| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst
Brauns, Marcel, Fierheid in de religieuze beleving. - Beyaert, Brugge, 1959, 232 pp., ing. Fr. 90.
Dit boek bundelt, bijna zonder wijzigingen, twee uitvoerige artikelen, onder dezelfde titel verschenen in Bijdragen, deel 6-7 (1943-1946). Het eerste deel heet nu: Fierheid in de uitleving. Verder is er een overzichtelijker indeling in hoofdstukken aangebracht, waarin een groot aantal tussentitels de leesbaarheid ten zeerste bevorderen. Br. biedt dus hier ‘een fenomenologische peiling van de religieuze en mystieke beleving aan de hand van Hadewych-teksten’. Kan de mens immers fier zijn tegenover God? Niet enkel een speculatieve maar een zeer praktische vraag is het van godsdienstige apologetiek en geestelijke vorming. Wanneer de met zonde getekende zich bewust wordt dat hij tegenover God staat, richt hij zich op en neemt zijn ootmoed de fierheidsgestalte aan, ‘doorvuurd van vreugde en de volstrektheid der overgave’. In de probleemstelling ontdekt Br. twee bewegingen, die elkaar doordringen: naar-God-toe, fierheid in uitleving en van-God-uit, fierheid in de beleving; welke twee de indeling van het boek aangeven. Met een meeslepende vaart worden we langs al de toestanden van de persoonlijke ontmoeting met de Hoogverhevene geleid, die zich voor de mens weerloos heeft gemaakt; langs confrontatie, overgave, liefdestrijd, Christusbeleving, Kerk en sacramenten, tot in de eeuwige fierheid. Sterkend en fier-makend is deze opgang, nooit stilhoudend of de aangrijpendheid verbrekend; en daar toont zich de meester, waar hij perspectieven opent voor een verdere vruchtbare bezinning. Wij mogen eerlijk wensen dat alle priesters en ontwikkelde leken, die een hart en geest verheffende taal verlangen, in dit rijke boek hun gading zoeken.
H. Leuridan
| |
Naaijkens, Dr. B., Leven met God. Meditaties voor elke dag van het jaar. - Nederland's Boekhuis, Tilburg, 1960, 936 pp., f 16.50 en f 19.50.
De naam van Pater Naaijkens heeft op het gebied der spiritualiteit een zo goede klank, dat velen ook zonder verdere aanmaning gaarne naar dit boek zullen grijpen. In Leven met God biedt hij voor elke dag een overweging, daarbij volgend de loop van het kerkelijk jaar van advent tot advent en sterk steunend op de misliturgie van elke dag. Het zijn eenvoudige, voor ieder toegankelijke, doch tot het gelovige hart sprekende overwegingen, die tot zelfbezinning stemmen en voortdurend opwekken tot groter trouw en edelmoedigheid. Men kan deze meditaties als geestelijke lectuur in bezinning doorlezen, men kan ze ook - en dat is wel de bedoeling van de schrijver - biddend en overwegend en elke passage langer bij zich zelf ‘ruminerend’ overdenken, zodat ze werkelijk als meditaties tot hun recht komen.
J. van Heugten
| |
Anciaux, P., Sacramentenleer: 1. Het Sacrament der boetvaardigheid. 2. Het Sacrament van het Huwelijk (Woord en Beleving, 5-6). - Lannoo, Tielt, 1959, 208-304 pp., ing. Fr. 75-80, geb. Fr. 98-105.
De eerste druk van het boek over het Sacrament der boetvaardigheid is in dit tijdschrift reeds besproken (januari 1959, p. 384). Het tweede werk biedt ons een uiteenzetting over de grondslagen van een christelijke huwelijksmoraal, die de omschrijving vormt van de sacramentele betekenis van het huwelijk. Meteen maakt de dogmatische behandeling van het huwelijkssacrament plaats voor moraal en spiritualiteit. Vanuit deze gezichtshoek zal S. in breed uitgeschreven hoofdstukken de roeping van de echtgenoten tekenen, met als kern de liefde. S. toont aan welke morele eisen deze deugd in het concrete huwelijksleven stelt en hoe zij de echtgenoten tot sexuele volwassenheid zal brengen, zodat ze én hun voortplantingstaak én hun wederzijdse liefde volkomen vermogen te verwezenlijken. In de laatste twee hoofdstukken wordt de innerlijke band beschreven tussen het huwelijk en de christelijke beleving van de deugden, van het gebed en van de sacramenten. We hopen dat dit nogal zwaar geschreven werk, dat soms een zeker gebrek vertoont aan constructie, de ontwikkelde lezer niet zal afschrikken.
L. Braeckmans
| |
Guardini, R., De heilige in ons wereldbeeld - De naastenliefde in gevaar. - Lannoo, Tielt, 1960, 60-67 pp., ing. F. 38.
Het eerste van deze twee opstellen toont aan, hoe elke tijd zijn eigen opvatting van de heiligheid heeft. De heilige van nu
| |
| |
wordt gekenmerkt door een allesbehalve spectaculaire, maar zeer onthechte overgave aan de goddelijke Wil, die zich openbaart in de dagelijkse omstandigheden. Het is, als men wil, een ‘zakelijke’ heiligheid, maar dat zakelijke is geïnspireerd door een intense liefde tot God. Het tweede brochuurtje, een voordracht, beklemtoont het specifiek christelijke karakter van de naastenliefde, en wijst op de gevaren die verbonden zijn aan de ‘secularisatie van Christus' boodschap’. Waarom dergelijke kleine opstellen niet samenbundelen, liever dan ze met zulke doorzichtige typografische procédés te laten uitdijen tot betrekkelijk dure afzonderlijke boekjes?
F. De Graeve
| |
Kardinal Stefan Wyszynski, Der Christ und die Arbeit. - Wien, Herder Verlag, 1959, 191 pg. DM. 11.50.
Toen de huidige primaat van Polen nog rechtstreeks in de zielzorg werkzaam was heeft hij in een serie beschouwingen voor verschillende tijdschriften de christelijke zin en waarde van de arbeid beschreven. In boekvorm gebundeld en ettelijke malen herdrukt zijn deze opstellen nu ook in een Duitse vertaling bereikbaar. Door alle hoofdstukken heen wordt eenzelfde visie merkbaar: de arbeid heeft niet alleen zin als bijdrage in het productieproces, maar vooral als medium tot ontplooiing van menselijkheid en als medewerking met Gods scheppende en verlossende liefde. In dit betrekkelijk kleine boekje vindt men, haast ongemerkt, een ware ethiek en spiritualiteit van de arbeid, met een weldadige vanzelfsprekendheid voorgesteld. Met name de hoofdstukken over de arbeid als gebed en over de rust en lankmoedigheid in de arbeid zijn bevrijdend. Een boek om rustig te lezen en te herlezen.
H. van Luijk
| |
Maritain, J. en R., Liturgie et contemplation (Présence Chrétienne). - Desclée de Brouwer, Brugge, 1959, 100 pp., ing. Fr. 48.
In de V.S. werden de filosoof Jacques Maritain en zijn vrouw Raïssa gevraagd zich uit te spreken in een oud debat: liturgie tegen persoonlijke vroomheid in meditatie en contemplatie. Met de scherpte van het scholastieke begrippenspel willen ze klaarheid brengen in beide domeinen: men kan niet ontkomen aan de indruk dat zij het vooral tegen (ongenoemde) vormen van pseudo-liturgie hebben. Het essay munt weliswaar uit door een helder betoog, waar de klassieke bepalingen van de thomistische leer handig in verwerkt zijn. Terecht mag men zich afvragen of dit pleidooi voor de contemplatie evenzeer de liturgisten als de voorvechters van het persoonlijk-eenzame gebed zal overtuigen. De theologie van de liturgie, zoals wij haar uit recente werken kennen (Vagaggini, Schmidt, Dalmais en Bouyer) is immers in West-Europa veel rijker en dieper dan ons in dit betoog wordt aangegeven. Graag hadden we, ook voor de contemplatie, een zuiverder theologische methode aangewend gezien in dit debat.
J. Vanneste
| |
Barsotti, Divo, Spiritualité de l'Exode (Cahiers de la Pierre-Qui-Vire). - Desclée de Brouwer, Brugge, 1959, 304 pp., ing. Fr. 150.
De vier delen van dit meditatief geschreven boek dragen de volgende titels: Mozes' roeping, het vertrek uit Egypte, het Verbond, het nieuwe leven. De verhaalde stof wordt van nabij besproken en uitgelegd. Telkens worden uitvoerige toepassingen gemaakt op het eigen geestelijk leven. Het gaat hier inderdaad op de eerste plaats om de spiritualiteit van het Exodusboek. Dit doet S. met behulp van vele bijbelse parallellen. De frequente terugkeer en reflexie is rijk aan gevoel, maar zonder zweem van sentimentaliteit. Een dergelijk benaderen van de bijbel geschiedt niet zonder gevaar: soms worden bepaalde themata al te sterk beklemtoond en wordt een ietwat geforceerde verklaring gegeven. Daarbij moet men echter bedenken dat de bijbel de zin van zijn geschreven-zijn slechts dan vervult wanneer hij in ons aller bestaan existentieel betrokken wordt. Als hulp hiertoe verdient dit boek een warme aanbeveling. Het werk bevat enkele foto's en reprodukties.
J. Lambrecht
| |
Dr. W.J.A.M. Beek John Keble's literary and religious contribution to the Oxford Movement. - Nijmegen, Centrale Drukkerij, 1959, 16/24, XV + 192 blz.
In zijn Apologia schreef Newman, dat John Keble hem vooral door twee elementen in zijn leer beïnvloed heeft: de sakramentele denkwijze en de levende kracht van geloof en liefde die de godsdienstige waarheden doet aanvaarden. Beide elementen waren afkomstig uit Butler's ‘Analogy’, maar door Keble vanuit een nieuwe, religieuze gezichtshoek bezien. Hierin lag dan ook Keble's kracht: hij was geen oorspronkelijk en logisch denker, zoals ook Dr. Beek opmerkt, maar
| |
| |
een man die vanuit een diep en vroom geloofsleven de dingen bezag; een stille en teruggetrokken figuur, die meer nog door zijn persoon dan door zijn leer de Oxford Beweging heeft beïnvloed. Dit neemt niet weg dat Dr. Beek verdienstelijk werk verricht heeft met ons een systematische uiteenzetting van Keble's leer te geven. De kern hiervan vormt ongetwijfeld de interessante leer over symbolisme en sakramenten. Het beeld is met liefde getekend, maar een weinig meer persoonlijk kommentaar van de schrijver zou het boek een groter allure gegeven hebben.
E. Bolsius
| |
Literatuur
Hella S. Haasse, Cider voor arme mensen. - Roman. Querido, Amsterdam, 146 pp., 1960, f 7.90.
Hella Haasse heeft zich in enkele jaren tot wellicht de talentvolste schrijfster in Nederland ontwikkeld. Haar werk heeft hoogte- en dieptepunten; men vergelijke b.v. haar roman over Charles d'Orléans met ‘De scharlaken stad’. In ‘Cider voor arme mensen’ handhaaft zij haar talent. Het is de fijn uitgesponnen en genuanceerde geschiedenis van een getrouwde man die met een verloofd meisje een autotocht naar Frankrijk maakt, een zonderling gegeven; de man maakt de tocht met goedvinden van zijn vrouw. De roman staat volkomen buiten alle christendom en christelijke moraal. Van enig zondebesef of transcendente binding is er geen sprake. Hoe suggestief en aanschouwelijk sfeer en omgeving ook beschreven zijn, de hoofdfiguren verliezen zich zozeer in psychologische verwikkelingen en verwarringen, dat de gezonde levenszin van de lezer toch blij is de laatste pagina bereikt te hebben.
J. van Heugten
| |
Roest Crollius, B., Noodsignalen en hartsgeheimen. - A.A.M. Stols, Den Haag, 1960, 216 pp., f 7.90.
