| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst
Gutzwiller, Richard, Meditationen über Johannes. - Benziger Verlag, Einsiedeln, Zürich, Köln, (1958), 362 pp., Zw. Fr. 9.40.
Gutzwiller, Richard, Meditaties over Johannes. - Uitg. Heideland, Hasselt, 1959, 400 pp., geb. F. 135.
Door zijn Meditaties over Mattheus en over Lucas (besproken door L. Monden in Streven van resp. 1953, pp. 62-64 en 1955, p. 276) is Richard Gutzwiller voor velen onder ons geen onbekende meer. Hun succes danken zij aan de gelukkige synthese van wetenschappelijke degelijkheid en echte vroomheid. Het werk draagt trouwens de wezenskenmerken van de auteur: zijn geest ging steeds uit naar het essentiële van de dingen, naar de laatste en beslissende waarden van het leven. Het kon niet anders of het evangelie van Johannes moest hem bijzonder aanspreken: alles is er zo doelbewust gericht op het Mensgeworden Woord, op de Persoon van de Heer, die ons in knechtsgestalte Gods heerlijkheid openbaart. In een beknopte inleiding schetst hij ons een beeld van de aantrekkelijke, rijke en diepe persoonlijkheid van de apostel, de theoloog, de mysticus, de kunstenaar en de heilige die Johannes was. Even wijst hij ook op de betekenis van O.-L.-Vr. voor dit evangelie. De stervende Heer had haar aan de leerling die Hij beminde toevertrouwd en deze had haar bij zich opgenomen. De zin van beider leven was de Heer. Vandaar is het een feit, dat Johannes veel van zijn kennis over zijn Meester aan Maria te danken heeft. Gelijk bij de hierboven vermelde Meditaties laat R. Gutzwiller ook hier op iedere pericope van het evangelie een sobere maar treffend verklaring volgen. Hij brengt de tekst in verband met het geheel van het evangelie en met de andere geschriften van het Oude en Nieuwe Testament. Nieuw is nu, dat hij bij iedere meditatie enkele reflecties heeft toegevoegd, die juist de religieuze waarde en betekenis ervan voor ons eigen leven in het licht stellen. Zijn dood heeft hem echter verhinderd die reflecties tot het einde toe uit te werken, zodat die voor de laatste meditaties ontbreken. Deze overwegingen vormen a.h.w. zijn geestelijk testament. Ze zijn geen voedsel voor gevoelerige vroomheid, maar ze willen ons laten doordringen tot de diepte en de grootheid
van het Woord Gods, dat door de H. Schrift tot ons spreekt. Aan priesters en intellectuelen kan men ze niet warm genoeg aanbevelen. Zoals voor de vorige werken van Gutzwiller stelt een voortreffelijke vertaling ook dit werk binnen het bereik van de Nederlandse lezer.
A. Geerardijn
| |
Rabau, Jean, La Messe. - Edit. Centre diocésain de Documentation, Doornik, 1959, 200 pp., ing. Fr. 79.
Na het voortreffelijke boekje van E.H. Max Delespesse over de H. Mis, verschijnt in een bijna identieke presentatie een werk van Kan. J. Rabau. Terwijl het eerste boek de geschiedkundige ontwikkeling van het Romeinse Misritueel beschreef en op grond van de primitieve gegevens, een vernieuwde pastoraal voorstelde, heeft het werk van de Mechelse liturgie-professor een ander opzet: in de bestaande vorm der Romeinse Mis zoekt Schr. de doctrinaire inhoud te belichten. Hierbij bedient hij zich evengoed van de theologie van het offer als van de zeer rijke teksten uit de Patristiek, waar vooral Augustinus en Theodorus van Mopsueste aan het woord komen. Af en toe wordt vanuit deze gezichtshoek een aanwijzing gegeven tot vernieuwde pastoraal: vooral de pogingen om de gelovigen meer te betrekken in de heilige Handeling, en de nadruk op het echte offerkarakter van de consecratie hebben we zeer gewaardeerd. Historici zullen wellicht de grote nadruk op de voorbereidingsgebeden en het laatste evangelie minder gelukkig noemen. Ook het uitsluitend verwijzen naar het Pascha-maal als voorvorm van de heilige Mis - terwijl veel meer het rituele sabbatmaal de bouwelementen aangaf - lijkt ons te weinig genuanceerd. Toch zal het boekje voor priesters en voor leken een rijke bron blijven om in de huidige liturgische beweging de diepere geest en de innige beleving gaaf te houden.
J. Vanneste
| |
Beyer, J., e.a., Les faits de Banneux-Notre-Dame. Etudes. - H. Dessain, Luik, 1959, 264 pp.
Een eerste boekdeel over Banneux, verschenen onder verantwoordelijkheid van Mgr. Kerkhofs zelf, had de feiten van Banneux: verschijningen, boodschap, ontwikkeling van het bedevaartsoord en
| |
| |
vruchten ervan, uiteengezet. In dit tweede deel wordt door een aantal erkende vakspecialisten elk aspect van de gebeurtenissen op zijn religieuze authenticiteit getoetst. Een inleidend hoofdstuk van Kan. Meunier schetst de katholieke houding tegenover verschijningen en privaat-openbaringen. Prof. Carpentier en Prof. Leijs toetsen resp. de feiten en de boodschap van Banneux aan de beproefde authenticiteitscriteria van de Kerk. Prof. Heuschen situeert Banneux ten overstaan van de bijbelse openbaringscontext. Nadat Mgr. Mag. Philips in een inleidend hoofdstuk de theologie van Maria's middelaarschap en haar verband met de Maria-verschijningen heeft uiteengezet, wordt deze doctrine op Banneux toegepast door Kan. Minon. Nadat Kan. Onclin de kerkelijke wetgeving omtrent private openbaringen heeft uiteengezet, toont Prof. Beyer aan dat in heel het verloop van het onderzoek Mgr. Kerkhofs zich steeds trouw aan de letter zowel als aan de geest van deze voorschriften hield. Wie deze convergerende studies aandachtig leest komt onder de indruk van de ernst en eenvoud, de religieuze rijkdom en bijbelse achtergrond van deze verschijningen. Het meest heeft ons persoonlijk de studie van Prof. Leijs getroffen: de boodschap van Banneux lijkt ons in haar harmonische soberheid wel het sterkste argument voor de echtheid van de verschijningen.
