Streven. Jaargang 14
(1960-1961)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[1960, nummer 1]Kongo in de toekomstHOE voorzichtig ook gesteld, alle prognosen betreffende de onafhankelijke Kongo hebben gefaald door een thans onbegrijpelijk geworden optimisme. Brutaal zijn wij uit onze naïviteit ontwaakt. En de verbittering, het sarcasme, de ontmoediging, die zich van velen in België hebben meester gemaakt, zijn niet alleen te verklaren door de rampzalige gebeurtenissen van deze maanden, maar ook door een moeilijk toe te geven wrevel over de eigen verblinding. Aan de (rechtmatige) verontschuldiging: ‘iets dergelijks heeft niemand kùnnen voorzien’ knaagt het besef: ‘iets dergelijks hebben wij niet willen voorzien’. Niet alleen is de orde in Kongo vernietigd, maar ook heel onze denkwijze over Kongo, en, in breder verband, over de ware aard en de kracht van het Afrikaanse nationalisme is uit haar voegen gerukt. Met geweld is de Belgische gemeenschap en met haar de hele westerse wereld ertoe gebracht, anders over Kongo en Afrika te denken dan zij het, door een collectieve nalatigheid of een gemis aan doorzicht, vóór 30 juni heeft gedaan. Het getuigt niet van veel moed, thans de verantwoordelijkheid voor de catastrofe uitsluitend op de Belgische bewindslieden te laden, maar evenmin is het eerlijk de schuld uitsluitend aan de onmacht of de kwade wil van de Kongolese leiders te wijten. In beide gevallen maken we ons al te gemakkelijk af van de geestelijke inspanning welke van ons gevergd wordt om iets van deze ontwikkeling te begrijpen en van de gewijzigde verantwoordelijkheid waar we nu voor gesteld zijn. Ressentiment over gekwetste eergevoelens, verbittering over de ‘ondankbaarheid’, nauwelijks onderdrukt leedvermaak over zoveel onbekwaamheid - dit zijn alle totaal onvruchtbare gevoelens. Wie daaraan toegeeft, staat met zijn gezicht naar het verleden, en de toekomst gaat voort zonder hem. Onze eerste plicht blijft: iets proberen te verstaan van wat gebeurd is en ons loyaal bereid houden voor onze nieuwe verantwoordelijkheid. Verstaan wat gebeurd is, is onmogelijk zonder inzicht in de eigen fouten. De grootste van deze fouten blijken te zijn geweest: het opdringen van de unitaire staat en het talmen met de afrikanisering van de kaders. De unitaire staat in de eerste plaats. De Ronde Tafel Conferentie in januari, die voor deze oplossing opteerde, blijkt thans een haast onbegrijpelijke episode uit de kortstondige dekolonisatieperiode. Van in den beginne kreeg deze vergadering problemen te behandelen waarvoor ze klaarblijkelijk geen competentie bezat. Van een louter consul- | |
[pagina 2]
| |
tatieve vergadering evolueerde ze al direct tot een bindend pakt tussen België en Kongo. Wat de inhoud van het pakt betreft, werd het staats-federalisme terzijde geschoven. Ernstige waarschuwingen, als b.v. die van het genuanceerde rapport van de Vereniging van Zwarte Studenten in BelgiëGa naar voetnoot1), werden niet eens begrepen of er werd geen rekening mee gehouden: ‘Zelfs indien dit (het unitair regiem) gepaard zou gaan met een sterke decentralisatie ten voordele van de provincies, lijkt het ons grote moeilijkheden mee te brengen, wanneer bepaalde homogene blokken het radicaal verwerpen’. - ‘Het dient nergens toe, een heel arsenaal van wetten en instellingen klaar te maken, als een belangrijk gedeelte van de Kongolese bevolking, ja hele gebieden, systematisch weigeren die te aanvaarden’. Toch opteert men voor de unitaire staatsinstellingen, en begint van dan af de grote voorstander van deze formule. Lumumba, wiens politieke, electorale en morele methoden men kende, op de voorgrond te schuiven. In alle partijen wordt hij door parlementairen, ministers