De titel van deze bundel short stories en novellen duidt op de ‘noodsignalen’, die door het leven in druk en angst geraakte mensen geven, en op de ‘hartsgeheimen’ die hier onthuld worden. Roest Crollius is een goed verteller en heeft inventie, die verrassende verhoudingen en lotgevallen weet te verzinnen. Het in deze bundel verzamelde verschilt onderling aanmerkelijk; na een paar typische short stories volgt bijv. het lugubere dagboek van een krankzinnige. Er zijn betere en zwakkere stukken en dit geeft het boek iets onevenwichtigs. Studentenhaver bijv. lijkt mij nogal zwak. Een strengere keus zou het boek ten goede zijn gekomen. Novellistische lectuur gaat in Nederland niet gemakkelijk van de hand en Roest Crollius is een dergenen, die juist voor novellistisch werk bijzondere begaving bezitten. Het is wegens zijn openhartigheid geen boek voor de huiskamer.
J. van Heugten
| |
Frank, Anne, Verhalen rondom het achterhuis. - Uitg. Contact, Amsterdam en Antwerpen, 158 pp., f 4.90.
Behalve haar dagboek schreef Anne Frank ook nog een aantal korte schetsjes en verhalen tijdens haar opgeslotenheid in het Achterhuis. Deze stukken zijn thans in druk verschenen in overleg met Anne's vader en de uitgeverij. Reeds vroeger waren er enkele vertellingen gepubliceerd, doch de huidige uitgave heeft een min of meer definitief karakter. De bekoring van deze nog kinderlijke stukken ligt natuurlijk vooral in het sympathieke dat heel Anne's wezen omstraalt, een prille levensvreugde en levensmoed, die helaas! zo plotseling werden afgebroken.
J. van Heugten
| |
Vlaamse Pockets, Tweede serie: 9. J. Daisne, Zien en zijn; 10. M. Gijsen, Odisseus achterna; 11. R. Herreman, Boekuiltjes; 12. J. Muls, Memling, de laat-gotische droom; 13. F. Timmermans, Schemeringen van de dood; 14. J. Van Ackere, Eeuwige muziek; 15. E. Vermeulen, De zwarte pokken; 16. G. Walschap, De wereld van Soo Moereman. - Heideland, Hasselt, 1960, 25 F.
De eerste serie V.P. is zowel in Nederland als in Vlaanderen geestdriftig onthaald. De tweede wettigt dit succes volkomen. De verstandige bedoelingen van de uitgever worden steeds duidelijker: 1) vergeten auteurs of ontoegankelijk geworden werken opnieuw onder de aandacht brengen (Vermeulen; in de eerste reeks: Zielens, Buysse, Verriest); 2) van bekende auteurs een ‘ander’, op de achtergrond geraakt, aspect laten zien (Timmermans, Gijsen, Walschap; Claes in de eerste reeks); 3) verspreide dingen van veel gelezen chroniqueurs bundelen (Daisne, Herreman); 4) waardevolle, vroeger verschenen, essays goedkoop op de markt brengen (Muls, Van Ackere). Veel oorspronkelijk werk is daar niet bij.
| |
| |
Maar de vernieuwde en verruimde belangstelling voor het goede oude is al verheugend.
F. Van Bladel
| |
Vanderschaege, P., Vergeef mij, Kajafas. - Desclée de Brouwer, Brugge, 1960, 136 pp., ing. F. 75.
Rond de figuur van de hogepriester Annas uit het Passieverhaal, heeft de auteur, met een bewuste vrijheid t.o.v. het historisch gebeuren, een in hoofdzaak psychologisch verhaal geschreven. Het eerste verhalende prozawerk van iemand die zich reeds als een talentvol dichter had doen kennen, is deze novelle méér dan een beloftevol debuut. Zowel compositorisch als stilistisch bezit ze opvallende kwaliteiten. Enkele zeldzame slordigheden in de taal en in het samenvoegen van blijkbaar afzonderlijk geschreven fragmenten, mogen ons niet verhinderen, voor deze jonge auteur aandacht te vragen.
F. De Graeve
| |
A. Sivirsky, Het beeld der Nederlandse literatuur, I en II. - J.B. Wolters, Groningen, 1959-1960. I 427 pp., II 519 pp. f 12.50 per deel.
De van oorsprong Hongaarse auteur Antal Sivirsky heeft met dit werk een merkwaardige litteratuurgeschiedenis geschreven of, zoals hij het noemt, een beeld (wat een beetje Duits klinkt) daarvan ontworpen. Hij begint telkens met een gedicht of prozastuk en knoopt daar zijn beschouwingen aan vast. Dit geeft de methode iets levends en concreets. Het mag aanvankelijk wat schools lijken, doch onwillekeurig leest men geboeid verder. Sivirsky is op de hoogte van zijn onderwerp en hij heeft smaak en een gezond oordeel. Zijn doel is een ‘beeld’ te ontwerpen en niet een wetenschappelijke bijdrage te leveren, zodat hij ervan afziet een wetenschappelijk apparaat aan zijn werk toe te voegen. Wat hij over de Vlaamse literatuur schrijft is wat mager en sporadisch uitgevallen en weerspiegelt enigszins de al te afzijdige houding van de boven-Moerdijker. Doch overigens biedt zijn werk een zeer aanvaardbaar, boeiend en levendig overzicht van de Nederlandse litteratuur. De tachtigers worden behoorlijk gewaardeerd en niet, zoals thans vaak gebeurt, smalend afgedaan. Het hoofdstuk over de experimentelen getuigt van begrip en juiste Einschätzung. Een groepje experimentelen acht Sivirsky belangrijk; ‘achter hen (ver achter hen) staat een onafzienbare schare jongens en meisjes die aan het experimenteren zijn... tot lering en vermaak’. De Forumgroep en haar epigonen vinden bij hem geen genade, evenmin als alle litteratuur die tot nihilisme en morbiditeit leidt. Ook de christelijke groeperingen worden volop gewaardeerd. Zo ontstond er een zeer persoonlijk literatuur-‘beeld’ dat, korter en anders geaard dan het voortreffelijk handboek van Knuvelder, ongetwijfeld zijn weg zal vinden, ook buiten onderwijskringen.
J. van Heugten
| |
Beigbeder, Marc, Le théâtre en France depuis la libération. - Bordas, Parijs, 1959, 236 pp., 32 pl.
Hier wordt de enigszins waaghalzige poging ondernomen om uit de honderden toneelstukken die de dagelijkse criticus te verwerken kreeg, reeds nu definitieve conclusies te trekken. S. slaagt daarin toch wel gedeeltelijk. Hij tast niet alleen naar de ziel van elk stuk met een korte, scherpe karakterflits, maar blijkt in staat te zijn overeenkomsten in stijl, vorm en idee, invloeden en parallellen aan te duiden. Voor de latere historicus wordt zijn werk daardoor onmisbaar. Opvallend is de onfranse stapelstijl en overbodig de uitval tegen de academische criticus, wiens definitie van het theater als ‘parole animée’ hij wil vervangen door zijn eigen definitie: ‘animation parlée’.
C. Tindemans
| |
Schwarz-bart, André, De laatste der rechtvaardigen. Vert. - A.W. Bruna en Zoon, Utrecht, 1960, 331 pp.,
De laatste der Rechtvaardigen, Le dernier des Justes, dat in Frankrijk groot succes had en de Goncourtprijs kreeg, is een door en door Joods boek, dat iets ademt van de geest der profeten en der Bijbelboeken, een boek van aangrijpende ernst en van ontstellende weedom. De auteur beschikt over een groot episch talent en hangt een geweldig schilderij op van het lijden van zijn volk. Beginnend met legendarische lijders uit de middeleeuwen komt hij tot zijn romanfiguur Ernie Levy, in wie hij als het ware het Joodse volk belichaamd ziet en die onder het Nazi-regime de lijdensweg volgt tot aan zijn dood in Auschwitz. Ernie is het kind van Chassiedische Joden uit Polen en wortelt dus in het oervrome Jodendom, dat nog volop leeft in de oude tradities. Op huiveringwekkende wijze weet de auteur het lijdenslot dezer ongelukkigen te evoceren, niet zonder enige bitterheid tegenover de Christenen, waartoe hij wonderlijkerwijze ook de Nazi's rekent.
J. van Heugten
| |
| |
| |
Berendt, Hans, Rainer Maria Rilkes Neue Gedichte. Versuch einer Deutung. - H. Bouvier & Co, Bonn, 1957, 397 pp., geb. D.M. 30.
Men zoeke hier niet vooral een literaire verklaring van de Neue Gedichte, doch wel een overvloed van teksten en getuigenissen die voor interpretatie en begrip onmisbaar zijn. Dit voorbereidend werk strekt zch ook uit tot de verklaring van de versvorm, het afwegen van de ‘gedachtelijke’ waarheid, de opheldering van persoonlijke toespelingen en van de symbolische betekenis, welke concrete ervaringen voor de dichter kregen. Dat een dergelijke commentaar ook nuttig is voor de poëtische waardering is duidelijk in de conclusies: de Neue Gedichte zijn méér dan een reeks oefeningen om de ziekelijke zelfaandacht naar de objectieve wereld te wenden en er scheppend in te werken: Rilke leert hier de lyrische subjectiviteit en de ‘gedachtelijke’ inhoud volledig in het concrete beeld te doen opgaan. S. hecht o.i. te veel belang aan de compositorische eenheid van de cyclus; die is er, is door Rilke gewild en bedoeld, doch achteraf, en o.i. niet zeer overtuigend. De inzichten over Rilke's religieuze houding, met haar echte religiositeit en bijna pathologische weerzin voor Christus, lijken ons zeer juist uiteengezet - een tamelijke zeldzaamheid in de Rilke-literatuur.
A. Deblaere
| |
Böll, Heinrich, Billard um Halbzehn. - Kiepenheuer & Witsch, Keulen-Berlijn, (1959), 305 pp.
In het werk van Böll is deze roman een nieuwe stap vooruit. Het schutblad bezondigt zich aan zelf-vleierij, als het de dubbele wereld van het boek als het ‘faustische Wesen’ van het Duitse volk voorstelt: geen demonische, faustische geest is hier het principe van het boze, maar domme dierlijkheid en geestloos geweld. Böll bezit de uitzonderlijke gave, een envoûterende geestelijke stemming te scheppen met louter concrete details; achter elk dagelijks gebaar schuilt een onuitgesproken maar zéér aanwezige realiteit. Sommigen zullen geërgerd zijn door een occasionele wildheid en wansmaak in de uitdrukking: telkens wanneer B. voor de manifestatie van het ondermenselijk boze staat, breekt zijn humor af en komt de uitdrukking van ongemengde haat boven tegen het Sakrament des Büffels. Velen zullen menen, dat hij de ervaringen van het nazisme nog niet verwerkt heeft; doch het is wellicht juister te zeggen, dat tegenover het domme geweld geen superieure humor meer op zijn plaats is (de grote vergissing van zoveel intellectuelen), doch regelrechte haat. Wanneer men de roman echter herleest, constateert men niet zonder huivering, dat hij niet het verleden, maar een zeer reëel heden behandelt. Daar zijn de onschuldigen, die altijd het offer zijn, en de genade in de wereld; daar is Fähmel, de hoofdfiguur, een architect die nooit iets gebouwd heeft, maar alleen een wetenschappelijke vernietiging als zijn enig mogelijke private wraak tegen de dwaze boosheid heeft beoefend; daar is zijn te gevoelige moeder, die vluchtte in krankzinnigheid; en de nog onbewuste zoon, die het leven voortzet en de St.-Antonsabdij weer opbouwt. De grondgevoelens van dit werk lijken wellicht niet zeer christelijk, maar wat kan de enkele christen tegen het collectief opportunisme, dat zich in dienst stelt van de verdwazing, - tenzij weigeren? Pessimistisch, maar overtuigend voorgesteld.
