| |
Boekbespreking
Godsdienst
Wentholt, O.F.M. Cap., P., God, bewaar me. De heilsverwachting als grondhouding van de christen. - Uitg. ‘Helmond’, Helmond, (1959), 120 pp., geb. f 4.90.
Dit vlot geschreven en fris geïllustreerde boekje heeft als centraal thema: de mens heeft een geluksverwachting nodig om volwaardig te kunnen leven. De heilsverwachting van het Evangelie geeft hem daarom de vaste basis voor een schoon leven hier op aarde. In de eerste hoofdstukken wordt dit thema in het algemeen uitgewerkt; verderop worden enige concrete moeilijkheden in het christenleven van de hedendaagse mens meer in concreto behandeld, vooral het probleem van de houding tegenover het gezag in de Kerk en de moeilijkheden in de kuisheidsbeleving. Hoewel schr. een eerlijke en zeer nobele poging onderneemt om zijn lezers tegemoet te komen in hun actuele nood inzake de beleving van het geloof, tracht hij verlichting te brengen niet zozeer vanuit een hernieuwing van een rotsvast vertrouwen op Gods beloften alswel met behulp van enige meer progressieve ideeën inzake de geloofsbeleving, voornamelijk ontleend aan hedendaagse psychologische inzichten. Eén voorbeeld: ‘Wanneer in toenemende mate de mening gaat overheersen dat een bepaald voorschrift zijn betekenis heeft verloren, dan zal dit de bindende kracht van dit voorschrift ongetwijfeld verminderen’ (p. 53). Wij zouden willen antwoorden: behalve wanneer deze overheersende mening is veroorzaakt door gebrek aan geloof in de door God geopenbaarde zedenwet en door een tekort aan echt-christelijke heilsverwachting. Het is toch een beetje jammer, dat schr. in de meer concrete hoofdstukken zijn oorspronkelijke opzet heeft losgelaten; temeer omdat men bij lezing het gevoel heeft, dat deze meer progressieve psychologische ideeën niet helemaal harmonisch passen in de zeer spirituele eigen gedachtengang van de auteur. Niettemin een uiterst sympathiek boekje, dat men met vrucht zal lezen, wanneer men hier en daar de beschouwingen van schr. een beetje kritisch opneemt.
S. Trooster
| |
Siemonsma, C. ss. R., Dr. L., Maagdelijkheid en liefde. - Dekker & van de Vegt N.V., Nijmegen, Utrecht, 1959, XII-66 pp., ing. f 3.90.
In deze dissertatie wordt een poging ondernomen tot nadere bepaling van het begrip maagdelijkheid. Daartoe wordt in een eerste deel dit begrip zelf vanuit de kerkelijke traditie nader ontleed met als schema voor verdere indeling de elementen, die S. Thomas in dit begrip onderscheidt: lichamelijke ongeschondenheid, het niet vrijwillig activeren van de sexuele gevoelens, het voornemen om blijvend afstand te doen van deze activering omwille van het Rijk der hemelen. In een tweede deel wordt dan als conclusie gezocht naar de verhouding tussen maagdelijkheid en liefde en het eigen karakter der maagdelijke liefde. In deze studie wordt het zwaartepunt gelegd op ‘de verzaking aan de liefdevolle gerichtheid op een andere mens’ (p. 62); ‘in het sexueel op een ander gericht-zijn legt de mens zich eenzaamheid op’ (p. 65). Op deze verzaking wordt ook het eigen karakter van de maagdelijke liefde gebaseerd als liefde-van-het-offer als navolging van Christus in zijn kruisoffer. Door deze aanpak blijft de hier geboden visie op het vlak der ascese. Hoewel de beschouwingen van de auteur de moei- | |
| |
te van het lezen - geen lichte lectuur! - zeer zeker lonen, blijft toch de vraag naar een strikt dogmatische fundering van het mysterie der christelijke maagdelijkheid.
S. Trooster
| |
Theologische week over de mens Voordrachten gehouden te Nijmegen, juli 1958. - Dekker & van de Vegt N.V., Nijmegen, z.j., 172 pp., f 7.90.
