| |
Boekbespreking
Godsdienst
Liturgisch Woordenboek, onder Redactie van L. Brinkhoff O.F.M., G. Laudy Ord. Praem., A. Verheul O.S.B., Th. Vismans O.P. Aflevering 1: A capella-Brevier. - Romen en Zn., Roermond, 1958, 17 × 25, VII-320 kol., f 9.75. Aflevering 2: Brevier-Durandus. - Romen en Zn., Roermond, 1959, kol. 321-640, f 9.75.
Wat op het gebied van Bijbel en dogma reeds is verwerkelijkt, gaat nu ook in vervulling t.a.v. de liturgie. De steeds groeiende belangstelling voor Schrift en Overlevering vroeg om een aan de huidige tijd aangepaste bezinning. Vanuit deze behoefte ontstonden het Bijbels en Theologisch Woordenboek. De bedoeling van het Liturgisch Woordenboek wordt door de redactie als volgt gezien: ‘Evenals het Bijbels- en Theologisch Woordenboek is het Liturgisch Woordenboek bedoeld voor de zielzorger en de intellectuele leek, die zich op de hoogte willen stellen van de huidige stand van de kerkelijke wetenschappen. Daarnaast en daarenboven wil het Liturgisch Woordenboek direct pastoreel zijn in die zin dat het de lezer wil brengen tot een persoonlijke beleving van de liturgie’ (p. VII). Daarom een bijzondere nadruk op geest, spiritualiteit en theologie van de liturgie. Archeologisme en esthetisme zal men tevergeefs zoeken, zo maant de redactie. Hieruit wordt wel duidelijk dat het Woordenboek een belangrijke dienst bewijst aan de liturgische beweging, die immers niet een hobby is van enkele enthousiasten, maar volgens het woord van Pius XII een teken van Gods werkende Voorzienigheid over de Kerk. De redactie van het werk is toevertrouwd aan het Genootschap voor Liturgiestudie, een groep van Nederlandse en Vlaamse liturgisten. Een groot aantal medewerkers, waaronder meerdere buitenlandse geleerden met wereldnaam, staat in voor de degelijkheid van het gebodene. De twee verschenen afleveringen beantwoorden aan de gestelde verwachtingen. Een enkele greep uit de voornaamste artikelen: Absolutie, Advent, Afrikaanse liturgie, Altaar, Ambrosiaanse en Anglikaanse liturgie, Basiliek, Bisschop, Boeken, Brevier, Consecratie, Doopsel. Daarnaast moeten met ere worden vermeld de vele kleinere artikelen die ofschoon bescheiden van omvang, een werk als dit zijn volle waarde geven. Het is natuurlijk onvermijdelijk dat bij een zo groot aantal
auteurs de dosering tussen historische en theologische informatie niet steeds gelijk is. Na lezing van de voornaamste artikelen zal men instemmen met het oordeel van het toonaangevend Belgisch tijdschrift Les questions liturgiques et paroissiales: ‘Te oordelen naar de eerste aflevering moet men zeggen dat de kwaliteit van het werk ver uitsteekt boven soortgelijke woordenboeken’. Van Duitse zijde is volgende opmerking: ‘Het werk doet de eigenlijke bedoeling van de liturgische beweging zeer duidelijk naar voren komen, doordat het n.l. de geest die achter de geschiedenis der liturgie staat, weet te vatten, en deze zodoende dienstbaar maakt voor een liturgi- | |
| |
sche vroomheid’. Beide recensies prijzen de met grote zorg samengestelde literatuuropgaven, en wij sluiten ons daarbij aan. Beide afleveringen hebben meerdere pagina's met foto's. De tekeningen tussen de tekst lijken ons te cerebraal. We zien met spanning de komende afleveringen tegemoet!
J. Mulders
| |
Widdershoven, O.S.B., J., Het Hooglied. - Uitg. St.-Paulusabdij, Oosterhout, 126 pp., 13 × 19 cm.
Het Hooglied, dat men volgens St.-Hieronymus' raad van alle geopenbaarde geschriften het laatst zou moeten doornemen, geeft onder de vorm van twee verloofde jongelui wel de allegorische voorstelling van de verhouding van God tot zijn uitverkoren volk Israël, mede als voorafbeelding van de verhouding van Christus tot zijn Kerk. Bij de allegorie nu dient men zich tot de hoofdzaken te beperken. Ze eist noch vraagt een toepassing tot in de kleine bijzonderheden. In dit werk past de schrijver de verhouding van de bruigom tot de bruid toe op de verhouding tussen Christus en de minnende ziel. Volgens deze sensus accommodatus wordt hier het gehele canticum tot in bijzonderheden geparafraseerd. Dit lijkt een ietwat precaire onderneming. Door met wijze takt tal van teksten van het nieuwe Testament in het betoog te betrekken is het resultaat van deze uit- en inlegkunde doorgaans toch bevredigend, ja dikwijls zeer goed geslaagd. Soms treft men wel wat overdreven uitdrukkingen aan (b.v. blz. 40, 41, 63, 80, 83, 98, 106, 111, 117, 118, 123). Daarom het volgend advies: De lezer neme op zijn tijd een korrel ‘zout voor jong en oud’ bij zoveel zoetigheid.
P. Ploumen
| |
De ziel der volkeren. - De Vroente, Kasterlee, 1959, 230 pp., ing. Fr. 95, geb. Fr. 120.
Tijdens de wereldtentoonstelling van Brussel 1958 werd in het Civitas Dei-paviljoen een wereldcongres georganiseerd over het universele christelijke humanisme. De toen gehouden referaten worden hier gebundeld uitgegeven. Na een inleiding van Mgr. Suenens bieden negen vooraanstaande auteurs in afzonderlijke bijdragen een kijk in de ziel van hun wereldgebied. Doordat het dieper inzicht brengt in vreemde, maar rijke cultuurgebieden, is dit verzamelwerk een echte ontmoeting met anderen, die broeders zijn in de mensheid. De lezing ervan zal de katholieken ‘katholieker’ maken.
J. Kerkhofs
| |
Vossole, M. Van, Bidden met Koning David. - De Vroente, Kasterlee, 1959, 48 pp., ingen. Fr. 25.
Een reeks psalmen en kerkelijke hymnen werden metrisch in het Nederlands omgezet. Nu men in de H. Mis en andere kerkelijke diensten meer en meer gebruik maakt van psalmzangen in de volkstaal, zijn dergelijke uitgaven zeer kostbaar. Maar dan moet er ook gestreefd worden naar trefzekere zegging en ritmische vastheid. Wat bij van Vossole wel eens te wensen overlaat. Zinnen als ‘De Heer is mijn herder, er hapert mij niets’ (Ps. 22), ‘Indien de Heer het huis niet bouwt, bouwen vergeefs de knechts’ (Ps. 126), of in het Magnificat, de weergave van ‘Ancilla’ door ‘dienstmeid’, kunnen zeker verbeterd worden, op grond vooral van een sterke bijbelcultuur en bijbeltheologie.
J. Du Bois
| |
Nieuwe tijden nieuwe wegen. Moderne uitingen van katholieke geloofsbelevingen. Samengesteld door Hans van Leiden. - Uitg. De Toorts, Haarlem, 136 pp., f 7.50.
Meer dan vijftig schrijvers en schrijfsters vertellen in dit boek over allerlei nieuwe verschijnselen, werkzaamheden, stichtingen, apostolaten, bewegingen etc., die de laatste tijd op katholiek terrein te voorschijn zijn getreden. Het boekje is rijk geillustreerd en kostbaar uitgegeven. In de inhoudsopgave der behandelde stoffen is bijna het gehele alfabet - en vele letters frequent - vertegenwoordigd, te beginnen met ‘Abdij en Maatschappij’ tot en met (de bond) ‘Zonder Naam’.
P.v.A.
| |
Sion, Victor, In de stroming van de liefde. 2de dr. (Oasen-reeks). - Heideland, Hasselt, 1959, 208 pp., geb.
Het eerste deel van deze verhandeling beschrijft de geestelijke ontwikkeling van Theresia: wij zien haar in de nederige omstandigheden van de Carmel te Lisieux haar ‘kleine weg’ vinden. In een tweede deel wordt aangetoond hoe consequent Theresia deze leer aan de anderen doorgeeft: in brieven, in gesprekken met haar novicen en mede-zusters, tenslotte in de autobiografie. Bijzonder juist toont S. aan hoe het gehele onderricht der heilige op een zeer concrete beleving der drie goddelijke deugden aanstuurt. Dit werk, dat we onder de degelijke en goede studies van Theresia's leven en leer rangschikken, beleeft in de Oasen-reeks reeds zijn tweede druk.
G. Achten
| |
| |
| |
Rahner, K., Noodzaak en zegen van het gebed. Sprekend tot de zwijgende, vert. L. Van Waele. - De Vroente, Kasterlee, 1959, 148 pp., Fr. 80 en 60.
Al de klassieke gegevens van de geestelijke leer over het gebedsleven vindt men in het boek van Rahner terug. Het eigene en nieuwe van zijn werk is, dat hij dit wezenlijke weet uit te drukken in de categorieën van de meest actuele existentie-beleving. Voortdurend voelt men op de achtergrond van zijn beschouwingen de filosofie van Geist in der Welt aanwezig, maar dan in dienst gesteld van een zeldzaan authentieke religieuze bewogenheid. De gebeden van Worte ins Schweigen die op overtuigende wijze in gebedsvorm illustreren wat Von Not und Segen des Gebetes in theoretische vorm voorhoudt, zullen door ontelbaren aangevoeld en nagebeden worden als de diepste kreet naar God van hun eigen existentie. Twee hoogtepunten in de religieuze literatuur van onze tijd worden aldus in een goede, maar door te veel zetfouten ontsierde vertaling ter beschikking van het Nederlandslezend publiek gesteld.
L. Monden
| |
Schneider, R., Der Tod des Mächtigen. Das Kreuz in der Zeit. - Herder, Freiburg, 1959, 56-96 pp., geb. D.M. 3,80 en 5,80.
Het schijnt een voorrecht te zijn van grote schrijvers om in al hun werken eenzelfde fundamenteel thema te behandelen zonder daarom in eentonigheid te vervallen. Bij Schneider is dit des te meer waar door de poëtische kracht van zijn taal en de persoonlijkheid van zijn stijl. In Der Tod des Mächtigen confronteert hij de Franse koning Lodewijk XI, gewetenloos politicus, met Francesco de Paola, de Italiaanse heilige uit de 14e eeuw. Nacht en duisternis der boosheid worden overwonnen door het geduld en de toewijding van de heilige. Zonder te vervallen in de naïviteit van hele happy endings of in de onaanvaardbare dei ex machina van vrome verhaaltjes weet Schneider de oplossing van dit conflict psychologisch en vooral bovennatuurlijk te doorleven. Ten getuige hiervan een uitspraak van de heilige: ‘Van de angst kan ik uw ziel niet bevrijden. Ik kan ze alleen maar door de angst heen voeren’. De actualiteit van het probleem - de novelle werd in 1942 geschreven - zal ieder aandachtig lezer wel duidelijk zijn. In Das Kreuz in der Zeit - eveneens van 1942 - zocht Schneider niet naar een literaire inkleding. De klassieke indeling in veertien kruiswegstaties en de zeven kruiswoorden van de Heer Jesus kan zelfs ietwat stroef schijnen op het eerste gezicht. Nochtans is de meditatieve rijkdom zo overweldigend dat, wat menselijk gezien op pessimisme gaat lijken, toch een diep christelijk optimisme openbaart: verlossing door lijden! Maar dan een lijden dat persoonlijk geassumeerd wordt als ‘mijn kruis’. Geestelijken en leken, die openstaan voor deze rijkdom, zullen het niet bij één enkele lezing van deze werkjes laten.
M. De Wachter
| |
Vaux, O.P., R. de, Hoe het oude Israël leefde I. Vertaald. - Romen & Zonen, Roermond, 1960, 411 pp., f 13.25 en f 15.
Pater Luc. Grollenberg heeft dit voortreffelijke werk van zijn confrater, directeur van de Bijbelschool der Dominicanen te Jeruzalem, met zorg vertaald. Het behandelt de instellingen van het oude Israël en zegt daar ongeveer alles over wat we daarover weten. Sinds de veelvoudige onderzoekingen in het Midden-Oosten en de diepgaande Bijbelstudie heeft zich dit weten aanmerkelijk uitgebreid. Pater de Vaux is een te conscientieus geleerde om zich met gissingen of veronderstellingen tevreden te stellen; wat hij beweert, bewijst hij ook uit Bijbelplaatsen of uit verwante getuigenissen. Het boek verraadt een verbluffende vakkennis en biedt de Bijbellezer een rijke achtergrond, zodat de Bijbel een zeker reliëf krijgt en alles in zuiverder verhoudingen te staan komt. Het is een soort sociologie van het Joodse volk, die natuurlijk bij gebrek aan overvloedige gegevens allerminst volledig is, doch ongeveer beschrijft, ‘hoe het oude Israël leefde’. Ontwikkelde lezers zal dit belangrijke boek zeer welkom zijn.