A. Deblaere
| |
Staiger, Emil, Grundbegriffe der Poetik. - (1956) 3e uitg., 256 pp., geb. D.M. 14. Meisterwerke deutscher Sprache. - (1957) 3e uitg., 257 pp., geb. D.M. 14. Atlantis Verlag, Zürich.
Hamburger, Käte, Die Logik der Dichtung. - Ernst Klett Verlag, Stuttgart, (1957), 255 pp., ingen. D.M. 17.80.
Staigers naam hoeft niet meer gemaakt te worden. Steeds grijpt zijn literaire interpretatie het fundamentele aan. Het diepste wezen van het letterkundig fenomeen behandelt hij met een helderheid en eenvoud, die een klein wonder betekenen in het oerwoud van de literaire Forschung. De vraag naar de verhouding lyriek-epiek-drama wordt grondig opnieuw gesteld; zij duiden geen genres aan, maar grondvormen van de letterkunde, vaak samen aanwezig in één werk, en beantwoordend aan grondhoudingen van de mens tegenover de wereld. Zeker raakt hij de grond van de vraag, maar zijn oplossingen zijn vatbaar voor vele essentiële aanvullingen. Toch zullen zijn gedachten voor eenieder ongemeen vruchtbaar en aansporend werken. Staigers ontledingen van meesterwerken uit de 19e eeuw bewijzen door een 3e uitg. hoe ze aan een behoefte beantwoorden: voortreffelijk toont hij de eenheid van inhoud en vorm, van diepste beleving en laatste afwerking, in werken van Hölderlin, Goethe, Kleist, Stifter, Grillparzer, C.F. Meyer, Jean Paul, Hoffmannsthal. Een boek, dat men graag als model zou zien gebruiken. In de Logik der Dichtung
| |
| |
behandelt Hamburger eigenlijk dezelfde problemen als Staiger: de grondvormen der letterkunde, met een onverbiddelijke analyse, met spraaktheoretische logica. Het gaat immers om taal-kunst. Hier wordt in detail (b.v. de tijdloosheid der werkwoordvormen) aangetoond hoe grondhoudingen van de mens tegenover de wereld in de taal gestalte krijgen. S. gebruikt bij voorkeur eenvoudige voorbeelden, waarvan de grondige ontleding gemakkelijk uit te voeren en bij te houden is. Het zou hoogst interessant zijn, de bruikbaarheid van de gevonden categorieën en bewijzen op ingewikkelde fenomenen toe te passen, om te zien of ze universeel gelden. Hoewel dicht bij een filosofisch werk staande, is dit toch echte literatuurwetenschap, zoals er in Vlaanderen wat meer mocht bedreven worden.
A. Deblaere
| |
Mossé, F., e.a., Littérature allemande. - Aubier, Parijs; Edit. Universelle, Brussel, 1959, 1032 pp., ing. Fr. 396, geb. Fr. 468.
Het was de bedoeling van de intussen overleden F. Mossé een geschiedenis van de Duitse letterkunde te schrijven, die niet alleen de hele literaire produktie omvatte, maar ook de gegevens van recentere studies zou verwerken. Daarvoor zocht hij verscheidene germanisten die in een of andere periode meer onderlegd waren. Deze systematische werkverdeling verklaart wellicht de degelijkheid van dit werk. Er is echter een andere reden waarom deze literatuurgeschiedenis zo waardevol is: de auteurs zijn er telkens weer in geslaagd een beeld van de cultuurstromingen op te hangen voor de periode die zij gaan behandelen. In dit opzicht zijn de inleidingen van Gravier en David - resp. over Humanisme en moderne stromingen - voortreffelijk als toile de fond. Het lag blijkbaar niet in de bedoeling van de auteurs een exhaustieve literatuurgeschiedenis te geven, om het overigens lijvig werk niet nutteloos te overladen met namen waarover zelfs de gemiddelde germanist niet heeft gehoord. Een andere verdienste van dit werk is de uitgebreide bibliografie, die in voetnoten wordt aangegeven. Hierin vindt de lezer dan ook het recentste: niet zelden worden studies geciteerd van 1958. Eén tekort in de summiere algemene bibliografie die aan dit boek voorafgaat: vaak ontbreekt de naam van de uitgever, de plaats en datum van uitgave, of er zijn andere onnauwkeurigheden ingeslopen. Het boek wordt besloten met een chronologische tafel en een uitgebreide index.
M. De Wachter
| |
Hocke, G.R., Manierismus in der Literatur II. - Rowohlt, Hamburg; Internationale pers, Berchem, 1959, 340 pp., ing. F. 50.
Twee jaren na de publikatie van het eerste deel (zie Streven, juli, 1958, p. 996) wil de S. door een historisch onderzoek nagaan of het maniërisme een constante van de Europese letterkunde mag heten. De methode is dus vooreerst empirisch. Vandaar wellicht de overstelpende overvloed aan gegevens, citaten, verwijzingen en suggesties, die het lezen van deze studie niet gemakkelijk maakt. De slotsom wijst uit, dat het literair maniërisme vooral aan zijn formele trekken te herkennen is. Het bespeelt een gamma van mogelijkheden, die begint bij het verrassend-choquerende en eindigt in de langdradige verveling. De lezer die uiteindelijk aan een gevoel van overrompeling zou willen toegeven, krijgt op de laatste bladzijden een ‘Enzyklopädisches Stichwort’ over het maniërisme, waar hij weer het veilig gevoel heeft dat hij het onderwerp zo niet doorzien, dan toch overzien kan.
M. De Wachter
| |
Stiglocher, Annalies, Mädchen mit Lilie. - Knecht Verlag, Frankfurt, 1959, 120 pp.
De schrijfster verhaalt in deze novelle hoe een meisje van christelijke opvoeding verliefd wordt op een jaren-oudere kunsthistoricus. Precies dank zij haar opvoeding en een beter inzicht in de werkelijkheid komt zij deze moeilijke levensperiode veilig te boven. - Een fijn geschreven boekje, met hier en daar een vleugje ironie en de gevoelsstemming tussen droom en werkelijkheid, eigen aan de jeugd.
M. Proost
| |
G.B. Stern, Unless I marry. - Collins, London 1959, 192 pp., 13 h. 6 d. net.
Zillah Collier, de hoofdpersoon van het boek, wordt ons beschreven als een opdringerig-moederlijke figuur, die haar gehele familie domineert. In feite blijkt zij zich een totaal ingebeelde wereld opgebouwd te hebben, die ineenstort als Geth, haar uit het buitenland teruggekeerde stiefbroer, haar gezag in twijfel stelt. Toch is zij in de grond beter dein Geth vermoedt. G.B. Stern tekent ons de vrouwelijke figuren op brilliante wijze, de mannelijke daarentegen vervagen nogal in het algemene beeld. Het boek komt enigszins traag op gang, eerst bij het derde hoofdstuk vermoeden wij iets van de opzet van de schrijfster, en begint het verhaal te boeien.
E. Bolsius
| |
| |
| |
Fontein-uitgaven. Utrecht, 1960, f 4.90.
Rogier van aerde, Fraude.
Fraude is, geloof ik, het best geslaagde werk dat R. van Aerde tot nu publiceerde. Het is de biecht van de beheerder van een bank, die door zijn broer wordt meegesleurd in het voortzetten ener volkomen valse, frauduleuze affaire. Bernanos en Graham Greene hebben hem de weg gewezen. Het is een boeiend en overtuigend relaas geworden, echter niet voor te jeugdige lezers.
| |
Margret Wittmer, Poste restante Floreana. Vert.
De Keulse familie Wittmer, vader, moeder en zoon, gaan zich in 1932 vestigen op het eiland Floreana, een der Galapagos-eilanden ter hoogte van Ecuador, in de volstrekte rimboe. Hoe zij daar in 25 jaar een bestaan opbouwen, vertelt hier de moeder op spannende wijze. Het boek verschijnt tegelijk in meerdere talen.
| |
Albert Wass, Het verloren spoor. Vert.
Dit boek van een Zevenburgse, in Canada levende graaf lijkt mij te onwaarschijnlijk en te weinig overtuigend om de lezer sterk te bekoren. Het verhaalt het leven van zes toevallig bijeengekomen individuen, die later bij een treinongeluk omkomen. De nodige pikanterieën ontbreken niet.
| |
Ernst Ludwig Ravius, Ik zweer en beloof. Vert.
Een voortreffelijke, boeiende en vakkundige roman van een arts over artsen. Het goed geschreven en goed uitgewerkte drama speelt zich af in en rond een ziekenhuis. Medici, maar ook niet-medici, zal dit boek interesseren.
R.S.
| |
American Critical Essays. 20th century. Selected with an introduction by Harold Beaver. The World's Classics, 575. Oxford University Press, London, 1959, 364 pp., 7 s. net.
In toenemende mate hebben Amerikaanse critici hun stempel gedrukt op de Engelse en Amerikaanse literatuur. Matthiessen's boek over T.S. Eliot, waaruit het essay genomen is, Trilling's voorwoord bij een nieuwe uitgave van Huckleberry Finn, Penn Warren's essay over Faulkner zijn diepgaande studies waaraan geen specialist op het gebied der Amerikaanse letterkunde voorbij kan gaan. De meeste essays, in deze uitgave opgenomen, zijn geschreven door Amerikanen over Amerikanen, maar men vindt ook essays van Richards en Auden, die van Britse afkomst zijn. Mede om de lage prijs wordt dit boekje, dat een vervolg bedoelt te zijn op de in 1930 voor het eerst verzamelde American Critical Essays, ten zeerste aanbevolen.
E. Bolsius
| |
Anauta, Wild wie die Füchse. - Benziger Verlag, Einsiedeln, 1960, 173 pp., Fr. 8.90.
Een Eskimo-meisje, dat met de Amerikaanse cultuur in aanraking kwam, vertelt hier het leven in haar jeugd onder de Eskimo's. De bekoring van het uit het Engels vertaalde boekje ligt niet zo zeer in de vertelkunst der schrijfster als wel in het voor ons ongewone ener Eskimo-samenleving.
J. van Heugten
| |
Corona-Boeken, Kroonder, Bussum.
Macinnes, Colin, Londen is geen stad voor mij. Vert.
Speelt in het lichtschuwe negermilieu te Londen. Goed van compositie en bewerking. Pikant en vrij van opvatting.
| |
Ullman, James Ramsay, Het zwarte zand van Karakoroem. Vert.
Verhaalt de tocht van de ik-schrijver door heel China naar Karakoroem om een wonderlijke vriend-dominee op te sporen.
R.S.
| |
De Gele Serie, Nijgh & Van Ditmar, 's-Gravenhage - Rotterdam, f 2.95 en f 3.95.
Chabannes, Jacques, De moordenaar komt te laat. Vert.
Een zeer goed geschreven en gecomponeerde criminele roman.
| |
Widoc, E.N., Een doodgewoon gezicht. Vert.
Een met humor geschreven, moordenrijk en vernuftig opgebouwd misdadigers-verhaal.
| |
Gillois, André, Rue Montmartre 125. Vert.
Ook deze roman criminel is van goed gehalte en heeft een boeiend slot.
| |
Arnau, Frank, Moord op getuigen. Vert.
Een misdaadroman rond een Zuid-Amerikaans dictator die voor geen misdaad terugschrikt.
| |
Arnau, Frank, De gesloten ring.
Een originele en geslaagde poging om te bewijzen dat een niet van schuld overtuigde ter dood veroordeeld kan worden.
R.S.
| |
| |
| |
Niessen, Carl, Handbuch dcr Theaterwissenschaft, Bd. I, 1. - Lechte-Verlag, Emsdetten (Westf.), z.j., XXIV-595 pp., bij inschr. op 10 dln.: ing. DM. 30, geb. DM. 33, geïll.