De voordrachten van de voortreffelijk geslaagde tweede ‘Theologische Week’ van Nijmegen (juli 1958) zijn gebundeld. Een summerschool van vier dagen werd een boek van 172 pp. Als onderwerp was gekozen het thema ‘de mens’. Zo geeft dit werk een negenvoudige belichting op de actuele kwestie van het ‘christelijk humanisme’: E. Schillebeeckx O.P., God en mens; P. Zacharias O.F.M. Cap., De mens in het Marxisme; R.C. Kwant O.E.S.A., De mensopvatting van Maurice Merleau-Ponty; H. Renckens S.J., De eeuwige mens in zijn oudtestamentische gestalte; W. Grossouw, Het nieuwtestamentische mensontwerp; J. Remmers, De vergoddelijkte mens in de spiritualiteit van het Christelijk Oosten; Ds. P.A. van Stempvoort, De mens in Paulus en in de ambtsdragers der kerken; W.J.M.A. Asselbergs, Het kind, met ketenen beladen; J.H. Walgrave O.P., Christelijk Humanisme. Een bundeling, die wel de voordrachten en niet de discussies weergeeft, kan natuurlijk het (geestelijk zeer actieve) klimaat van deze theologische week slechts benaderend oproepen. Maar het eigen voordeel van de boekvorm: het kunnen opslaan, is in dit geval, wegens de kwaliteit der bijdragen, niet te onderschatten.
G.v.H.
| |
Koenraadt, Mgr. Dr. W.M.J., Oomen, Prof. Mr. J.C.P., Smit, Prof. Dr. L.J.W., Verklaring van de Katechismus der Nederlandse bisdommen. - L.C.G. Malmberg, 's-Hertogenbosch, 1959, Dl. VII, VI-360 pp., p. d. f 8.90, geb. 11.40.
Dit zevende deel van het voortreffelijke commentaar op de Katechismus maakt een begin met de katholieke moraal en behandelt de eerste vier der Tien Geboden (Katechismuslessen 49 t/m 54). De stof wordt geheel behandeld in verband met de hedendaagse vraagstukken op dit gebied. Zo wordt b.v. in de uiteenzetting van de gezinsmoraal uitvoerige aandacht besteed aan de hedendaagse structuurverandering van het gezinsleven en - weer in een aparte paragraaf - over de positie der vrouw. In verband met de eredienst wordt weer uitvoerig gehandeld over de liturgie der Kerk; in het hoofdstuk over het gebed is ruim rekening gehouden met de belangstelling van vele leken voor het overwegend gebed. Tenslotte treffen wij weer waardevolle excursies aan over actuele problemen, waarvan wij vooral de verhandeling over de verering van het heilig Hart van Jesus willen noemen. Het geheel vormt een bezonnen, maar actueel commentaar, waarin zielzorgers veel stof zullen vinden voor de leiding van de hun toevertrouwde mensen en belangstellende leken een dieper en fundamenteel inzicht kunnen verwerven inzake de eisen en mogelijkheden die het christelijk leven hun geeft. Weer een mooi deel van dit zo geslaagde werk, waarin ook nu weer Prof. (thans Pastoor) Smit het leeuwendeel heeft verzorgd.
S. Trooster
| |
Malevez, L., S.J., Transcendance de Dieu et création des valeurs. L'absolu et l'homme dans la philosophie de Henry Duméry (Museum Lessianum. Sect. Philos., 46). - Desclée de Brouwer, Parijs-Leuven, 1958, 140 pp.