L. Monden
| |
Manuel du catéchisme biblique. I, Dieu et notre Rédemption. 2: Leçons 22-44, trad. Mad. Cé. - Edit. du Cerf, Parijs, 1959, 410 pp., ing. Fr. F. 1260.
Wie kennis heeft genomen van de Katholischer Katechismus, de officiële catechismus der Duitse bisdommen (Ned. vert.: De Leer der Kerk; Franse vert.: Catéchisme biblique) en van de Einführung in den neuen Katechismus (H. Fischer; Franse vert.: Histoire et Signification du Catéchisme biblique), moet getroffen zijn door de onmetelijke mogelijkheden van deze nieuwe catechismus. Trouwens zowel de dertig jaren voorbereiding: studie, opstelling, aanpassing, experiment en herbewerking, als de ploeg medewerkers staan er borg voor. Juist die medewerkers hebben in tal van voordrachten, discussies, modellessen en artikels hun bedoeling en methode kenbaar gemaakt. Ook, en dit vooral ten behoeve van de catecheet zelf, gaven ze hun Handbuch zum Katholischen Katechismus uit (drie delen, die ieder twee delen bevatten). Mejuffr. Cé biedt ons thans het tweede deel aan van het eerste deel. Het handboek biedt rijke overvloed! Het kan niet anders of de mogelijkheden krijgen vastere vorm. Iedere gebruiker zal de schrijvers van deze suggesties en uitwerkingen ten zeerste dankbaar blijven. Het handboek behandelt les na les; de les zelf is gestructureerd naar een zelfde schema: eerst de vorming van de catecheet (behandelde stof, reflexies en overweging, psychologie van het kind, enz.), dan de catechese zelf die, hoewel rijkelijk uitgewerkt, uiterst dicht bij de orde van de catechismus blijft. Wellicht mogen we als niet geringste eigenschap prijzen dat, evenzeer als in hun andere publicaties, de schrijvers van dit handboek telkens weer aandringen op de hele inzet van de catecheet: zijn diepste overtuiging en zijn leven worden in zijn taak betrokken.
J. Lambrecht
| |
Winckel, E. van de, De l'inconscient à Dieu. Ascèse chrétienne et psychologie de C.G. Jung (Coll. La Chair et l'Esprit). - Aubier, Parijs, 1959, 224 pp.
Schrijfster van dit boekje heeft het geloof gevonden naar aanleiding van een jungiaanse analyse. In korte, doch rake - zij het wel wat erg schematische - beschrijvingen zet ze Jungs bijzonderste inzichten uiteen. Daarna bestudeert ze de positie van Jung vanuit haar nieuw verworven geloofsinzicht. De bondigheid van dit werkje stelt haar niet in staat een zeer grondige theoretische studie te leveren. Maar haar getuigenis is zeer welsprekend. Het ware te hopen dat 't door zijn open, onbevangen en toch zeer gelovig karakter veler vooringenomenheid tegen de diepte-psychologie en de analyse mocht wegnemen.
R. Hostie
| |
Rice, Hugh A.L., Prayer Book Heritage. An introduction to the history and development of Anglican Worship. - Linden Press, London, 175 pp., 12s6d.
De recensent behoeft bij dit eenvoudige maar degelijke boek slechts aan te duiden vanuit welke richting binnen de Anglikaanse Kerk de studie werd geschreven. We zouden het willen typeren als ‘middle of the road’ met heel lichte zwenking naar rechts. Anders gezegd: gematigd high-church.
W. Peters
| |
Leist, Marielene, Für die Liebe geschaffen, ein Buch für Mädchen und junge Frauen. - Frankfurt, Knecht, 276 pp.
Uitgaande van Augustinus' principe: de mens is geschapen voor de Liefde, omdat hij geschapen is voor God - stelt de zo
| |
| |
competente schrijfster een concrete Liefdeleer voor, die zowel door haar onbevangen concreetheid als door de geest van geloof waarmee de Liefde hier wordt voorgesteld voor het moderne meisje een ware herademing zal betekenen. Al te lang gold voor dit soort literatuur het principe: de mens is geschapen voor de Liefde, al is hij ook geschapen voor God’.
L. Versteylen
| |
Kirchgaessner, A., Het onophoudelijk gesprek (vert. A. Geerardijn). - Patmos, Antwerpen, 1959, 75 pp., ing. F. 35.
Een biddend benaderen van het mysterie van het gebed, zou men dit boekje kunnen noemen. Misschien is dit trouwens wel de enige wijze om te leren bidden: biddend zich over het wezen van het gebed te bezinnen. De oorspronkelijke uitgave van dit werk werd destijds zeer waarderend besproken in dit tijdschrift (1955, blz. 374). Een voortreffelijke vertaling brengt het thans in het bereik van de Nederlands-lezende.
L. Monden
| |
Literatuur
Vestdijk, S., De rimpels van Esther Ornstein. - Nijgh & Van Ditmar, 1959, 315 blz., f 10.50, 155 B. Fr.
In De rimpels van Esther Ornstein vervolgt Vestdijk de studentenjaren van Anton Wachter. Wachter blijkt ook hier weer een weinig sympathieke (sit venia verbo) kwal, die voor zijn examens studeert en overigens nauwelijks iets anders nastreeft dan zijn sexuele obsessies in te volgen. Geheel de sfeer van het boek wordt erdoor vertroebeld. Zijn hernieuwd contact met Esther Ornstein is van een enigszins ander gehalte, doch ook hier dringt zijn zinnelijkheid weer door. Het verhaal, zonder veel incidenten, verloopt nogal eentonig. Vestdijk zit weer op zijn praatstoel, of juister weefstoel en weeft draad na draad, tot er wel ‘een hemd in het jaar’ te voorschijn komt. Mocht de grote schrijver, die Vestdijk is, nog eens van Anton Wachter en van heel die obsederende sexuele sfeer bevrijd worden en weer eens ‘een koperen tuin’ schrijven. Vestdijk is toch te goed om jonge mensen te leren hoe ze meisjes naar hun kamer moeten lokken.
J. van Heugten
| |
Brandt, Willem. Hart van jade, gedichten. - Uitg. N.V. Em. Querido, Amsterdam, 1959, 42 pp.