P. van Alkemade
| |
Journet, Ch., Entretiens sur la grâce. - Desclée de Brouwer, Brugge, 1959, 216 pp., ing. Fr. 69.
In acht catechetische conferenties wordt hier de genadeleer behandeld. Het werk bevat twee onderscheiden delen, met als titels: l'essence de la grâce en les états existentiels de la grâce. Het tweede, naar ons oordeel, waardevolste en origineelste deel van het boek, zal de moderne christen het meest aanspreken. Het beschouwt de genade in de ontwikkeling zelf van de heilsgeschiedenis, waarin vijf verschillende etappes (états existentiels), worden onderscheiden, waaraan telkens een bijzondere goddelijke genade beantwoordt: de paradijs-toestand van de eerste mens;
| |
| |
het Oud-Testament als de verwachting van Gods Belofte na de zondeval (grâce par anticipation); Christus en de Kerk; de huidige mensheid buiten de Kerk (grâce de suppléance); de staat van zaligheid in de hemel. Deze dynamische en personalistische methode biedt bij de ontwikkeling van de genadeleer het grote voordeel, dat zij niet enkel de inhoud, maar ook de beweging zelf van de H. Schrift ondervangt.
G. Achten
| |
Bamm, Peter, Welten des Glaubens. - Knaur Verlag, München, 1959, 368 pp., 365 pl., 18 klpl., geb. D.M. 24.50.
Men kent van Peter Bamm de werken waarin hij, als het ware een moderne fotoreporter, verslag geeft van de eerste tijden van onze westerse cultuur, en dit met een bijzondere interesse voor het ontstaan van het christendom. Zijn nieuwste boek geeft een knappe samenvatting van de geschiedenis van het christendom tot aan het begin van de Middeleeuwen. Zoals bij een fotoreportage krijgt hier ook het beeld een essentiële rol toebedeeld. Haast zonder overgang, ook in de opmaak van het boek, gebruikt de auteur tekst en illustratie (als wij dit nog zo mogen noemen) om ons zijn enthousiaste ontdekkingen uit alle domeinen van het menselijke weten met een merkwaardige zin voor synthese mee te delen. Wij kunnen onze waardering voor dit boek best uitdrukken in de wens dat het ook gauw bij ons moge verschijnen.
S. Heester
| |
Bechard, S.J., Henri, The Visions of Bernard de Hoyos S.J. - The Vantage Press, New York, Washington, Hollywood, 1959, 176 pp., $3.90.
Het boek van pater Béchard is bij ons weten de enige meer recente biografie van Bernard de Hoyos, die in een voor veel Nederlanders toegankelijke taal is geschreven. B.d.H. is een minder bekende mysticus uit de Sociëteit van Jesus. In korte fris geschreven hoofdstukjes verhaalt de Frans Canadese auteur ons de jeugdjaren van Bernard en zijn leven in de Sociëteit, waar hij van zijn noviciaat af met vele mystieke genaden werd begunstigd. Zijn mystiek culmineerde in het zgn. ‘geestelijk huwelijk’ met Christus en een speciale opdracht de H. Hart-devotie te verspreiden. Bernard, die ongeveer een halve eeuw na Margaretha Maria en Claudius de la Colombière leefde, is inderdaad degene geweest, die deze godsvrucht in Spanje introduceerde. Voor zijn boek maakte pater Béchard ruim gebruik van de eigen aantekeningen van B.d.H., die vaak uitvoerig worden aangehaald. Vele platen helpen ons om het milieu en de uiterlijke levenssfeer van Bernard te leren kennen en een lijstje met verklaring van de meest voorkomende mystieke termen zal velen dienstig zijn om in zijn geest door te dringen. Van de beide afbeeldingen van B.d.H. bevalt ons de oude gravure het beste. Moge dit mooie boek niet enkel in Noord-Amerika worden gelezen maar ook op het vasteland van Europa.
C. Sträter
| |
Daniel-Rops, Henri, The heroes of God. - The World's Work, Kingswood, Surrey, 1959, 225 pp., index, 21 s. net.
Uit de hem zo welbekende kerkgeschiedenis heeft Daniel-Rops elf figuren gelicht, die hem om hun apostolische durf ongetwijfeld geboeid hebben. Behalve bekende heiligen als Paulus en Franciscus Xaverius beschrijft de auteur ook meer onbekende werkers als Junipero Serra, Pater Nussbaum en Moeder Jahouvey. De verhalen zijn levendig en de vertaling leest prettig, maar verder kunnen we de Amerikaans-Engelse uitgave van dit boek niet bewonderen. Het wil ons voorkomen dat noch het gebruikte lettertype, noch de drukke omslag en de ietwat onbenullige tekeningetjes de naam van de schrijver voldoende recht doen wedervaren.
E. Bolsius
| |
Gebedsoproepen voor aktieve deelname aan de mis. - Liturgisch Centrum Keizersberg, Leuven, 1959, 294 pp., ing. Fr. 110.
Een vrije bewerking voor de Vlaamse bisdommen van Invitatoires. Pour commenter la messe, uitgegeven te Parijs door het Centre de Pastorale Liturgique. Voor elke zon- en feestdag korte inleidingen bij de voornaamste momenten van de mis, meestal eenvoudige parafrasen van het Latijnse liturgische gebed. Of deze teksten begrijpelijk genoeg zijn voor mensen die met de liturgische uitdrukkingswijze niet vertrouwd zijn, zal het gebruik in de parochies moeten uitwijzen. Een algemene inleiding zet uiteen hoe men de deelneming der gelovigen kan verlevendigen. We geven toe, dat tot nog toe in de gebruikelijke miscommentaren te veel het leeraspect werd onderlijnd, te weinig het lyrisch en feestelijk karakter van het eigen der mis. Toch menen we dat ook een regelmatig terugkeren tot de kern van het misgebeuren, tot de diepere zin van het misoffer, dringend nodig blijft. Bovendien kan de
| |
| |
lyrisch-feestelijke stemming alleen opgebouwd worden met een symboliek die bij de mensen nog een diepe resonantie heeft. Hoe dan ook, dit boek biedt een degelijk uitgangspunt; door samenwerking van liturgisten, catecheten, priesters uit de zielzorg en gelovigen kan het een bruikbaar instrument worden voor de gemeenschappelijk beleefde H. Mis.
J. Verbeke
| |
Cerfaux, L., De zendingsrede in het Evangelie van Mattheus, vert. F. Hofmans. - Desclée et Cie, Doornik, 1959, 158 pp.
Mt. 10 biedt stof voor 17 korte meditaties, verdeeld in twee ongeveer gelijke helften: de Zending en de Beloften. Mgr. Cerfaux laat alle wetenschap achterwege en bemediteert in zeer gewone woorden en onopgesmukte stijl het ‘apostolaat’. Hoe wij ons de juiste apostolaatshouding, eerder dan apostolaatstechniek, kunnen eigen maken toont S. daarenboven aan talrijke voorbeelden van heiligen: Franciscus van Assisi, Benedictus Labre en de Pastoor van Ars. De vertaling is correct.
J. Lambrecht
| |
Kirchgaessner, A., Geistliches Wörterbüchlein. - J. Knecht, Frankfurt/M., 1958, 136 pp., geb. D.M. 6.80.
Op zijn gewone kernachtige wijze behandelt de auteur enkele wezenlijke begrippen uit ons geloof. De bovennatuurlijke werkelijkheid verkrijgt hier een nieuwe frisheid omdat ze tot ons komt in de taal van onze tijd en ons wordt voorgesteld door iemand die de noden van de mensen kent. Opnieuw leren wij dieper beseffen wat het b.v. betekent te luisteren naar het ‘Evangelie’, welke de inhoud is van woorden als ‘danken’, ‘genade’, ‘heiligheid’, ‘boete’.... Dit Geestelijk woordenboekje weze voor velen een hulp tot bezinning en diepere geloofsbeleving.
A. Geerardijn
| |
Leclercq, J., Mère de notre joie. - Casterman, Doornik, 1959, 112 pp., ing. Fr. 48.
Dit Maria-boekje kunnen wij als een gebaar van piëteit vanwege de prominente auteur appreciëren, maar de inhoud ervan brengt ons in verlegenheid. Wij betwijfelen of deze een uitgave wettigde. Vooral niet nu in de Kerk de dringende behoefte gevoeld wordt om de devotie tot Maria op een meer bijbelse en theologische grondslag te funderen.
G. Achten
| |
Literatuur
Linden, Catharina van der, De maand mij, gedichten. - N.V. Em. Querido's uitg., Amsterdam, 1959, 61 pp., geb. f 4.90.
Het gaat mij maar moeilijk af enige sympathie te koesteren voor deze poëzie. Hier wordt me te nadrukkelijk een belangrijk dichterschap beoogd, er is teveel pose in deze gedichten en te weinig onbetwistbare inspiratie. Bijna aanstellerige woorden als weerhaakhorzel, rilvis, aaivorm, aanvleug, weetoog; opdringerig-bedachte regels als ‘twee steenromp en de vogelkop genadig’. Vruchtbaarheid, aarde, groei en kiemkracht schijnen haar te ontroeren. Zij kent de drang tot leven en mens worden; maar heeft in deze bundel te weinig weet van de stilte en van het woord dat aan zichzelf afsterven moet om sprekend te worden. Hardnekkig, hardvochtig soms is zij op jacht naar het woord, erop belust het te betrappen en te bemeesteren: ‘ik half ontwakend / als een dier mijn klauw sla / in het snel ontwaarde / prooigeworden woord’. De dichteres moge zich ten spoedigste herbezinnen op haar verantwoordelijkheid en op de zuiverheid van haar dichterlijke intenties, alvorens een volgende bundel te publiceren.
Huub Oosterhuis
| |
Vriesland, Victor E. van, Tegengif, gedichten. - N.V. Em. Querido's uitg., Amsterdam, 1959, 63 pp., ingen. f 4.90.
Poëzie een tegengif. Tegen de dood, die ziekte in het bloed? Tegen de jaren? Poëzie een poging de klok terug te zetten naar die dagen van ‘volheid en felheid, droefenis en feest’? De dichter is er zich maar al te goed van bewust, dat hij zich niet meer tot dat leven kan keren. (Maar tot welk leven dan wel?) Hij moet het zware lot verwerken, van verre te moeten terugzien op wat onwerkelijk geweest is; hij doet krampachtige pogingen, soms, om er mee af te rekenen; maar hij vindt rust noch duur: ‘Zie mij; vermoeid, / Weifelend, twijfelend, niets / Geloovend en vol verdriet. / Zoo geschokt en ten doode bedroefd’. Deze poëzie belijdt eigenlijk de vergeefsheid van alle poëzie, de ontoereikendheid van droom en woord; de zwaarte van het verstenende bestaan en de angst van de verouderde mens. Zij verdient eerbied, waar zij niet door diepte en oorspronkelijkheid van visie, noch door rijkdom van taal en beeldkracht vermag te ontroeren.
Huub Oosterhuis
| |
| |
| |
Kemp, Pierre, Emeritaat, gedichten. - Uitg. A.M. Stols, 's-Gravenhage, 1959, 60 pp., geb. f 4.90.
Er is niemand in heel onze bewogen, vermoeiende en dierbare moderne literatuur, die zo geestig en origineel uit zijn ogen kijkt als Pierre Kemp. Hij klimt, rent, wandelt en vliegt (genoegelijk of melancholisch) de wereld rond om al het mogelijke en onmogelijke van alle kanten te bekijken en te betasten. In iedere boom, in iedere zon en overal vangt hij een gedicht, zoals hij dat zelf noemt. D.w.z. altijd herkent hij, in duizend nuances, precies datgene wat bij hem past, wat hem verliefd en verrukkelijk maakt, hoe oud hij ook is. ‘Of ik pilaren doen ruisen kon / stap ik over de zee naar de zon’. Zijn strict eigen zeggingskracht en vormvermogen bleef met de jaren wonderlijk zichzelf gelijk: vitaal, slordig, overvloedig. Aan sommige van zijn laatste verzen vermoedt men wel, dat het hem enige moeite gaat kosten jeugdig te zijn; een zekere traagheid en overbodigheid in zijn woordkeus wijst op een minderend gezichtsvermogen. Enkele zwakke gedichten zijn onmiskenbaar aanwezig. Niettemin getuigt de bundel ‘Emeritaat’ voor zijn grandioze levenskracht en zijn bijzonder dichterschap.