Zelden werd een nieuwe gedachte - of een die zich als dusdanig aanmeldt - op zoveel oprechte sympathie en tevens op zulk een persoonlijke kritiek onthaald. Het werk van Duméry is een poging om de radicale autonomie in de schepping van waarden en essenties welke de atheistische existentialismen en fenomenologieën voor de menselijke geest opeisen, in een theïstische en creationistische visie te integreren. En het is geroepen om zowel in gelovige als in ongelovige milieus grote weerklank te vinden. De confrontatie van Duméry's Henologische Theologie, ingegeven door Trouillard's Plotinos-interpretatie, met de klassieke Ontologische, was dan ook een dringende opdracht waarvan zich de katholieke theoloog P.L. Malevez op het goede ogenblik heeft gekweten. De eerste helft van zijn werk bestaat in een uiterst verzorgde uiteenzetting van Duméry's positie. De tweede helft pas gaat tot kritiek over: een zeer begrijpende kritiek maar die vrijmoedig haar reserves uitspreekt. Het schijnt wel dat de algehele autonomie van de menselijke geest, zelf schepper der waarden, onhoudbaar is wanneer men het ‘gegeven’ dynamisme van die geest poneert, onder de aantrekking van het Absolute dat, in zijn eenvoudigheid, alle vormen en opposities transcendeert. Duméry zal er ongetwijfeld toe bijdragen om veler geest te zuiveren van
| |
| |
wat ze, wellicht onbewust, nog aan augustinisme overhielden: als zouden waarden en essenties ideëel in God bestaan. Ze bestaan ideëel slechts in de mens en als noodzakelijke bemiddelingen van zijn vereniging met het Ene: zowel die roeping die constitutief is van de geest, als de noodzaak der bemiddeling onder de vorm van door de geest zelf geobjectiveerde essenties, duiden op een onloochenbare heteronomie in het hart zelf der autonomie. Het gehele werk is, gelijk ook de boeken van Duméry, met een uiterste techniciteit geschreven, met een uiterste helderheid ook, wat niet zo geredelijk van Duméry kan worden gezegd. ‘Naguère, zegt deze laatste, on écrivait en latin sur toute matière délicate: c'était prudence. A présent on n'a plus cette ressource. Il reste à protéger la science par la terminologie qui convient. Ce n'est ni prétention ni mépris du profane. C'est respect des consciences. Il vaut mieux n'être point lu que d'induire en erreur. Et l'on induit en erreur, chaque fois qu'on offre une vérité ou un ensemble de vérités à des lecteurs non préparés’ (Philosophie de la religion, I, p. VI). De studie van Malevez, evenals het werk van Duméry, kan alleen nuttig zijn voor ‘des lecteurs préparés’, voldoende op de hoogte zowel van de recente filosofische stromingen als van de traditionele theologische gedachte.
R. Leys
| |
Bourgy, P., O.P., La Résurrection du Christ et des chrétiens. - La Pensée Catholique, Brussel, 1959, 80 pp., Fr. 33.
Ook dit boekje wil het grote publiek de standpunten doen kennen die in de recente theologische literatuur worden verdedigd over een belangrijk geloofspunt, nl. de verrijzenis. Uitgaande van de toestand van zonde en dood vóór de verlossing, toont S. hoe door de verrijzenis van Christus alles veranderd is en hoe zij het beginsel is geworden niet enkel van onze verrijzenis, maar van heel het nieuwe leven van de christen. Minder persoonlijk en synthetisch doordacht dan het vorige, doet dit boekje toch goed inzien dat de verrijzenis centraal is in het christelijk leven: het kan velen helpen om in zich dat bewustzijn te versterken, dat zo algemeen verspreid was in de eerste eeuwen der Kerk.
I. de la Potterie
| |
Charlier, J.-P., O.P., Le Signe de Cana. Essai de théologie johannique. - La Pensée Catholique, Brussel, 96 pp., Fr. 36.
Er werd in de laatste jaren veel geschreven over het wonder te Cana, en met recht, want deze bladzijde van S. Jan is moeilijk en zeer belangrijk voor de rest van zijn evangelie. De auteur wil de resultaten van de moderne exegese over die tekst binnen het bereik van een ruim publiek brengen: hij doet het bevoegd, persoonlijk en met verschillende nieuwe inzichten. Na de voornaamste thema's van het verhaal - de wijn en de bruiloft - beschreven te hebben van uit hun O.T.-ische context, geeft hij een korte commentaar op het verhaal zelf, en ten slotte zijn diepere doctrinaire en geestelijke draagwijdte. Een boekje dat op een goed gekozen voorbeeld onmiddellijk doet doordringen in de leer en de geest van Johannes.
I. de la Potterie
| |
Pfab, C. ss. R., Dr. Josef, De nieuwe rubrieken volgens het Decreet van de Riten-Congregatie van 23 maart 1955, (Ned. vertaling Dr. Hubertus van Groessen O.F.M. Cap.). - J.J. Romen & Zn., Roermond-Maaseik, 1959, 197 pp., f 8.50.
