteur, toch een heleboel vraagtekens op of het optimisme en het vertrouwen in de nakende overwinning van zijn ideeën wel voldoende verantwoord zijn.
C. Tindemans
| |
Lanckrock, R., Enquête over enkele aspecten van het letterkundig leven in Vlaanderen. - Uitg. O. Eigen Beheer, Groeningestraat 8, Gent, 1960, 32 pp., Fr. 35.
R.L. publiceert het resultaat van 88 inzendingen, die binnenkwamen op 300 omzendbrieven van zijn enquete. De antwoorden komen grotendeels van Vlaamse auteurs en gaan over allerhande artistieke problemen. De inleiding en verantwoording van de brochure bewijzen hoezeer R.L. zich bewust is van de onvolmaaktheden van zijn methode. Daarom zou het inderdaad wenselijk zijn het hele onderzoek maar eens over te doen volgens de regels van het spel. Het lezen van de resultaten is een pijnlijke onderneming: er is in Vlaanderen nog veel bitterheid en de remming door minderwaardige gevoelens weegt er zwaar. Als deze vicieuze cirkel ergens moet doorbroken worden, dan is het bij onze auteurs zelf: volgens de inzenders is alles in het buitenland rooskleurig (wat een twijfelachtige bewering is). Maar gesteld dat het zo was, en omdat zij het zo willen zien, waarom is er dan geen spoor van initiatief en positieve wending in hun voorstellen te bekennen? Kritiek is heilzaam, zelfkritiek nog meer, maar op voorwaarde dat zij geen verkapt negativisme of verbloemde zwartkijkerij verbergt. Ondertussen blijft het de vraag in hoever 88 auteurs een betrouwbare tolk van de 220 anderen kunnen zijn.
M. De Wachter
| |
Rosseels, M., Oosters Cocktail. - N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1960, 238 pp., geïll., Fr. 65.
Een reeks reportages, hoofdzakelijk over Japan, die bekroond werd met de prijs van de Vlaamse journalistenclub. Hoog kunnen we het peil van deze beschouwingen niet noemen: ze dragen al te zeer het stempel van een vluchtige vertrouwdheid met de zaken, en van een overhaaste compositie. Maar het werkje leest erg makkelijk, en, waar de schrijfster haar nogal persoonlijk gevoel voor humor weet te temperen, kan het beslist amuseren.
F. De Graeve
| |
Die Quadratbücher. 1. Sylvanus, E., Korczak und die Kinder. 4. Erklär mir, Liebe. 5. Hoboken, E. van, Die Brücke bewegt sich. 7. Frisch, M. Schinz. 8. Vadian, J., Hahnenkampf oder Hennen im Laufgitter. 12. Andersch, A., Der Tod des James Dean. (Hortulus, illustrierte Zweimonatschrift für neue Dichtung. Nrs. 37, 39, 42, 43). - Tschudy-Verlag, St.-Gallen, 1959, geïll.
Het Zwitserse jongerentijdschrift hortulus heeft zijn huisauteurs geïllustreerd met een serie bibliofiel verzorgde werkjes, waarvan de verscheidenheid niet altijd een waarborg voor degelijkheid biedt. Het belangrijkste daarvan is nr. 1. De geschiedenis van de Poolse dokter Korczak, die zijn Joodse weeskinderen op hun laatste tocht uit het Ghetto vrijwillig vergezelde, leverde E. Sylvanus het voorwendsel tot een indringende meditatie in toneelvorm over de schuld van het Duitse volk. De epische handeling brengt twee protagonisten naar voren: de individuele dokter en de anonieme Duitser. Menselijk wint het de dokter omdat hij ons duideiijk tonen kan hoe de
| |
| |
persoonlijke levensrichting door het brutaalste ingrijpen niet noodzakelijk verstoord wordt. Dramatisch echter wint het de officier, omdat hij de enige is die door situatie en dialoog een conflict ondergaat. De vormgeving wijkt af van wat we gewoon zijn de normale te noemen. Vier acteurs bepraten enkele aspecten van het verhaal en raken bij pozen zo erg opgewonden dat de verteller verplicht is tussenbeide te komen. Bewust ontwijkt S. de synthese. Slechts bepaalde elementen wil hij releveren, en het geheel blijft nuchter, zonder spektakelallure, zonder epische climax, zonder tendens. De obsessie van het avantgardeformalisme valt weg; de dramatiek ligt essentieel, niet in de psychologische geografie der geïnteresseerden, maar in de individuele nawerking bij elke toeschouwer.
C. Tindemans
| |
Mann, Otto, Geschichte des deutschen Dramas. - A. Kröner-Verlag, Stuttgart, 1960, VIII-638 pp., geb. D.M. 15. - .
Knudsen, Hans, Deutsche Theatergeschichte. - A. Kröner-Verlag, Stuttgart, 1959, 455 pp., 44 pl., geb. D.M. 13.50.
In deze reeks ‘Taschenausgaben’, bedoeld voor historisch waardevolle werken naast wetenschappelijke compendia, vullen beide geschiedenissen, elk met zijn specifiek onderwerp, elkaar prachtig aan. De literairhistoricus Prof. Mann, die reeds in zijn monografieën over Schlegel en Lessing en de verzamelbundels over de 20e eeuw en het expressionisme bewezen heeft tot de scherpzinnigste essayisten van het huidige Duitsland te behoren, hérbeleeft iedere periode. Altijd kernachtig, wijkt hij niet af naar de encyclopedische opsomming of het simpele aaneenrijgen der generaties. Voorop komt altijd de ideologische essentie van de ruimte rondom een auteur; zo vormt ieder kapittel een diepgaand fragment cultuurgeschiedenis, geïllustreerd door de theaterproduktie van een bepaald dramaturg als exponent van zijn tijd. Ieder afzonderlijk schrijver wordt niet doorgelicht in de volledige gamma van zijn bedrijvigheid, maar aan de hand van de voornaamste specimina worden zijn persoonlijkheid, zijn methode, zijn belangrijkheid uitdrukkelijk ontleed. Hieruit volgt dan het positieve resultaat voor later, zodat elke conclusie wipplank wordt naar het volgende hoofdstuk. De toneelkundige Prof. Knudsen heeft zijn collegedictaten bijeengebracht tot een gebonden overzicht, dat oriëntering en verdieping toelaat. De aanvangseeuwen worden uiteraard panoramisch overlopen, waarna hij geleidelijk overschakelt op schouwburgen, repertorium, scène, speelplan en, bijzonder uitvoerig, het decor. Bij de opkomst van het Duitse nationale theater, valt het zwaartepunt op bepaalde centra, waar theater plus directeur samen één artistiek geheel uitmaakten: Weimar-Goethe, Düsseldorf-Immermann, Wenen-Laube, e.a. Ondanks deze rijkdom is S. alleen al door de plaatsruimte verhinderd de 19e en 20e eeuw rechtvaardig voor te stellen, maar Prof. Mann's analyse vult hier geestelijk de materiële leemte aan. Toch blijft dit belangrijke boek
daardoor eerder een aanloop tot een meer uitgebreid definitief standaardwerk. Beide werken sluiten met een uitvoerige bibliografie.
C. Tindemans
| |
Kesting, M., Das epische Theater (Urban Bücher nr. 36). - W. Kohlhammer Verlag, Stuttgart, 1959, 160 pp., D.M. 3.60.
Ihering, H, Bertolt Brecht and das Theater (Reihe Bühne und Film nr. 13). - Rembrandt-Verlag, Berlin, 1959, 31 pp., 65 foto's, D.M. 4.80.
