problemen verdiept, en toch moet ik eerlijk bekennen (het is slechts een persoonlijk gevoel, dat ik gerust in een brief kan neerschrijven) dat deze reis op de eerste plaats een openbaring is geweest door het contact met de oude beschavingen, hier blootgelegd of in de musea tentoongesteld: ik heb weer genoten van de oude Griekse legenden, welke hier hun oorsprong hebben, ik heb geleefd in de Griekse en Romeinse steden, Izmir (Smyrna), Ephese, Pergamo, Cesarea (Kayseri), Iconium (Konya), Nicomedia (Ismith), etc., doch vooral heb ik de byzantijnse geschiedenis en het leven der oude kerk beleefd, want ik heb tenslotte Byzantium en de kerk van Klein-Azië gevonden.
Dagen en dagen kan men te Istamboel doorbrengen om zich in te leven in de macht en pracht der byzantijnse beschaving, de intrigues van het hof, de uitbarstingen van het volk in het hippodroom, de plechtigheden van de Aia Sophia, de mozaïeken en schilderingen der talrijke kerken en de fanatieke mystiek der kloosters. Ook vindt men nergens zulke grootse Romeinse ruïnes als te Ephese, Pergamo, Ankara en vele andere plaatsen. Men is ontroerd wanneer men de plaatsen bezoekt van de eerste grote algemene concilies: Nicea (Isnik), Chalcedon (Kadiköy), Ephese, Constantinopel (kerk van de H. Irene), of de steden, waarvan Johannes spreekt in het boek der Openbaring, of Ignatius en Polycarpus in hun brieven. Rondom Smyrna herbeleeft men het oude christendom.
Syrië en Egypte zijn de grote centra geweest van het oosterse monniksleven, doch niet minder Klein-Azië en Constantinopel. Te Bursa (Brousse) op de Olympus van Bythinië leefden duizenden monniken; er blijft nu geen enkel spoor van al deze kloosters meer over. Evenwel, midden in Anatolië, in Cappadocië, in de fantastische landstreek van Göreme en Urgup, vlak bij Kaysery en Nevsehir, zijn nog honderden en honderden grot-kerken, kloosters en holen, waarin vanaf de IVde tot de XIIde eeuw duizenden monniken hebben geleefd. In deze grotten vindt men nog primitieve voorstellingen of prachtige muurschilderingen onder byzantijnse invloed. Drie dagen heb ik alleen in deze toverachtige bergstreek doorgebracht, mij telkens afvragend of het een droom was of werkelijkheid.
Men kan natuurlijk niet blind blijven voor het andere natuurschoon in Turkije: bergen, meren, wouden. Er zijn natuurlijk nog vele steppen, welke op besproeiing wachten, doch Turkije is een rijk land aan graan, tabak, allerlei soorten fruit, steenkool en ertsen. Wegens gebrek aan kapitaal en organisatiegeest worden vele rijkdommen niet geëxploiteerd. De Turk, die steeds soldaat en veroveraar is geweest, moet eerst leren werken, wil het land een voorspoedige economie verkrijgen. Vooral in het binnenland zijn het de vrouwen die werken. Er is nog een schreeuwend verschil tussen de emancipatie van de vrouw in de steden en in de dorpen, welke veel contact met de steden hebben, en haar vernederende situatie in het afgelegen binnenland.
Na al het mooie, dat ik gezien heb, verlaat ik Turkije toch met een gevoel van droefheid over de huidige toestand van het christendom in dit land, vooral na de Grieks-Turkse oorlog van 1923 en de brandstichting van 1956: het christendom kan zich niet ontwikkelen en houdt zich moeilijk staande in het land, dat zoveel christelijke herinneringen bevat. Het is toch tenslotte Turkije, dat ik gevonden heb.
Gedurende de zomermaanden (juli-september) was de wereld-aandacht voornamelijk gericht op de besprekingen tussen Oost en West en op het bezoek van Chroestsjef aan Amerika. De politiek in het Midden-Oosten heeft ondertussen