Binnen de strikt wetenschappelijke observantie van dit lijvige werk, wordt een verbeten duel uitgevochten. Reeds een kleine halve eeuw heeft Prof. Niessen eraan besteed om zijn werkterrein, de theaterwetenschap, af te bakenen, de methodiek op te stellen, en een generatie studenten op te leiden die zijn ideeën in realia gaan omzetten. In dit handboek wil Prof. Niessen alles neerleggen wat hij als het eigene van de toneelkunde beschouwt, wat haar van de literatuurwetenschap onderscheidt (en waarom de literairhistoricus een ongeschikt toneelkundige is). Dit werk is het eerste deel van een groots opgezette serie van tien, welke er alle schijn van heeft een complete theaterbibliotheek te zullen vervangen. Het geheel zal niet een traditionele geschiedenis van het theater in zijn chronologisch verloop vormen, maar wel een leidraad door de ontelbare theaterproblemen. De eigenlijke waarde van dit monument, dat Prof. Niessen zichzelf heeft opgericht, ligt niet uitsluitend in wàt hij brengt, maar veeleer in het standpunt van waaruit hij zijn credo belijdt. Al wat, hoe dan ook, voor het theater van belang kan zijn, gaat in deze encyclopedie-met-een-ziel opgenomen worden. Hopen we maar dat Prof. Niessen een voldoende lang leven wordt gegund, om dit intellectuele avontuur tot een goed einde te brengen.
C. Tindemans
| |
Kindermann, Heinz, Theatergeschichte Europas, III: Barockzeit. - Otto Müller-Verlag, Salzburg, 1959, 756 pp., 2 kl. pl., 65 pl., 150 ill.
In dit derde deel van zijn toneelgeschiedenis schildert de directeur van het ‘Instituut voor Theaterwetenschap’ aan de Universiteit te Wenen de meest glansrijke episode van het Europese theater, de Barok: de Shakespeare-era in Engeland, het Spaanse wereldtheater, de ontwikkeling in Italië en Oostenrijk, Duitsland en de Nederlanden, Scandinavië, de Slavische landen en Hongarije; daarnaast de commedia dell' arte, het weder-op-levende volkstoneel, het Latijnse Jezuïeten- en Benedictijnentheater en de mode-opera, alles wordt behandeld met een academische grondigheid en een ontzaglijke materiaalkennis. Het totale beeld wordt telkens gevormd uit ontelbare historisch gewaarborgde details. Uiteraard hebben we het hoofdstuk over de Nederlanden wat van dichterbij bekeken. Ons toneelleven is in die tijd niet bepaald baanbrekend geweest, het hoofdstuk is dan ook kort. Van de Noordelijke Nederlanden wordt, met een scherpzinnige nauwgezetheid en een merkwaardig aanvoelen van het belangrijke detail, een levendig en kleurrijk beeld gegeven, al ontbreken hier C. Huygens' Trijntje Cornelisdr. en Willem van Focquenbroch. Erger is het gesteld met Zuid-Nederland, dat, op W. Ogier na, door niemand vertegenwoordigd is. Het is wetenschappelijk onverantwoord, M. De Swaen hier weg te laten (een rederijker naar geest en inhoud, maar een barokmens door levensomstandigheden), om nog te zwijgen van het latijnse schooldrama, dat precies in onze streken zo druk beoefend werd (Malapert, Lumennaeus e.a.). Het nieuwe beeld van het Vlaamse toneel in de 17e eeuw, dat Dr. Keersmaeckers rond de figuur van Guilliam van Nieuwland heeft opgehangen, is S. blijkbaar totaal onbekend gebleven. Dergelijke leemten zijn nog sterker merkbaar in de bibliografie; de Noordnederlandse is bijgewerkt tot einde 1959, de Zuidnederlandse schittert door haar afwezigheid op de 19de-eeuwse filologenschool na. Ook de citaten van Nederlandse zinnen of titels zijn vaak erg
slordig (p. 257, Wederzijds Huwelijksbedrog; p. 675, tot 6 maal toe: Geschildnis). - Het dokumentenmateriaal is goed gekozen en bijzonder knap gereproduceerd. Een omvangrijke internationale bibliografie, tijdstabellen en naam-, plaats- en zaakregisters sluiten dit keurige boek dat steeds, in wat het geeft, betrouwbaar is, maar toch nog hiaten vertoont die in verdere delen hopelijk vermeden zullen worden.
C. Tindemans
| |
Poerschke, Karl, Das Theaterpublikum im Lichte der Soziologie und Psychologie (Die Schaubühne, 41). - Lechte-Verlag, Emsdetten (Westf.), z.j., 104 pp., ing. DM. 6.50.
Een drama heeft wellicht geen publiek nodig om te ontstaan, maar bereikt daar toch slechts zijn volledige uitwerking. Wie is dit publiek, wat verwacht het van het toneel, hoe reageert het er op? Deze vragen vormen het thema van dit werk, dat gepatroneerd is door C. Niessen (Keulen) en A. Kutscher (München), twee vorsers die hun leven lang gevochten hebben om de toneelkunde als zelfstandig vak aan de literairhistorici te ontnemen en er langzamerhand in schijnen
| |
| |
te slagen, de akademische wereld van hun goed recht te overtuigen. Het werk ontleent zijn begrippen nog aan de gebruikelijke esthetica, maar onderzoekt verder autonoom de individualiteit van het toneelfenomeen en doorgrondt aldus het mimisch oerinstinct van de mens.
C. Tindemans
| |
Hering, G.F., Der Ruf zur Leidenschaft. - Kiepenheuer & Witsch, Keulen - Berlijn, 1959, 358 pp., geb. DM. 16.80.
Deze ‘Improvisationen über das Theater’ vormen een panorama van een leven in dienst van het toneel. H., die een criticus is en een regisseur, geschoold bij Max Reinhardt, schrijft over wat hem in het toneel heeft aangetrokken. Dit verklaart waarom de hedendaagse dramaturgie alleen door Anouilh, Dürrenmatt plus een algemeen overzicht wordt vertegenwoordigd. De essays over Hofmannsthal, Wedekind en Nestroy groeien uit tot een toneelcredo, dat moderne theatermensen niet altijd zal overtuigen, maar respect afdwingt door zijn eerlijkheid en zakelijke informatie. De enigszins naïeve dweepzucht die reeds in de titel schuilt en bij de opstellen over Otto Brahm en de Meiningers de toon beheerst, wordt handig verdoezeld door een vlotte en frisse journalistiek van het beste soort.
C. Tindemans
| |
Eckert, G., Die Kunst des Fernsehens. Umrisse einer Dramaturgie. - Lechte-Verlag, Emsdetten (Westf.), z.j., 110 pp., ing. DM. 5.80.
Een nieuw instrument schept nieuwe problemen. S. zet de moeilijkheden uiteen waarmee de TV de verantwoordelijken heeft overstelpt, en schotelt ons, enigszins betweterig, een technisch vademecum voor. Na een positief en helder onderscheid tussen de bedoelingen en mogelijkheden van film, radio en TV, worden zowat alle onderdelen van de televisiefabriek uitgestald. Wie dus iets over het drama voor de TV verwachtte (zoals de ondertitel scheen te beloven), komt bedrogen uit. Zowel de reportage en de actualiteiten en het interview als de groots opgezette kijkstukken worden systematisch onderzocht. Het geheel blijft nochtans tussen de klassieke twee stoelen hangen: voor de doorsneekijker biedt het te veel camerawenken, en de vakman heeft er te weinig aan om er een verantwoorde artistieke vormgeving uit op te kunnen diepen.
C. Tindemans
| |
Kunst en cultuur
Fernau, Joachim, Encyclopedie der oude schilderkunst. - W. Gaade, Den Haag, 336 pp., 230 reproducties in kleuren, f 18.50.
In deze encyclopedie der oude schilderkunst heeft Joachim Fernau ongeveer duizend korte, helder geschreven biographieën van kunstenaars bijeengebracht Deze kunstenaars werden allen vóór de 19de eeuw geboren; daarmede toont de schrijver wel nadrukkelijk aan, wat hij onder de oude schilderkunst verstaat. De voornaamste kunstenaars en kunstrichtingen van de laatste 160 jaar worden in de epiloog op enkele bladzijden vermeld. Dit interessante boek heeft verschillende goede kanten: de biographieën zijn van kunstenaars, die wel het meest belangrijk zijn. Men krijgt hierover een eerste, vlotte informatie. Een groot aantal gekleurde afbeeldingen geven een eerste, meestal goede indruk van de stijl van de kunstenaars. De korte levensschetsen zijn pittig geschreven; de schrijver probeert werkelijk een persoonlijke karakteristiek te geven van de kunstenaars en doorgaans slaagt hij zeer goed daarin. Men leest daarom dit boek met veel genoegen en men is geneigd, om het als een vlot verhaal door te werken. Fernau vermeldt geen verdere litteratuur over de kunstenaars die hij bespreekt; het boek is dus wel bedoeld als een eerste kennismaking met de coryphaeën der kunstgeschiedenis. Dat deze kennismaking prettig verloopt is niet alleen de verdienste van Joachim Fernau, maar ook van de uitgever, die van dit boek een aantrekkelijk werk maakte.
C. de Groot
| |
Werking. - Uitgeverij Werking, Amsterdam, 1960, geïll.
Een groep jonge kunstenaars, o.a. Nel Waller Zeper, Hetty van Waalwijk, Flip van der Burgt, Eva Mendlik, Pierre Bogaers Jr., Brigitte Post-Kray, Bernard van Beurden, Hans Gerritsen, stellen zich in dit cahier I voor aan het publiek. Het is een interessante kennismaking, want zij hebben iets aan te bieden. Afbeeldingen van het werk der beeldende kunstenaars uit deze groep, maar ook gedichten, proza en muziek werden hier tot een boeiend geheel gecomponeerd. Deze uitgave heeft zeker de belangstelling getrokken, want binnen drie maanden was een herdruk van dit boekje noodzakelijk. Het werk,
| |
| |
hier gepresenteerd, staat op behoorlijk, vaak zelfs op uitstekend peil. Wij hopen dat de volgende uitgaven, en dit mogen er nog vele zijn, dit niveau blijven handhaven.
C. de Groot
| |
Ernst Voorhoeve beeldhouwer.
Familieleden en vrienden hebben bij gelegenheid van Voorhoeve's 60ste verjaardag hem een soort album aangeboden, een uitgave, waarin een dertigtal foto's van zijn artistieke produkten plus enige getuigenissen van vrienden staan afgedrukt. Voorhoeve beweegt zich hoofdzakelijk op het gebied der kerkelijke kunst en heeft een zeer eigen stijl, waaraan hij door de jaren heen trouw bleef. De laatste foto is een aangrijpende houtskooltekening van Gerard Bruning op zijn smartelijk sterfbed. Het boek is te verkrijgen: Vossenlaan 20, Nijmegen.
P. van Alkemade
| |
Legner, Anton, Der gute Hirte. - L. Schwann Verlag, Düsseldorf, 1959, 53 pp., 55 afb., geb. DM. 12.80.
Het beeld van de goede herder lijkt ons wel zeer vertrouwd, maar wanneer wij naar concrete afbeeldingen ervan vragen komen wij spontaan uit op de oudchristelijke symbola, als wij tenminste niet zijn blijven staan bij onze huidige porceleinen Hümmelfiguurtjes. In zijn zorgvuldige en boeiende studie over dit iconografische thema toont Anton Legner dat er een weg bestaat van de oudchristelijke voorstelling over de middeleeuwse miniatuur en de barokke prent naar de huidige infantiele uitbeelding van de goede herder. Een belangrijke aanwinst voor de Lukasbücherei zur christlichen Ikonographie.
G. Bekaert
| |
Architecture, Formes + Fonctions, nr. 6, 1959. - Ed. A. Krafft, Lausanne, 224 pp., rijk geïll. Sfr. 15.
Bauten in Deutschland seit 1948. - Verlag Das Beispiel, Darmstadt, 1959, 190 pp. + 150 pp. adv., DM. 15.