Voor velen zijn B. Brecht en het epische toneel synoniemen. Deze vereenzelviging heft S. definitief op, terwijl ze naar de kern van het nietaristoteliaanse drama tast en toch de hernieuwende tendensen van Brecht volle krediet toekent. Vooraf worden de hedendaagse opvattingen over de esthetica van het drama tegen elkaar uitgespeeld, waarbij, in tegenstelling tot de verder behandelde internationale schaar van dramaturgen, de horizon beperkt blijft tot de Duitstalige theoretici. Uiteraard vluchtig, maar essentieel rechtvaardig, doorkruist S. de toneelgeschiedenis vanaf de Grieken tot de 19e-eeuwse baanbrekers van Büchner tot Pirandello. Telkens cirkelt het probleem van de vormgeving rond de boodschap van de inhoud; misschien missen we hier het naturalisme, dat met zijn beruchte ‘tranche de vie’ toch ook tendensbewust plande door middel van een opeenstapeling van episoden (cfr. G. Hauptmann Die Weber en onze Heyermans). De vooropgestelde thesis, dat het epische drama uitgaat van een bewust verbreken der uiterlijke wetten om op die manier een sterker geprononceerde objectiviteit te bereiken, wordt dan nagegaan door de zowel ideologische als scenische analyse van Brecht, Claudel, Wilder, Williams, Lorca, Schehadé, Beckett, Ionesco en Adamov. Als onvolgroeid en slechts spectaculair worden Miller en Zuckmayer afgewezen. Dit ‘Taschenbuch’, dat met veel bronnenopgaven verdere uitdieping
| |
| |
mogelijk maakt, levert een Duits bewijs voor W. Peters' opmerking (Streven, juli 1960, p. 958) dat deze goedkope reeksen niet noodzakelijk Normalverbraucherpeil nastreven. H. Ihering schetst een vriendenportret. Wist Kesting met vaste hand de politieke en ideologische basis voor Brechts vormvernieuwing aan te duiden, dan legt deze criticus nadruk op de mens en de theaterman. Door de vertekening, die een vriendendienst met zich meebrengt, slaagt hij erin dit door Brecht opzettelijk voor een bepaald publiek geschreven didactisch toneel - bij andere auteurs doorgaans met strenge vinger aangeklaagd - aanvaardbaar te maken als een daad van geloof zowel in zichzelf en in zijn levensbeschouwing als in het medium toneel. Verrassend duikt hierbij de verwantschap op, naar geest en techniek, met de vroegchristelijke toneelexperimenten. Het boekje krijgt documentaire waarde door de talrijke premièrefoto's.
C. Tindemans
| |
Holmstroem, R., Het geslacht Ödmark, vert. Piet Schepens. - Viking, Gent, 1960, 304 pp., geb. Fr. 110.
‘De geschiedenis van Jonas Oedmark’, dat in 1944 verscheen in een vertaling van Piet Schepens, wordt hier heruitgegeven onder een gewijzigde titel, die beter het onderwerp dekt - het verhaal strekt zich inderdaad uit over drie generaties - en door zijn gelijkenis met de Gulbransentrilogie ook een commercieel gunstiger klank heeft. Het werk ligt geheel in de lijn van de klassieke skandinavische heimatliteratuur; meer dan in de diepte of tragiek van innerlijke conflicten zoekt het de epische grootsheid te bereiken door een accentueren van het uiterlijk ongewone en door een dialectiek van schuld, genade en straf, die alleen uiterlijk nog iets met het Christendom gemeen heeft. De vertaling is keurig.
L. Monden
| |
Prawer, S.S., Mörike und seine Leser. - Ernst Klett Verlag, Stuttgart, 1960, 155 pp., D.M. 11.
‘Versuch einer Wirkungsgeschichte’ luidt de ondertitel van dit boek, waarmee de auteur bedoelt een overzicht te geven van de indrukken en reacties, die het werk van de dichter gewekt heeft sinds het verschijnen daarvan. Hierbij treedt niet slechts de figuur van Mörike steeds helderder naar voren, doch ook de eigen aard der perioden, waarin hij met sympathie ontvangen of afgewezen werd. Een belangrijke studie voor vakmensen en zich voor Mörike bijzonder interesserenden.
J. van Heugten
| |
International modern plays, edited with an introduction by Anthony DENT. - Everyman's Library, no. 989, London, 1960.
‘Everyman's Library’ bezit een opmerkelijke serie ‘volumes of plays’. Zojuist is er een nieuwe uitgave verschenen van een bundel waarvan de eerste druk in 1950 het licht zag. Dit boek bevat vijf Europese toneelspelen die hun waarde op de planken bewezen hebben, maar eveneens geschikt zijn om ‘in koele bloede’ te lezen. Het zijn moderne spelen in de zin dat zij minstens een sterke invloed hebben uitgeoefend op ons hedendaags toneel. Lady Julie van August Strindberg als het typerend spel voor het naturalisme. Heel het voorwoord - manifest van het naturalisme - werd mede opgenomen. Hannele van Gerhart Hauptmann, een droomspel tegen naturalistische achtergrond. The life of the insects van Karel en Josef Capek, het befaamde allegorische, poëtische werk. The infernal machine van Jean Cocteau als specimen van de parafrase op een klassiek gegeven. The mask and the face van Luigi Chiarelli, een sociale comedie, conventioneel maar op een bijzondere wijze. Natuurlijk blijft een keuze als deze tamelijk willekeurig, hetgeen niet kan beletten dat de bundel interessante lectuur biedt van spelen die anders moeilijk bereikbaar zijn. Aan de vertaling is veel zorg besteed.
H. Veugelers
| |
Powell, Anthony, Casanova's Chinese Restaurant. - Heinemann, London, 1960, 229 pp., 16 sh.
Deze roman is het vijfde deel in het seriewerk The Music of Time (zie Streven, jrg. XI, deel II, juli 1958, pp. 940-945). Vier episoden worden aan het lange vervolgverhaal toegevoegd; deze leiden ons allen de jaren dertig binnen, waarin de leeghoofdige en leeghartige leden van een in verval geraakte aristocratie wat zin en inhoud aan hun leven willen geven door belangstelling voor hyper-moderne kunst en kunstenaars, door wat te flirten met eenheidsfront en communisme, door het experiment van de echtscheiding, met als begeleidend verschijnsel toenemende verveling, de drank, en in één geval de zelfmoord. We ontmoeten de hoofdpersonen uit de voorgaande delen; de milieu-schildering is briljant, en de tijdgeest uit de dertiger jaren, licht geschetst tegen de achtergrond van de Spaanse Burgeroorlog, is bijzonder evocatief. Het is een lichte ro- | |
| |
man die zich gemakkelijk laat lezen, en tegelijkertijd is het een boek van dodelijke ernst om het in zwijgen gehulde, maar daarom niet minder duidelijk hoorbare, oordeel over dit milieu in die jaren. We verwijzen verder naar het hierboven vermelde artikel.
W. Peters
| |
Levi, S.J., Peter, The Gravel Ponds. Poems. - Choice of the Poetry Book Society, London, 1960, Andre Deutsch, 10 s. 6 d. net.
Deze dichtbundel munt uit door fijnzinnige woordkeus, beeldende en klankrijke versificatie, tot in details verzorgde opbouw. In de gedichten menen wij iemand te beluisteren die diepe gevoeligheid zoekt te harmoniseren met intellectuele beschaving, en daarbij voortdurend stuit op een kloof; zijn gedichten zijn daarom als de zwanen in de vijver, de ‘gravel pond’, statig en toch beklemd in hun nauwe gevangenis. De invloed van een klassieke vorming is merkbaar in de verfijnd-esthetische vormen en de lichte ironische toon, die hier eens neigt tot scepticisme, daar echter weer overwonnen wordt door diep geloof. De gedichten zijn soms moeilijk, maar niet onbegrijpelijk.