Herdichtingen van Chinese lyrische poëzie, luidt de ondertitel van deze bundel, die de lezer in samenspraak wil brengen met de grootste dragers der Chinese litteraire traditie. Die traditie is meer dan duizend jaar oud, maar de dichter Brandt waagde terecht de sprong in de diepte. Vele van zijn bewerkingen lijken me geslaagd. Zijn beelden zijn conventioneel maar zuiver, de vorm is steeds bewegelijk en doorzichtig. Op zijn minst weet hij bewondering te wekken voor die verre, fijnzinnige wereld, zo vreemd aan de onze, waar wellicht nog heden ten dage de zin voor het mysterie leeft, die wij bezig zijn te verliezen.
Huub Oosterhuis
| |
Keller, Gottfried, Sämtliche Werke und ausgewählte Briefe. Band III. - Carl Hanser Verlag, München, (1958), 1356 pp.
Dit IIIe en laatste deel van Kellers Verzameld Werk, in de handige dundrukuitgave van Hansers klassieken, wijdt een 500 pp. aan de gedichten; hun officiële en definitieve uitgave, door Keller zelf bewerkt, maakte vele ervan, ondanks hun voorbijgaande populariteit, tot historisch-letterkundig document: hier echter wordt steeds de eerste, frisse, onverbeterde versie gegeven, met eventueel de latere bewerking in nota, zodat de gedichten heel wat winnen aan originaliteit, kracht en poëzie. Dan volgt K.'s laatste roman Martin Salander, merkwaardig om het voortdurend verglijden van moraliserende bedoeling naar echte mensenkennis enerzijds en fantastische humor anderzijds; een paar dramatische proeven, uittreksels uit dagboeken en autobiografieën, literair-historische opstellen, en een paar honderd pp. brieven, die K. in zijn veelzijdigheid en religieuze beperktheid leren kennen. Goede nota's, registers, nawoord en kritische verantwoording door Clemens Heselhaus. Waardevol en bruikbaar
A. Deblaere
| |
Church, R.. e.a., (Ed.), Poems of Our Time. - Everyman's Library, Dent, London, 1959, 351 pp., 8s6d.
Deze bundel moderne poëzie is een heruitgave van de in 1945 uitgegeven verzameling, gevolgd door een supplement dat de periode sinds 1946 bestrijkt. Er zijn vijf onderdelen: de gedichten van voor 1914, de poëzie uit de eerste wereldoorlog, de verzen van het einde van deze
| |
| |
oorlog tot aan 1930, en die van 1930 tot het einde van de tweede oorlog, met daarna het genoemde supplement. Deze indeling brengt met zich mee dat gedichten van een zelfde dichter over het boek verspreid liggen; het betekent dat binnen iedere periode de verzen gerangschikt zijn naar inhoud en stemming. Dit goedkope maar waardevolle boek behoort in iedere bibliotheek thuis.
W.P.
| |
Green, R.L. (Ed.), A Century of Humorous Verse. - Everyman's Library, Dent, London, 1959, 288 pp., 8s6d.
Een kostelijke verzameling van grappige gedichten uit de laatste honderd jaar: een aanwinst voor ieder die het Engels behoorlijk beheerst.
W.P.
| |
Kunst en cultuur
Meer, F. van der, Oudchristelijke kunst. - W. de Haan N.V., Zeist, N.V. Standaard Boekhandel, Antwerpen, 1959, 143 pp., 48 ill.
Een boek van Prof. van der Meer is altijd een prettige verrassing, maar vooral ook een verrijking voor de geest. Overvloedig deelt hij mee van zijn rijke eruditie, die niet alleen beschikt over uitgebreid feitenmateriaal; hij biedt dit ook met smaak aan. Dit laatste boek van Prof. v.d. Meer, dat uitkomt in de Phoenix Pockets serie, laat nu nog een nieuwe zijde van zijn veelzijdig talent zien: de mogelijkheid, om zijn kennis ook op hoogstaand populaire wijze door te geven. En dit is voorwaar geen geringe kunst. In dit mooie en vlot geschreven boekje geeft v.d. Meer een zeer degelijke inleiding op de oudchristelijke kunst. Hij behandelt de voornaamste thema's, die telkens in het leven van de christelijke oudheid terugkeren en ook in de beeldende kunst een rol spelen: basilieken, doopkerken, sarcofagen, handschriften en wat dies meer zij. Wanneer men de rijke wereld van de oudchristelijke kunst wil binnentreden, neem dan als gids Prof. v.d. Meer, zoals hij zich aandient in dit mooi-geïllustreerde werkje. U zult enige schone en boeiende uren beleven!
C. de Groot.
| |
Middelheim, openluchtmuseum voor beeldhouwkunst. - Uitg. C. Govaerts, Deurne-Antwerpen, 1959, 175 pp. + XLIV, 134 pl. 23 × 30 cm, geb. 350 F.
Op initiatief van zijn burgemeester L. Craeybeckx werd Antwerpen verrijkt met een openluchtmuseum voor moderne beeldhouwkunst in een van de prachtige parken rond de stad. Het zal nu weldra tien jaar zijn dat in Middelheim door het stadsbestuur de eerste tentoonstelling werd georganiseerd. Deze werd de aanleiding tot de biënnale en tot het permanent museum. Geen middelen worden gespaard om aan dit openluchtmuseum een grootse allure te geven. Zo heeft men nu ook als catalogus een voortreffelijk platenalbum uitgegeven, waarin de beelden die tot het bezit van het Middelheimmuseum behoren zijn gereproduceerd. Aldus blijft het contact met de moderne beeldhouwkunst niet tot een wandeling in het park beperkt - wat toch altijd het voornaamste zal blijven - maar kan men de beschouwing ook in de studie- en huiskamer voortzetten. Een goede reeks meesterwerken is reeds door het stadsbestuur aangekocht. Het blijft echter te betreuren dat enkele, in alle opzichten minderwaardige, beelden deze collectie blijven ontsieren.
G. Bekaert
| |
Wingler, Hans Maria, Die Brücke, Kunst im Aufbruch. - Buchheim Verlag, Feldafing, 1954, 68 pp., geïll.