In de zesde uitgave van het Zwitserse Jaarboek Architecture vinden wij een aantal zeer gevarieerde studies in verband met de hedendaagse architectuur over de wereld en heel bijzonder in Zwitserland. In een eerste deel komt het moderne Barcelona aan de beurt naar aanleiding van de werelddag van het urbanisme in 1959 gehouden. Na enkele kortere beschouwingen over de moderne architectuur zoals ze zich in verschillende landen ontwikkelde worden enkele belangrijke figuren ervan (Neutra, Rietveld, Lescaze, Torroja) tesamen met enkele schilders en beeldhouwers (Pettoruti, Schorderet, Lasserre) voorgesteld. Het tweede deel is gewijd aan de hedendaagse architectuur in Italiaans en Romaans Zwitserland. Bauten in Deutschland seit 1948 heeft niets van de allure van het Zwitserse jaarboek en is wel een beetje minderwaardig voor een officiële uitgave van de Duitse Bond van Architecten, die met dit boek zijn tienjarig bestaan wil gedenken. Het geeft overigens toch wel een getrouw beeld van wat er in Duitsland omgaat. Het goede verdrinkt er in het tamelijk middelmatige.
G. Bekaert
| |
Netzband, Georg, Eschen, Fritz, Kunstpädagogische Anregungen 3 Bde. - Musterschmidt-Verlag, Göttingen, 1955-1959, 140-319-130 pp., 152-367-159 ill., geb. D.M. 76.
Tritten, Gottfrid, Gestaltende Kinderhände. - P. Haugt Verlag, Bern, 1959, 174 pp., 64 pl., 11 klpl., gen. Zw. Fr. 19.50.
Boivineau, S. René B., Bouler, A., L'Enfance de l'art. - Ed. Labergenc, Parijs, 1959, 120 pp., 36 ill., 25 klpl.
De erkenning van de kindertekening is wel voor een goed deel te danken aan de kunstenaars die het eerst de waarde van de creativiteit die erin steekt hebben ontdekt en ze zelfs als een richtsnoer voor hun eigen scheppende arbeid hebben verstaan. De pedagogen hebben zich na deze ontdekking, niet onbetuigd gelaten en hebben gezocht naar de voorwaarden waarin de kinderlijke creativiteit zich het best kon ontplooien. Nu iedereen immers min of meer aan die erkenning toe is, blijft juist de vraag open hoe die creativiteit te stimuleren en te leiden. Georg Netzband in samenwerking met de fotograaf Fritz Eschen bezorgde als antwoord op de gestelde vraag een standaardwerk met een overvloed aan documentatie. Netzband spreekt vanuit de school en doorloopt min of meer systematisch de verschillende studiejaren. Maar zijn ervaring reikt verder dan de schoolmuren. Zij is ongemeen boeiend voor allen die zich voor het kind en voor de kunst interesseren en wie weet of ook in hen het kind niet weer ontwaakt met zijn open en dynamische verhouding tot de werkelijkheid, die ook de kunst eigen is. Minder systematisch en minder uitgebreid vormen zowel het boek van Tritten Gestaltende Kinderhände als dat van zuster Boivineau L'enfance de l'art een goede inleiding. Vooral het boekje van de Parijse zuster is prettig en fris,
| |
| |
met zeer mooie kleurplaten. Ook bij Tritten vindt men uitstekende reprodukties. Deze auteur, in tegenstelling tot zuster Boivineau, geeft een handleiding in de strikte zin van het woord. Hij verzamelde uit zijn eigen pedagogische loopbaan een aantal kindertekeningen en geeft daarbij telkens aan de technische gegevens over het materiaal, de uitvoering, het thema... Hij alleen behandelt ook het boetseren.
G. Bekaert
| |
Oxenstierna, Eric Graf, Die Wikinger. - Verlag W. Kohlhammer, 1959, 240 pp., 65 ill., 88 pl., 8 klpl., geb. D.M. 36.-.
‘Wij willen de Noormannen niet verheerlijken, ze ook niet veroordelen, maar ze als echte, volwaardige mensen beschouwen’, schrijft de auteur in zijn inleiding. Meteen klinkt een lichte polemische toon door, waarin het gehele verhaal - want het is een echt verhaal - gesteld is. Blijkbaar bedrijft graaf Oxenstierna, die onze lezers kennen door zijn artikel over de Noordgermanen (Streven, dec. 1958, pp. 219-227) de prehistorie niet uitsluitend als een positieve wetenschap die slechts munten en scherven onder elkaar vergllijkt en dan zwijgt. Hij beschouwt de archeologie als een observatiepost om de mens, de mens van het Noorden, beter te leren kennen en hem tegen de verdenking, die op hem ligt sedert de Noormannen West-Europa plunderden, te verdedigen. Met een uiterste vaardigheid beschikt hij over alle stukken van het dossier, ontleedt ze vlot en ernstig, zonder af te dalen in al te technische details. Langs de Noormannen brengt hij ons in contact met een belangrijk deel van de vroegste Europese geschiedenis. Een rijke illustratie laat het beschrevene ook zien en toetsen. Prof. J.O. Plassmann vertaalde voor dit boek enkele belangrijke documenten, waaronder de reisbeschrijving van Alcuinus.
G. Bekaert
| |
Filosofie en psychologie
Th. Oegema van der Wal, Waarom dromen wij? De betekenis van dromen voor ons dagelijks bestaan. (Ad Multosreeks No. 7). - Uitg. Manteau, Brussel/Den Haag, 1959, 208 pp., f 4.25.
Een op veel studie en ervaring berustende publicatie over een onderwerp, dat vooral door de dieptepsychologie aandacht kreeg. De auteur vermijdt eenzijdigheden van de onderscheiden richtingen in de dieptepsychologie, en hij laat op belangwekkende wijze het persoonlijke in de dromen zien. Het is jammer, dat in dit essay zo vaak al te vage en algemene opmerkingen voorkomen, die meer aan leuzen doen denken dan aan zorgvuldige wetenschap, terwijl de uitingen aangaande het christendom getuigen van een gebrekkige kennis en een psychologistische instelling.
J.M. Kijm
| |
Prof. Dr. H.M.M. Fortmann, Wat is er met de mens gebeurd? Over de taak van een vergelijkende cultuurpsychologie. - Uitg. Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1959, 47 pp., f 1.25.
Een beknopt en rijk gedocumenteerd overzicht van de vraagstukken, waarvoor de cultuurpsycholoog zich geplaatst ziet. Het gaat hier om een ordenen van kwesties, waarvan de actualiteit en belangrijkheid pas geleidelijk duidelijk ls geworden, nadat in vele verspreide pogingen de eerste terreinverkenningen hadden plaats gevonden.
J.M. Kijm
| |
Vinchon, Jean, La magie du dessin. Du griffonage automatique au dessin thérapeutique. (Bibliothèque neuro-psychiatrique de langue française). - Desclée de Brouwer, Parijs, 1959, 182 pp., F. 150.
Hier worden de verschillende aspecten van het tekenen behandeld en speciaal de diepere krachten die erin spelen en er zich in uitdrukken. S. toont aan hoe ‘krabbels’ of spontane tekeningetjes, gemaakt terwijl de tekenaar met iets anders bezig is, op zeer rudimentaire maar ondubbelzinnige manier voortkomen uit complexe psychische mechanismen. Hetzelfde geldt voor versieringen, reclametekeningen en moderne kunstwerken, die telkens de eigen psychische aanleg van de tekenaar verraden. Enkele hoofdstukken worden gewijd aan de zin en de doeltreffendheid van het ‘gekrabbel’, en zelfs van het spontane tekenen dat in dezelfde lijn ligt, voor de patiënten zowel binnen als buiten de therapeutische situatie. De hele studie brengt een zeer verrijkend inzicht in de waarde en de therapeutische mogelijkheden van het tekenen.
R. Hostie
| |
Marcel Gabriel, Zijn en hebben. Vert. van Dr. E. Brongersma. - Erven J. Bijleveld, Utrecht, 1960, 176 pp., f 8.90.
Een wijsgeer van zeer eigen structuur is de Fransman Gabriel Marcel. Hij biedt
| |
| |
zijn inzichten en bevindingen graag aan in de vorm van een dagboek, zijn gedachten noterend ongeveer van dag tot dag. ‘Zijn en hebben’ (het eerste deel) is het derde boek dat Bijleveld in vertaling uitbrengt. Dr. B. Delfgaauw schrijft er een goede inleiding voor, die de belangstellende lezer op heldere wijze inleidt tot het merkwaardige denken van deze psycholoog-filosoof. Marcel is een zeer spiritualistisch denker die alles tot de Godsidee herleidt, wat in ‘Zijn en hebben’ bijzonder tot uitdrukking komt. Hij is de grote ‘tegenhanger’ van Sartre, die een volstrekt Godloochenaar is. Beiden volgen de existentialistische wijze van denken, doch met volkomen tegengesteld eindresultaat. Beiden hebben ook dit gemeen, dat zij hun ideeën realiseren in dramatische werken. De vertaling is bijzonder gelukkig geslaagd.
P. van Alkemade
| |
Politiek
Nollau, Günther, Die Internationale. - Verlag für Politik und Wirtschaft, Keulen, 1959, 344 pp., ing. D.M. 15,80.
Het verschijnen van dit boek over het internationalisme in het communisme mag met grote vreugde begroet worden. Uit vele publikaties over het communisme, en ook uit Russische en andere documenten heeft de auteur een standaardwerk gedistilleerd, iets waarin zelfs Borkenau met zijn twee werken, The Communist International en Der Europäische Kommunismus nog niet geslaagd was. Met de wetenschappelijke preciesheid van een geboren historicus en de degelijke kennis van een Sovjet-expert, is Nollau erin geslaagd de onderlinge samenhang van de communistische partijen, alsmede hun afhankelijkheid van Rusland te bewijzen. Daar doorheen schetst hij de activiteit van verschillende prominente persoonlijkheden, die een grote rol hebben gespeeld in de Komintern en de Kominform. Het boek is opgebouwd rond drie themata: de oorsprong van het internationalisme; de Komintern; de Kominform. Het besluit geeft een blik in de toekomst. N. schrijft een vlotte stijl, zodat het boek ons meesleept tot het einde. Voorbehoud willen we slechts maken voor enkele conclusies, die nogal vlug werden geformuleerd, b.v. op p. 180 over de rol van Zdanow in de Kominform en over diens dood; over de betekenis van het proces Slansky op p. 190, over de houding van de Chinese en Poolse communistische partijen in het geval Hongarije op p. 222. Dit doet in genen dele afbreuk aan de degelijkheid van het werk, dat ook hier te lande een grote verspreiding verdient.
A. Van Peteghem
| |
Briggs, Asa (Editor), Chartist Studies. - Macmillan & Co Ltd, Londen, 1959, 434 pp., geb. sh. 42.
Het Chartisme was de beweging die Engeland in de 19e eeuw het dichtst bij een revolutie heeft gebracht. Twintig jaar lang was het onzeker of de revolutie zou doorgaan of niet. In 1839 verloor het Chartisme zijn kans, daarna werd het gedecimeerd door de emigratie van vele zijner leiders en volgelingen naar de kolonien. In dit boek wordt de geschiedenis van de beweging nagegaan in enige belangrijke steden en graafschappen. Briggs heeft deze lokale geschiedenissen samengebracht en uitgegeven, en in een inleidend hoofdstuk maakt hij de balans op van het historisch onderzoek in verband met het Chartisme. De beweging is niet alleen belangrijk voor de geschiedenis van Engeland, maar ook voor die van het socialisme in het algemeen. Mét de Parijse ‘Commune’ heeft zij een grote invloed gehad op Marx en zijn volgelingen, zowel als op de meer gematigde arbeidersbeweging van toen. Van het Chartistische project om een ‘arbeiders-boeren’-communauteit op te richten, naar Mao Tse-Tung's experimenten met de ‘communes’, loopt één weg. Alle bijdragen in dit boek zijn een aanwinst voor de betere kennis van een beweging waaruit het socialisme (in al zijn facetten) is ontstaan.