E. Bolsius
| |
Kunst en cultuur
De wereld van het zwart en wit - Wereld-bibliotheek N.V., Amsterdam, Antwerpen, 1959, 79 pp., geïll., f 7. - .
De W.-B. Vereniging heeft de loffelijke gewoonte om jaarlijks een bijzonder goed verzorgd werk over de grafische kunsten uit te geven. De wereld van het zwart en wit, was de ‘feestgave’ van het jaar 1959. In dit boek zijn een aantal artikelen en gedichten bijeengebracht, die alle een bepaalde zijde van de grafische kunst belichten. J.H. van Wessem schreef over het grafisch portret; Chr. Leeflang over het illustreren van ‘literaire’ teksten; M.C. Escher lichtte zijn zeer persoonlijk werk toe in oneindigheidsbenaderingen; Ru van Rossum, zelf een voortreffelijk graficus, behandelde moderne stromingen in de grafiek, terwijl de begaafde illustrator Pam Rueter een interessante beschouwing gaf over de grenzen van de kunst. Literaire bijdragen van A. Roland Holst, J. Eijkelboom, Jan Engelman, A. Viruly en Remco Campert geven aan dit boek een aantrekkelijke veelzijdigheid. De W.-B. handhaaft met deze uitgave de traditie van het fraaie boek.
C. de Groot
| |
Baldass, Ludwig, Jheronimus Bosch. - Verlag Anton Schroll, Wenen, 1959, 251 pp., 161 afb., 42 klpl., 30 × 33 cm.
De uitgebreide literatuur van de laatste jaren aan Hieronimus Bosch gewijd kan niet verhelpen dat de thematiek van zijn werk nog altijd een raadsel blijft. Het begrip hiervan is echter geen onoverkomelijke eis om het werk als kunstwerk te waarderen en zelfs niet om het als tijdsdocument te benaderen en te begrijpen. De nu reeds klassiek geworden studie van prof. L. Baldass is er een bewijs van. Zonder de resultaten van de laatst-verschenen studies te verwaarlozen weet prof Baldass het goede midden te houden tussen de pure fantasie en het strikt bewezen gegeven. Vanuit een grondige kennis van het oeuvre tekent hij een suggestief beeld van de mysterieuze Bosch dat ons een goed eind op weg helpt naar een persoonlijke confrontatie, wat toch het eerste doel moet blijven van de kunsthistorische studie. Contact met het werk van Bosch wordt ons op een voortreffelijke wijze verschaft door de platen in dit boek, waarvan verscheidene uitstekende in kleur. Günther Heinz herzag voor deze uitgave de nota's bij de schilderijen en tekeningen.
G. Bekaert
| |
Guerzoni, Stéphanie, Ferdinand Hodler. - Rascher Verlag, Zürich und Stuttgart, 1959, 141 pp., geïll., Zw. Fr. 12.80.
Ferdinand Hodler vertegenwoordigt voor het buitenland de Zwitserse bijdrage in de ontwikkeling van de moderne kunst. Voor deze mening zijn ongetwijfeld veel argumenten aan te voeren. Hodler heeft de moderne stromingen in de kunst, in het begin van deze eeuw, met grote belangstelling gevolgd; men kan zelfs zeggen, dat hij ze intensief heeft meegeleefd. Het is misschien iets moeilijker om de plaats te bepalen, die hij in de moderne kunst inneemt. Hij streefde naar een monumentale stijl en om deze reden zou hij wellicht te rangschikken zijn tussen de kunstenaars Konijnenburg, Roland Holst, Derkinderen en Toorop. De geschiedenis zal overigens wel eenmaal zijn juiste plaats aanwijzen. Over Ferdinand Hodler heeft nu zijn leerlinge Stéphanie Guerzoni dit zeer mooie boek geschreven. Zij bewondert haar leermeester oprecht en zo zou men deze studie kunnen zien als een waardig monument voor de Zwitserse kunstenaar. St. Guerzoni schrijft over het leven, het werk en de onderwijsmethode van Hodler. Uit de aard der zaak weet zij hierover vele en interessante dingen mee te delen; de persoonlijke
| |
| |
herinneringen aan de kunstenaar, die Guerzoni aan haar beschouwing toevoegt, geven aan dit boek nog een bijzondere aantrekkelijkheid. De uitgave is ook zeer fraai verzorgd.
C. de Groot
| |
Schnitzler, Hermann, Rheinische Schatzkammer - Die Romantik. - Verlag L. Schwann, Düsseldorf, 1959, 54 pp., 164 pl., 10 klpl., geb. D.M. 87.
Het boek Rheinische Schatzkammer, dat wij vroeger in Streven hebben besproken, kreeg nu een voortzetting in een nieuw deel met dezelfde titel maar dat als ondertitel draagt Die Romanik. Het vorige deel was inderdaad tot de vroeg-romaanse kunst beperkt gebleven. Dit nieuwe volume geeft in een rijke keuze uitstekende foto's, waaronder heel wat detailopnamen, de hoge toppunten van de romaanse kunst in het Rijnland weer. Buiten een enkel ivoor- of houtreliëf bestaat deze uitsluitend in grote reliekschrijnen waarin alle kunsten hun synthese vinden en in de verluchte handschriften die zelf door hun rijkbewerkte deksels tot echte schrijnen zijn uitgebouwd. Een zeer korte studie van prof. Schnitzler leidt dit deel in. De verklarende nota's zijn uitgebreider dan in het eerste deel.
G. Bekaert
| |
Grohmann, Will, Paul Klee, Handzeichnungen. - Verlag M. DuMont Schauberg, Keulen, 1959, 176 pp., ca. 150 ill., 26,5 × 28,5 cm., geb. D.M. 36.
Grote, Ludwig, Erinnerungen an Paul Klee. - Prestel-Verlag, München, 1959, 120 pp., geb. D.M. 9.80.
Paul Klee is een van die boeiende mensen met wie het contact immer verrassend en verrijkend blijft. Nu nog, twintig jaar na zijn dood, kan men telkens opnieuw naar zijn werk terugkeren en er beschouwend bij verwijlen. Uitputten kan men het niet. Men kan het niet omvatten, zelfs niet als men zich bij de tekeningen houdt, waarvan prof. Will Grohmann nu een mooie keuze heeft uitgegeven, onberispelijk gereproduceerd. Van de vijfduizend tekeningen die Paul Klee heeft achtergelaten vormen de honderdvijftig die in dit boek werden verzameld slechts een miniem gedeelte. Maar toch laten zij de rijkdom en de diepe kracht van dit oeuvre zien. Trouwens bijna elke tekening op zichzelf doet dit, de allereerste niet te na gesproken. Voor deze verzameling tekeningen schreef prof. Grohmann een uitvoerige inleiding. Maar niet alleen het werk van Klee is boeiend, ook de mens was het. Hiervoor getuigen de vele vrienden van de kunstenaar in hun herinneringen aan Paul Klee, die prof. L. Grote in een fijn boekje heeft samengebracht. Bij deze getuigenissen zijn er o.a. van Klee's zoon Felix, van W. Baumeister, G. Münter, L. Zahn, L. Feininger, J. Adler, L. Schreyer, H. Muth, G. Muche, A. Schardt....