Huub Oosterhuis
| |
Zwolse Drukken en Herdrukken. Het spel van de vijf vroede ende van de vijf dwaeze maegden. Opnieuw uitgegeven, ingeleid en toegelicht door Marcel Hoebeke. - W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle, 1959, 155 pp.
Onder de middeleeuwse spelen neemt het spel der vijf wijze en vijf dwaze maagden een bijzondere plaats in. Weinig middeleeuwse spelen toch zijn zo levend, zo rijk aan dramatiek als dit spel. De optredende figuren zijn allesbehalve levenloze allegorieën; integendeel, sterk geïndividualiseerd als ze zijn, hebben de dramatis personae een zeer verschillend karakter; scherp onderscheiden en vol leven. Het toneelstuk heeft vele goede eigenschappen; het is uitstekend gebouwd als een spel van parallellen en tegenstellingen met een vaak pittige en bewogen dialoog. Het is dan ook een goede gedachte geweest dit spel ‘op een nieuw’ uit te geven. Voor de heer Hoebeke, die de verzorging hiervan op zich had genomen, is dit zeker geen lichte taak geweest; met name het hoofdstuk ‘Tekst’ moet de inleider heel wat zorg en studie gekost hebben. Met uiterste zorgvuldigheid, voorzichtigheid en voelbare interesse heeft Hoebeke zijn arbeid verricht. Een gedegen en allerminst droge inleiding en toelichting is het resultaat geworden. Een zeer gewaardeerde utgave waarvoor de bewerker een welverdiend woord van lof ten volle toekomt.
Joh. Heesterbeek
| |
Brandt, Willem, De achterkant van de maan, gedichten. - N.V. Em. Querido's uitg., Amsterdam, 1959, 46 pp., ingen. f 4.90.
Heen en weer gedreven tussen twee vaderlanden, tussen Oost en West, Indonesië en Holland, en van beide onherroepelijk vervreemd, zoekt de dichter een uitweg in het onmogelijke, de nog onbewoonbare ruimte. Nieuw land wil hij, onherbergzaam land desnoods, ‘het achterwoestland van de maan’ - ‘het land van wij kennnen nog niet’. Nog altijd reist hij zijn heimwee achterna, die ‘pijn om een ander rijk’, maar onvervuld blijft hij, ‘in het regenverdriet van alleen’. - Bezield weliswaar door het verlangen naar poëzie als zijn wellicht enig bestaanbare vaderland, gelukt het hem zelden een overtuigend gedicht te schrijven. Zijn onrustige geest drukt zich uit in vrij starre verzen, die ruimte noch vaart suggereren. Een oprechte, maar weinig fascinerende bundel.
Huub Oosterhuis
| |
Mesotten, Bart, Poëzie ter lange omvaart. - Nederlandse Boekhandel, Antwerpen, 1959, 148 pp.
‘Een bloemlezing uit de poëzie van vreemde volkeren’ luidt de ondertitel van dit werkje. Gerangschikt naar themata, openbaren deze verzen de eigen levenshouding, natuuraanvoelen en ervaring van primitieve (Afrikaanse stammen, Indianen en Eskimo's) en rijk-ontwikkelde culturen (Japan, China, India). Ook uit de vroege historie werd geput (Gilgamesj-epos, Ramajana, Oud-Egypte). De bindtekst is voor middelbaar onderwijs bestemd.
J. Du Bois
| |
Becher, S J., H., Liebe und Ehe in der modernen Literatur. - J. Knecht, Frankfurt/M., 1959, 64 pp., geb. D.M. 4.80.
De opvatting die de moderne mens heeft over liefde en echtgemeenschap, is net vrij van troeblerende problematiek. In een fijnzinnig en bedachtzaam essay is H.B. nagegaan hoe zich deze problematiek in de romanltieratuur weerspiegelt. Tevens heeft hij zich afgevraagd wat er aan ten grondslag ligt. Zijn speurtocht vangt aan bij Goethe. Reeds in Goethes Wahlwan-
| |
| |
derschaften wordt de liefde enkel nog beleefd als een natuurkracht waarmede de mens zich a.h.w. vereenzelvigd ziet, en die voor geen hogere motivering meer vatbaar is. Al verliest in deze opvatting elke sensibele ontzegging in functie van de liefde zelf, nog niet ipso facto alle zin en betekenis, toch wordt zij reeds essentieel ervaren als een verkleining en verarming der persoonlijkheid. De idee dat de beheersing van natuurlijke neigingen een vorm van hogere vervulling kon wezen, was in ieder geval bij Goethe reeds totaal verbleekt. Tot grote schade trouwens van de authentieke menselijke vrijheid, die ten slotte enkel nog gewaardeerd werd als een ‘Bejahung der Natur und ihrer liebenden Anziehungskraft’, en van de liefde zelf, die niet langer meer uit de authentieke vrijheid van de beminnende geboren werd. Nu is het natuurlijk niet zó dat deze opvatting der liefde in elke moderne roman ongeconditioneerd gehuldigd wordt. Wel is zij steeds enigermate aanwezig. Vaak als een ‘zerstörende’ ervaring die in een heimwee naar echte liefde aan zichzelf tracht te ontkomen - al blijft dit heimwee meestal onmachtig, ófwel omdat de gehechtheid aan de autonomie van het eigen ‘ik’ reeds ongeneeslijk is geworden, ofwel omdat het geloof aan een laatste goddelijke grond der liefde verloren is gegaan of vervalst werd (Max Frisch, Robert Musil, R.M. Rilke). Eenzelfde liefdesproblematiek beheerst eveneens de christelijke en katholieke roman. Als typische gevallen analyseert H.B. het werk van Luise Rinser en dat van
Stanislas D'Otremont, en toont aan hoe zich bij hen deze problematiek ontwikkelt tot de herontdekking, dat de ware essentie der menselijke liefde ligt in de ‘hingebende Tat’ en niet in subjecteve gewaarwordingen en gevoelens: ‘Was aus der Verlorenheit einer gottlosen Welt erahnt wird, entfalten die christlichen Dichter in ihren Gestalten’
L. Vander Kerken
| |
Schneider, Reinh., Der ferne König. - Herder, Freiburg, 1959, 297 pp.
Deze posthume verzameling bevat onuitgegeven korte verhalen van Schneider. De meeste zijn ontstaan in de dertiger jaren, toen S. aan zijn geschiedenis over de Hohenzollerns werkte. Het verhaal over Galilei is hij tot zijn laatste levensdagen blijven bewerken, omdat S. droomde van een drama over deze waarheidszoeker. Wellicht verklaart dit de uitzonderlijk verzorgde dialoog in dit kort verhaal. Alle verhalen wijzen op een intieme vertrouwdheid met het verleden: heersers en verdrukten, mensen vol haat tegen mensen vol liefde, schuldigen en onschuldigen, kortom de grote typen van onze samenleving bewegen zich hier in een levendig schouwspel. Weliswaar drukt het stempel van tragiek en levensernst ook op dit werk, maar de hoop op een betere wereld doorstraalt alle ellende. Schneider verdient in ons Nederlands gebied steeds meer belangstelling.
M. De Wachter
| |
Borchardt, Rudolf, Prosa I. Herausgeg. v. Maria Luise Borchardt. - Ernst Klett Verlag, Stuttgart, (1957), 538 pp., geb. D.M. 28.50.
37 essays en artikelen, zich uitstrekkend over een periode van meer dan 30 jaar, een keuze uit het beste van de ‘publicist’ Borchardt, zoals hij zichzelf noemde. Diagnotiserende arts, pedagoog, wegwijzer en criticus, was deze ‘publicist’ echter ook een geleerde met een encyclopedische en toch accurate internationale belezenheid en kennis, op een degelijk klassiek fundament. Bovendien drukt hij zich uit in een heldere, levende stijl; soms te weinig geconcentreerd. Dank zij dergelijke figuren kan ook in Duitsland de kritiek de plaats in het cultuurleven innemen, die zij in landen als Frankrijk bezet: zij is niet alleen een eigen genre, maar het laboratorium der cultuurwaarden.
A. Deblaere
| |
Guardini, R., Landschaft und Ewigkeit (Guardini-Dante-Studien, 2). - Kösel-Verlag, München, 1958, 255 pp., geb. D.M. 14.80.
Na Guardini's Engel in Dantes Göttlicher Komödie zag men uit naar zijn volgende Dante-studies. Een reeks essays, verschenen tussen 1931 en 1956, zijn hier samengebundeld. Zoals hij het voor Hölderlin en Rilke heeft gedaan, neemt G. de Dantestudie op, waar de literatuurstudie eindigt: weinigen wagen het dan, haar werk voort te zetten, om tot de eigenlijke schouwing en geesteswereld van de dichter door te dringen. G. durft het en kan het. Hoewel geen ontspanningslectuur, treft zijn uiteenzetting telkens door penetratie, en door een speciale zin voor de ontologische dimensies van een dichterlijke sfeer.
A. Deblaere
| |
Potter, G.R., Macaulay. Writers and their work no. 116. - Longmans, Green Co., London, 1959, 46 pp. Bibl. 2/6 s.
Bij de herdenking van Macaulay's dood, honderd jaar geleden, verscheen deze be- | |
| |
knopte, doch uitstekende inleiding, waarin de figuur van de Britse historicus met al zijn deugden en fouten ons levendig voor ogen wordt gesteld. Ook zijn geschriften worden met juiste kritiek beoordeeld.
E. Bolsius
| |
Britting, Georg, Gedichte. Bd. I, 219 pp., geb. D.M. 22. -; Bd. II, 230 pp., geb. D.M. 22. -. - Nymphenburger Verlagshandlung, München, 1957.
Ofschoon Britting de eerste Duitse dichter is geweest die zijn land vertegenwoordigde op de Internationale Poëziedagen te Knokke (1951), heeft hij in het buitenland niet de krantenfaam verworven van andere, minder belangrijke dichters. Deze twee bundels bevatten verzen van 1919 tot 1951 (o.a. de cyclus Die Begegnung: de pakkendste en mooiste Dodendans van de moderne letterkunde). In zijn rijper werk is de dichter volledig opgegaan in de dingen, de beelden; geheel de subjectieve en geestelijke werkelijkheid is gestalte geworden; des te sterker speurt men er zijn persoonlijkheid, dat ze nergens verschijnt. De heldere, spontane eenvoud van de eindvorm is het produkt van de diepste verfijning en vormwil.
A. Deblaere
| |
Steinbrinker, G., Dichter, Autoren der Gegenwart. - C. Bertelsmann Verlag, Gütersloh, 1958, 24 pp. en 96 zwart-wit reprod., D.M. 9.80.
Dit keurig album biedt 150 foto's van schrijvers met internationale faam. Zwart op wit bewijst het dat fotografie niet louter Abbild maar dikwijls ook Sinnbild kan worden. De atmosfeer, die in elke foto werd vastgelegd, wordt nog uitdrukkelijk verwoord in de bindteksten van G. Steinbrinker. Hij wil ons nl. doen begrijpen dat een schrijver tenslotte maar voor een klein gedeelte van zijn leven schrijver is, en voor de rest een mens. Bekende fotografen werkten aan deze verzameling mee: zo o.m. Cartier-Bresson, Ernst Haas, Bernhard Wicki.
M. De Wachter
| |
Mare, Marg., Eduard Mörike. The Man and the Poet. - Methuen, Londen, 1957, 286 pp., geïll., geb. sh. 25/-.
De eerste uitgebreide biografie van Mörike in het Engels. Leven, psychologie, ontstaan van het literaire werk worden met elkaar in verband gebracht. De dichter van enkele der schoonste Duitse gedichten en van de onsterfelijke novelle over Mozart, verraadt duidelijk de, overigens sympathieke, gebreken en gaven van zijn Zwabenland: burgerlijke behaaglijkheid, sentiment, maar ook warm-trillende menselijkheid. Zijn werk bezit echter steeds een klank van zeldzame echtheid en directheid. Tegenover de Duitse biografieën, bezit dit boek de angelsaksische kwaliteiten die het gecompliceerde eenvoudig maken, het beperkte bescheiden humorvol, het historische concreet menselijk. Dieptepsychologie kan bij een dergelijke figuur de S. helpen, echter zeer matig, en het ware best er nooit het letterkundig fenomeen zelf mee te willen verklaren.