De kunstenaars van de groep ‘Die Brtücke’, die in de eerste decennia van deze eeuw in Duitsland een uiterst belangrijke rol speelden, waren niet alleen zeer sterke schilders met een zeer origineel en expressief kleurgevoel, maar vaak ook voortreffelijke grafici. Het is interessant, dat zelfs in de zwart-witte houtsneden hun liefde voor briljante kleuren voelbaar is, zich als het ware indirect openbaart. Dat geeft aan dit gedeelte van hun kunst ook een bijzondere aantrekkelijkheid. De Buchheim Verlag heeft in dit nieuwe deeltje van zijn kunstserie een aantal houtsneden bijeengebracht van enkele grote figuren uit de beweging, o.a. van Heckel, Kirchner, Schmidt-Rottluff, Mueller, Nolde en Pechstein. Het werd een fraaie verzameling, die ingeleid door Hans Maria Wingler, een goed inzicht geeft in het streven van ‘Die Brücke’. Dit boekje is derhalve om kunsthistorische en esthetische redenen een belangrijke uitgave.
C. de Groot
| |
Boesiger, W., Richard Neutra 1950-1960. - Girsberger, Zürich, 1959, 140 pp., 600 ill., geb. Zw. Fr. 48.-.
In 1951 verscheen door de zorg van W. Boesiger het eerste overzicht van het werk van Richard Neutra bij Girsberger te Zürich. Dezelfde auteur-architect ver- | |
| |
zamelde nu in een indrukwekkend tweede volume het werk dat in het decennium 1950-1960 door Neutra werd verwezenlijkt of waarvan de plannen werden vastgelegd. Zo goed als alles werd reeds eerder gepubliceerd in verschilldene tijdschriften en in het merkwaardige boek door Neutra zelf aan het menselijke wonen gewijd en vroeger in Streven besproken. Men zoeke verder geen verklaring voor het feit dat het tweede deel met het werk van 1950 inzet. Er is bij Neutra geen breuk te bespeuren, slechts langzame groei en voortdurende uitzuivering van een strenge, aristocratische levensinstelling, die aan alle gebouwen van Neutra iets ontoegankelijks geeft. Juist dit unieke, verheven karakter van Neutra's werk komt in dit nieuwe boek op een overtuigende wijze tot uitdrukking. De illustratie is rijk en goed verzorgd.
G. Bekaert
| |
Sociologie
Hartog, Dr. F., Democratie en economische planning. - H.E. Stenfert Kroese, Leiden, 1959, 139 blz., f 9.50.
Democratie bestaat, naar een bekend aforisme van Thorbecke, daarin dat de burger geregeerde en regeerder tevens dient te zijn. Een hoge eis ligt in deze uitspraak opgesloten; en stellig valt het nu nog zwaarder er aan te voldoen dan een eeuw geleden. Want hoe sterk is de stroom van vraagstukken op elk terrein van het maatschappelijk leven niet aangezwollen en hoeveel uitgebreider is de overheidsbemoeiing met al deze vraagstukken niet geworden. Ook op economisch terrein zien wij die voortdurende toeneming van het aantal en van de ingewikkeldheid der vraagstukken. De economische politiek, het geheel der maatregelen waarmede de overheid aan de economische ontwikkeling leiding tracht te geven, wordt steeds omvangrijker, ingewikkelder en ingrijpender. De discussie erover door de deskundigen wordt gevoerd met behulp van telkens nieuwe methoden, formules en begrippen. De niet-deskundige voelt zich lichtelijk verbijsterd. Het gaat over zijn eigen belangen; hij zou derhalve moeten medespreken en ook zijn democratische plicht eist dit. Maar het gevoel bekruipt hem dit niet meer te kunnen. Zal hij alles maar niet overlaten aan de departementale ambtenaren, aan de staven van het Centraal Bureau voor de Statistiek en van het Centraal Planbureau en aan de secretariaten der publiek- en privaatrechtelijke organisaties van het bedrijfsleven? Voor zulke ontmoedigde niet-deskundigen schreef Dr. Hartog zijn boekje. Zelf is hij ‘nourri dans le sérail’. En hij stelde zich tot taak in een voor ieder bevattelijke taal duidelijk te maken van welke aard de wetenschappelijke voorbereiding van de economische politiek, die wij als economische planning aanduiden, eigenlijk is en wat dus al de bovengenoemde deskundigen doen. Hij beschrijft hun voornaamste werktuigen (economische modellen, economische rekeningen en budgetten) en laat zien, hoe allerlei economische samenhangen met behulp van deze werktuigen gequantificeerd kunnen worden, wat weer betekent dat de
quantitatieve gevolgen van maatregelen veelal met vrij grote nauwkeurigheid kunnen worden voorspeld. Uitvoerig schetst de schrijver de taak van onze Nederlandse plan-organen, met name van het Centraal Planbureau en met nadruk stelt hij, dat alle werk van deze organen een adviserend karakter heeft. Het Centraal Plan Bureau, zo stelt hij, etaleert de in de economische situatie besloten mogelijkheden bij uiteenlopend beleid. In de Sociaal Economische Raad wordt het beraad gevoerd van de centrale overheid met de vertegenwoordigers van het bedrijfsleven. De beleidsbevoegdheid tenslotte berust integraal bij de Regering in overleg met de Staten-Generaal. In dit tijdschrift moge ik het bij deze algemene karakterisering van Dr. Hartog's boekje laten; onnodig eraan toe te voegen, dat ik het in veler handen zou wensen.
G.Th.J. Delfgaauw
| |
Banning, Dr. W., Moderne Maatschappij-problemen: een beschrijvende analyse van krachten en processen in de hedendaagse maatschappij voornamelijk ten dienste van de practische arbeid, 1e bundel. - F. Bohne, Haarlem, 1959, 4e herz. druk, 243 pp., f 7.90.