G. Bekaert
| |
Gallo, Miguel Mujica, Gold in Peru. - Verlag A. Bongers, Recklinghausen, 1959, 300 pp., 144 klpl., 21 × 31 cm., geb. D.M. 165.
Niet alleen door zijn volume maakt dit boek over de goudschatten van Peru, hoofdzakelijk afkomstig van de auteur, indruk. Men kan zich niet onttrekken aan de fascinatie die uitgaat van de honderdvierenveertig kleurreprodukties, alle gewijd aan de gouden (en zilveren) voorwerpen uit Peru van de prae-Inka- tot de overgangstijd. Zij bestaan uit amuletten, kronen, kettingen, staven, bekers, kleine beeldjes. In dit boek werd alles netjes gerangschikt en nauwkeurig gemeten en beschreven, zoals het in een wetenschappelijke uitgave hoort. Wij hebben echter de indruk dat de ongewoon rijke middelen die aan deze uitgave werden gespendeerd (men kan even de prijs bekijken) een beetje creatieve verbeelding hebben gemist om de inderdaad prachtige voorwerpen zich in hun volle schoonheid in de foto's te laten ontplooien. Alleen al enkele detailopnamen van kettingen, die vooral betekenis hebben door hun onderdelen, had het boek heel wat waardevoller gemaakt.
G. Bekaert
| |
Schlemmer, Oskar, Briefe und Tagebücher. - Langen-Müller Verlag, München, 1958, 421 pp.
In een zeer verdienstelijke reeks getuigenissen van en over figuren uit de moderne kunstwereld verscheen nu ook het lang verwachte deel met uittreksels uit de brieven en dagboeken van Oskar Schlemmer, die wondere figuur uit het Duitse kunstleven van de eerste helft van deze eeuw. Piëteitvol schreef zijn vrouw Tut Schlemmer de inleiding en maakte een keuze uit de omvangrijke verzameling documenten die ter harer beschikking stonden. De oudste hiervan dateren uit 1910, de jongste uit 1943, het stervensjaar van Schlemmer. De gekozen stukken vormen samen een verrassend persoonlijk en toch objectief commentaar op het kunstmilieu waarmee Schlemmer innig verbonden was. Zij reveleren daarenboven een boeiende persoonlijkheid, waarmee elk contact verrijking is.
G. Bekaert
| |
| |
| |
Koch, Alexander, Restaurants, Cafés, Bars. - Verlag A. Koch, Stuttgart, 1959, 412 pp., 495 ill., geb. D.M. 105.
Vroeger hebben wij met lof het boek van Alexander Koch over de moderne hotel-architectuur vermeld. Dit nieuwe boek over restaurants, cafés, bars is als het ware een voortzetting hiervan, nog rijker uitgegeven, nog beter verzorgd. In verschillende groepen (restaurants, mensa's, clubhuizen, kantienen, cafés, bars, spijswagens) verdeeld stelt de auteur een drieentachtig uitgelezen voorbeelden van deze specifiek moderne instelling voor door middel van blijkbaar voor dit boek getekende plattegronden en een overvloed van met zorg uitgekozen foto's, die alle aspecten van het gebouw - gevel zowel als keukeninstallatie - in beeld brengen. De auteur was erop uit om telkens de typische sfeer van een gebouw naar voren te brengen. De voorgestelde restaurants zijn uit een zestien landen afkomstig. Het boek is volledig in het Duits, Engels en Frans gesteld.
G. Bekaert
| |
Volbach, W.F. en Hirmer, M., Frühchristliche Kunst. - Hirmer Verlag, München, 1958, 96 pp., 226 pl., 40 klpl., 31 × 24 cm., geb. D.M. 65.
Talbot Rice, David en Hirmer, M., Kunst aus Byzanz. - Hirmer Verlag, München, 1959, 90 pp., 196 pl., 44 klpl., 31 × 24 cm., geb. D.M. 68.
In het rijke kunsthistorische programma van de Hirmer-Verlag der laatste jaren zijn zonder twijfel twee van de merkwaardigste uitgaven die over de vroeg-christelijke kunst van prof. Wolfgang Fritz Volbach en die over de Byzantijnse kunst van prof. David Talbot Rice, beide geïllustreerd door de uitgever zelf. In feite is het onjuist hier nog het woord illustreren te gebruiken. Beide boeken zijn immers in hoofdzaak beeld. De boven vermelde auteurs geven slechts de hoogst nodige kunsthistorische commentaar in een bondige inleiding en in de verklarende nota's bij elk afgebeeld kunstwerk. Dat deze teksten, al verdedigen zij hier of daar persoonlijke opinies, op het hoogste niveau verantwoord zijn, kon men van de auteurs verwachten. Het eigenlijk karakter van beide boeken ligt echter uitgesproken in de opnametechniek en in de keuze van de foto's. Noch het een noch het ander is op het oh- en ah-geroep van een oppervlakkige verwondering afgestemd, maar wel op een diepe bezinning over de menselijke waarden die in een bepaalde kunstvorm besloten liggen. In hun rustige objectiviteit verbeelden ons de foto's de zekere tijdeloosheid van het kunstwerk. Hoewel de grenzen van beide boeken elkaar gedeeltelijk oversnijden, toch heeft de uitgever ervoor gezorgd dat hij in beide boeken dezelfde monumenten met elkaar aanvullende opnamen voorstelde. Beide werken samen vormen, zoals de boeken van Hirmer over Griekenland en Egypte, de meest volledige en de meest gedetailleerde documentatie over het onderwerp.
G. Bekaert
| |
Marc, Franz, Unteilbares Sein. - Verlag M. DuMont Schauberg, Keulen, 1959, 100 pp., 16 klpl., 16 tek., 30 × 32 cm., geb. D.M. 48.
Marc, Franz, Briefe aus dem Felde. - Rembrandt-Verlag, Berlijn, 1959, 170 pp., 15 ill., geb. D.M. 9.80.
De uitgeverij DuMont Schauberg, die op het ogenblik wel een van de voornaamste uitgevers van kunstboeken is, heeft zich blijkbaar tot programma gesteld om het jaar een hulde-album te wijden aan een belangrijke Duitse schilder van onze tijd. In 1957 was het Paul Klee, in 1958 August Macke, in 1959 de vriend van Macke, Franz Marc. Over de eerste twee boeken hebben wij vroeger onze bewondering geuit. Het boek - als wij het nog een boek mogen noemen - over Franz Marc hoeft in niets onder te doen voor de twee voorgaande. In de inleiding vinden wij vooreerst een opstel van Marc zelf over Die konstruktiven Ideen der neuen Malerei. Daarna komt de Marc-specialist Klaus Lankheit aan het woord. De zestien aquarellen die in een onberispelijke offset-techniek zijn gedrukt zitten los in een passepartout geschoven, zodat men ze gemakkelijk uit het boek kan nemen en weer invoegen zonder het boek zelf te schenden. Tussen die aquarellen zijn nog een zestien tekeningen gereproduceerd, telkens begeleid door een tekst van Franz Marc. Marc gaat niet tot de diepten waarin Klee leefde. Hij kent niet het vreugdevolle van Macke. In feite is zijn werk de uitdrukking van een tragische gespannenheid, die hij slechts van buiten uit kon benaderen. Hij keek als het ware tegen het leven aan en vond de sleutel niet om erin binnen te dringen. Vandaar wellicht het sterke decoratieve effect dat zijn werk op ons maakt. Dit schitterende werk wordt passend aangevuld doer de nieuwe uitgave van de brieven die Marc schreef aan het front tussen 1914 en 1916, het jaar van zijn dood, brieven waarin hij zijn diepste ervaringen zowel als de eenvoudigste gebeur- | |
| |
tenissen, zijn meest spontane reacties en de luciede analyse van zijn kunstenaarsevolutie neerlegde.