Mark Grammens
| |
Colombos, C. John, The international Law of the Sea. 4th Ed. - Longmans, Londen, 1959, 812 pp., geb.
‘Men mag wel zeggen dat het internationaal zeerecht, zoals de zee zelf, altijd in beweging is’, zo zegt schr. in zijn inleiding. Daarom was het nodig dit standaardwerk over zeerecht, naar aanleiding van de 4e ed. helemaal te herzien. Het werd gedeeltelijk herschreven en gevoelig uitgebreid. Specialisten kennen dit boek wel, anderen willen wij waarschuwen voor twee grote gebreken. Het is welhaast uitsluitend vanuit een Brits standpunt geschreven, en heeft eigenlijk meer waarde als een handleiding tot de Britse leer in zake internationaal zeerecht dan als een juridisch basiswerk. En het tweede tekort (dat schr. met vele eminente
| |
| |
juristen gemeen heeft): een te geringe kennis van politieke geschiedenis en diplomatieke zaken. Eén voorbeeld: wat hij zegt over de ‘Suez-zaak’ van november 1956 is duidelijk slechts een weergave van tendentieuze dagbladartikelen. (Overigens is hij zelfs verkeerd in details: Generaal Bruce, die de Uno-troepen in Egypte aanvoerde, behoort niet tot de U.S. Army (p. 180), maar is een Canadees).
Mark Grammens
| |
Scheuer, Georg, Von Lenin bis....? - Verlag J.H.W. Dietz Nachf., Hannover, 1959, 376 pp., geb. D.M. 19,80.
S. is een heftig anti-communistisch sociaaldemocraat. Uitgaande van de feiten bestudeert hij het wezen van de verschillende revoluties, welke zich in Oost-Europa hebben afgespeeld sinds 1905. Hij komt tot twee grote onderdelen in zijn werk: 1. De opstanden der arbeiders en der boeren tot oktober 1917; 2. De tegenrevolutie der bureaucraten vanaf oktober 1917. Als tussenspelen beschouwt hij o.a. de incidenten van Kronstad in 1921, van Polen en Hongarije in 1956. In dit alles ziet S. de theorie van Milovan Djilas' De Nieuwe Klasse geconfirmeerd. Hij tracht te bewijzen, dat de communistische revolutie slechts voordeel heeft gebracht aan een zgn. opperklasse, nl. het partij-apparaat, en ziet daarin een tegenstelling tussen Lenin en Marx. Zijn boek is een diepgaande beschouwing van het wezen van de Russische revolutie en haar gevolgen. Het vergt van de lezer echter een vertrouwdheid met Oost-Europese en Russische problemen en met de theorieën van Marx en Lenin. Het verdient een aandachtige - én kritische - lezing. Wel willen wij een voorbehoud maken voor sommige van zijn conclusies. Op p. 23 schrijft hij letterlijk dat de ondergang van het absolutisme zou begonnen zijn. Het Westen zou er goed aan doen de kracht van het communisme niet te onderschatten.
A. Van Peteghem
| |
Mulenzi, J., L'internalisation du phénomène colonial (Coll. de l'Ecole des sciences Politiques et Sociales, Univ. de Louvain, 156). - Edit, du Treurenberg, Brussel, 1958, 164 pp., Fr. 225.
De grote kolonisatieperiode van het einde der vorige eeuw was reeds gekenmerkt door het ontluikend bewustzijn van internationale verantwoordelijkheid en toezicht. De absolute soevereiniteit en het koloniaal exclusivisme moesten reeds in het verdrag van Berlijn (1885) wijken voor een algemeen recht van toezicht, nog zonder inmenging, van de ‘beschaafde’ naties. Onder invloed van bepaalde idealistische stromingen, waarvan president Wilson der U.S.A. de protagonist was, kwam men tot een eerste vorm van institutionele internationalisatie in het raam van de Volkenbond: na de eerste wereldoorlog werd aan sommige koloniserende mogendheden mandaat verleend, om de vroegere Duitse gebieden onder internationaal toezicht te beheren. De periode tussen de twee oorlogen zag een achteruitgang van het fenomeen der internationalisatie wegens het toenemend wantrouwen der mogendheden. De Conferentie van San Francisco (1945) ging echter over een zekere verruiming van het toezicht over de koloniën; niettemin werden in de teksten heel wat dubbelzinnigheden welbewust opgenomen om aan ongewenste inmenging te ontsnappen. De auteur van deze studie, een Ruandese priester, is erin geslaagd op merkwaardig objectieve wijze - sine ira et odio - het geschiedkundig verloop te schetsen van deze geleidelijke internationalisatie. Het inleidend hoofdstuk over de morele grondslagen van de kolonisatie en over de juridische aspecten van de soevereiniteit, vormt echter een heksenketel van definities, die niet genoegzaam in een geordend systeem werden geïntegreerd.
H. De Decker
| |
Hagiografie en biografie
Goerres, I.F., Der göttliche Bettler. - J. Knecht-Verlag, Frankfurt, 1959, 224 pp., geb. D.M. 8.80.
Van de acht hier gebundelde artikelen handelen zes over bepaalde heiligen, twee andere over de dichters Reinhold Schneider en Bergengruen. De waarde dezer teksten is ongelijk. Maar wat men na lezing als belangrijk overhoudt loont werkelijk de moeite. Daartoe rekenen we vóór alles de eerste verhandeling over de armoede van Franciscus van Assisië: een prachtig stuk proza, een trefzekere intuïtie om het heilige te onderkennen, en een fijnzinnig ontledingsvermogen in het beschrijven van de goddelijke en menselijke inhoud ervan. In het tweede artikel, dat de conclusies van haar groot werk over Theresia van Lisieux herneemt, en in ‘Reinhold Schneiders Unglaube oder die negative Mystik’ komt een andere zijde van Görres' talent aan bod. Men verneemt er weer
| |
| |
de toon van Brieven aan de Kerk. Weinige katholieken hebben na de oorlog zo lucide en zo vrijmoedig over de toestanden binnen de Kerk durven en kunnen schrijven als Ida Frederike Görres. Zij kan het, omdat de toon zelf van haar kritiek een meer dan gewone liefde voor de Kerk verraadt. Wel laat zij zich soms meeslepen door haar gevoelige literaire zeggingskracht; bij haar beschrijving van wat zij Schneiders ‘negative Mystik’ noemt, kan men b.v. de vraag stellen of dit de werkelijke beleving van Winter in Wien geweest is. Een diepe religieuze intuïtie en een sterk ontwikkeld observatievermogen krijgen in deze geschriften om beurten de voorrang. Door beide samen is zij een van de grote katholieke schrijfsters van het na-oorlogse Duitsland.
G. Achten
| |
A.M. Hadfield, An Introduction to Charles Williams. - Hale, London, 221 pp., 21 sh.
Charles Williams stierf in mei 1945. Hij was acht en vijftig. Het grootste gedeelte van zijn leven bracht hij door bij de Oxford University Press. Van heel eenvoudige afkomst, en zonder universitaire opleiding, veroverde hij zich moeizaam en geleidelijk een plaats onder de critici van naam, terwijl hij daarnaast langzaamaan ook als echt dichter werd erkend. Zijn gedichten hebben als regel een diep religieuze inslag; de religieuze inhoud is echter geenszins conventioneel, hetgeen belette dat hij ooit een populair, of zelfs algemeen gewaardeerd dichter werd. De romans die hij schreef zijn eveneens geinspireerd door een religieuze problematiek, die hem in de dertiger jaren tot de ontdekking voerde van Kierkegaard. - Velen, waaronder schr. dezes, kwamen onmiddellijk onder de indruk van Williams' persoonlijkheid. Het boek onder bespreking legt hiervan duidelijk getuigenis af. Tegelijkertijd geeft het een nuttige inleiding op het oeuvre van deze dichter-criticus. Een tekort lijkt ons dat schr. te weinig belangstelling toont voor het leven thuis van deze oprechte christen, en te exclusief geoccupeerd is met zijn arbeid voor de Oxford University Press en zijn literair werk.
W. Peters
| |
Michael de La Bedoyere, François de Sales. - Collins, London, 1960, 256 pp., 12 sh.
De bekende hoofdredacteur van The Catholic Herald heeft ditmaal zijn liefdevolle arbeid besteed aan een degelijke biographie van de patroon der journalisten, Franciscus van Sales. Schr. heeft niet de pretentie een originele studie het licht te doen zien, evenmin als dit zijn bedoeling was toen hij het leven schreef van Savonarola, hetgeen we destijds hier bespraken. Hij benut de bronnen en wetenschappelijke studies over deze heilige humanist en slaagt er bizonder goed in de klemtonen juist te leggen, zodat de persoon van de heilige tegen de achtergrond van zijn tijd scherp en helder naar voren treedt. Zoals van deze journalist te verwachten valt, wordt een verantwoorde en zeer leesbare schets gegeven, die voortdurend de sporen draagt van waarlijk een labour of love te zijn. Het is een heiligen-leven van het goede soort - hetgeen geen geringe verdienste is.
W. Peters
| |
Cognet, L., Vincentius a Paulo, foto's van L. von Matt, vert. J. Baeyens. - Desclée de Brouwer, Brugge, 1959, 247 pp., 190 ill., ing. Fr. 200, geb. Fr. 250.
De heiligenlevens die ontstaan zijn in samenwerking met de foto-kunstenaar von Matt vinden terecht veel bijval. En ook deze uitgave over Vincentius a Paulo is een prachtig en boeiend kunstwerk geworden. Zowel de keuze der foto's als de ordening der opeenvolgende beelden en de technische afwerking ervan voeren ons binnen in de geest van de heilige in zijn tijd. Als voorbeeld van suggestieve kracht door fotografie verwijzen we naar de foto-reeks van Nr. 80 tot 86, waar in enkele gravures uit de XVIIe eeuw het ellendig bestaan der galeislaven wordt geschetst; en na de uitbundige praal, die Parijs in het jaar 1660, het sterfjaar van de heilige, bij de intrede van Lodewijk XIV en van de koningin ten toon spreidde (Nr. 174-177), krijgen de daarop volgende foto's van de figuur en het werk van Vincentius een zo vanzelfsprekende duidelijkheid, dat het wezen der heiligheid voor ons als het ware tastbaar wordt: de doorbraak van het heilige in de geschiedenis der mensen. Dit werk eist van ons een grotere inspanning dan het louter plaatjes kijken. P. Cognet zorgde voor de juiste tekst: directe feiten en oorspronkelijke documenten laten de tijd en de heilige zelf aan het woord. De bewerker van de Nederlandse uitgave heeft nogal wat taalfouten en stijlslordigheden in zijn tekst gelaten. Hetgeen een werk van zulk gehalte ontsiert!
G. Achten
| |
| |
| |
Drouzy, M., La double vocation de sainte Thérèse de Lisieux (Etudes Religieuses, 743). - La Pensée Catholique, Brussel, 1959, 96 pp.
In enkele korte, maar goed gedocumenteerde hoofdstukken ontwikkelt de auteur van dit mooi geschreven boekje de krachtlijnen van Theresia's ‘kleine weg’. Hij toont bijzonder juist aan hoe de originaliteit van haar heiligheid hierin ligt dat zij het strakke heiligheidsschema van haar tijd heeft doorbroken. Zij ‘democratiseert’ als het ware het heiligheidsideaal. En zij doet dit zeer bewust: zij wil een hulp zijn voor de kleine zielen. In het laatste hoofdstuk behandelt schr. dan haar zogenaamde tweede roeping: de geloofscrisis van haar laatste levensjaar, die zij zelf omschreven heeft als het ‘mede aanzitten aan de tafel der zondaars’. Op enkele plaatsen liet de auteur zich wellicht onder invloed ook van vroegere biografen, verleiden tot een o.i. te eenzijdige interpretatie: zo b.v., waar hij de engheid van leven in de familie Martin beschrijft, of waar hij de ‘correcties’ in de eerste uitgave van Histoire d'une âme hekelt; ook neemt hij in het laatste hoofdstuk Theresia's eigen woorden over het onbegrip dat zij bij enkele van haar medezusters ondervond, al te dramatisch op. Wij menen dat de Theresia-literatuur op dit ogenblik van zulke vooroordelen dient gezuiverd te worden. Zij zijn even schadelijk voor een juist inzicht als sommige zoeterige verklaringen van de oude biografen.