Voor een beoordeling van dit boek moet men rekening houden met het doel waarvoor het geschreven is: het wil geen nieuw licht werpen op de moderne maatschappij-problemen, maar de gelegenheid bieden aan theologen en ‘kerkelijke werkers’ zich een inzicht te vormen in de maatschappij waarin zij de christelijke boodschap hebben uit te dragen. Dr. Banning laat aan deze categorie van mensen zien hoe de voortschrijdende techniek en urbanisatie een menselijke werkelijkheid
| |
| |
voortbrengen die ver afwijkt van het beeld van mens en maatschappij dat de achtergrond vormt van de traditionele theologie en moraal. Hij vestigt niet alleen de aandacht op de ontwikkeling van de sociale verhoudingen, maar ook op de verandering in de geestelijke houding van de mens, op het proces der secularisatie, op de grotere autonomie van het menselijk denken die zich aftekent ondanks het feit dat de mens meer ontvankelijk wordt voor sociale mythen. Hij laat zien dat de traditionele opvattingen van statische gezins- en gemeenschapsstructuren niet langer meer de werkelijkheid met haar enorme dynamiek dekken. En achter dit alles wijst de schrijver aan als fundamentele tendenz de drang naar technische beheersing, naar rationalisatie van het hele mensenleven. Dit boek is uitstekend bruikbaar om de blik van oningewijden te openen voor de problemen van het huidige maatschappelijk leven. Het vormt tevens een eerste aanzet voor het begrijpen van die werkelijkheid: de lezer leert de veelheid van verschijnselen zien als de manifestaties van eenzelfde fundamentele trend. Ik vraag mij echter af of het in dit laatste opzicht wel naar het juiste verstaan leidt: is het niet te eenzijdig het karakter van onze maatschappij geheel te willen verstaan uit de tendenz naar rationalisatie? is onze maatschappij niet tegelijkertijd een streven naar ‘menselijker’, naar ‘socialer’ gemeenschapsleven? Degene die het maatschappelijk leven wil verstaan moet, lijkt mij, ook tot de ontdekking gebracht worden dat het pogen om aanvaardbare toestanden te scheppen een constitutief element van de moderne maatschappij vormt: zo alleen begrijpt men dat deze gekenmerkt is door de strijd om sociale rechtvaardigheid.
H. Hoefnagels
| |
Weststrate, Prof. Mr. C., Economic policy in practice: the Netherlands 1950/1957. - Stenfert Kroese, Leiden, 1959, 212 pp., f 14,50.
De schrijver van dit boek was van 1939 tot 1950 hoogleraar in de staathuishoudkunde aan de Universiteit te Leiden en bezet thans de leerstoel voor dit vak aan de Universiteit van Canterbury in Nieuw-Zeeland. Hij gebruikte een langdurig verlof in Nederland om de stof voor dit boek te verzamelen en het te schrijven. Het is naar mijn oordeel een belangwekkend boek geworden, in het bijzonder voor de mensen uit het vak, waarmede ik behalve de theoretici ook en vooral hen bedoel, die - academici of niet - geroepen zijn in hun ambt aan de vormgeving van de economische politiek in ons land mede te werken; en zij vormen in ons land met zijn talrijke bedrijfsorganisaties, vakverenigingen enz. een brede schare. Weststrate confronteert zijn lezers met verschillende vragen. Welke waren de doelstellingen van de economische politiek? Welke middelen werden gebruikt en welke gegevens had men te aanvaarden? In hoeverre zijn de doelstellingen gerealiseerd? Welke invloed had de politiek zelve op het resultaat en welke invloed hadden andere factoren? De vier hoofdstukken, die tezamen het eigenlijke boek vormen, zijn gewijd aan de volgende vier doelstellingen: volledige werkgelegenheid, rechtvaardige inkomensverdeling, stabiliteit van het prijsniveau en evenwicht in de internationale betalingsbalans. Hoewel de schrijver zegt de praktijk en niet de theorie van de economische politiek te willen behandelen, komt zijn werk uiteraard wezenlijk daarop neer, dat hij de waargenomen gang van zaken plaatst tegen de achtergrond van theoretische opvattingen en zich dan afvraagt in hoeverre die opvattingen in de praktijk bevestigd worden dan wel in hoeverre de opgedane ervaring grond geeft tot hun correctie. Weststrate trekt zijn conclusies voorzichtig, zó voorzichtig dat een samenvatting ervan in enkele woorden de schrijver slechts onrecht zou kunnen doen; ik zal dus niet pogen zulk een samenvatting te geven en wil slechts aantekenen, dat in het algemeen uit het boek de overtuiging
spreekt, dat de eigen wetmatigheid van het economisch proces van de economische politiek slechts zeer beperkte mogelijkheden laat. Uiteraard plaatste ik wel eens kritische aantekeningen bij onderdelen van het betoog; maar voor kritiek op onderdelen is deze recensie toch niet de geschikte plaats. Twee uitzonderingen lijken gemotiveerd. Ten eerste dient te worden gewezen op de on-vastheid in de kenschetsing van de theorieën, die aan de monetaire politiek van de Nederlandse Bank ten grondslag liggen. Op blz. 55 lezen wij dat de Verslagen van de Bank een ‘analysis on Keynesian lines’ wordt gegeven, welke trant van analyse dient te worden geplaatst tegenover de ‘the more old fashioned Fisherian approach’. Nu is deze uitspraak naar mijn mening onjuist maar in ieder geval zal de lezer verbaasd zijn als hij later, op blz. 203, leest: ‘The theory expressed in Fisher's equation was apparent in various measures taken by the N.B. to
| |
| |
promote stability of the price level’. Hier stuit men op tegenspraak met de aangewezen passage op een vroegere bladzijde van het boek; terwijl de vakman zich bovendien afvraagt, welke theorie wordt uitgedrukt in Fisher's vergelijking, want hij is gewend Fisher's vergelijking als een tautologie te beschouwen. De algemene lezer vergeve deze korte technische opmerkingen die een voor de vakman belangrijk onderwerp betreffen. De tweede aantekening, die ik wil maken, is heel kort maar gaat mij als hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam zeer ter harte: Dr. Holtrop, de President van de Nederlandse Bank, is geen alumnus van de Rotterdamse Economische Hogeschool, zoals de schrijver op blz. 1 van zijn boek mededeelt, maar van de Economische Faculteit der Universiteit van Amsterdam alwaar hij in 1928 bij Frijda promoveerde op zijn vermaarde proefschrift over ‘De omloopsnelheid van het geld’. Dit mede ter inlichting van Collega Weststrate, voor wiens boek wij overigens, zoals uit deze bespreking moge blijken, veel waardering hebben.
G.Th.J. Delfgaauw
| |
Couwenberg, Dr. S.W., De strijd tussen progressiviteit en conservativisme. - Pax, Den Haag, 1959, 362 pp., f 15.50 en f 17.50.