G. Bekaert
| |
Landen en volken
Ooms-Vinckers, C.J., De vlam die niet verteert. - La Rivière en Voorhoeve, Zwolle, 1960, 203 pp., f 7.90.
De schrijfster heeft het land van Israël doorkruist van Noord naar Zuid en van Oost naar West en kennis genomen van hetgeen er in het Palestijnse land geschiedt op economisch, sociaal, cultureel en politiek gebied. Ze heeft bewonderd de frisheid van geest en energie die de bevolking kenmerkt; de lust tot aanpakken; de initiatieven voor reusachtige objecten van wetenschap, industrie en handel; de intense bewerking van de grond. Ze heeft over dit alles een boek geschreven waarin een jonge, Nederlandse Jood, ternauwernood uit een dodenkamp in Duitsland ontsnapt en in Zwitserland opgevangen, de hoofdrol vervult. Het is een verhaal van lijden, van strijd en behoud, dat de lezer een duidelijk beeld geeft onder welke moeilijke omstandigheden het rijk der Joden gevestigd is geworden.
Joh. Heesterbeek
| |
Burckhardt, Titus, Fes Stadt des Islam. - Urs Graf-Verlag, Ölten, 1960, 147 S. Illustriert. 23 × 30 cm., 38 Fr. 38 D.M.
Onder de titel ‘Stätten des Geistes’ verschijnen bij bovengenoemde Verlag prachtig geillustreerde luxe-edities over steden en landen die een eigen geestes-stempel dragen, Ierland, Siëna, Sinaï, Athos, en nu Fes, de hoofdstad van Marokko. Fes is de meest karakteristieke, Islamitische stad van Noord-Afrika, het ‘Westerse Mekka’. Titus Burckhardt, die lange jaren in Fes woonde en in relatie stond met toonaangevende figuren, heeft hier die typisch Islamitische, Moors-Andalusische cultuur en denk- en levenswijze, die een tijdlang de hoogststaande cultuur der wereld was, beschreven. Door lectuur en gesprekken wist hij door te dringen in die zo gesloten wereld van de Islam, waar de Koran zulk een alles beheersende en heel het denken en voelen regelende invloed heeft. Een dertigtal kleurillustraties, plus nog een aantal zwart-wit-foto's begeleiden en verhelderen de tekst, zodat het geheel een prachtig Bild, een voortreffelijke voorstelling biedt van deze merkwaardige stad. De lezer is het vaak te moede, of hij enige eeuwen teruggeplaatst is in de Moors-Andalusische wereld van het kalifaat.
J. van Heugten
| |
Wenger, A., La Russie de Khrouchtchev (Coll. Poids du Jour). - Edit, du Centurion, Parijs, 1960, 128 pp., ing.N.F. 4,80.
Deze handige vulgarisatie werd gepubliceerd naar aanleiding van het bezoek van Chroestsjef aan Frankrijk. Van Pater Wenger, de hoofdredacteur van La Croix, hadden wij iets beters verwacht. Het boek stijgt namelijk niet uit boven een nogal populaire journalistiek, en het is vrij slordig geschreven. B.v. op p. 37 is sprake van het feit dat de Russische bevolking verdeeld is in 55% vrouwen en 45% mannen, en Pater Wenger merkt schamper op dat dit ‘ne s'explique pas seulement par les pertes subies au cours de la guerre’. (Hij zegt niet welke de echte reden dan wel is). Zulke woorden passen in een propagandapamflet, want iedereen weet toch dat 20 miljoen Russen gestorven zijn in de oorlog (10% van de totale bevolking), en dat daarvan ten minste 16 miljoen mannen waren. De helft van dit boekje (dat een verkeerde titel kreeg) gaat over de verhouding tussen kerk en staat (of partij) in Rusland. Dit deeltje is vrij goed verzorgd, al vertelt P. Wenger niets nieuws. Wel vragen wij ons af, waarom katholieke auteurs zich altijd verplicht voelen de verdediging op te nemen van de orthodoxe kerk in Rusland (er zijn haast geen katholieken). P. Wenger zegt zelf ergens dat deze orthodoxen gaarne met de communistische partij samenwerkten om de kleine groepen katholieken in Oekraïne uit te roeien (p. 17). Verder is het bekend dat de katholieken in Lithauen en Letland zich niet enkel de ‘missionering’ door de communistische partij, maar nog veel meer die van de orthodoxen moeten laten welgevallen. En wij zullen nooit het gesprek vergeten dat wij eens hadden met een uitgeweken (anti-communistische) Russische orthodoxe priester, die er vlakaf voor uitkwam dat hij van twee kwaden het Kremlin nog boven het Vatikaan verkoos.
M. Grammens
| |
Congo 1959. Documents belges et africains (Les Dossiers du CRISP). - CRISP, Brussel, 1960, 320 pp.
Deze eerste publikatie van het Centre de Recherches et d'Informations Socio-Politiques (C.R.LS.P.) met betrekking tot
| |
| |
Kongo biedt een uitgelezen reeks documenten, afkomstig uit diverse kringen. regering, parlement, koloniale administratie, politieke partijen in België en in Kongo. Rond vier hoofdthemata werd de omvangrijke stof geordend: de regeringsverklaring van 13 januari 1959, de Abakothesis van het federalisme, de strijd om de leiding, de onderhandelingen en dialoog. De documenten zijn telkens uitstekend gesitueerd met een korte inleiding of een nawoord. Het geheel werd met veel inzicht samengesteld, wetenschappelijk, objectief en onpartijdig. In ons land is dit het eerste werk in zijn soort dat de met Kongo vertrouwde lezer in staat stelt de politieke ontwikkeling van Kongo gedurende het jaar 1959 te reconstrueren en te begrijpen.
W. De Craemer
| |
Piehler, H.A., England for everyman. - Everyman Library, Dent, London, 1960, 288 pp., 10 sh. 6 d.
Trent, Christopher, The Cities of London and Westminster. - Phoenix House, London, 1960, 156 pp., 10sh. 6d.
Beide boekjes steekt men gemakkelijk in de zak; het eerste wanneer men een tour door Engeland maakt, het tweede wanneer men een trektocht door het hartje van London onderneemt en men uit het tegenwoordige London iets van het oude London wil aflezen. Dit tweede ruim geillustreerde boekje is dan ook voor de historicus van bijzondere interesse, alsook voor degene die zijn hart gegeven heeft aan London. Het eerste is voor de toerist erg nuttig. Na een dertigtal heldere kaarten van de verschillende delen van het land wordt de lezer meegenomen op een twaalftal reizen, die ieder een drie tot vier honderd mijl lang zijn. Deze reizen bestrijken het mooiste en interessantste van het gehele land; een uitvoerige index verhoogt de bruikbaarheid als goede gids voor de toerist. Menigeen zullen ook de wenken omtrent vervoer, logies, fooien, e.d. erg welkom zijn.
W. Peters
| |
Randall, Alec, Discovering Rome. - Heinemann, London, 1960, 282 pp., 16 sh.