en journalisten gesteund. De fundamentele onenigheid tussen Kasavubu en Minister De Schrijver werd niet bijgelegd. De ene wil federalisme én automatische machtsoverdracht door een voorlopige regering, de andere wil een unitaire staat, voorzien van een democratisch regiem, gebaseerd op representatieve politieke organen. In de grond was deze tegenstelling niets minder dan een conflict tussen een ‘wettelijke’ en een ‘werkelijke’ staatsorganisatie. De aanhangers van een voorlopige regering waren overtuigd van de onmogelijkheid om in zes maanden tijd over te schakelen van een koloniaal regiem, dat in wezen autoritair is, naar een democratisch parlementarisme, en van de onmogelijkheid bovendien om een unitaire staat op te bouwen waar een echt nationaal samenhorigheidsgevoel nagenoeg volledig ontbrak. De enige oplossing voor hen was: een oligarchie, d.i. een autoritaire groep van sterke provinciale of etnische leiders. Voor westers-democratische begrippen scheen deze oplossing onaanvaardbaar. Wij dachten alleen aan strikt Europese oplossingenGa naar voetnoot2) en wilden het westers-democratisch beginsel verenigen met een unitaire staatsopvatting. De informele structuur die voorgesteld werd omdat ze dicht bij de etnische, sociale en economische werkelijkheid aansloot, kreeg geen kans tegen de formele structuur die wij | |
[pagina 3]
| |
wilden opleggen omdat ze aan onze juridistische opvatting van de wettelijkheid beantwoordde. De verwijderde schuld ligt in de nalatigheid waarmee de Belgen de afrikanisering van de administratieve, economische en militaire kaders hebben aangepakt (of nooit hebben aangepakt). Voor de Kongolezen was deze afrikanisering evenwel de test voor onze oprechtheid. Terwijl de Kerk toch sinds jaren bekwame Kongolezen vond om er priesters en bisschoppen van te maken, werd de Kongolezen op administratief, politiek en economisch gebied maar steeds hun onbekwaamheid voor de voeten gegooid. Kasavubu b.v., die het seminarie verlaten heeft na volledige humaniora- en filosofiestudies, heeft vijfentwintig jaar als een onbevoegde moeten wachten op het vertrek van de Belgen. De laatste maanden voor de onafhankelijkheid werd herhaaldelijk op deze grove nalatigheid gewezen, maar was het toen reeds niet lang te laat? De politieke machtsovername is op angstvallige wijze gescheiden gehouden van elke ware sociale en economische participatie vanwege de jonge natie in het dekolonisatieproces. Alles verliep alsof slechts de machthebbers van Kalina en de plaats des Konings door Kongolezen werden vervangen. De rest zou nog lang blijven zoals het was. Bijna lijkt het een straf van immanente rechtvaardigheid dat het precies deze rest geweest is die alles ineens en gewelddadig heeft veranderd. De directe aanleiding tot de catastrofe is de muiterij geweest van het leger dat geen enkele zwarte officier telde. Wat het van de Belgen nooit had verkregen, eiste het van de eigen regering. Wilde deze zich voor het volk legitimeren, dan moest ze onmogelijke concessies doen. Het jarenlang opgekropte anti-Belgisch sentiment, waarvan wij ons slechts vaag rekenschap gaven, deed het overige. Dat een groot deel van de bevolking het leger volgde, wordt begrijpelijk wanneer men onverbloemd haar sociale en economische situatie onder ogen ziet. Meer dan welk land in Afrika ook moest Kongo de aliënatie tussen de politieke machtsovername enerzijds en de sociale en economische werkelijkheid anderzijds scherp aanvoelen. Om wille van zijn zeer intens kapitalistisch uitgebouwde economie, gekoppeld aan een beslist onderontwikkelde inlandse huishouding (in de landbouw een gemiddeld jaarlijks inkomen van 1500 B.Fr. per hoofd), was Kongo een geschikte voedingsbodem voor de strijd tussen de geprivilegieerden en de massa. Van alle Afrikaanse staten herbergt Kongo de grootste ontwortelde en potentieel meest revendicatieve massa's: meer dan ⅓ van de mannen zijn ge salarieerden en ongeveer ¼ van de totale bevolking leeft los van het gewoonterechtelijk milieu. Dit zijn sociologische realia welke men nergens anders in Zwart Afrika aantreft, maar waar- | |