A. Deblaere
| |
Royde Smith, Naomi, A Blue Rose. - Hale, London, 1959, 159 pp., 10 sh. 6 d.
In deze, haar vijftiende roman, tekent schr. het wel en wee van de bewoners van een pension dat een al te filantropische en erg onpraktische rijke heer ten koste van alles op de been wil houden. Zijn eigen dochter, die het zaakje moet doorzetten, wordt hiervan het slachtoffer, mede doordat zij verwikkeld raakt in een ongelukkig huwelijk met een der gasten en in een al even ongelukkige liefdesaffaire met de tuinman. De roman is echter nauwelijks meer dan een lange short story, pretentieloos en zeer leesbaar.
W. Peters
| |
Steinbeck, John, Once there was a war. - Heinemann, London, 1959, 233 pp., 16 sh.
De Amerikaanse romanschrijver schreef tijdens de oorlog korte schetsen over hetgeen hij als journalist aan het front meemaakte. Vergeten aspecten van de oorlog, betrekkelijk onbelangrijk voor de strijd, maar van levensbelang voor de soldaat er bij betrokken, worden op zeer menselijke wijze beschreven. Maar bijzondere verdiensten heeft deze verzameling oorlogservaringen niet. Onlangs werd de pocket-uitgave gepubliceerd.
W. Peters
| |
Fort, G. von Le, La dernière à l'échafaud, vert. B. Briod (Les Carnets DDB). - Desclée de Brouwer, Brugge, 1959, 144 pp. ing. Fr. 48.
Naast de heruitgave van een uitstekende Franse vertaling van von Le Fort's meesterlijke novelle ligt de verdienste van dit kleine boekje wel vooral in de fijnzinnige inleiding die Xavier Tilliette aan de vertaling laat voorafgaan, en waarin vooral de vergelijkende studie tussen de oorspronkelijke novelle en de filmbewerking door Bernanos aandacht verdient.
L. Monden
| |
| |
| |
Prismaboeken
Dr. S.J. van PELT, Hypnose. - Een boekje over hypnose van een arts. Zeer bruikbaar; men leze echter de restricties achterin van de psychiater J. Marlet.
P.T.A. SWILLENS, Encyclopedie van de schilderkunst. - Een handig woordenboekje dat instrueert over allerlei termen die in de schilderkunst voorkomen.
Jan de KRUIJFF, Disco-digest. - Grammofoonplaat-liefhebbers zal dit encyclopedie-achtige werkje welkom zijn.
Hélène NOLTHENIUS, Renaissance in mei. - Een prettig geschreven boekje over het veertiende-eeuwse Florence rond de musicus Francesco Landini.
Dr. H.E. van GELDER, e.a., Gids voor de Nederlandse kunst. - Dit 500ste Prismaboekje biedt een rijk geïllustreerd overzicht van de beeldende kunst in Nederland.
Kl. SIERKSMA, De gemeentewapens van Nederland. - In dit werkje vindt men een afbeelding en beschrijving van alle gemeentewapens van het land.
Maarten OUWEHAND, Kampeerboek. - Wie gaat kamperen schaffe zich om tegenslagen te vermijden dit boekje aan. Dr. E.C. van BELLEN, Franse spraakkunst.
Dr. W.J.P.M. van ZUTPHEN, Engelse spraakkunst.
Drs. F.C.M. STOKS, Duitse spraakkunst.
Het zijn spraakkunsten voor iedereen, vooral echter voor ontwikkelde volwassenen die van hun vroeger onderwijs een en ander vergeten hebben.
Karl von FRISCH, Biologie voor iedereen. 2 deeltjes. - Populair wetenschappelijk.
M.I. FINLEY, De wereld van Odysseus. - Een aardig boekje dat vertelt over Homerus en Odysseus.
Hans ROEPER, Wij en de automatisering. - Biedt een goed overzicht over de automatisering en de industrialisering der wereld.
Pat FRANK, Gevecht met de nacht. - Een boeend verhaal uit de oorlog in Korea.
Terence ROBERTSON, Het grote waagstuk. - Een relaas over het ontsnappen van de ‘Scharnhorst’ en de ‘Gneisenau’ uit Brest in een Duitse haven in 1942.
Ellery QUEEN, Het glazen dorp. - Een spannende, zeer originele detective.
R.S.
| |
Robbins, William, The Ethical Idealism of Matthew Arnold. - Heinemann, London, 1959, 259 pp., Bibl. Index, 25 s. net.
De huidige tegenstelling tussen de experimentele methode der exacte wetenschappen en de aprioristische redenering der metafysiek heeft Prof. Robbins er toe gebracht de mogelijkheid te onderzoeken van een voor beide partijen bevredigende levensbeschouwing. Hij greep daarbij terug naar de geschriften van de Engelse criticus Matthew Arnold, die in zijn Victoriaanse omgeving dezelfde krachten aan het werk zag en daarom een ethisch idealisme voorstond dat zich in navolging van Kant afkeerde van elk dogmatisme, maar tegelijk wees op de verheven morele levenshouding van het christendom. Het bestaan van God wordt ons duidelijk uit ervaring: ‘God is the eternal not ourselves’. De Bijbel is geen wetenschappelijk, maar een literair getuigenis, etc. Ofschoon latere kritiek de onhoudbaarheid heeft bewezen van dit ethisch idealisme vinden wij Arnold's gedachten terug in het hedendaags humanisme. Prof. Robbins heeft zich verdiept in bijna alle sferen van het menselijk denken van vandaag; zijn belezenheid en eruditie zijn opvallend. Het gevaar echter van vaag eclecticisme en eenzijdig compromis kan hij evenmin als Arnold ontlopen. Daarom is dit boeiend boek, dat ons een helder inzicht verschaft in de moeilijke materie van Arnold's geschriften, uiteindelijk onbevredigend.
E. Bolsius
| |
Kunst en cultuur
Deutsche Kunstdenkmäler o.l.v. R. Hootz. III. Baden-Württemberg. IV. Westfalen. - Deutscher Kunstverlag, München-Berlijn, 1959, ieder 74 pp., 352 pl., geb. D.M. 28.
Reclams Kunstführer. I. Bayern. II. Baden-Württemberg Pfalz Saarland. III Rheialande und Westfalen. - Reclam-Verlag, Stuttgart, 1958-1959, 956 pp., 64 pl., 55 ill.; 605 pp., 64 pl., 54 ill.; 743 pp., 63 pl., 57 ill., geb. D.M. 14.80.
In Streven, januari 1959, p. 393, hebben wij de eerste twee delen van deze merkwaardige uitgave voorgesteld. De twee delen, welke we nu bespreken, vertonen dezelfde kenmerken: een indrukwekkende verzameling eersterangs illustraties gewijd aan het kunstpatrimonium van een bepaalde Duitse landstreek, naar de plaats- | |
| |
namen alfabetisch gerangschikt en toegelicht door korte, zakelijke notities. Deze verzameling heeft niet de volledigheid van een kunsthistorisch repertorium, maar bevat toch een voldoende documentatie om ons een vrij afgerond beeld van het behandeld gewest mee te delen. Het derde deel, handelend over Baden-Württemberg, geeft een kijk op de rijke verscheidenheid van deze kunstprovincie, die de evolutie van de Europese kunstgeschiedenis van nabij volgde. Typisch voor de gehele kunsthistorische ontwikkeling van deze streek lijkt ons de Weissenhofsiedlung te Stuttgart. Westfalen leeft meer op zichzelf besloten, hecht meer belang aan traditie en eigenheid, hoezeer men ook met dergelijke karakteristieken moet voorzichtig zijn. Hier ook treft men uit alle perioden werken aan van het hoogste belang. Een zeer geschikte aanvulling bij deze afbeeldingen vormen de Reclams Kunstführer, waarvan reeds drie van de vier voorziene delen verschenen zijn. Ook dit werk streeft geen absolute volledigheid na en wil op de eerste plaats een handige en betrouwbare ‘gids’ zijn. Als zodanig is het zeker een der beste in zijn nauwkeurige beknoptheid. Hoewel uiteraard niet zo rijk als bij de Deutsche Kunstdenkmäler is de illustratie toch evenzeer verzorgd. Ook hier werd een alfabetische indeling verkozen. Bij elke plaatsnaam wordt een korte historiek gegeven, waarna de verscheidene gebouwen (en ook wel belangrijke kunstwerken) worden beschreven. Dergelijke uitgaven zouden wij ook voor onze eigen provincies wensen.
G. Bekaert
| |
Architektur Wettbewerbe. 26. Neue Krankenhäuser. 27. Kirchen von Heute. - Karl Krämer Verlag, Stuttgart, 1959, 143 en 96 pp., rijk geïll., D.M. 19.80 en 12 80 (in abonnement D.M. 17.80 en 11.80).
Het eigen karakter van deze voortreffelijke reeks publikaties is goed omschreven in de bijtitel: Schriftenreihe für richtungweisendes Bauen. Het feit zelf dat het hier meestal om actuele prijsvragen gaat houdt in dat de aandacht op de eerste plaats is afgestemd op het programma, zonder nochtans de vormgeving te verwaarlozen. Tamelijk uitzonderlijk worden ook uitgevoerde projecten gepubliceerd. Het technische uitzicht van deze nummers mag niet tot de conclusie leiden dat zij alleen voor gespecialiseerden interessant kunnen zijn. Al wie zich enigermate voor het boeiende bedrijf van het bouwen interesseert vindt hier uitstekend studiemateriaal. Het dubbelnummer gewijd aan het ziekenhuis werd samengesteld door K. Gutschow en A Schmidt. De inleiding van K. Gutschow reikt verder dan het onderwerp en bevat suggesties die ook voor andere programma's hun waarde behouden. Een vijftiental prijsvragen met de verschillende bekroonde projecten worden hier voorgesteld. Het nummer 27 over de kerkbouw van vandaag zal wel gemakkelijker zijn weg tot de lezer vinden, al was het maar omdat het programma minder ingewikkeld is. Dit nummer lijkt ons belangrijker dan het nummer 20 Kirchen und Gemeindezentren (cfr. Streven, okt. 1957, p. 64), dat slechts een inventaris was van meestal reeds bekende kerken. De inleidingen werden door dezelfde auteurs verzorgd: A. Feldtkeller voor het protestantse en R. Schwarz voor het katholieke deel. Zeer gevat merkt Schwarz op dat het hem verveelt steeds opnieuw hetzelfde te moeten herhalen om dan toch nog te ervaren dat alles bij het oude blijft. Intussen is Schwarz zelf niet bij het oude gebleven in zijn project voor de gedachteniskerk van Berlijn-Plötzensee, dat men minstens verrassend moet noemen. In dit nummer worden een twintigtal prijsvragen met de projecten voorgesteld in een rijke illustratie. Een nuttige bibliografie besluit het geheel. Alle teksten werden ook in het Engels
vertaald.
G. Bekaert
| |
Jacquot, J. en Veinstein, A., La mise en scène des oeuvres du passé (Entretiens d'Arras 1956). - Edit. du Centre National de la Recherche Scientifique, Parijs, 1957, 307 pp., 15 pl.
Een uitgelezen internationale schaar van academische toneelspecialisten heeft in dit werk de referaten (20) gebundeld, gehouden ter gelegenhed van de Entretiens d'Arras van 15 tot 18 juni 1956. Dit toneelseminarie had als algemeen thema: hoe bieden we het hedendaagse publiek de toneelwerken aan, ontstaan in een maatschappij die zo erg van de onze verschilt? Dit thema valt uiteen in 3 secties: enkele objectieve studies over representatief regiewerk, bibliotheekkundige rapporten over opbergen en interpreteren van toneeldocumenten (regieboeken, decorvoorschriften, kostuumontwerpen) en getuigenissen over creatief ensceneringswerk van theaterhistorisch belangrijk toneelwerk. Naast encyclopedisch volgepropte bijdragen zijn het vooral de discussies na elk referaat die sterk de aandacht vragen. Alleen al het plaatsen van Rafael Alberti (hier te lande nagenoeg onbekend) en
| |
| |
Garcia Lorca in het juiste dramatische kader wettigt deze bundeling. De doorsneetheaterbezoeker zal aan dit boek niet veel hebben, maar wie interesse heeft voor vorm- en speltechnische problemen, zal er een grote intellectuele vreugde aan beleven.
C. Tindemans
| |
Richards, J.M., The functional tradition in early industrial buildings. - The architectural Press, Londen, 1958, 200 pp., rijk geïll., geb. 36 s.