In dit uitermate actueel en boeiend boek vindt men een sociologische en cultuurhistorische belichting van de veelomstreden tegenstelling: progressiviteit-conservativisme. - Na een grondige, niet altijd even gemakkelijke, maar daarom niet minder interessante analyse van de hiervoren genoemde beide begrippen en van de oorzaken die er aan ten grondslag liggen, geeft de schrijver vervolgens een bijzonder goede verhandeling over de geschiedenis van de progressiviteit en het conservativisme in het Europa vanaf het begin der 19e eeuw tot in onze dagen. Aan de orde komen achtereenvolgens: het liberalisme, het socialisme, het communisme en de christelijke democratie. Naast algemene aspecten als de houding van de aanhangers van een bepaald politiek stelsel ten opzichte van vraagstukken als het sociale en het internationale, wordt ook een goed overzicht gegeven van het ontstaan en de ontwikkeling van elk der politieke stelsels in de belangrijkste Europese landen afzonderlijk, alsmede in Afrika, Azië en Amerika. Na deze beschrijving spreekt Dr. Couwenberg tenslotte een waardeoordeel uit ten aanzien van de verschillende bestaande politieke stelsels in West-Europa; een oordeel hetwelk hierop neerkomt dat, waar het liberalisme en het socialisme machteloos staan tegenover de crises der moderne cultuur, de christelijke democratie voorbestemd is tot het leiderschap in de komende tijd. Een in alle opzichten uitstekend boek, de naam waardig van de auteur van ‘De vereenzaming van de moderne mens’. Gaarne bevelen wij dan ook met klem het hier besproken werk aan, niet alleen aan politici, economen, historici en sociologen, maar aan eenieder die zich interesseert voor het maatschappelijk kader waarin hij leeft en werkt.
Dr. J. van Lierde
| |
Steinmetz, Prof. Dr. S.R. Inleiding tot de Sociologie; herzien door Prof. Dr. J.R. Kruijt; Volksbibliotheek, Tweede Reeks no. 43. - De Erven F. Bohn N.V. (Haarlem) 1958, 4e druk, 192 pp.
Voor wie zijn ‘algemene ontwikkeling’ wil completeren met enige ideeën over sociologie kan dit werkje een uitkomst zijn. Men leert erin dat er sociale verschijnselen zijn die de aandacht van een speciale wetenschap verdienen; men komt in contact met de eigen moeilijkheden die de wetenschap van een dergelijk onderwerp meebrengt; men maakt kennis met een poging van wetenschappelijke benadering der sociale werkelijkheid. De vaak zeer pertinente waarschuwingen van Steinmetz en de kritische opmerkingen van de heruitgever kunnen ook bijdragen tot de vorming van de instelling die nodig is voor de objectieve kennisname van de sociale werkelijkheid. Een andere vraag is echter of dit boek de beginner ook helpt bij de vorming van een werkelijk inizcht: de algemene lijn van dit werk wordt vervormd door de logisch samenhangende gedachtengang van Steinmetz, maar daarbij vindt hij kanttekeningen van Prof. Kruijt die hem ervoor waarschuwen dat die gedachtengang op verschillende punten werkelijkheidsvreemd is. De enigszins zelfstandig denkende lezer zal uit de opmerkingen van de heruitgever de conclusie moeten trekken, dat heel Steinmetz' visie op de sociale werkelijkheid moet herdacht worden, maar hoe dit moet dat vindt hij niet in deze uitgave. Is het wel juist een sociologisch document als dit te willen blijven gebruiken als inleiding in de sociologie? Wordt daardoor niet een bekwaam socioloog als professor Kruijt aan handen en voeten gebonden? Hij kan nauwelijks profijt trekken uit de methodologische lessen van Max Weber of uit de
| |
| |
ideeën die de franse school bracht, om daarmee het inzicht van de lezer te verrijken. Zeker hij slaagt erin Steinmetz op verschillende punten te moderniseren, maar hij moet de lezer achterlaten met inzichten die sedert het eerste verschijnen van Steinmetz' werk al te belangrijke veranderingen hebben ondergaan, om nog zo aan een beginneling opgediend te worden.
H. Hoefnagels
| |
Leeuwen, O.F.M., Dr. B. van. Het gemengde huwelijk, Pastoraal-sociografisch onderzoek naar de huwelijken van katholieken met niet-katholieken in Nederland. - Van Gorcum, Assen, 1959, 424 pp., f 18.50 en f 21.00.
Op basis van de burgerlijke en kerkelijke overheidsstatistiek geeft de auteur een grondige analyse van het aantal, de oorzaken en de gevolgen van de gemengde huwelijken. Geen gemakkelijke taak, aangezien de begrippen ‘katholiek’ en ‘gemengd huwelijk’ niet altijd een zelfde inhoud hebben en de cijfers van de kerkelijke statistiek onvolledig, dus onbetrouwbaar zijn. Rond deze analyse wordt de pastorele houding in verleden en heden beschreven, en is een sociaal-psychologisch onderzoek verricht, dat zich helaas niet uitstrekt tot de gemengd gehuwden zelf. De auteur komt tot konklusies, die wel is waar de afwijzende houding tegenover het gemengde huwelijk rechtvaardigen, doch ook zeer positieve elementen bevatten, die de belangstelling van elke zielzorger verdienen.
H. Oudshoorn
| |
Filosofie en pedagogie
Sassen, Ferd., Geschiedenis van de wijsbegeerte in Nederland tot het einde der negentiende eeuw. - Amsterdam-Brussel, Elsevier, 1959, 399 blz., geb. f 19.50.
Prof. Sassen, die in het nederlands taalgebied reeds zijn grote verdiensten heeft voor de geschiedenis der wijsbegeerte in het algemeen, heeft zich de laatste jaren gespecialiseerd in de geschiedenis der nederlandse wijsbegeerte. Als vrucht van deze nieuwe toeleg verschenen reeds vroeger werken over de wijsbegeerte der M.E. in de Nederlanden en over het wijsgerig leven in Nederland tijdens de 20e eeuw. Dit nieuwe grote werk omvat de geschiedenis der filosofie in Nederland tot aan de 20e eeuw. Onder Nederland wordt hier het tegenwoordige rijksdeel in Europa verstaan, maar voor de M.E. zijn ook de denkers uit de zuidelijke Nederlanden mede behandeld. Een kunstmatige scheiding tussen Noord en Zuid, die moeilijk vol te houden is (Justus Lipsius b.v.b., Geulincx, Ubaghs) en hopelijk later zal verdwijnen in een volledige geschiedenis der wijsbegeerte in de Nederlanden. Deze zal dan wel meerdere delen moeten omvatten, maar laten wij voorlopig dankbaar zijn voor dit uitvoerige overzicht van de denkers uit het Noorden. Hoewel een eigenlijke synthese nog niet gegeven kan worden, is het niet alleen een uitermate nuttig, maar ook zeer interessant werk geworden voor amateur en vakman in de wijsbegeerte. De uiteenzettingen zijn helder, goed verantwoord, zodat we zelfs van een boeiend geheel mogen spreken waarin telkens weer de kenmerken van het Nederlandse filosofische denken in onderscheid met dat van andere landen naar voren komen.