Het is een niet geringe prestatie wanneer een reisgids de reiziger, die een bepaalde stad niet kent, zich daarin thuis doet gevoelen. Dit kan alleen wanneer de schrijver van zulk een gids er in slaagt de lezer een scherp beeld te geven van het stratenplan, en dit weet aan te vullen met levendige beschrijving van het schone en aantrekkelijke, dat daarin te vinden is. Hij mag hierbij de oorsprong, groei en geschiedenis van stad en bevolking nooit vergeten. Randall slaagt in dit alles op boeiende wijze. Merkwaardig is het dat hij herhaaldelijk de mening omtrent straat, plein, standbeeld, kerk enz. aanhaalt van bezoekers uit vorige eeuwen. Dit geeft deze gids een bijzondere charme, niet alleen omdat het de reiziger de gelegenheid biedt eigen opinie te vergelijken met die van anderen, maar omdat op deze wijze ook het verleden van het Rome bezoekende mensdom in het totaalbeeld wordt opgenomen. Lezing van deze gids wekt een intens verlangen om Rome te zien; wie Rome kent weet hoe verantwoord dergelijk verlangen is. Het boek is iets groter dan zakformaat; het is niet geïllustreerd, maar bevat wel een zeer overzichtelijke plattegrond. De inleidende hoofdstukken geven praktisch advies omtrent verkeer, restaurants, fooien, e.d., terwijl het boek sluit met een uitgebreid register.
W. Peters
| |
Etnologie
Flam, L., Wie was Nietzsche? - De Sikkel, Antwerpen, 1960, 116 pp., geb. Fr. 120.
Dit is een doorlopend commentaar op de eerste drie boeken van Also sprach Zarathustra. Korte, genummerde beschouwingen volgen deze moeilijkste tekst op de voet; de vele beelden en symbolen worden zoveel mogelijk verklaard. Deze nota's zullen dienst bewijzen bij een eerste lezing van 't bekende en veel gelezen werk van Nietzsche. Een synthese van of een kritiek op het denken van Nietzsche wordt hier niet bedoeld noch geleverd. Alleen voelt men bij sommige nota's een zekere verwantschap tussen de gedachte van Nietzsche en die van de schrijver; vooral in de passages over de scheppende eenzaamheid, de ingekeerdheid, de vriendschap, het protest tegen de vervlakking van de velen, die soms met de ‘bourgeoisie’ worden vereenzelvigd. Met de kritiek van Nietzsche op het socialisme en op de vrouw kan Flam zich echter niet verenigen. De schrijver heeft niet naar literaire effecten gezocht. De taal is nuchter, zelfs stroef, en hier en daar onverstaanbaar, b.v.: ‘het rad van de grond rolt niet tussen ze’ (blz. 38).
F. De Raedemaeker
| |
| |
| |
Kriekemans, A., Gezinspaedagogiek, 3de uitg. - De Nederlandse Boekhandel, Antwerpen, 1960, ing. Fr. 95, geb. Fr. 120.
Aan de eerste uitgave van dit werk wijdde prof. Perquin in dit tijdschrift een uitvoerige bespreking (Streven, nov. 1953, pp. 189-190). Deze derde uitgave is bijgewerkt. S. wijzigde de indeling der hoofdstukken, schreef een nieuw hoofdstuk over de huwelijksbureau's en vulde de bibliografie volledig aan. Op heel wat actuele problemen werd ook nader ingegaan, zoals: de coëducatie, het gezag in het gezin, urbanisatie en gezin. Aan andere vragen werden enkele nieuwe hoofdstukken gewijd. We citeren als voorbeeld: De pedagogische situatie van het huwbare meisje, Gezinsspiritualiteit. We wensen dat deze nieuwe uitgave, omwille van haar ruime, optimistische en tegelijkertijd diep christelijke visie, het succes van de eerste en tweede druk nog moge overtreffen.
L. Braeckmans
| |
Tilliette, Xavier, Karl Jaspers, théorie de la vérité, métaphysique des chiffres, foi philosophique. (Etudes publiées sous la direction de la faculté de théologie S.J. de Lyon-Fourvière). - Aubier, Paris; Edit. Universelle, Brussel, 1960, 240 pp., Fr. 192.
Het filosoferen van K. Jaspers wordt in dit boek op buitengewoon eerlijke wijze bestudeerd en met onverholen sympathie geïnterpreteerd. Elke bladzijde bevat gemiddeld een tiental rechtstreekse verwijzingen naar de voornaamste werken van de grote existentialist, die zowel door een obsederend gebruik van het woord transcendentie als door een beruchte polemiek met Bultmann over ontmythologisering ook voor de huidige theologie stimulerende betekenis heeft verworven. Tilliette verdeelt zijn studie in twee delen. Een eerste deel wijdt hij meer algemeen aan Jaspers' opvatting omtrent de waarheid; het tweede deel bespreekt de zogenaamde taal van de transcendentie, met name de metafysiek van het ‘chiffre’ en de vraag van het ‘filosofisch geloof’. Zoals men weet is waarheid voor de Duitse existentialist noch objectief noch wetenschappelijk, maar loutere vrijheid van zelfstandige existentie in het omgrijpende wonder van de transcendentie. Dat hij al de kronkelende kanten van deze existentialistische, onlogische waarheid zo scherpzinnig heeft weten te ontleden is zeker een van de grote verdiensten van de schrijver. Bovendien legt hij op vernieuwende wijze nadruk op de sterke rationele inslag, de passie voor het redelijke als het ware, welke door velen in Jaspers' verbeten existentieel filosoferen niet voldoende werd onderstreept. Nietzsche was de tragische denker als zodanig, de opstandige en in waanzin mislukte. Jaspers echter filosofeert over de mislukking, en de laatste bladzijden van zijn hoofdwerk Philosophie handelen op typische wijze over het zijn in het falen: ‘Sein im Scheitern’. Ondanks zijn dwepen met transcendentie en zijn magisch tewerk gaan met cijfer en symbool blijft hij in de grond rationalist. X.T. bespreekt dan in zijn tweede deel een driedubbele benadering van Jaspers' religieuze betekenis, die onlangs door Berhard Welte (thomist), Wenzel Lohff (protestant) en Helmut Fahrenbach
(bultmanniaan) in verschillende zin werd beproefd. Zijn besluit is dat de filosoof van de ‘transcendentie’, ondanks een ontegenzeggelijke godsdienstige polarisering, voor het eigenlijke Godsgeloof gesloten blijft.
A. Poncelet
| |
Geschiedenis
Smeyers, J., Vlaams Taal- en Volksbewustzijn in het Zuidnederlands geestesleven van de 18e eeuw (K.V.A., Reeks VI, 83). - Secretariaat der Academie, Gent, 1959, 444 pp.
Dr. Smeyers heeft met dit terecht bekroonde werk een bijdrage tot onze cultuurgeschiedenis geleverd, waarvan men het wetenschappelijk én nationaal belang moeilijk kan overschatten. Wie zelf in de doolhof, die de snelwisselende historische omstandigheden van de 18de eeuw in het cultureel leven van Vlaanderen teweeg brachten, wat gegrasduind heeft, zal gemakkelijk beseffen, wat de schrijver aan geduldig napluizen en nauwkeurig controleren heeft moeten opbrengen, om deze uitstekende studie tot stand te brengen.
F. De Graeve
| |
Bruun, Geoffrey, Nineteenth century European civilization 1815-1914, no. 239 in de serie ‘The Home University Library of Modern Knowledge’, 1959, 256 pp.
De Amerikaanse historicus prof. Bruun heeft zich gerealiseerd dat een goed uitgewogen kroniek van het negentiende eeuwse Europa zich niet tot Europa zou mogen beperken. In deze studie (oorspronkelijk gepubliceerd in ‘The European Inheritance’, 1954) volgt hij stap voor stap de ontwikkelingen van het overzeese Europa
| |
| |
met die van de volkeren van de Oude Wereld. Veel aandacht wordt besteed aan de economische en sociale aspecten van de historische ontwikkeling.