In Romen's Compendia verscheen in 1949 een deeltje over ‘Rubrieken van Missaal en Brevier’, van de hand van Paulinus van Gemert O.F.M. Cap. Met het decreet van 1955, waardoor ingrijpende wijzigingen werden aangebracht in de rubrieken van Missaal en Brevier, is dit boek verouderd, terwijl de tijd nog niet rijp is om een nieuwe uitgave daarvan te doen verschijnen. Als voorlopige oplossing is nu in Romen's Compendia een vertaling verschenen van het Duitse boekje van Josef Pfab: Kurze Rubrizistik. Pater Hubertus van Groessen heeft daarmee aan priesters en seminaristen een uitstekende dienst bewezen, want dit bescheiden boekje bevat een kort en betrouwbaar overzicht van de nu geldende rubrieken. Rubricisten zullen misschien hier of daar een vraagteken plaatsen en een leemte ontdekken, maar dat doet aan de bruikbaarheid niets af. Voor priesters en seminaristen van harte aanbevolen.
A. van Kol
| |
Weinrich, Dr. Franz Johannes, De zeven geesten van God en de zeven gaven. Vert. - De Forel, Rotterdam, 1959, 95 pp., f 3.25.
Een merkwaardig boekje over de zeven gaven van de H. Geest. Dr. Weinrich schrijft beeldend, markant, extatisch bijna en voert de zeven geesten, die de zeven gaven verzinnebeelden of vertegenwoordigen, op in de dagelijkse praktijk van een volop christelijk leven. Het is geestelijke
| |
| |
lectuur van krachtig gehalte; wie dit boekje leest, heeft alle aandacht nodig, doch zal zich erdoor gesterkt en bevredigd voelen.
P. van Alkemade
| |
Evely, Louis, De boodschap van Gods liefde. Commentaar op het Onze Vader. Vert. - Uitg. St.-Willibrordus, Deurne, 1959, 183 pp., f 6.90.
Dit boekje bevat een aantal meditaties over het Onze Vader, gehouden voor een groepje gelovigen die in bijzonder verband bijeen waren. Evely preekt een fors christendom en legt bijzondere nadruk op het gemeenschappelijke in gebed en geloofsleven, soms in krasse termen. Zo zegt hij b.v.: ‘Als men zich in een klooster terugtrok om heel alleen met God te zijn, zou dat heidendom zijn’. Zou Sint-Benedictus dit onderschrijven?
P. van Alkemade
| |
De preken van Jean-Marie-Baptiste Vianney, de Heilige pastoor van Ars. Bloemlezing door Josse Alzin. Vert. - Ed. du soleil levant, Namen, 1959, 215 pp., Fr. 57.
Een bloemlezing uit de preken van de Pastoor van Ars, met inkortingen en samenvattingen. Als preken zijn de kanseltoespraken van de H. Pastoor niet overweldigend; ze hebben natuurlijk hun kracht ontleend aan het brandende hart van de predikant. Wie ze thans leest, moet zich voortdurend het wonderlijke pastoortje voor de geest halen om geboeid te blijven.
P. van Alkemade
| |
Literatuur
Blondel, Martien, Wij zijn mensen. Roman uit Nieuw-Guinea. - Sijthoff, Leiden, 1959, 236 pp., f 7.90.
Wij zijn mensen is een roman van bijzondere kwaliteiten. De schrijver moet lange tijd in de rimboe van Nieuw-Guinea hebben doorgebracht om er zo aanschouwelijk en doorleefd over te kunnen schrijven. Vaak heeft men de indruk dat de auteur het onmiddellijk beleefde dagboekachtig neerschrijft. De verschrikkelijke oerwoudnatuur van dit land doordringt het boek bijna tastbaar. Tegelijk is het boek een zeldzame hulde aan de katholieke missionarissen, maar het is dit volkomen natuurlijk en onopzettelijk. Dit past geheel in de eigenaardige structuur van de roman. Een uit Nederland door zijn omgeving moreel verdrevene, gehuwd als hij is met een gescheiden vrouw, zoekt met die vrouw een bestaan als houthandelaar diep in de rimboe, op een missiepost. Hier wordt het geweten en het schuldbesef van de man wakker geschud in de omgang met de pastoors. De auteur weet over alles uitermate boeiend en intelligent te schrijven, al is de compositie van het geheel een beetje rammelend. Een merkwaardige en waardevolle roman, die boven het roman-gemiddelde ongetwijfeld uitsteekt.
J. van Heugten
| |
Oostrom, Arnold van, Blijf met het geluk. - Foreholte, Voorhout, 1959, 248 pp., f 7.90.