[pagina 4]
| |
voor wij, trots op de magnifieke ‘infrastructuur’ welke wij aan Kongo ‘gegeven’ hebben (cfr. de rede van de Koning op de dag van de Onafhankelijkheid, welke zulk een elementaire reactie uitlokte van Lumumba), de ogen hebben gesloten. In het breder verband van de onderontwikkeling die in Afrika en in heel de wereld op zoek was naar haar revolutie, scheen Kongo aangewezen als een proefveld en is het helaas een slagveld geworden. Als dan de vraag rijst: ‘is alles dan verloren, alles uit?’ dan dienen we die zuiver te stellen. Zonder deze bloedige revolutie zou wellicht veel van het kolonialisme zijn blijven voortbestaan. Daar kan nu geen sprake meer van zijn. Kongo is nu ineens en brutaal gedekoloniseerd; nu moet ook onze houding tegenover Kongo radicaal gedekoloniseerd worden. Of de Belgische publieke opinie daar direct toe in staat zal zijn, is niet zo zeker. Is de sympathie voor Katanga tegen de Centrale Regering (zelfs voor Kasavubu tegen Lumumba) niet vooral ingegeven door een taaie kolonialistische reflex? Ongetwijfeld blijft het waar, en met klem moet dit herhaald worden: verdere hulp van België aan Kongo wordt onmogelijk zolang de orde en de veiligheid niet hersteld zijn. België heeft de morele en juridische plicht, beveiliging van zijn kapitalen en zijn mensen te eisen. Als die waarborgen echter gegeven worden - en het is zo moeilijk te geloven dat de huidige chaos kan blijven voortduren en de redelijkheid nooit zal weerkeren -, hoe kan België dan verder met Kongo samenwerken, en is België daar nog volledig toe bereid? De hulp die België in het verleden aan Kongo heeft gegeven en waar wij nu dankbaarheid voor verwacht hadden, is steeds ruimschoots vergoed geweest door het aandeel van Kongo in de vorming van het Belgisch nationaal inkomen. Het is hypocrisie, zich dit te willen ontveinzen. Van de andere kant was deze hulpverlening toch ook een reële dienst aan Kongo. Het getuigt van een zielige kleinmoedigheid, dit nu zelf te vergeten. Als een eerlijke koop tussen twee nu gelijke en gelijkelijk geïnteresseerde partners is een dergelijke geremunereerde hulpverlening ook in de toekomst nog mogelijk. De financiële, economische en commerciële belangen welke België in Kongo blijft houden, zijn van dien aard, dat er voor de bereidheid om op deze wijze verder te blijven samenwerken niet direct een evangelische onbaatzuchtigheid wordt vereist. Wil ze echter door Kongo aanvaard worden (en een terugkeer tot een goed begrip van zijn eigenbelang zal Kongo deze samenwerking dóen aanvaarden), dan zal ook deze geremunereerde hulpverlening niet op bilaterale akkoorden tussen België en Kongo moeten steunen, doch op multilaterale overeenkomsten | |
[pagina 5]
| |
onder controle van de Uno, hetgeen de enige mogelijkheid is om elke schijn van economisch imperialisme te vermijden. Het fameuze ‘Vriendschapsverdrag’, dat op de vooravond van de Onafhankelijkheid nog getekend werd, deed dit niet. Het was zuiver bilateraal en gaf aanleiding tot de verdenking vanwege de Kongolezen (en tot de hoop bij de Belgen), dat België zijn meerderheidspositie en een niet te onderschatten invloed zou bewaren. Meer moed en edelmoedigheid dan van de economische en financiële groepen wordt reeds gevraagd van de ‘losstaande’ technici: leraren, doktoren, zelfstandige