De auteur, een van de beste kenners van de hedendaagse bouwkunst, stelt zijn boek voor als een picture book. En inderdaad hij laat het over aan de mooie opnamen van Eric de Maré ons te winnen voor de harde, maar karaktervolle poëzie van de vroege industriegebouwen uit de verleden eeuw. Het is geen gemakkelijke taak om van hetgeen wij nu gewoon zijn als het inbegrip zelf van lelijkheid te beschouwen het echte karakter en de oorspronkelijke gestalte te laten zien.
G. Bekaert
| |
Meier-Graefe, Julius, Grundstoff der Bilder. - Herausgeb. Carl Linfert, Piper Verlag, 1959, 253 pp., geb. D.M. 7.80.
Van Julius Meier-Graefe (1867-1935) kennen wij allen wel zijn leven van Vincent Van Gogh. Verder blijft het meestal bij een intrigerende naam die men zich herinnert uit de vele echo's in alle mogelijke kunstpublikaties waarin hij wordt vermeld om zijn opstellen over oude, maar vooral over moderne schilderkunst en waarin hij zich toont als een onafhankelijke geest. Het boek uit de Sammlung Piper geeft een goede gelegenheid om nader met deze belangrijke figuur uit de moderne kunstkritiek kennis te maken aan de hand van een bloemlezing die hoofdzakelijk artikelen bevat die nog niet in boekvorm zijn verschenen. Zij werden zo geschikt dat zij een overzicht bieden van de Westerse schilderkunst, maar meteen ook duidelijk de opvattingen van Meier-Graefe in het licht stellen. De confrontatie met deze geest is ook nu nog stimulerend.
G. Bekaert
| |
Fischer, Hugo, Die Geburt der Hochkultur in Aegypten und Mesopotamien. - Ernst Klett Verlag, Stuttgart, 304 S., 1960, D.M. 22.50.
Hugo Fischer beschrijft hier ontstaan en verloop der cultuur omstreeks 3100 voor Christus in de twee centra, waar de mens plotseling tot een wonderbare ontplooiing kwam, het Nijldal en het twee-stromengebied. Fischer legt de nadruk op het feit dat deze culturen, de meer statische van Egypte en de meer dynamische van Mesopotamië, hun ontstaan en verdere bloei danken aan de religie, aan ‘ein religiöses Erdbeben’. Zodra de transcendente bindingen verzwakten en het louter nuttige en praktische op de voorgrond trad, ondervond ook de cultuur een terugslag. De opgravingen en vondsten der laatste 50, 60 jaar hebben de grondslagen der oudste culturen blootgelegd en onze blik van Zuid-Oost-Europa naar het Midden-Oosten gericht. Fischer trekt op het einde van zijn boek een parallel tussen deze beginculturen en de hedendaagse, technisch-economische; zijn taal is zwaar op de hand en weinig lucied zoals bij veel Duitse geleerden. Zijn standpunt is niet uitgesproken christelijk, doch vaag religieus-humanistisch.
P. van Alkemade
| |
Sammlung Horizont: Braque. Giacometti. Miro. Modigliani. Rousseau. - Die Arche, Zürich, 1958, 96 tot 132 pp., geïll., geb. D.M. 7.80 en 9.80.
Klein maar precieus zijn de portretten die de uitgeverij Die Arche in haar verzameling Horizont samenbrengt. Wij hadden reeds de gelegenheid op enkele ervan te wijzen. De nieuw verschenen deeltjes zijn nog boeiender dan de voorgaande, gedeeltelijk wegens de oorspronkelijke figuren die hier worden behandeld, gedeeltelijk ook omdat de documenten niet alleen meer in Duitse vertaling maar meer en meer ook in de oorspronkelijke versie worden gegeven. Deze kunstenaarsportretten immers worden voor een groot deel geschetst met persoonlijke getuigenissen van de kunstenaar zelf of van de vrienden die hem van nabij hebben gekend. Zo vinden wij in elk van deze monografieën enkele documenten die elders moeilijk te bereiken zijn. Ook de illustratie trekt bij voorkeur de aandacht op de persoonlijkheid. De laatste deeltjes zijn overigens veel rijker geïllustreerd dan vroeger. Vooral dat over Giacometti is goed verzorgd met foto's van E. Scheidegger, de animator van deze verzameling.
G. Bekaert
| |
L'Oeil. - Nrs. 49-60, 1959, telkens 60-120 pp., rijk geïll., voor Benelux: Mevr. Possemiers, Lepoutrelaan, Elsene-Brussel, Fr. 544.
Met het kerstnummer 1959 heeft L'Oeil zijn eerste lustrum afgesloten. Voor een niet-academisch tijdschrift betekent dit heel wat. Wel is de laatste jaargang in zijn geheel genomen niet de beste geweest. Hij bevatte echter zeer merkwaardige bijdragen die men niet kan voorbijgaan. Wij
| |
| |
wijzen slechts op de mooie herinneringen van P.H. Roché, op het artikel van G. Mathieu, op die over Gauguin, Lipchitz, Hayter, op het verslag over de Armory Show te New York, op een paar studies van Habasque en Choay. Verder belangrijke artikelen als die over het Gulden Vlies, Margareta van Oostenrijk; steeds boeiende bezoeken aan grote private collecties of kunstinstellingen; leerrijke thematische overzichten over L'homme armé, Les pompes funèbres.... Ook werd meer aandacht besteed aan de architectuur. Hoewel over het algemeen interessant en goed gekozen staan deze reportages toch te dicht bij de journalistiek. Uitstekend was b.v. de presentatie van het huis van J.L. Sert, maar armoedig de voorstelling van Neutra. Als wij echter terugblikken op hetgeen L'Oeil ons gedurende zijn vijf eerste jaargangen bracht, dan verdwijnt deze kleine verslapping door de grootse prestatie die werd geleverd. Wie L'Oeil gedurende vijf jaren maand na maand heeft mogen volgen heeft het grote genoegen beleefd om op een ongedwongen wijze aan de hand van hoogstaande artikelen en uitstekende illustraties inniger in contact te komen met de levende mens zoals hij zich in al de aspecten van zijn beeldend vermogen uitspreekt.
G. Bekaert
| |
Aurenhammer, Hans, Lexikon der christlichen Ikonographie. Verlag Brüder Hollinek, Wenen, 1959.
De ontwikkeling van de christelijke iconografie in de laatste decennia maakte een nieuwe synthese van dit vak nodig. Louis Réau had met zijn zesdelig monumentaal werk in die behoefte kunnen voorzien, maar hij bleef ver beneden het zich gestelde doel. Wij verwachten meer van het overigens veel bescheidener lexikon dat P. Kirschbaum in voorbereiding heeft en het ziet ernaar uit dat het werk van Hans Aurenhammer, waarvan wij de eerste aflevering kunnen voorstellen, een nieuw standaardwerk wordt. Het gehele werk zal een negenhonderd pagina's bevatten, die verschijnen per aflevering van 80 tot 112 pagina's. Niet systematisch zoals bij Réau, maar alfabetisch gerangschikt biedt het ongetwijfeld meer mogelijkheid tot een soepele behandeling van de iconografische thema's en tot een handig gebruik. Voor zover wij uit deze eerste aflevering kunnen opmaken zijn de artikelen zeer goed verzorgd. Jammer dat de auteur gemeend heeft minder bekende heiligenfiguren niet altijd te moeten vermelden.
S. Heester
| |
Das Metropolitan Museum in New York. DuMont Schauberg, Keulen, 1959, 157 pp., 60 klpl., 25 pl., 28 × 34 cm., geb. D.M. 56.
De reeks Malerei der Welt, waarin vroeger reeds Galerie der Uffizien und Galerie Pitti in Florenz verscheen, doet terugdenken aan de oude, maar nog altijd waardevolle Seemann-uitgaven, die gewijd waren aan de belangrijkste collecties van de Europese musea. Wij hebben sedertdien wel wat meer vertrouwen geschonken aan de fantasie bij het presenteren van dergelijke werken en hebben ongetwijfeld ook gewonnen in het nauwkeurig weergeven van de kleur. Maar de nauwgezette afwerking van de hedendaagse kleurreproduktie beantwoordt niet altijd aan de maat van het kunnen en blijft soms wel beneden het peil van de oudere. Dit is een beetje het geval voor sommige reprodukties in het overigens schitterende boek dat ons een klein gedeelte van de collectie uit het Metropolitan Museum te New York laat zien. Het is haast niet te geloven dat een museum in nog geen volle honderd jaar een dergelijke verzameling meesterwerken heeft weten aan te leggen, die een zeer genuanceerd beeld geeft van de ontwikkeling van de Europese schilderkunst sedert veertienhonderd. Het Curatorium van het museum, dat deze uitgave bezorgde, is blijkbaar zeer fier over de rijke verzameling Vlaamse en Nederlandse meesters die het bezit en niet in het minst over een van de jongste aanwinsten, het Mérode-altaar, dat wij uit ons eigen kunstbezit hebben laten verdwijnen. De serie grote kleurreprodukties begint met de Italiaanse schilderkunst van het begin van de XVe eeuw en gaat, over de verschillende nationale scholen en eeuwen heen, tot de moderne Franse schilderkunst van het einde van de XIXe eeuw.
G. Bekaert
| |
Wagner, Frits A., Indonesien. Die Kunst eines Inselreiches. - Holle Verlag, Baden-Baden, 1959, 260 pp., 61 klpl., 30 ill., geb. D.M. 29.80.
Pas tegen het einde van het boek kan de lezer zich ten volle rekenschap geven van hetgeen de auteur, verbonden aan het Koninklijk Instituut voor de Tropen te Amsterdam, in zijn inleiding bedoelt met de complexiteit van de Indonesische cultuur en begrijpt hij beter de aarzeling voor men het op zich neemt deze complexiteit in haar verschillende elementen uiteen te rafelen en in een bevattelijke synthese voor te stellen. Gewetensvol houdt de
| |
| |
auteur zich aan het opzet en meet nauwkeurig het belang af dat de verschillende onderdelen in het geheel toekomt. Met deze zorgvuldige werkwijze, alleen mogelijk door een zeer grote vertrouwdheid met het onderwerp, is o.i. voor het eerst een genuanceerd en evenwichtig Gesamtbild ontstaan van het oorspronkelijk amalgaam van deze eilandencultuur, waarvan alle facetten in haar kunst worden belicht. Het beeld wordt slechts af door de goede keuze kleurenreprodukties, hoofdzakelijk van voorwerpen uit het Instituut voor de Tropen te Amsterdam. Dit tweede deel uit de reeks Kunst der Welt is tevens een onmisbare aanvulling op het mooie boek von prof. Goetz over India, dat besproken werd in Streven, oktober 1959, p. 92.
G. Bekaert
| |
Horricks, R., e.a., These Jazzmen of our Time. - V. Gollancz, Londen, 1959, 238 pp., geïll., geb. sh. 18.
Zestien essays over de merkwaardigste persoonlijkheden van de moderne jazz. De portretten zijn goed getekend en helpen de lezer deze muziek beter te waarderen; tevens worden waardevolle discografische aanduidingen verstrekt. Twee van de auteurs trekken het blijvend karakter van de behandelde muziek in twijfel. Schr. van het essay over Dave Brubeck blijft nog objectief in zijn oordeel, maar Benny Green gaat in zijn bijdrage over John Lewis toch wat te ver: wordt hij niet misleid door zijn naijver tegenover het succes van het ‘Modern Jazz Quartet’? Men schijnt het deze twee pianisten (Dave Brubeck en John Lewis) vooral kwalijk te nemen dat zij ook gesavoureerd worden door liefhebbers van klassieke muziek; maar kan men dit ook niet op hun credit plaatsen: trekken zij zodoende niet een aantal mensen aan tot de zuivere jazz? De sprekende foto's van Leonard Feather verrijken dit boek nog, waarin men o.m. kan kennis maken met Thelonius Monk, Miles Davis, Gerry Mulligan, Milt Jackson en Quincy Jones.
A. Grammens-Sandoz
| |
Filosofie en psychologie
Serie Mens en Medemens. Jong, Prof. Dr. J.J. de, e.a., Pressiegroepen. - Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 1959, 103 pp., f 2.90 bij intekening f 2.60.