Arnold van Oostrom, die reeds vroeger een negerroman schreef, publiceert thans een tweede, die speelt onder meer gemengde bevolking, op het grensgebied van zwarte en beginnende blanke beschaving. Hij schrijft geen simpel en stichtend missieverhaal, doch laat zijn zwarte helden en heldinnen delen in al het leed, alle ellenden en zwakheden van dit ondermaanse. Daarbij weet hij diep door te dringen in de gevoels- en gedachtenwereld der negers met hun nog sterk heidense instincten en gewoonten. Een geboren zwarte zou zulk een boek al licht anders schrijven, doch deze blanke moet zich met liefde en belangstelling hebben ingeleefd in die zo geheel andere wereld dan de westerse.
J. van Heugten
| |
Ceulaer, J. de, Felix Timmermans. Schepens, P., Sigrid Undset. Claessens, Fr., François Mauriac. Verthé, A., Gabriëlle Demedts. - Ontmoetingen, Desclée De Brouwer, Brugge, 1959, per deel ing. Fr. 20.
Vier nieuwe Ontmoetingen: vooreerst met Felix Timmermans, wiens oeuvre door De Ceulaer uitstekend wordt ontleed en ingeleid. Bovendien bevat dit opstel waardevolle details en verrassende vergelijkingselementen wat onze kennis van de Fée als mens en als dichter verrijkt. Verder ontmoeten we S. Undset, voorgesteld door P. Schepens, een uitstekend kenner der Scandinavische letteren. Undsets geestelijke opgang uit het naturalisme naar een verantwoord en vrij beleden christendom wordt verhelderend beschreven. F. Claessens heeft moeite gehad om de veelzijdige figuur van Mauriac bevredigend voor te stellen. Zijn essay, zeer nuttig overigens,
| |
| |
wordt wel achterhaald door Mauriacs laatste publikaties, inz. door Le Fils de l'Homme, waarin de auteur breekt met het Pascaliaanse christendom en derhalve aan zijn oeuvre een vernieuwende wending geeft. Verthé's opstel mist zin voor maat en bereikt lang niet het peil en de degelijkheid, die we tot nog toe in deze reeks hebben geprezen.
J. Du Bois
| |
Rens, Lieven, Minos, en Wie bemint. - De Bladen voor de Poëzie, Capucienenvest 6, Lier, 1959, gek. Fr. 40.
Rens, Lieven, De Liefdenacht, een lyrisch gedicht. - Van Ruys, 52 Morgenlandstraat, Brussel, 1958, 88 pp., gen. Fr. 50.
Rens schrijft geen poëzie uit vervoering; veeleer uit een drang naar inzichtelijkheid en naar bezinning. Hij, de grote bezorgde om het geestelijk avontuur van het Avondland en om het geloofsavontuur van de christen, zoekt door verdichting van cultuurelementen en door symbolisering weer tot een verhelderende visie te komen. De laatste, alles unifiërende symboliek heeft hij niet weten te treffen. Daarom missen deze gedichten een levensechte spanning, een tekort dat Rens onder een stroom van synoniemen tracht te verbloemen. Zo komt het dat zijn gedichten nooit tot een volledig bevredigende gestalte uitgroeien. Groots door het opzet, lijden deze verzen aan hetzelfde euvel dat reeds in Zeven Eclogen (ondanks hooggespannen verwachtingen) oorzaak werd van teleurstelling. De bundel Een Liefdenacht, waarin ook twee balladen zijn opgenomen (en die Rens' onmacht tot epische ‘Dichtung’ verraden) vormt één grote stortvloed van woorden, die het gedicht vrijwel ongenietbaar maken.
J. Du Bois
| |
Passel, Fr. van, Ruimte en het Expressionisme (Nieuwe Inzichten). - De Sikkel, Antwerpen, 1958, 162 pp., geb. Fr. 135.