J.H. Nota
| |
Cauwelaert, A.R., e.a., Werkboeken voor zedenleer: Gezin en maatschappij; - Zijn en worden; - De mens en zijn wereld. - De Sikkel, Antwerpen, 1957-58, 212-204-268 pp., ing. F. 68 (ieder).
De drie delen van de serie ‘Werkboeken voor Zedenleer’ bestaan in feite uit een bloemlezing van alle mogelijke teksten ontleend aan auteurs van de meest uiteenlopende richtingen (Thomas a Kempis en Nietzsche, St.-Paulus en Russel, Julian Huxley en Carrel, Freud en Kant, Descartes en Platoon, Marx en Pascal, Voltaire en Confucius etc., etc.). Zelfs al zijn vele teksten de moeite waard, dan blijft toch dat het naast elkaar stellen, zonder enige verantwoording vanuit een bepaalde levenshouding, de jongere lezers in een volslagen onzekerheid en relativisme moet doen vervallen. Of dit de bedoeling was van de auteurs, is niet duidelijk. Ze stellen in hun voorwoord dat de tegengestelde opvattingen in sprekende teksten naar voren worden gebracht opdat uit een vrije discussie, onder leiding van de leraar, een ‘vrij’ inzicht zou verworven worden door de leerlingen. Alles hangt dus af van de leraar. Daarom kunnen we deze boeken niet aanbevelen ter lezing aan de leerlingen. We vrezen zelfs dat ze voor de meeste, zo niet alle, leraars een al te zware opgave inhouden van oordeelkundig schiften.
R. Hostie
| |
| |
| |
Pastorale de l'adolescence. Congrès national à Angers, 1958. - Union des oeuvres cath. de France, Parijs, 1958, 370 pp.
Onder voorzitterschap van de betreurde Mgr. Chapoulie die er, een paar maanden slechts voor zijn tragische dood, de openingsrede uitsprak, werd op het honderdste congres van de Franse katholieke werken het thema van de ‘adolescentie’ (d.w.z. de jeugd van 14 tot 17 jaar) onder al zijn aspecten bestudeerd. Het is moeilijk, in een summier overzicht, de rijkdom van de hier verzamelde gegevens te belichten. De algemene rapporten handelen over de psychologie van de rijpende jeugd, haar huidige geestelijke fysionomie en noden, de noodzakelijkheid van een vernieuwde zielzorg, van vernieuwde jeugdkaders, maar vooral van vernieuwde zielzorgers. Daarnaast, - en hier vindt men wellicht het rijkste en bruikbaarste materiaal - werden tal van ‘carrefours’ gehouden onder leiding van toonaangevende figuren uit de Franse zielzorg: over de eigen problemen van elke stand, over de weerslag op de jeugd van vertechnisering van het leven en van verlengde schoolplicht; over de verhouding van de jeugd tot familie, parochie, grootmachten, laïcistische propaganda en gemengd gezelschapsleven; over haar liturgisch beleven, haar gebed; over katechese voor de jeugd, jeugdgebed, biecht, geestelijke leiding, verhouding tot de priester, roeping, enz. Een rijk en stimulerend rapport.
L. Monden
| |
Orthband, I., Taten und Träume, Erlebnisbuch für junge Menschen. - Braunschweig, Westermann Verlag, 1957, 440 pp., ill., geb. D.M. 16.80.
Demmler, Ilse, Der goldene Ball. Eine Lebenskunde für Mädchen. - Freiburg, Herder, 1956, 254 pp.
Spitzler, M., Mariza. Mädchen-Jahrbuch voll Charme, Schönheit und vieler neuen Ideen, nr. 6. - Waldstatt-Verlag, Einsiedeln, 1957, 308 pp.
Deze jeugd-jaarboeken, waarvan enkele Duitse en Zwitserse uitgevers zo niet de uitvinders dan toch de uiteindelijke vormgevers zijn, doen onmiddellijk de vraag stellen: waarom komen dergelijke boeken, die door hun alzijdigheid en de zo verzorgde presentatie bijna volkomen voorzien in de lektuurbehoefte van onze ‘gejaagd-door-de-wind-jeugd’, ook niet méér op onze markt? Eens te meer worden onze uitgevers blijkbaar gehandicapt door de veel beperktere afzet. Wel is het onlangs verschenen Nederlandse jeugdjaarboek ‘Jij’ ook al kan het dan zijn Duitse kollega's in vorm-kwaliteit niet helemaal evenaren, naar vorm-geving en inhoud uiterst geslaagd.
Luc Versteylen
| |
Moebus, Gerhard, Die Macht der Eltern, Lebensentscheidungen in den ersten Lebensjahren. - Berlijn, Morus-Verlag, 1954, 146 pp.
Als katholiek en wetenschapsman belicht schrijver in dit releverend handboekje de diepgaande en onuitwisbare invloed van de allereerste confrontaties van het kind met de levenshouding van zijn ouders. Wat een voorrecht bijvoorbeeld, als heel klein kind de plotselinge zekerheid te hebben mogen opdoen: mijn ouders bidden. Overvloedig feitenmateriaal vooral uit eigen ervaring, maakt dit werkje zo mogelijk nog aantrekkelijker.
Luc Versteylen
| |
Varia
Scholl, Dr. S.H., De historiografie der arbeidersbeweging in België. - Arbeiderspers, Brussel, 1959, 188 pp., geb. F. 200.