In dit deeltje van de bekende serie zijn de lezingen gebundeld die gehouden zijn op het zevende congres van de Nederlandse Federatie van Universitaire Studieverenigingen in de Socale Wetenschappen. Sprekers waren Prof. de Jong, politicoloog, M. Brouwer, sociaal-psycholoog, Prof. van Doorn, socioloog en Prof. Pen, econoom. Het meest opvallend is het grote verschil in omschrijving van de term ‘pressie-groep’ door de diverse auteurs. Volgens Prof. de Jong heerst er ten aanzien van deze omschrijving een ‘bijkans Babylonische spraakverwarring’ (p. 15), Brouwer spreekt van ‘Het instituut der pressie-groepen’ (p. 27) als over iets dat aan iedereen bekend is. Prof. van Doorn geeft als voorlopige definitie: ‘Pressiegroepen zijn belangengroepen die zich ongenodigd in de politieke arena hebben begeven om aldaar op de besluitvorming druk uit te oefenen’ (p. 64) en eindigt met vast te stellen dat pressie-groepen eigenlijk niets anders dan machtsgroepen zijn (p. 85). Prof. Pen tenslotte koppelt het vraagstuk der pressiegroepen aan het vraagstuk van de verdeling van het nationale inkomen (p. 88). Of het constateren van deze zeer uiteenlopende benaderingswijzen zo leerzaam is als de inleiding ons wil doen geloven (p. 9)? Misschien vooral in die zin, dat de conclusie zich opdringt dat aan de samenwerking van de hier aan het woord zijnde wetenschappen nog heel veel gedaan moet worden.
F. Nuyens
| |
Serie Mens en Medemens. Guardini, Romano, De moderne mens en het probleem van de macht. Vertaling van J. Jacobs. - Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 1959, 126 pp., f 3.25, bij intekening f 2.95.
Eenieder die kennis nam van de oorspronkelijke tekst zal het zeker van harte toejuichen dat Guardini's beschouwingen door middel van een - alleszins loffelijke - vertaling thans ook voor breder kring toegankelijk zijn geworden. De voortreffelijke eigenschappen van deze auteur: een heldere en boeiende stijl enerzijds en een doordringen tot de kern van de vraagstukken anderzijds komen ook in dit boekje volledig tot uiting. Het tweede geschrift dat in deze vertaling is opgenomen, de omwerkng van een lezing, die oorspronkelijk gehouden werd voor de vereniging van Duitse staalproducenten, moge vooral in bedrijfskringen weerklank vinden.
F. Nuyens
| |
| |
| |
Siegmund, Georg, Tier and Mensch. Beitrag zur Wesensbestimmung des Menschen. - Verlag Josef Knecht, Frankfurt am Main, 1958, 307 pp., geb. D.M. 12.80.
Op een zeer onderhoudende wijze en met een massa van concrete feiten en aanschouwelijke voorstellingen handelt G.S. over de verhouding van mens en dier. De hoofdstukken van dit boek zijn als verschillende facetten van het probleem. Komen o.m. ter sprake: de vraag naar het onderscheid van mens en dier zoals deze zich gesteld heeft sedert de Renaissance, en ditzelfde onderscheid zoals het gezien wordt door het dialectisch materialisme, de evolutietheorie; de fysiologische en biologische eigenheden van de mens, het eigen karakter van 's mensen levensloop, de ‘psychologie’ van het dier, dierentaal en mensentaal, het verband tussen aap en mens, en de onherleidbare oorspronkelijkheid van de menselijke geest. De auteur beperkt zich echter niet tot het nasporen van essentiële onderscheiden en biologische verbanden, zijn interesse strekt zich ook uit tot de concrete verhoudingen welke tussen mens en dier kunnen bestaan en waardoor het dier a.h.w. de sfeer van de menselijke cultuur binnentreedt.
L. Vander Kerken
| |
Wurmser, Leon, Raubmörder und Räuber (Ihre Persönlichkeit in psychologischer und kriminologischer Sicht). - Kriminalistik, Verlag für kriminalistische Fachliteratur, Hamburg, 1959, 304 pp., D.M. 78.80.
Met schier deutsche ‘Gründlichkeit’ heeft de Zwitserse medicus-auteur zijn thema aangepakt. Na een algemeen deel, waarin historische, psychopathologische en kriminologische aspecten uit de doeken worden gedaan, formuleert Wurmser de achtergronden van zijn onderzoekingsmethodiek. Het werk van L. Binswanger (äussere und innere Lebensgeschichte), Szondi (Schicksalanalyse, Triebstruktur) en Gruhle (Motivstruktur, Motivkonstellation) vormt zijn richtsnoer bij de weergave van de casuistiek: 22 gevallen, afwisselend geïllustreerd met criminele figuren uit de belletrie. De conclusies van de schrijver zijn té polymorf om in het kader van deze korte bespreking samen te vatten. Opmerkenswaard is, dat Wurmser terzake de achtergronden en de behandeling van de beschreven delinquenten - evenals ettelijke andere auteurs - op raadsels stuit. Overigens wordt uit dit lofwaardig onderzoek duidelijk, dat de Italiaanse en de Franse criminologische scholen - hoewel de hier liggende discrepantie niet met zoveel woorden genoemd is - tot een compromis moet komen.
J.J.C. Marlet
| |
Schaller, J.P., Direction des âmes et médecine moderne. - Salvator, Mulhouse; Casterman, Doornik, 1959, 172 pp., ing. Fr. 72.
Het lijdt geen twijfel dat heel wat medische hulpmiddelen moeten aangewend worden om het psychisch evenwicht te bevorderen of te herstellen. S. heeft zich als doel gesteld aan te tonen waar en wanneer de zieleleider een dergelijk beroep moet doen op medische hulp en tevens te waarschuwen voor mogelijke overdrijvingen of afwijkingen. Hij brengt zijn inzichten met veel klem en met goede schakeringen naar voren. Toch vinden we het jammer dat hij bijna uitsluitend zoekt naar theoretische houdingen, en slechts weinig zegt over de concrete uitwerking ervan. Tevens blijft hij vrij lang stilstaan bij sommige posities (o.a. die van Dr. Hesnard) die hij theologisch en filosofisch bestrijdt. Als algemene stellingname aangaande de verhouding tussen zieleleiding en actuele medische hulp is zijn werk echter zeer leerrijk.
R. Hostie
| |
Bitter, W., Angst und Schuld in theologischer und psychotherapeutischer Sicht. 2. Aufl. - E. Klett-Verlag, Stuttgart, 1959, 188 pp., geb. D.M. 9.80.
De studiesamenkomsten ingericht te Stuttgart onder het motto ‘Arzt und Seelsorger’ hebben veel goed werk verricht in het laatste decennium. In deze bundel komen een vijftiental bijdragen samen die alle gewijd zijn aan de psychologische angstverschijnselen en aan de theologische problemen van schuld en boete. De wederzijdse belichting is belangwekkend. Toch blijft ook in deze bundel de moeilijkheid: vele deelaspecten worden treffend in het licht gesteld, doch nergens wordt een synthese tot stand gebracht. Daarom bevelen we het boek graag aan voor wie reeds een zeker inzicht in de behandelde problematiek heeft. Als handleiding kan het echter niet dienen. Wie zich dus wil documenteren doet er goed aan, vooreerst een meer synthetisch werk te raadplegen en pas dan deze bundel ter hand te nemen.
R. Hostie
| |
| |
| |
Geschiedenis
Picard, Leo, Geschiedenis van de Vlaamse en Groot-Nederlandse Beweging II. - De Sikkel, Antwerpen, 1959, 385 pp., ing. Fr. 220, geb. Fr. 240.
Het tweede en laatste deel van deze geschiedenis begint rond 1870, toen in de jonge staat zowel de actieve Fransgezindheid als de Vlaamse Beweging voorlopig waren mislukt, en eindigt op heden, hoewel de hoofdstukken sedert 1914 slechts schetsmatig worden behandeld. De redenen van de mislukking van de verfransing in de 19e eeuw zijn snel aangeduld: deze verfransing heeft halt gemaakt voor de grotere en kleine plaatselijke besturen, en voor de lagere scholen die meestal van de gemeentebesturen afhingen. De verfransing van een compacte volksgroep van (toen) minstens 3 miljoen zou trouwens wel ondoenlijk gebleken zijn in ieder geval, en ook zonder het verzet van de Vlaamse Beweging. Waarom deze laatste zoveel tijd heeft nodig gehad om het verloren terrein - en dan nog slechts gedeeltelijk - te herwinnen is het eigenlijke onderwerp van het boek. Het voor de hand liggende antwoord: gebrek aan politieke eendracht onder de Vlamingen, wordt hier op scherpzinnige wijze gepreciseerd. De ideologische tegenstelling tussen katholiek en liberaal beheerste niet alleen het Belgische maar ook het Vlaamse openbare leven; slechts enkele ruimziende figuren konden zich hieraan onttrekken, en slechts voorbijgaand kwam het tot algemeen-Vlaamse politieke machtsvorming in een partij (de Antwerpse Meetingpartij) of in een beweging (de beweging voor de vervlaamsing van de universiteit van Gent vóór 1914). Schr. onderzoekt vooral een tweede vraag die verband houdt met deze eerste: Waarom het niet is gekomen tot een volledig samengaan van de Vlaamse Beweging met de opkomende arbeidersbeweging, vooral de socialistische, die beide toch dezelfde tegenstander hadden, nl. de verfranste bourgeoisie. ‘Wie als flamingant burgerlijk bleef, werd meteen veroordeeld tot kleinburgerlijkheid’, zegt Schr. om de beperking van een der meest doelmatige Vlaamse leiders, Coremans, aan te duiden. De Vlaamse Beweging sleepte een aanzienlijke ballast mede aan kleinburgerlijke folklore
en romantiek, die de socialistische leiders des te meer irriteerde omdat zij bij zichzelf de romantiek moesten bestrijden waaraan zij als negentiende-eeuwers zich niet volledig konden onttrekken. Dit neemt niet weg dat de Vlaamse vrijzinnigen in het algemeen, en de socialisten in het bijzonder in de Vlaamse verwezenlijkingen een belangrijk aandeel hebben gehad, dat Schr. bijzonder in het licht stelt omdat het wel eens wordt geminimaliseerd, en omdat hij ook voor de toekomst alles verwacht van wijzigingen in de sociaal-economische machtsverhoudingen, dus van een samengaan met de socialisten. Al bevat dit werk over de periode voor 1914 tal van belangrijke gegevens, en voor de latere periode tal van nieuwe gegevens (waarbij Schr. op elegante wijze afstand neemt tegenover zijn eigen aandeel en herinneringen), toch is het meer een essay, dan een historiografie. Het is echter een stimulerend en briljant essay, waarin met rijp meesterschap de Vlaamse Beweging wordt geplaatst tegen de achtergronden van de Belgische politiek, de sociaal-economische evolutie, de internationale machtsverhoudingen (vooral de weerslag van de relatieve machtspositie van Frankrijk en Duitsland valt hier op), de gedachtenstromingen en tenslotte de problematiek van de historiografie zelf.
L. Claes
| |
Flandria Nostra. Ons land en ons volk, zijn standen en beroepen door de tijden heen, o.r.v. J.L. Broeckx e.a. Deel IV. - N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1959, 412 pp., rijk geïll., geb. Fr. 495.
Terwijl het eerste deel van Flandria Nostra handelde over boeren en werklieden, handelaars en nijveraars, en de delen II en III over alle kunstenaars en alle geleerden, beschrijft dit vierde deel de geestelijken en de adel, in afwachting dat het laatste deel de vele soorten ambtenaren uitbeeldt. Met de rijke belezenheid en de ongewone kennis, die wij bij hem gewoon zijn, beschrijft Prof. Dr. C. De Clercq in de eerste helft van dit vierde deel de seculiere geestelijken en de mannelijke en vrouwelijke religieuzen die in ons land werkzaam waren; hier en daar weet hij het concrete leven uitstekend weer te geven, en b.v. het hoofdstuk over de tijd van het jansenisme lijkt mij bijzonder geslaagd; toch geeft hij over het algemeen meer kerkgeschiedenis in ruimere zin, dan de beschrijving van de geestelijke stand in zijn dagelijks leven. Daarna schetst Lic. F. Geerts een indrukwekkend beeld van de Vlaamse missionarissen in alle overzeese gebieden; ook hij besteedt meer zorg aan het volledig inventariseren dan aan het concreet uitbeelden van het missionarisleven van b.v. een Pa- | |
| |
ter Damiaan of een P. Lievens; al staan vele foto's van bekende missionarissen in dit boek, toch is, tot onze verrassing, P. Lievens niet opgenomen, De laatste afdeling over de adel is geschreven door Dr. P. Feuchère, Dr. P. Bartier en Dr. J. Lefèvre: hun taak was in zekere zin dankbaarder om vooral in de middeleeuwen en in de Bourgondische tijd het kleurige, vaak woeste leven van de adel sprekend uit te beelden. De vele platen, de kaarten ook in kleuren en de treffende diagrams maken met de zeer verzorgde uitgave dit echte Standaard-boek tot een kostbaar bezit.