Deze geschiedenis van het humanitair-expressionistisch tijdschrift Ruimte vormt een belangrijke bijdrage tot de kennis van het politieke en culturele leven in het Vlaanderen van de twintiger jaren. Dat Dr. Van Passel zich niet tot het napluizen van literaire documenten beperkte, maar ook heel wat gegevens verzamelde bij de nog levende medewerkers, verhoogt het belang van zijn studie. Jammer dat zijn inleidend opstel over het humanitair expressionisme in Duitsland enigszins los staat van het echte onderwerp. Ten onzent vertoont het expressionisme een totaal ander gelaat, zó zelf dat het reeds bij de start achterhaald blijkt te zijn. Wat Van Ostaijens aarzelen verklaart, toen hij om medewerking werd aangezocht. Feit ook - en S. laat niet na er op te wijzen -, dat de grote invloed van Ruimte op het Vlaams bewustzijn tussen de twee wereldoorlogen meer van politieke en humanitaire dan literaire aard is geweest. Van de Ruimte-poëzie blijft er naast het werk van P. Van Ostaijen en de eerste bundels van Wies Moens, niet zoveel meer over. Van den Oever wordt betwist; het allegorisch-moraliserende bij M. Gijsen heeft zijn tijd gehad. Rest misschien nog Burssens, maar dan een Burssens die Ruimte reeds lang vaarwel heeft toegewuifd. Van Passel heeft deze aspecten te weinig onderstreept, en zijn analyses van het oeuvre der Ruimtedichters zijn vrij zwak. Toch vormt deze monografie een gewaardeerd essay, dat hopelijk vlug zal worden aangevuld door verdere en meer diepgaande publikaties.
J. Du Bois
| |
Minderaa, P., Herman Teirlinck. Monografieën over Vlaamse Letterkunde. - Uitg. door het Ministerie van Openbaar Onderwijs. - A. Manteau, Brussel, 1959, 43 pp., Fr. 20.
Uitnemend kenner der Van-Nu-en-Straksbeweging, heeft Prof. Minderaa ‘de veelzijdigste, bewegelijkste figuur onder de Vlaamse auteurs dezer eeuw’ lijnvast geschetst. Hij ziet in hem de gevoelige epicus, de speelse en grillige fantast, de zoeker naar het vernieuwde taalgevoel. Met kritische zin wijst hij op de tekorten van dit groot oeuvre, maar weet ze met toereikend historisch perspectief te verklaren. Wie het lofzwaaiend oordeel van Minderaa niet zonder nuancering onderschrijven wil, zal toch in dit essay een waardevolle inleiding vinden op Teirlincks letterkundig werk.
J. Du Bois
| |
Pasternak, Boris, Dokter Zjivago. II Delen. Vert. uit het Russisch. - Bruna & Zoon, Utrecht, 1959, f 7.90 per deel.
Eindelijk is ook het tweede deel van de vermaarde roman van Pasternak, Dokter Zjivago, in de zorgvuldige vertaling van Nico Scheepmaker van de pers gekomen. Men herinnert zich al wat er, naar aanleiding van de Nobelprijstoekenning voor dit werk, in Rusland en daarbuiten over Pasternak en zijn roman is te doen geweest. Wat sterk verbaast, is dat dit werk in de Sovjet-Unie kon geschreven wor- | |
| |
den. Het is een voortdurende aanklacht tegen de onmenselijkheid van revolutie en politieke dwang, ook al wordt er over het heersende communisme weinig gesproken. Dokter Zjivago is vóór alles de rijpe vrucht van een tot evenwicht en wijsheid geraakt dichterleven. Rijke menselijkheid spreekt overal uit het werk. Een vaag religieuze, christelijke achtergrond verdiept en verinnigt deze menselijkheid. Dokter Zjivago, met zijn nobele impulsen, zijn zwakheden en weifelingen, zijn hooggestemd idealisme, zijn schuldbesef en zijn inertie, is het beeld van de mens, wellicht bijzonder van de Russische mens in veel van zijn beste verschijningen. Een merkwaardig boek dat een besef van innerlijke verrijking bij de lezer achterlaat.
J. van Heugten
| |
Storz, Gerhard, Der Dichter Friedrich Schiller. - E. Klett-Verlag, Stuttgart, 1959, 528 pp., geb. D.M. 26,50.