Met geschiedenis van de arbeidersbeweging bedoelt P. Scholl de studie van de concrete situatie van de arbeidersstand en van de georganiseerde pogingen om deze situatie te verbeteren. Hij beperkt zich hierbij tot de periode sinds 1800. In een theoretische inleiding ontleedt hij het voorwerp van deze studie en de methode om, door onderzoek, kritiek en interpretatie van de feiten, uit de bronnen een historische synthese op te bouwen. Hierop volgt een geselectioneerde kritische bibliografie van ongeveer 150 boeken en artikelen over de arbeidersbeweging, en een overzicht van de bijzonderste bronnen voor de maatschappelijke geschiedenis in België sinds 1800. Dit is een zeer nuttig boek. Vanzelfsprekend is het voor kritiek, aanvulling en verbetering vatbaar, dat weet de auteur beter dan wie ook. Maar wij bezitten nu een goede kritische en bibliografische handleiding die ieder historicus van de hedendaagse tijd graag en met vrucht zal gebruiken. Van de theoretische inleiding kan men bij een eerste lectuur de indruk krijgen dat ze zeer algemeen en betrekkelijk oppervlakkig is. Maar bij het herlezen beseft men hoe suggestief de vele hier gestelde vragen zijn, en hoezeer zij het persoonlijk
| |
| |
zoeken kunnen richten en nuanceren. - Het komt ons voor dat in de bibliografie geen enkel essentieel werk over het hoofd werd gezien. Graag zouden wij de aandacht van P. Scholl op het volgende vestigen: de bibliotheek van Joris Helleputte werd opgenomen in de bibliotheek van het theologaat der Jezuïeten te Leuven (thans te Heverlee); daarin bevinden zich o.m. een honderdtal brochures over de 19e eeuwse gilden, waarvan vele thans onvindbaar zijn.
K. van Isacker
| |
Winkler Prins, Boek van het jaar. Uitgave 1959. - Elsevier, Amsterdam, Brussel, 384 pp.
‘Al wat zich heeft voorgedaan in 1958, encyclopedisch geordend en tot een document van levende geschiedenis gerangschikt door de redactie van de Winkler Prins Encyclopedie’. Zo luidt de ondertitel van dit verzorgde en luxueus uitgegeven boek. Het biedt een uitvoerig overzicht over het wereldgebeuren en het gebeuren binnen de Nederlandse levenssfeer in het jaar 1958. Encyclopedisch geordend, biedt het boek het allernieuwste op heel het gebied des geestes, kunst, wetenschap, politiek, economie, etc. etc., telkens onder het passende ‘steekwoord’. De afzonderlijke artikelen zijn met zorg en grote kennis bewerkt. Een rijke illustrering maakt het werk, dat geheel op luxe-papier gedrukt is, nog aantrekkelijker.
R.S.
| |
Jung, C.G., Ein moderner Mythus. Von Dingen, die am Himmel gesehen werden. - Rascher-Verlag, Zürich-Stuttgart, 1958, 124 pp., 8 pl., ing. DM. 8.40.
De vliegende schotels hebben uitgediend als sensationeel krantenbericht. Men begrijpt echter wel dat een psycholoog als C.G. Jung zich de vraag stelt hoe het komt dat zovele mensen te goeder trouw staande hielden dat ze een dergelijk Ufo (Unidentified flying Object) hadden waargenomen. Zijn methode getrouw vergelijkt Jung de beschrijving der ‘ooggetuigen’ met dromen, kunstwerken en tekeningen (zelfs uit de Middeleeuwen) waarin dezelfde fenomenen worden beschreven. Hij komt tot de slotsom dat er nooit vliegende schotels hebben bestaan, maar dat ten allen tijde dergelijke beeldrijke vormen voorkomen. Ze weerspiegelen de drang naar een grotere psychische eenheid en evenwicht. Wie Jungs werkwijze wil leren kennen, zal aan dit boek veel hebben: het is zeer verhelderend, doch veronderstelt een aandachtige lezing.
R. Hostie
| |
Unruh, Fritz von, Mächtig seid ihr nicht in Waffen. Reden. - Verl. Hans Carl, Nürnberg, (1957), 348 pp.
Zoon uit een officierengeslacht, innig vertrouwd met het militarisme, officier uit de eerste wereldoorlog, beseft v. U. des te beter, waarom hij een groot strijder voor de vrede is geworden. In zijn romans zowel als in deze 22 Reden treffen de kracht der concrete uitdrukking en de diepte van het inzicht: hij richt zich niet alleen tegen militaristische vormen, hij probeert de mensen van het Westen te tonen, wáár hun denken zelf militaristisch is, en ze te genezen van deze diep kankerende geestelijke ziekte. Alle oppervlakkig pacifisme heeft geen tweede wereldoorlog binnen één generatie kunnen vermijden; daartoe is een diepere, innerlijke bekering en zelfhervorming van de geest nodig, een vitaal terugvinden van de natuurlijke en christelijke basissen van de menselijke waardigheid. - Albert Einsteins oordeel over v. U., waarin hij diens boodschap vergelijkt met die der oude profeten, opent dit waardevolle boek.
A. Deblaere
| |
Duggan, Alfred, Founding Fathers. - Faber & Faber, London, 1959, 16 sh. 283 blz.
De Heer Duggan heeft al een hele reeks historische romans op zijn naam; wat de onderwerpen betreft, is hij van vele markten thuis: de Oudheid, Constantinopel, de Franse en Engelse Middeleeuwen, enz. Wij hebben alleen dit boek gelezen over de oudste geschiedenis van Rome. Zowat alles staat er in, wat schrijvers en schrijvertjes ons daarvan hebben overgeleverd aan mythen en historie, maar gepresenteerd in een stijl die hoogstens voor een jongensboek acceptabel zou zijn. Helaas is de stof niet pour le Dauphin.
P. van Litsenburg
| |
Scott-Moncrieff, G., This Day. - Hollis and Carter, London, 1959, 93 pp., 9s 6d.
In dit mooie, maar helaas wel erg dure, boekje worden in een vijftal hoofdstukjes beschouwingen gegeven over het leven van de mens, vergeleken met de stemmingen van iedere dag. Geluk, bekoring, zonde, geestdrift, hoogmoed, dood, hemel en hel en vele andere onderwerpen, nauw met het leven van de mens verbonden, worden even belicht; meestal is het nieuw licht dat de lezer aan het denken zet, en dat hem zonder twijfel het boekje herlezen doet, mogelijk en hopelijk menigmaal.
W.P.
|
|