J. Bots
| |
Biografie
Gheorghiu, C.V., Johannes Chrysostomus. - J.P. Bachern, Köln, vert. 1960, sh 300, D.M. 14.80.
De bekende Roemeen Gheorghiu heeft een uitstekende en ongewoon boeiende biografie van de grote Bisschop en Kerkleraar Johannes Chrysostomus geschreven. Hij heeft overvloedig gebruik gemaakt van de oorspronkelijke bronnen en van de latere werken over de H. Bisschop en dit alles verwerkt tot een sprekend Lebensbild. In Chrysostomus vindt de lezer het model van een volmaakt christen, die het evangelie tot zijn allesomvattende levenswet maakte. Daarom ook doet deze biografie zo modern en eigentijds aan. Van weinige bisschoppen uit de eerste eeuwen weten we zoveel als van hem, zowel door zijn homilieën en geschriften als door andere bronnen.
J. van Heugten
| |
Bamford, T.W., Thomas Arnold. - Cresset Press, London, 1960, 232 pp., 25 sh.
Voor de ontwikkelde Engelsman is Thomas Arnold (wiens oudste zoon de dichter Matthew Arnold is) de Rector van Rugby, een der bekendste public schools; Hughes' klassiek ‘Tom Brown's Schooldays’ speelt in Arnold's Rugby. Hij geniet de reputatie de grote vernieuwer te zijn geweest, zowel op onderwijsgebied als op dat van de internaatsopvoeding. Zijn naam heeft een legendarische klank gekregen. In feite was hij slechts dertien jaar Rector toen hij, 46 jaar oud, in 1842 stierf - en er is van veel en belangrijke vernieuwingen in die periode weinig sprake. Het thema van dit jongste boek is duidelijk te laten uitkomen dat Arnold veel meer was dan een schoolmeester, en dat zijn interesse zich allerminst beperkte tot schoolzaken en opvoeding van de jeugd. Arnold was geestelijke in de Staatskerk, die enkele malen op de nominatie stond bisschop te worden; hij was een verdienstelijk historicus, die in Oxford - zij het voor korte duur - doceerde. Bovenal was hij een radicaal politicus, met een scherp oog voor de gevolgen van de industriële revolutie, en met een diep gewortelde achterdocht jegens, en afkeer van, de vernieuwingstendenzen binnen de Staatskerk, die we nu associëren met de Oxford Beweging. De auteur gaat chronologisch door het leven van Arnold heen, maar weet op knappe wijze iedere fase te verbinden met een op de voorgrond tredend aspect van Arnold's veelzijdige belangstelling en activiteit. Het is een zeer leesbaar boek, waarin zowel de hoofdpersoon met al zijn facetten, alsook de achtergrond van tijd en land, helder getekend staan.
W. Peters
| |
Varia
Custers, M., Kerkelijke boekenwetgeving. - Standaardboekhandel, Antwerpen, 1960, 86 pp., ing. Fr. 70.
In een onbeholpen Nederlands verdedigt dit boek stroeve opvattingen over de kerkelijke boekenwet. Bovendien beweert het ten onrechte en tot tweemaal toe dat het lezen van een verboden boek met excommunicatie gestraft wordt (p. 30 en 34). Dit is alleen in bepaalde gevallen waar. Het werk zou beter niet in de handen van de gelovigen - en van de ongelovigen - terechtkomen.
J. De Roeck
| |
Lloyd, Roger, The Border land. - Allen and Unwin, London, 1960, 111 pp., 16 sh.
Het grensgebied dat schr. in de titel bedoelt, ligt tussen theologie en literatuur, i.c. vooral Engelse literatuur. De ondertitel luidt dan ook: an exploration of theology in English literature. Lloyd is geestelijke in de Staatskerk en als schrijver wel bekend. Hij beoogt hier een bescheiden bijdrage te leveren tot een onderwerp dat heden ten dage steeds actueler wordt: hoe de kloof te overbruggen tussen theologische vaktaal en normaal, verstaanbaar en toch elegant gebruik van de moedertaal. Hij gaat - en terecht - nog verder: hoe de denkcategorieën der vaktheologen om te vormen tot meer hanteerbare begrippen. Ofschoon schr. hier en daar wel een theoretische opmerking geeft omtrent dit probleem, prefereert hij toch de meer directe benadering door voorbeelden van een goed grensgebied te geven, en de lezer hier dan wegwijs te maken. We kunnen niet altijd even enthousiast zijn over de keuze der grensgebieden, noch over de bespreking ervan, maar als pionierswerk verdient het boekje grote waardering; alleen al om zijn terloops ingelaste opmerkingen over de taal der theologie, de waarde van literatuur, de aard van inspiratie (zowel bijbelse als dichterlijke), de rol der mys- | |
| |
tiek, enz. is dit stimulerende opstel lezing en studie overwaard.
W. Peters
| |
Schlegel, Willhart, Körper und Seele. - Ferdinand Enke Verlag, Stuttgart, 1957, 180 pp., D.M. 17 en D.M. 19.50.
De uit een geslacht van mathematici stammende schrijver besloot uit nauwkeurige correlatieonderzoekingen tussen de lichaamstypen van de athletisch-asthenische en de andromorf-gynaecomorfe reeks dat de meeste menselijke karakters constitutioneel in deze beide reeksen vastliggen en dus van daaruit via metingen kunnen worden bepaald. Voor de psychiatrie is het resultaat belangrijk, dat niet Kretschmer's leptosomen maar wel het andromorfe type een constitutionele dispositie zou zijn voor schizofrenie en dat niet Kretschmer's pycnici maar wel het gynaecomorfe type een constitutionele dispositie in zich zou dragen voor de manisch-depressieve psychose. Overigens stelt de auteur o.m. - op ietwat monomane maar toch zeker behartigenswaardige wijze - aan de orde. het verband tussen sexualiteit en perversie enerzijds en deze typologie anderzijds, constitutietherapie en constitutiediagnostiek. Dat Schlegel's constitutieleer - behalve voor artsen - van praktisch belang is voor juristen, pedagogen en theologen, verschijnt in tegenspraak met schrijvers eigen opvatting dat natuurwetenschappelijke karakterdiagnostiek voorbehouden is aan de ‘konstitutionsmedizinisch ausgebildeten und auch klinisch erfahrenen Arzt’.
J.J.C. Marlet
| |
Caponigri, A. Robert (Editor), Modern Catholic Thinkers. - Burns and Oates. London, 1960, 636 pp., 63 sh.
Dit kloeke deel bevat een veertigtal filosofische en theologische verhandelingen van vooraanstaande katholieke denkers, voornamelijk uit West Europa. De verzameling wordt ingeleid door de Engelse Jezuïet Martin d'Arcy, terwijl de redacteur in een voorwoord duidelijk maakt dat het hem voornamelijk voor de geest gestaan heeft enig idee te geven van de verscheidenheid en vrijheid van denken in de katholieke kerk. Deze ietwat apologetische instelling dringt zich echter nergens hinderlijk naar voren, omdat schr. de door hem geselecteerde verhandelingen zonder commentaar heeft opgenomen, en enkel rond bepaalde themata (God, mens, kerk, geschiedenis, cultuur e.a.) heeft gegroepeerd. Alle grote namen ontmoeten wij: Urs von Balthasar, Daniélou, Congar, de Lubac, Rhaner, Yves de Montcheul, Gilson, Maritain, Guardini, Dawson, e.a.; Teilhard de Chardin ontbreekt, we zouden bijna zeggen natuurlijk, evenmin. Zulk een serie namen doet reeds vermoeden dat deze veertig opstellen geen lichte lezing zijn; sommigen zijn zelfs uitgesproken lastig. Daar staat echter tegenover dat de meeste verhandelingen zich tot een bepaald onderwerp beperken, en als essay geschreven werden; en het essay richt zich primair niet tot de vakman, maar tot de ontwikkelde leek. Bijgevolg is deze bundel, geheel afgezien van de bijzondere bedoelingen van de samensteller, toch een kostbaar bezit om wille van de grote en blijvende waarde van de afzonderlijke bijdragen. Omvang, inhoud en uitgave van dit boek zijn van dien aard dat de prijs hoogst redelijk genoemd moet worden.