G. Achten
| |
Varia
Meer de Walcheren, Pieter van der, Alles is liefde. - Desclée de Brouwer, Breda, 1960, 150 pp., f 7.50.
Men zou dit boek enigszins als het testament van Pieter van der Meer kunnen beschouwen. Vanuit zijn Benedictijnenabdij en op zeer hoge leeftijd ziet hij nog eens terug op zijn leven en vertelt van zijn bekering en omgang met Léon Bloy, met Raïssa Maritain en van de dierbaren, die hem voorgingen naar de eeuwige aanschouwing, zijn vrouw en zijn zoon. Het is een werk van diep christelijke zin, van vrede, vreugde en overgave, en alles is als gedrenkt in een gouden avondlicht. De talloze vrienden van Pieter zullen dit troostende en opwekkende boekje met ontroerende vreugde lezen en wellicht de man benijden, die zo zichtbaar door God gegrepen en zo wonderlijk aan de hand geleid werd.
J. van Heugten
| |
Houben, R., Deleeck, H., e.a.. Maatschappelijke Zekerheid. 2de Vlaamse Sociale Studiedagen, 1959, Oostende. - C.V.P.-Studie-Centrum, Brussel, 1959, 137 pp., ing. Fr. 50.
Het stelsel der Maatschappelijke Zekerheid in ons land, gegroeid uit de coördinatie van verschillende instellingen van sociale voorzorg, heeft zulk een omvang bereikt, dat een grondige hervorming van de structuur zelf onontbeerlijk is geworden. De 2de Vlaamse Sociale Studiedagen in april 1959 te Oostende werden aan dit onderwerp gewijd. Dit boek bevat o.m.: een accurate diagnose door H. Deleeck; een uitvoerige economische studie door V. Van Rompuy, waarin gewezen wordt op de weerslag van de verschillende stelsels; een beschrijving van enkele aanvullende aspecten door L. Tindemans. De slotindruk, na lezing van deze referaten, is vrij vaag. De technische exposés van alle voor- en nadelen houden ons in beraad. De politicus zal een beslissing moeten treffen. Het wil ons voorkomen dat de in te slane weg van een grotere centralisatie en administratieve vereenvoudiging aan de top, mits ruime onafhankelijkheid t.a.v. de uitvoerende macht, algemeen aanvaard en noodzakelijk is. Hoe open het gesprek ook was, toch ontkomen we niet aan de indruk dat ook in christelijke politieke milieus achter de verdediging van een gewettigd personalisme en pluralisme onvermijdelijk enige taboes van verkapt individualisme en van bestaande mutualistische, patronale en syndicale belangen schuilgaan, zodat een waarlijk grondige sanering van de M.Z. enigszins problematisch blijft. In die zin onderschrijven we ten volle de uitspraak van senator Custers: ‘Het bestaande wijzigen is vaak veel moeilijker dan nieuwe vormen scheppen’ (p. 132).
H. De Decker
| |
Mackay, M.C.J., Het atoomvraagstuk en de mens. - Nederlands Genootschap voor Internationale Zaken, Den Haag, 1959, 88 pp.
In dit zeer gecondenseerd verslag wordt een indrukwekkende som van gegevens en uitspraken betreffende de menselijke aspecten van de kernenergie verzameld. Na een overzicht van de gangbare opinies omtrent de politieke en strategische problemen welke door de atoomwapens worden gesteld, volgt een dieper onderzoek van twee punten: 1) de aard en de omvang van de werking van de kunstmatige radioactieve elementen op mens
| |
| |
en natuur; 2) de medische en biochemische aspecten van het vraagstuk atoomenergie en mens. De schrijfster van dit boek is zenuwarts en heeft een bijzondere belangstelling voor de studie van internationale betrekkingen. Deze dubbele bevoegdheid stelt haar in staat de kloof tussen twee kennisgebieden die elkaar haast stelselmatig ignoreren, te overbruggen: de medische wetenschap met haar algemeen menselijke inslag enerzijds, en, anderzijds, de kennis van politieke en militaire aangelegenheden die zo vaak overschaduwd worden door beschouwingen van macht en geweld. Daar zij haar bevindingen toetst aan het kritisch onderzoek van een omvangrijke literatuur en vrij houdt van ieder beroep op sensatie, krijgen haar conclusies een onmiskenbare autoriteit. Zoals de auteur zelf concludeert, is het atoomvraagstuk waarlijk een symptoom van een tijd die zijn problemen niet meer beheerst.
P. Ruys
| |
Jünger, Ernst, An der Zeitmauer. - E. Klett-Verlag, Stuttgart, 1959, 314 pp., geb. D.M. 19,50.
E. Jünger heeft zich in dit merkwaardig essay aan een werkelijk grootscheepse onderneming gewaagd: het begrijpen van de situatie van de mens niet alleen in zijn historische, prehistorische en oerhistorische perspectieven, maar tot in zijn metahistorische en cosmische dimensies. Een onachterhaalbare levenswet richt de ontwikkeling van het mensdom en brengt steeds fundamentele verrassingen. De prestatie van het doorbreken van de geluidsmuur wordt in de schaduw gesteld door het heel wat gevaarlijker avontuur, zich voortdurend te bevinden aan ‘de muur van de tijd’, d.i. voortdurend te leven in de imminentie van onvermoede kenteringen van het bestaan. De oude wijsheid dat de mens de maat en de zin der dingen is, houdt J. voor twijfelachtig. Het is hem evident dat de mens niet alleen als historisch wezen verandert, maar zich eveneens ‘aus seinem historischen Wesen heraus verändert’. Dit alles stelt de kwestie van een ‘metahistorische Zeiteinteilung’, van een absolute tijd die zich blijkbaar in het steeds weer doorbreken van de tijdsmuur openbaren zal. Het wettigt de poging om heel ‘de historische en zelfs de biologische chronistiek ondergeschikt te maken aan een aardhistorisch systeem’ waarvan J. de grote perioden probeert af te bakenen. Een onderwerp als dit kan, althans in zijn geheel, wel niet anders dan essayistisch behandeld worden. Anderzijds komt het essay-genre zo'n onderwerp ook zeer ten goede, vooral wanneer het essay beoefend wordt met het onbesproken meesterschap van een E.J. Het biedt de auteur de mogelijkheid om aan zijn gedachte een schittering te verlenen die door een strikt wetenschappelijk exposé moeilijk geëvenaard wordt, en het is uiteraard niet op een scherp onderscheid van objectieve waarheid en subjectieve visie ingesteld. Dit laatste dient echter niet uitsluitend als een negatieve eigenschap opgevat te worden. Het verklaart ook de suggestieve
kracht die van een goed essay uitgaat. Een echt essay is bovendien van nature bescheiden, het openbaart niettemin zeer duidelijke tendenties. Nu wekt de fundamentele strekking van J.'s essay wel enige bedenking. J. heeft het fenomeen ‘mens’ immers in zo eindeloos wijde perspectieven gesitueerd, dat het weinig scheelt of de mens wordt hierdoor tot een episode van een Erdgeschichte gereduceerd. Het laatste woord schijnt wel aan ‘unsere Mutter, die Erde’ te zijn. Zeker, de Aarde heeft een tegenspeler, de Geest. Alleen wordt deze Geest zelf weer hoofdzakelijk als een ‘kosmische kracht’ gezien. Het schijnt dus wel dat J., niettegenstaande een uiterste verwijding van perspectieven, toch nog in een vrij horizontale bestaansbeschouwing gevangen is gebleven. De vraag naar een opstijgende betekenis van de mens werd vrij wel ontweken. Het is dan ook te vrezen, dat de opwekking tot optimisme waarmede het boek besluit, en de verzekering dat ‘indien wij zelf het maar niet opgeven, onze moeder de aarde ons niet in de steek zal laten’, in menige concrete omstandigheid van het leven, toch maar als een halve troost zal worden aangevoeld.
L. Vander Kerken
| |
Lennep, R. Van, Begrippen van burgerlijk procesrecht van Belgisch-Kongo. - Vlaamse Drukkerij, Leuven, 1959, 116 pp., ing. Fr. 350.
Na een tiendelig werk over het Belgisch burgerlijk procesrecht, wijdt S. nu een analoge studie aan het recht van Belgisch-Kongo. De drie klassieke afdelingen vinden we ook hier ontwikkeld: de rechterlijke inrichting, de bevoegdheid (die beide sinds het decreet van 8 mei 1958 een hele verandering ondergingen) en tenslotte de rechtspleging. Steeds aansluitend bij en verwijzend naar zijn uitgebreide studie over het metropolitaanse recht, vermocht S. zijn uiteenzetting overzichtelijk te hou- | |
| |
den en tevens het essentiële mee te delen. Vanaf zijn inleiding betoogt S., en hij illustreert het door zijn verhandeling heen, dat Kongolees recht Belgisch recht is, daar beide uitgaan van dezelfde wetgever. Het Belgisch recht mag niet beschouwd worden als vreemd recht, dat enkel gelden zou inzover het de uitdrukking is van algemeen aanvaarde rechtsprincipes. Had de Kongolese rechtsleer deze stelling in het verleden beter voor ogen gehad, dan waren er heel wat vergissingen vermeden. Voor rechtsgeleerden, studenten en ambtenaren.
L. Braeckmans
| |
Arthus, André, Les mystères de la vie, expliqués aux enfants. Album illustré pour l'enfant par A. et J. Mercier. Livre pour les parents. - Editions Ouvrières, Parijs, 1959, 48 pp. (ieder), ing. Fr. Fr. 810.
Dit voorlichtingsboekje bevat een afzonderlijk deeltje voor de ouders, waarin eerst uiteengezet wordt, waarom, wanneer en hoe voor te lichten, en dan een commentaar gegeven wordt welke zij kunnen gebruiken wanneer zij hun kinderen het andere deeltje ter hand stellen. In dit tweede deeltje vinden de kinderen beneden de twaalf jaar een korte commentaar bij tekeningen en foto's, waaruit zij de grondgedachte over het leven leren. Het geheel is technisch knap gesteld door een arts-psycholoog. Ons komt het nochtans voor dat S. er niet in slaagt, te gelijkertijd met de uiteenzetting over het fysische, de verhevenheid van het mysterie van het leven te doen aanvoelen. Misschien komt dit wel doordat hij de godsdienst een te uiterlijke plaats toekent en doordat hij met opzet enkele minder gelukkige uitdrukkingen aanwendt.
L. Braeckmans
| |
Chéry, H.-Ch., L'offensive des sectes (Rencontres, 44). - Edit. du Cerf, Parijs, 1959, 528 pp., ing. Fr. Fr. 12.
Het boek van Chéry, waarvan thans reeds de derde druk verschijnt, is - voor Frankrijk althans - wel het beste documentatie- en voorlichtingsboek over de zich christelijk noemende sekten. De signalisatie-fiches, met meer algemene gegevens over de betrokken sekten, die de schrijver aan de behandeling van de specifiek-Franse toestanden laat voorafgaan, geven trouwens aan zijn boek ook een universeel-documentaire waarde, over de grenzen van Frankrijk heen. In deze nieuwe uitgave werden statistieken verbeterd en aangevuld, een aantal nieuwe gegevens (o.m. over ‘Le Christ de Montfavet’) ingelast en de bibliografie bijgewerkt. Speciaal bruikbaar is de toevoeging van een tabel met de rado- en TV-uitzendingen in de Franse taal, zowel van de katholieke en protestantse Kerken als van de voornaamste sekten.