M. Dierickx
| |
Bullock, Alan, The life and Times of Ernest Bevin. Vol. I: Trade Union Leader. - Heinemann, London, 1960, 672 pp., 50 sh. (illustr.).
Het eerste gedeelte van de officiële biografie van Ernest Bevin behandelt de periode van 1881, zijn geboortejaar, tot mei 1940, toen Churchill de socialistische vakbondleider verzocht zitting te nemen in zijn oorlogskabinet. Uiteraard zal met een kritische bespreking gewacht worden totdat het tweede gedeelte is verschenen. We willen hier volstaan met er op te wijzen dat we hier met een bij uitstek wetenschappelijke studie te maken hebben van de activiteit van Bevin binnen de geleidelijk in kracht toenemende vakverbonden. Het valt hierbij aanstonds op dat Bevin nooit een theoreticus was, nimmer diepgaande studie maakte van zuiver socialistische beginselen; Bevin was een man die armoede te midden van overvloed, het uitbuiten van maatschappelijke zwakte, sociaal onrecht enz. als vergif haatte, en bestreed met alle felheid die hij op kon brengen. Deze passie dreef hem het strijdperk in, waar al spoedig bleek dat hij niet alleen de werkgevers te bevechten had, maar ook de arbeiders, al of niet georganiseerd, waar deze geen eensgezindheid toonden en eigen belangen stelden boven die van de arbeidende klasse. Deze studie wordt zo zeer in beslag genomen door een gedetailleerde beschrijving van wat er in het strijdperk precies plaats vond, dat wel is waar niet de figuur van Bevin verdwijnt, maar wel de mens die Bevin was. We moeten in de titel van dit boek dan ook een waarschuwing lezen: life duidt voornamelijk op verloop en actie, en times op de gehele achtergrond van sociale en industriële onrust. Schr. heeft maar weinig ruimte voor het persoonlijke in Bevan's leven; en passant horen we dat hij trouwt, en op een gegeven ogenblik wordt een dochter vermeld; over gezinsleven, godsdienstig leven e.d. wordt nauwelijks gesproken. We vinden dit jammer, juist omdat zeker op den duur Bevin de gunst van het Engelse volk genoot als zijnde een aantrekkelijke en beminnelijke mens. We zien ook niet in hoe dit tekort in het tweede deel
kan worden goed gemaakt. Een overigens voortreffelijk werk mist nu iets van het menselijke dat ons alleen al van Bevin's goedig bolle gezicht tegemoet straalde.
W. Peters
| |
Wetenschap
Lagally, M., Franz, W., Vorlesungen über Vektorrechnung. - Akademische Verlagsgesellschaft Geest & Portig K.-G., Leipzig, 19596, 462 pp., D.M. 22.
Aanvankelijk stelt dit leerboek heel geringe eisen aan de wiskundige kennis van de gebruiker. Het is prettig, dudelijk en zorgvuldig geschreven. Het komt voortdurend tegemoet aan de behoefte aan aanschouwelijkheid, die bij de lezer zou kunnen bestaan. Door goed gekozen voorbeelden (vooral uit de mechanica genomen) wordt de stof toegelicht. Het is meer ingesteld op mensen van de praktijk dan op beroepswiskundigen, echter zonder dat men het oppervlakkig of slordig kan noemen. In dit alles verraadt het boek zijn oorsprong: het is n.l. gegroeid uit colleges, die door Lagally aan de Technische Hogescholen van München en Dresden werden gegeven. We vermelden nog, dat schr. opvallend veel aandacht wijden aan de dyaden-rekening, en (zoals gebruikelijk) een aanzet geven van de tensor-rekening. Hun notatie is modern, behalve helaas in de figuren.
P. van Breemen
| |
Grimsehl, Lehrbuch der Physik, vierter Band: Struktur der Materie. - Teubner, Leipzig, 195912, 699 pp., D.M. 25.20.
Het leerboek van Grimsehl is zo bekend, dat het wel overbodig is om het nog nader te karakteriseren. In dit vierde deel is de behandeling van de kernfysica uitgebreid en op de hoogte van de tijd gebracht; dit hoofdstuk vormt nu qualitatief zowel als quantitatief het voornaamste onderdeel van dit boek. Daarna wordt aan de molecuulfysica en aan de fysica van de vloeistoffen en van de vaste stof veel aandacht besteed. Enkele kleinere hoofdstukken (o.a. over de dualiteit golf-materie, over de astrofysica) ronden het geheel af. De atoomfysica in de strictere zin vindt men in het derde deel. De vele medewerkers, die de verschillende hoofdstukken
| |
| |
van dit vierde deel in zijn nieuwe gedaante hebben geschreven, zijn er in geslaagd om het typische karakter van ‘Grimsehl’ te bewaren, waardoor dit boek het naslagwerk is geworden voor candidandi in de fysica, en voorlopig ook weer blijven zal.
P. van Breemen
| |
Braddick, H.J.J., Die Physik des experimentellen Arbeitens. - Deutscher Verlag der Wissenschaften, Berlin, 1959, 384 pp., geb. D.M. 28.-.
De technische eisen die een experimentator stelt zijn dikwijls zeer hoog; en de snelle groei van de fysische wetenschap was pas mogelijk, nadat technici hem uitstekende vacuum-pompen, zeer bijzondere materialen, betrouwbare hoogspanningsapparatuur e.d. hadden verschaft. Om de fysici in staat te stellen hun keus te maken uit de overvloed van technische middelen die geboden worden, wordt aan de Universiteit van Manchester een speciaal college gegeven over The Physics of experimental Method. Van dit college is het hier besproken boek de neerslag. Er wordt weinig ingegaan op de fysische beginselen, maar er wordt vooral een overzicht gegeven van de bestaande mogelijkheden, om hen te dienen, die zelfstandig een uitgebreid experiment willen gaan opzetten. Uiteraard bestaan er vele gespecialiseerde werken over ieder onderwerp, dat door schr. wordt behandeld, maar de verdienste van zijn boek is juist, dat een korte samenvatting wordt gegeven van wat men anders met veel moeite bij elkaar zou moeten zoeken. Tot slot zij nog opgemerkt, dat vrij veel aandacht wordt besteed aan de moderne onderwerpen elektronica en kernfysica.
P. van Breemen
| |
Politiek
Isacker, Karel Van, Averechtse democratie. - De Nederlandse Boekhandel, Antwerpen, 1959, 148 pp., ing. Fr. 70, geb. Fr. 95.
Bij het schrijven van zijn boek Werkelijk en Wettelijk Land over de katholieke openbare mening in de periode 1863-1884 werd Schr. getroffen door het feit dat hij bij de uiterst rechtse ultramontanen enkele figuren aantrof die later tot de stichters en eerste leiders van de christen-democratische arbeidersbeweging gingen behoren. Deze onverwachte overgang gebeurde langs de corporatieve ideeën en de ‘gilden’-organisaties die op het einde van de 19e eeuw een grote plaats innamen in het Belgische katholicisme. Ontstaan uit de ultramontaanse bekommernis om aan het katholieke ‘werkelijke land’ eigen structuren te geven, verdeelde deze stroming zich over de vraag of de gilden ‘gemengd’ zouden samengesteld zijn uit patroons en arbeiders, ofwel homogene arbeidersvakverenigingen zouden zijn. De eerste opvatting leidde onvermijdelijk tot een reactoinair paternalisme, dat het moest afleggen tegen het christelijk syndicalisme. Schr. heeft deze niet onbelangrijke overgangsperiode uit de ideeëngeschiedenis der 19e eeuw beschreven met de vaardigheid tot ontwarren van de ideeënkluwens en met de zin voor nuances die we reeds in zijn vorig werk konden waarderen.
L. Claes
| |
Crick, B., The american Science of Politics (International Library of Sociology & Social Reconstruction). - Routledge & Kegan Paul, Londen, 1959, 252 pp., geb. sh. 28.
Dit is een boek dat wij gaarne zouden aanbevelen aan wie een beter inzicht in het Amerikaans politiek denken wil krijgen. Schr. tracht immers aan te tonen waarom in recente jaren de politieke theorie in de Verenigde Staten de vorm heeft aangenomen van een geloof in een politieke wetenschap, en biedt zijn thesis aan als een interpretatie van de Amerikaanse politieke cultuur. Wij hebben uit dit boek ontzettend veel geleerd, en naar wij uit Britse commentaren mochten opmaken is het zelfs voor hen die de studie van politieke zaken in Amerika persoonlijk goed kennen, een revelatie geworden. Wij kunnen in dit kort bestek de ontleding van schr. en zijn historische uiteenzetting bezwaarlijk resumeren; wij willen er slechts op wijzen dat hij tot het besluit komt dat de Amerikanen wars zijn van eigenlijk politiek denken (in Europese zin) omdat zij a priori weigeren de fundamentele beginselen waarop hun maatschappij berust te onderzoeken. Aangezien politieke theorie nu precies een beginselkwestie is, blijft er de Amerikanen niets anders te doen dan zich tot politieke sociologie te beperken. Het merkwaardige is nu dat zij die wetenschap ‘politieke wetenschap’ noemen. Zij zullen niet nagaan waarom parlementaire democratie goed is (of slecht), maar hoe parlementaire democratie werkt, en die werking tot in de kleinste details onderzoeken. Politiek is geen ideeënkwestie, maar een praktische wetenschap, wat één van de voornaamste Amerikaanse professoren liet verklaren (wij citeren uit dit boek): ‘Politieke wetenschap begon
| |
| |
wel bij Aristoteles, maar is pas een beroep geworden in de Verenigde Staten’. En dit beroep is, zoals uit schr.'s ontleding blijkt, weinig meer geworden dan een systematische indoctrinatie en een universitaire detailstudie, die steunen op de beginselen dat de burgers in hun ‘citizenship’ moeten getraind worden, dat de Amerikaanse vorm van ‘democratie’ definitief is (en het beste politieke systeem van alle tijden), en dat niemand het evolutionaire beginsel van de bestendige vooruitgang in twijfel trekt. ‘Politieke wetenschap’ is dan de pedagogische leer hoe men die beginselen aan de jeugd zal inprenten, en de praktische kennis die in het politieke leven toe te passen. Een welkom boek, dat de hele achtergrond van de Amerikaanse politiek blootlegt.
Mark Grammens
| |
Woolton, The Memoirs of the Rt. Hon. the Earl of Woolton, C.H., P.C., D.L. Ll.D. - Cassell, Londen, 1959, 452 pp., geb. sh 30.
Woolton's grootste verdienste is dat hij, na de electorale nederlaag van 1945, de conservatieve partij in Groot Brittannië heeft herschapen. Van een partij van rijke lui, die geen belangstelling konden opbrengen voor werklozen omdat zij niet wisten wat het betekende werkloos te zijn, maakte hij een partij van ‘middle of the road’-mensen, sterk door liberale gedachten beïnvloed. Hij reorganiseerde ook de partijmachine en de propaganda, maar wijzigde vooral de geest van de partij zo radicaal, dat de doorsnee-kiezer voor haar politiek, haar programma, haar basisgedachten en haar woordvoerders kon gewonnen worden. Woolton nam het partijvoorzitterschap waar van 1945 tot 1955. Hij was een zakenman, die in de jaren vóór en na de Eerste Wereldoorlog de grootwarenhuizen van de firma Lewis had geleid, en daar toen revolutionair geachte plannen doorvoerde, zoals de inrichting van ondernemingsraden, het gewaarborgd loon, enz. Tevoren was hij een sociaal werker geweest en had hij de armoede gezien: hij had er, zo mag men wel zeggen, in geleefd. Zolang de conservatieve partij haar vooroorlogse gedaante behield weigerde hij er lid van te worden; in 1945, toen de nederlaag van Churchill de ‘oude conservatieven’ in ongenade had gebracht, werd hij op hetzelfde ogenblik lid en voorzitter van de partij. Voordien was hij nog als ‘partijloze’ lid geworden van het oorlogskabinet, waartoe hij toetrad als Minister van Bevoorrading in 1940; niemand kende hem, behalve de leiders van het land, die een gewiekst zakenman nodig hadden om die belangrijke functie te vervullen. Dit alles wordt in deze memoires flink verteld. Woolton is geen geboren schrijver, en op vele plaatsen is hij wat langdradig, op andere te bondig; verder vertoont hij over vele problemen de typische eenzijdigheid van geest van de zakenman en van de sociale werker. Dikwijls schudt men het hoofd: de zaken zijn toch wel ingewikkelder dan schr. ze
voorstelt. Aangezien Woolton nooit een rol gespeeld heeft op internationaal plan, zijn zijn memoires van groot belang voor wie de naoorlogse politieke geschiedenis van Groot-Brittannië wil bestuderen, doch haast belangloos voor anderen.