W. Peters
| |
Dubarle, D., e.a., L'atome pour ou contre l'homme, - Edit. Pax Christi, Parijs, 1960, 358 pp., geïll.
Na een inleiding over de technische vraagstukken in verband met de atoomenergie, worden in dit boek de morele problemen behandeld die de vervaardiging en het eventueel gebruik van de atoomwapens meebrengen. Het werd opgesteld onder leiding van katholieke moralisten en is uitstekend gedocumenteerd. Indien men dit werk wil gebruiken als een inleiding, kunnen wij het gaarne aanbevelen. Het put de problemen echter geenszins uit. Zo denken wij b.v. aan de gewetensvraag, behandeld op pp. 143-148, of een natie het recht heeft atoomwapens te gebruiken indien zij met conventionele wapens wordt aangevallen. Het antwoord van de moralisten hier luidt dat het gebruik van een ‘bombe aux effets destructeurs et différés assez étroitement limités’ (wat is dat?) in zulk geval verantwoord is ‘à condition que le seul usage d'armes conventionnelles ne puisse manifestement suffire à empêcher l'agresseur d'aller jusqu'à la victoire’. Dat lijkt ons een zeer gewaagde redenering. De reden waarom de Westerse mogendheden verplicht zullen zijn (en volgens alle officiële verklaringen ook voornemens zijn) atoomwapens te gebruiken indien het ‘Oosten’ hen met conventionele strijdkrachten bedreigt, is dat de Westerse mogendheden niet bereid zijn geweest de nodige geldsommen uit te geven en de nodige onpopulaire maatregelen te treffen (conscriptie, enz.) om een effectief conventioneel leger op de been te brengen. Natuurlijk zullen zij nu verplicht zijn met atoomwapens op een conventionele aanval te ant- | |
| |
woorden, en (volgens dit boek) zou dat moreel verantwoord zijn; maar de oorzaak van de overmacht van de tegenstander moet gezocht worden bij de Westerse mogendheden zelf. Hebben zij dan nog hetzelfde morele recht? Een andere kwestie, waaraan de moralisten in dit boek zijn voorbijgegaan, is deze: een natie die oorlog voert met atoomwapens moet verwachten dat de tegenstander
onmiddellijk hetzelfde zal doen. De natie die er het eerst mee begint, beslist dus zelfmoord te plegen (zes waterstofbommen zijn voldoende om alle Fransen te doden). Is die consequentie nog moreel verantwoord? Nergens vinden wij in het ter recensie ontvangen boek een antwoord op die vraag.
M. Grammens
| |
March, Arthur, Die physikalische Erkenntnis und ihre Grenzen. - Friedr. Vieweg & Sohn, Braunschweig, 19603, 121 pp., D.M. 10.80.
Deze tweede druk van March's boek is door Prof. F. Cap bijgewerkt; ook de nieuwste ontwikkelingen in de fysica worden (weliswaar zeer kort) behandeld en op populaire wijze wordt iets van hun wijsgerige implicaties aangeduid. Zo b.v. het niet-behoud van pariteit bij zwakke wisselwerking, een door Yang en Lee in 1956 voorgestelde hypothese die grote consequenties heeft en die onmiddellijk met een Nobel-prijs werd beloond. Ook worden een paar bladzijden gewijd aan de enkele jaren geleden in de dagbladen met veel ophef aangekondigde ‘Weltformel’ van Heisenberg, een formule, die de golfvergelijking voor alle soorten elementaire deeltjes insluit en bovendien de wisselwerking tussen die deeltjes aangeeft. Overigens zijn de bladzijden, die aan deze nieuwste ontdekkingen worden gewijd, niet de best-overdachte uit het boek. De ‘tweede quantisering’, die al langer in de fysica bekend is, maar nog zelden in populair-wetenschappelijke werkjes werd behandeld, wordt door March op bijzonder heldere en verdienstelijke wijze uiteengezet. Het boek van March kan men zien als een illustratie van enkele grote beginselen; met name dat het onverantwoord is om te eisen, dat de microfysica met de begrippen uit de macrofysica kan worden beschreven; dat het de taak van de fysicus is om structuren te onthullen; dat aanschouwelijkheid geen noodzakelijk vereiste is voor de fysica (aldus het understatement van p. 121). Ter toelichting van zijn stellingen put schr. vooral uit de quanten-mechanica. Behoudens de bovenvermelde bladzijden over de nieuwste ontdekkingen en over de tweede quantisering vindt men heel veel van het hier gebodene ook in een in 1957 verschenen werkje van March. Das neue Denken der modernen Physik (cfr. Streven, oktober 1957).
P. van Breemen
| |
Prismaboeken
Thomas MORTON, Ter overweging. Vert. - Een herdruk van een tot bezinning en overweging stemmend boekje van de bekende bekeerling-monnik.
John Dickson CARR, Het lijk fa de crypte. Vert. - Een wel boeiend geschreven, maar uiterst luguber en macaber verhaal. Drs. J.P.M. FACX, Nederlandse spraakkunst voor iedereen. - Een goede spraakkunst volgens hedendaagse normen, bijzonder nuttig in deze tijd van taalverwarring.
Elisabeth GOUDGE, De witte heks. Vert. - Een soort historische roman over de opstand der Puriteinen tegen Karel I van Engeland.
Heinz LIEPMAN, Mysterieuze misdaden. Vert. - De schrijver vertelt hier over een aantal geheimzinnige misdaden en woorden, bekend uit de geschiedenis of de pers.
J.E. SLUITER. Prisma-flora. - Sluiter heeft een flora-boekje geschreven, dat, zonder wetenschappelijk te kort te schieten, de gebruiker vooral praktisch met de natuur in contact brengt.
R.S.
PLATOON, Dialogen. Vert. - De vier ongeveer beroemdste dialogen van Plato, die Socrates' leven en sterven behandelen.
Cyrus H. GORDON, Opgravingen in Bijbelse grond. Vert. - Onderhoudende lectuur over o.a. Oegariet in de Qum-Ram-vondsten.
ERASMUS, De lof der zotheid. Vert. - Het beroemdste van Erasmus' geschriften; hier en daar nogal gewaagd en op 't kantje af.
Maxine BRANDIS, Land voor onze zonen. - Een alleraardigst boekje over Ansiedlung in Canada.
D.J. HARRISON, Gevaarlijke kerels. Vert. - De avonturen van een Engelse élitegroep tijdens de laatste oorlog.
Joseph Wood KRUTCH, Het wonder van het leven. Vert. - Een eigenaardig en met fantasie geschreven werk over de kernvragen der biologie.
Ray BRADBURG, Fahrenheit 451. Vert. - Een drietal wonderlijke toekomst-verhalen in de trant der science-fiction.
R.S.
|
|