L. Monden
| |
Aradi, Zsolt, Wunder, Visionen und Magie. - O. Müller-Verlag, Salzburg, 1959, 384 pp., geb. D.M. 15.70.
Het gebied van het paranormale en van het wonder oefent een grote aantrekkingskracht uit op onze tijdgenoten. Het is dan ook in de laatste jaren een welkom thema geworden voor de journalistiek. Welk een riskant thema het bovendien is, wordt door dit boek van de Hongaars-Amerikaanse journalist Zsolt Aradi maar al te duidelijk geïllustreerd. Beter dan het oorspronkelijke The Book of Miracles geeft de Duitse titel de juiste inhoud van het werk weer: het is een soort reportage over de wereld van het wonderbare, zowel het goddelijk gewerkte als het demonische en het natuurlijk-parapsychologische. De oningewijde lezer zal het als een roman verslinden. Het verstrekte feitenmateriaal is trouwens, op vele detailonnauwkeurigheden na, vrij trouw van de gebruikte bronnen overgenomen. Om echter die bronnen kritisch te schiften beschikte de auteur over te weinig vakkennis; ook de gebruikte documentatie is vrij ongelijk: terwijl sommige hoofdstukken ‘bij’ zijn, doen andere verouderd aan. Wat de wijsgerige, psychologische en vooral theologische achtergrond van de behandelde problemen betreft, schiet hij over heel de lijn tekort, zodat hij de lezer veel meer vragen dan oplossingen zal bijbrengen.
L. Monden
| |
Ringel, Erwin, Einführung in die Grundprobleme der Neurose. - Verlag Herder, Wien, 1959, 133 pp., S 32, D.M. 5.40.
Het wezen, de ontstaanswijze en de vormen van de neurose, mitsgaders de principiële lijnen van de psychotherapie worden door de auteur op een zeer heldere manier uiteengezet, terwijl speciaal rekening wordt gehouden met de gezichtshoek van de zielzorgers. Een afbakening van de psychotherapie tegenover het werkgebied van de zielzorger is in het laatste hoofdstuk duidelijk onder woorden gebracht. In grote trekken is het uitgangspunt van Ringel psychoanalytisch van allure. Hoewel hij nog andere dan alleen exogene
| |
| |
factoren in de genese van de neurose voor mogelijk houdt, worden de endogene momenten niet nader genoemd terwijl toch zelfs Freud zich ooit t.o.v Binswanger heeft uitgelaten als volgt: ‘Die Konstitution ist alles’. Afgezien van deze ene kanttekening, kan dit boekje ten zeerste aan een ieder worden aanbevolen ter oriëntering op dit moeilijke wetenschapsgebied. Een vertaling in het Nederlands zou ook stellig vruchten afwerpen.
J.J.C. Marlet
| |
Charles-Picard, Gilbert en Colette, Zo leefden de Carthagers. Vert. - Hollandia N.V., Baarn, 1960, 276 pp., f 9.50.
In de ‘Zo leefden....’-serie, die de geschiedenis en de levenswijze der oude volken beschrijft, verscheen dit werk van G. en C. Charles-Picard in Nederlandse vertaling. Men kan er ongeveer alles in vinden, wat de historiologie en de archeologie van deze Phenicische volksplanting, die door Rome meedogenloos werd vernietigd, zijn te weten gekomen. Carthago liet ons geen kunstwerken in beeld of geschrift na, zoals Athene, en het moet een uiterst moeizame studie geweest zijn om door middel van duizenden detailcitaten en -vondsten het oude Carthago voor de lezer op te roepen. De auteurs zijn daar echter in geslaagd en hebben een boeiend relaas over Carthago's wel en wee weten op te stellen. Onwillekeurig denkt de lezer, mét de auteurs, aan de klassieke roman over Carthago, Salammbô van Flaubert. Het tekent en pleit voor de schrijvers van het boek dat zij bekennen dat, hoewel de roman geen geschiedkundig handboek is, Flaubert toch wellicht iets van het wezen van Carthago heeft weten vast te leggen, dat de historicus ontgaan zal. Zo leefden de Carthagers zal iedereen boeien die belang stelt in geschiedenis.
P. van Alkemade
| |
Carré, O.P., A.M., Celibaat van de vrouw. Vert. Uitg. Sint-Willibrordus, Deurne. Voor België Overijse. 1959, 195 pp., f 6.50.
Pater Carré heeft in zijn boekje Le celibat est-il un échec? een aantal uitstekende beschouwingen en getuigenissen, grotendeels van vrouwen, gebundeld die het leven der ongehuwde vrouw behandelen. Het gaat over de ongehuwde vrouw nu, in deze tijd. De opstellen zijn geschreven met Franse geest en charme en bekoren zowel door vorm als inhoud. Het diepst graaft, dunkt mij, Joseph Folliet met ‘Celibaat en maatschappij’. Het is een boekje dat niet slechts door ongehuwde vrouwen zal gesavoureerd worden. Ieder die belang stelt in de huidige tijdsproblemen zal dit optimistische werkje met nut ter hand nemen.
J. van Heugten
| |
Corathiel, E.H.C., Oberammergau and its Passion Play. - Burns and Oates, London, 1960, 147 pp., illustr., 15 sh.
Dit interessante boek bevat alle informatie die men omtrent de passiespelen, de spelers en het dorpje zelf verlangt. Het bestrijkt vrij wel het gehele terrein, van het eerste ontstaan der spelen tot het laatste advies voor de toeschouwer van vandaag, te weten de thermosfles! Voor degenen die dit jaar de spelen bezoeken lijkt het een bijna onontbeerlijk boek, willen zij tenminste begrijpen en ondergaan datgene wat juist deze spelen reeds eeuwen lang iets unieks geeft.
W. Peters
| |
Aula-boeken, Het Spectrum.
Löwith, Karl, Wereldgeschiedenis wijsgerig en bijbels gezien. Vert.
Een merkwaardig boek, dat filosofische geesten zal boeien. Het bestrijdt de geschiedenis-filosofie van en sinds Hegel om, retrogressief, terug te keren tot de Bijbel, die, vijandig aan alle geschiedenis-filosofie, een bovennatuurlijk koninkrijk verkondigt. f 2.25.
| |
Prof. Dr. B.H. Slicher van Bath, De agrarische geschiedenis van West-Europa (500-1850).
Een interessante beschrijving van het vroeger bijzonder belangrijke agrarische leven vanaf het Romeinse rijk tot het begin der industrialisatie. f 3.50.
| |
W.H.J. Sprott, De mens in groepsverband. Vert.
Sociologie en psychologie hebben steeds meer oog gekregen voor het groepsleven der mensen. Dit boekje houdt zich bezig met dit groepsverband en analyseert het gedrag der mensen in verschillende groepsverhoudingen. f 1.90.
| |
Prof. Dr. C.F. Scheffer en Prof. Dr. M.J.H. Smeets, Geld en overheid.
Twee Tilburgse hoogleraren beschrijven hier op heldere wijze de kringloop van het geld in het economische leven en de invloed van de overheid op de geldcirculatie. f 1.90.
R.S.
| |
| |
| |
Tyrolia Verlag uitgaven.
Messner, Johannes, Das Wagnis des Christen. - Tyrolia-Verlag, Innsbruck, 159 pp., D.M. 5.80.
Dit boekje biedt een diepzinnige en indringende beschouwing over het lijden, het grote probleem der mensheid. Oorspronkelijk in het Engels geschreven, verschijnt het hier in een nieuwe en vermeerderde uitgave.
| |
Dander S.J., Franz, Kleine Marienkunde. - Tyrolia-Verlag, Innsbrück, 98 pp., D.M. 4.80.
Zoals de titel aangeeft, vindt men hier een eenvoudige, heldere uiteenzetting volgens het evangelie en de theologie van Maria's grootheid en heerlijkheid.
| |
Casper, Josef, Sekten Seher und Betrüger. - Tyrolia-Verlag, Innsbrück, 106 pp., D.M. 4.20.
Josef Casper heeft bijzonder studie gemaakt van het sektenwezen en geeft in dit werkje een kort overzicht over een aantal, meestal Amerikaanse, sekten.
| |
C.S. Lewis, The Four Loves. - Geoffrey Bles, London, 1960, 160 pp., 12 s. 6 d.
Opnieuw bewijst Dr. Lewis ons een goede dienst met een leerzaam en stimulerend boek. Ditmaal is het onderwerp verschillende soorten van liefde. Er is de laatste jaren veel geschreven over Eros en Agapè en de liefde die hiervoor, hierachter en ertussen ligt; menigmaal was het niet gemakkelijk het argument te volgen, vaker nog gebeurde het dat verwarring resulteerde voor de gewone lezer. Prof. Lewis wil deze gewone lezer helderheid bijbrengen in, belangstelling voor een ingewikkeld onderwerp, en neemt hem daartoe mee op zijn eigen ontdekkingsreis. Hij vermijdt vreemde woorden en vak-terminologie, blijft uit de buurt van philosophie en psychologie, maar laat de lezer zien wat er te observeren valt wanneer twee mensen zich tot elkander getrokken voelen. Hij bespreekt dan affectie, vriendschap, eros en caritas (hij vermijdt het woord agapè), daarbij voortdurend uitgaand van, of illustrerend door eenvoudige, iedere mens aansprekende voorbeelden. - Er is in dit boek een rijkdom aan christelijke wijsheid, die hetgeen we in vele andere boeken over de liefde in allerlei vormen tegen kwamen, verre overtreft, zowel in diepte als helderheid.
W. Peters
| |
Michael Armine, The Great Decision. - Heinemann, London, 1960, 252 pp., 18 sh.
Deze studie bedoelt ons te geven the secret history of the atomic bomb; en zij kwijt zich van deze taak op een wijze die boeit en ontstelt. Onder herhaaldelijke verwijzing naar aanhalingen uit officiële documenten worden we op de hoogte gebracht van de hoogst geheime voorbereidingen, de gesprekken, de beslissingen, de bezorgdheid, zelfs de spionage, die alle deel uitmaken van de geheime geschiedenis van de atoombommen die boven Japan werden afgeworpen. De geweldige activiteit op natuur-wetenschappelijk, politiek en militair terrein wordt gedetailleerd weergegeven. - De studie verstrekt echter veel meer dan een serie verantwoorde gegevens met betrekking tot de geschiedenis van de bom. Schr. is een boeiend verteller, en een knap instructeur; daarbij heeft hij duidelijk zijn eigen standpunt in deze zaak, hetgeen zijn schrijven een bewogenheid geeft die juist, dank zij het sobere en niet-opdringerige karakter ervan, de lezer onherroepelijk betrekt bij de tragiek en het probleem van deze eerste bom. Schr. geeft een sterk, maar ook erg triest verhaal, dat des te geloofwaardiger is daar het ieder spoor van sensatie mist.
W. Peters
| |
L'Abbé Jules Monchanin (Eglise Vivante). - Casterman, Doornik, 1960, 200 pp., 3 pl., ing. F. 75.
Dit boek bestaat uit drie delen: een beknopte biografie door E. Duperray, een reeks getuigenissen van vrienden en bewonderaars, en negen korte teksten van Abbé Monchanin zelf. Het geheel is meer een huldeblijk aan een groot man dan een grondige studie van zijn gedachten en zijn methode.
F. De Graeve
| |
Burland, C.A., Man and Art. - The Studio Publications, London, 1959, 39 pp., 96 pl., 22,5 × 29 cm geb. 35 s.
Man and Art van C.A. Burland wil de eenheid aantonen van de veelvuldige kunstuitingen die de menselijke geschiedenis over de wereld heeft gekend. Door de uiterlijke stijlverschillen heen geeft het kunstwerk uiting aan wezenlijke menselijke houdingen die in alle kunststijlen en op alle kunstniveaus steeds dezelfde blijven en die men archetypen zou kunnen noemen. Rijk geïllustreerd.
G. Bekaert
|
|