Mark Grammens
| |
Varia
Benthem Jutting, W.C.S. van, Onderzoek naar het vaderschap. Het vaderschap als ethisch en godsdienstig vraagstuk. - van Loghem Slaterus, Arnhem, 1959, 287 pp., ing. f 8.90.
De onderhavige studie is een dissertatie, waarop schrijfster aan de Leidse universiteit promoveerde tot doctor in de godgeleerdheid, bij prof van Holk. Uitgangspunt was het werk, dat schr. gedurende vier jaar deed als Hoofd van een Consultatiebureau inzake het Onderzoek naar het Vaderschap. Uitgangspunt in deze zin, dat schr. door haar ervaringen geleid werd tot een wetenschappelijke bezinning op het genetisch vaderschap, het sociaal vaderschap, het Vaderschap van God in het Christendom over zijn Zoon en over de mens, en de vaderlijke organisatie van de christelijke kerk. De hoofdgedachte van het boek heeft schr. neergelegd in de twee eerste stellingen, die zij bij haar promotie verdedigde: het sociale vaderschap is voor een kind belangrijker dan het genetische vaderschap, en dit sociale vaderschap is een cultuurinstelling. Om dit standpunt te kunnen rechtvaardigen heeft schr. in haar studie praktisch alles betrokken, wat met deze kwestie samenhangt, en de ter zake doende literatuur grondig bestudeerd en verwerkt. Het boek bestaat trouwens voor een groot deel uit de weergave en bespreking van wat anderen over dit onderwerp hebben betoogd, hetgeen bij een dissertatie alleszins begrijpelijk is maar het lezen erg bemoeilijkt. In de vier eerste hfdst. worden achtereenvolgens besproken: de huidige crisis in het vader- | |
| |
schap, het vaderschap in de culturen welke de onze hebben gevormd, wezen en kern van het vaderschap, de betekenis van het vaderschap voor het kind. In hfdst. vijf worden twee belangrijke vormen van vaderschap besproken, waarbij het genetische en het sociale niet samenvallen (donor-inseminatie en het onderzoek in rechten naar het vaderschap); en hfdst. zes gaat op de grond van deze problemen in. Hfdst. zeven bespreekt het verband van al het voorafgaande met godsdienst, theologie en kerk; terwijl het laatste hfdst. perspectieven en conclusies biedt. Het is een belangrijk boek, met veel waardevolle elementen. De hoofdstelling is o.i. juist,
maar bij verschillende onderdelen van het betoog zouden we vraagtekens willen plaatsen. Hier mogen enkele opmerkingen volgen, met name vanuit katholiek standpunt. Het is niet juist, dat volgens katholieke opvatting de natuurwet gelijkgesteld wordt met het goede (p. 124). Schr. verwerpt de donor-inseminatie maar laat de mogelijkheid open (als wij haar goed begrijpen), dat de inzichten hieromtrent zich in de toekomst zouden wijzigen (pp. 146-159). Op pp. 209-211 geeft schr. een kort résumé van de katholieke leer inzake huwelijk en huwelijksbeleving, wel wat erg kort en daardoor niet geheel juist; de synthese, die zij zelf aanbiedt (pp. 217-220), blijft vaag en onbevredigend. De dogmatisch-psychologische beschouwingen over het Vaderschap van God (pp. 232-251) doen voor een katholiek vreemd aan; de opmerking, dat het dogma van de ten-hemel-opneming van Maria de vraag naar voren brengt, of hierdoor de Triniteit niet tot een Quaterniteit is geworden, ware beter achterwege gebleven (p. 245). Overgens pleegt schr. het standpunt der katholieken evenals dat van andere overtuigingen met groot respect te behandelen. Gelijk gezegd, bevat dit werk veel waardevols, meer dan in een bespreking voor dit tijdschrift vermeld kon worden. Een belangwekkend boek voor hen, die op de hoogte zijn.
A. van Kol
| |
Thomas, Lately, The Vanishing Evangelist. The kidnapping of Aimee McPherson. - Heinemann, London, 1960, 334 pp., 25 sh.
In mei 1926 ging de vrouwelijke Billy Graham te water voor een zwempartij: niemand zag haar nog uit het water komen en men nam aan dat zij verdronken was. Vijf weken naderhand strompelt zij weer het leven in, ergens aan de grens van Mexico, met het verhaal dat zij erin geslaagd is te ontsnappen uit de hand van degenen die haar in Los Angelos schaakten. Er steken enkele onwaarschijnlijkheden in haar verhaal, en geleidelijk aan ontwikkelt zich een hoogst ingewikkelde detective-geschiedenis, die lang niet altijd even stichtend is. Deze studie over een net zo erg belangrijke affaire overtreft echter menig fictief verhaal in gecompliceerdheid en spanning. En de lezer mag zich aan het einde al of niet neerleggen bij het oordeel van de rechtbank. Truth stranger than fiction, inderdaad!
W. Peters
| |
Dale, van, Groot Woordenboek der Nederlandse taal. - Martinus Nijhoff, 's-Gravenhage, 1960, Aflev. 11, f 3.-.
De nieuwe uitgave van van Dale nadert haar voltooiing. Deze elfde aflevering behandelt de woorden van ‘noodwacht’ tot ‘oprichting’ en loopt van blz. 1281 tot 1408. Binnen enkele maanden zal, hopen we, de achtste editie van dit belangrijke werk gereed zijn.
R.S.
| |
De arbeidersstand en de vrije-tijdsbesteding (38e Vlaamse Sociale Week, De Haan/a-zee, 1959). - V.S.W., Wetstraat 127, Brussel, 1959, 208 pp., ing. Fr. 100.
De technische vooruitgang heeft onvermoede vragen doen ontstaan. Daaronder schijnt de vraag naar de goede aanwending van de vrije tijd van steeds grotere betekenis te worden, hoe paradoxaal dit voor de creatieve mens, die altijd tijd tekort heeft, ook mag schijnen. Dit verslag bundelt een aantal studies van documentaire en theoretische aard over de houding van de arbeiders, de overheid, de vrouw en de jeugd tegenover de vrije-tijdsbesteding. Vooral voor hen die in ons volk cultuurscheppend optreden zal dit boek een nuttige bron van inlichtingen zijn.
J. Kerkhofs
| |
Moretti, O.F.M. Conv., G.M.M. Heiligen beoordeeld naar hun handschrift. Vert. - Uitg. De Toorts, Haarlem, 1959, 192 pp., f 8.50.
Dit curieuze boek biedt een vijf en twintigtal handschriften van Heiligen met hun grafologische commentaar. Pater Moretti is vergrijsd in de grafologie, heeft daarover meerdere boeken geschreven en heeft nu de handschriften van een aantal Heiligen onder de loep genomen. Alle psychologen en min of meer vakkundigen zijn het eens dat 's mensen handschrift op merkwaardige wijze zijn innerlijk verraadt,
| |
| |
al is het moeilijk de juiste grenzen der wetenschappelijke grafologie aan te geven. In deze Nederlandse uitgave zijn alleen in Nederland algemeen bekende Heiligen opgenomen. Na elke grafologische analyse volgt er een korte biografie en karakteristiek van de Heilige van de hand van Pater Pasini, een confrater van de grafoloog.
P. van Alkemade
| |
Fuchs, Dr. Peter, Witte vlek op het zwarte werelddeel. - La Rivière en Voorhoeve, Zwolle, 1959, 230 pp., met 38 foto's, f 9.75.
Dr. Fuchs, een jonge Weense etnoloog, beschrijft in dit boek zijn expeditie naar de ‘witte vlek’ op het Afrikaanse vasteland. Dit nog onberoerd gebleven gebied, Ennedi genaamd, moet schrijver op eigen risico zien te bereiken. Na een wekenlange tocht dwars door de Sahara komt deze wetenschappelijke onderzoeker eindelijk in het ‘Mekka’ aan van de etnologen en de antropologen. Op een boeiende manier verhaalt hij over zijn avonturen die hij beleeft. Hij geeft echter daarmee niet alleen een interessante reisbeschrijving, maar ook en vooral een inzicht in de zeden en gewoonten van volkeren die helemaal niet of nauwelijks in aanraking zijn geweest met de beschaving. Een goed en vlot geschreven populair boek dat wij ieder kunnen aanbevelen die belangstelling heeft voor vreemde volkeren.
J. van Lierde
| |
Dessauer, Fr., Prometheus und die Weltübel. - J. Knecht-Verlag, Frankfurt, 1959, 208 pp., geb. D.M. 9,80.
Fr. Dessauer, professor emeritus te Frankfurt/M., heeft weer een deel aan zijn reeds omvangrijk oeuvre toegevoegd; ditmaal een studie over het mysterievolle kwaad. Voor vele tijdgenoten is het lijden en de ellende in de wereld zó overweldigend en heil-loos, dat ze er moedwillig de ogen voor sluiten Voor de auteur van Realistisch Christendom is een dergelijke houding ondenkbaar. Uit een gedegen overzicht van de resultaten van het wijsgerig denken van de Griekse oudheid tot heden betreffende het kwaad in de wereld, blijkt de onmacht van de menselijke rede om deze donkere zelfkant van 's mensen bestaan op te helderen. De mens kan er eenvoudig ‘met zijn verstand niet bij’. Wat hij wél kan, zegt D., dat is metterdáád het lijden en het kwaad bestrijden. De Griekse mythologie gaf daarvoor reeds een aanwijzing. Prometheus, titanenzoon en broer van Atlas, was begaan met het lot van de lijdende mensheid. Tegen de wil van de goden in bracht hij het vuur op aarde, zodat de mens een greep kreeg op de natuurelementen en zich voortaan door technische activiteit een menswaardiger bestaan kon opbouwen. Prometheus werd zwaar gestraft voor zijn opstandigheid tegen de goden; sedert de dichterlijke schepping van Aeschylos werd hij het symbool van de zichzelf verlossende mens. Nu is hij echter ook in menig moderne herschepping het type geworden van de zelfbewuste technicus, die in prometheische hoogmoed een aards paradijs tracht op te bouwen, zo niet in opstand tegen, dan toch met volkomen verwaarlozing van God en godsdienst. Is de technische vervolmaking van de wereld dan per se in strijd met de geest van het Evangelie? Zeker niet, want dan zouden de eerste dertig jaren van Jesus, de Zoon van de timmerman van Nazareth, weinig evangelisch zijn! Jesus staat in de historische werkelijkheid van deze wereld die Hij erkent, maar Hij wijst er over heen naar iets hogers. Hij leert de mens energiek zijn miseries aan te pakken, maar
ook te bidden tot Zijn Vader ‘Uw Rijk kome’. Tenslotte geeft Hij door zijn voorbeeld aan het lijden een verheven zin: een deelname voor ons aan de verlossing van het diepste kwaad, de zonde. Dit mooie boek dat gedragen is door een rijke levenservaring, is graag aanbevolen aan een ruime lezerskring.
H. Berghs
| |
Allgoewer, W., Technik besiegt den Krieg. - Nest-Verlag, Frankfurt, 1959, 244 pp., geb. D.M. 12.80.
De enorme ontwikkeling van de techniek is een beslissend wapen geworden.... voor de vrede: de H-bommen en de intercontinentale raketten zijn niet alleen een dodelijk gevaar voor de mensheid, zij vormen ook een absoluut veto tegen hun gebruik. Dit betoogt A., in wiens vlotte stijl men de conferencier en journalist herkent; wiens kennis van baken betreffende de oorlogstechniek opgedaan werd in het Zwitserse leger als beroeps-stafofficier en wiens bekendheid met de wereldgeschiedenis de cultuurfilosoof verraadt. Voor A. is ‘religieus’ echter synoniem met achterlijk, en ‘christelijk’ is een ‘verouderd politiek begrip’. We passen daarom op dit ‘onvolwassen’ werk de strenge woorden toe die A zelf tegen te weinig objectieve publikaties richt: ‘Verzeichnen sie in unsachlicher Weise die feststellbare Wahrheit, so finden sie selbst beim breiteren Publikum immer weniger Glauben und werden abgelehnt’ (p. 178).
H. Berghs
|
|