ondernemers enz. Zij hebben een strikt recht op lijfelijke veiligheid, bestaanszekerheid, juridische bescherming, ook voor vrouw en kinderen. Maar zelfs als die verzekerd worden, zal ook deze groep ‘geïnternationaliseerd’ moeten worden, d.w.z. niet louter juridisch, maar resoluut en loyaal ingeschakeld in de technische hulp van organismen als Unesco enz. De Belgische gemeenschap dient echter nog een grotere edelmoedigheid op te brengen. Een duidelijk onderscheid moet gemaakt worden tussen de geremunereerde hulp en de onbaatzuchtige hulp. Als staat heeft België in het verleden, op enkele uitzonderingen na, nooit enige belangeloze financiële hulp van substantiële aard aan Kongo gegeven. Het is van kapitaal belang, nu in te zien en aan te nemen dat deze gratis hulpverlening voortaan meer dan ooit nodig is. De Belgische volksmentaliteit is in de laatste jaren verschrikkelijk egoïstisch geworden, en psychologisch zal het ontzettend moeilijk zijn, zelfs een redelijke edelmoedigheid van haar te vragen. Des te moeilijker wordt dit natuurlijk na de recente bejegening vanwege de Kongolezen. Bovendien stelt zich het probleem van de juridische en technische voorwaarden waarop zulk een belangeloze hulp kan verleend worden. Ook deze hulp zal slechts mogelijk zijn in samenwerking met internationale organismen, zodat wij er zelfs het monopolie, de autonome beschikking, en dus ook alle mogelijke zelfvoldoening van prijsgeven. Al deze moeilijkheden zijn echter te overwinnen als we maar overtuigd zijn van de noodzaak en de plicht om het onderontwikkelde en thans geteisterde Kongo totaal belangeloos te steunen, ook ten koste van gevoelige offers in de eigen huishouding en levenswijze. Ten slotte gaan onze gedachten naar de Kerk in Kongo. Haar genereuze toewijding in het verleden en in de toekomst kan niet in twijfel getrokken worden, maar zal voortaan ook van elke schijn van ‘Belgicisme’ moeten gezuiverd blijven. De relatief behoorlijk gevorderde afrikanisering van de clerus is een bewijs dat de Kerk het met deze eis ook in het verleden reeds ernstig gemeend heeft. Wel kan men zich | |
[pagina 6]
| |
afvragen, of zij haar onderwijs niet te uitsluitend gericht heeft op het vormen van de eigen clerus. Voor zwarten die geen priester wilden worden was er tot voor kort geen volledig middelbaar onderwijs. De fantastische inspanningen van de Kerk op het gebied van het lager onderwijs waren ingegeven door de bezorgdheid om in wijze geleidelijkheid een harmonisch onderwijssysteem uit te bouwen ten bate van het gehele, langzaam opgroeiende volk, maar de vraag is, of de Kerk, na de enorme versnelling van de emancipatiebeweging in de naoorlogse jaren, tijdig het inzicht heeft gehad om haar ‘mentaliteit’ en methoden ook te veranderen in de richting van een geïntensifieerd hoger onderwijs voor leken. Wat hier ook van zij, in de ogen van vele Kongolezen, met name van de huidige machthebbers, heeft de Kerk zich gevaarlijk met het Belgisch koloniaal systeem vereenzelvigd. Het gevaar van een fanatiek antiklerikalisme is al lang niet meer denkbeeldig. Radicaal en evident zal de Kerk in Kongo zich van elke Belgische ‘collaboratie’ dienen te distanciëren en samen te werken met het nieuwe gezag. Dat aan deze samenwerking grenzen zijn, heeft de dramatische oproep van Mgr. Malula op 19 juli ll. krachtig bewezen. Zelfs indien de orde en het recht worden hersteld, staat de Kerk voor een zware opgave, die echter ook een unieke kans is. Het artikel van Alioune Diop, dat wij twee jaar geleden publiceerdenGa naar voetnoot3), ving aan met de woorden: ‘Ik heb steeds geloofd dat het drama van de Afrikaanse cultuur nooit zijn ontknoping zou vinden tenzij in en door het Christendom’. |
|