Ter gelegenheid van het Schillerjaar publiceert G. Storz een merkwaardige synthese over de ontwikkelingsgang van Schiller als dichter en dramaturg. Het resultaat van zijn studiewerk is een boeiende inwendige biografie. De overbekende en klassiek geworden indeling van Schillers bedrijvigheid openbaart zich hier niet als een koud stramien maar als een levende evolutie. Vanuit de eerste periode (1759-1787) der Sturm und Drang met de puur historische drama's, gevolgd door de lyrische periode (1787-1795), volgen wij Schillers ontwikkeling naar de laatste periode (1795-1805), waarin het historisch en poëtisch drama wordt gesynthetiseerd. Het mag ons niet verwonderen dat Storz zijn methode in functie stelt van zijn doel. Hij volgt nl. niet de traditionele methode, die Schiller heeft behandeld zoals Goethe, i.e. als Erlebnisdichter. Indien er ooit een dichter geweest is, zegt Storz, wiens werk niet te benaderen is vanuit biografische gegevens, dan is het wel Schiller; minder dan wie ook was hij Erlebnisdichter. Terecht komt Storz herhaaldelijk op deze affirmatie terug. Dit is wellicht de fundamentele reden waarom hij de genetische methode toepast: van binnenuit, i.e. vanuit de werken zelf en vanuit Schillers reflectie over zijn werk, wil Storz ons brengen tot een nieuw en beter begrijpen. Wat het uiteindelijk doel van deze studie is geweest, zegt S., was enerzijds te proberen elk werk van Schiller als ein in sich selbst geschlossenes Ganzes so unmittelbar wie möglich vor sich zu rücken (p. 14), en anderzijds toch niet uit het oog te verliezen dat een werk steeds een fase is van het gehele werk van een dichter. Een van de hoogtepunten van deze studie ligt o.i. in het hoofdstuk over de Wallenstein: men speurt er zowel het nauwkeurig detailonderzoek van de filoloog als de weidse blik van de onderlegde criticus. Rijp overleg en degelijke kennis - Storz publiceerde
reeds verscheidene studies over Schiller - voeren naar een evenwichtig en verantwoord oordeel. Het werk dient aanbevolen te worden voor ieder die Schiller van dichterbij wil kennen.
M. De Wachter
| |
Kayser, Wolfgang, Das sprachliche Kunstwerk. Eine Einführung in die Literaturwissenschaft. - Francke Verlag, Bern, 4e uitg. 1956, 444 pp., Zw. Fr. 16.
Ernstige lezing van dit werk, dat reeds aan zijn vierde uitgave is, mag worden aanbevolen aan alle leraars in letterkundige vakken. Dat het niet breekt met de traditie, terwijl het toch van de moderne ontleedmethodes goede elementen verwerkt, maakt het nog bruikbaarder; het heeft als uitzonderlijke verdiensten, bescheiden te zijn in zijn aspiraties, en bij zijn onderwerp te blijven: het literair werk moet als kunstwerk leren beoordeeld worden, zoals het bestaat, en niet van uit allerlei psychologische commentaren over de dichter. Na enkele elementaire filologische begrippen over tekst en uitgave, behandelt S. de grondbegrippen der analyse: stof, motief, leitmotiv, topos, embleem, fabel; de bouwstenen van het vers: metrum, ritme, enz. Vanaf zijn hoofdstukken over de taalvormen en hun opbouw is hij bijzonder goed en verlost ons van de hopeloze categorieën onzer oude handboeken; hij blijft eenvoudig, ook waar hij bij ‘stijl’ en ‘Haltung’ enkele moderne verworvenheden in de analyse betrekt. Terecht toont hij het zeer betrekkelijke aan van psychanalytische ontledingen, die nooit het kunstwerk raken; verwijt echter ten onrechte aan de ideeëngeschiedenis haar voorlopigheid: hij heeft echter gelijk, ze niet in te werken in deze vakscholing. Zijn methodische uiteenzettingen illustreert hij met talrijke voorbeelden van klassieke schrijvers uit alle landen (van middeleeuwen tot modernen; Italiaanse, Spaanse of Portugese teksten worden begeleid van vertaling), en past ook telkens de theorie uitgewerkt toe op een paar belangrijke teksten, van Hölderlin tot Longfellow, van Hofmannsthal tot Mallarmé. Het werk besluit met een degelijke internationale bibliografie.
A. Deblaere
| |
| |
| |
Aula-boeken. Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 1959.
C.H. GORDON, Het Oude Testament in historisch perspectief. Vert. - Een goed relaas van de Joodse geschiedenis in verband met de omliggende volken. Met enige kritische zin te lezen!
A.N. WHITEHEAD, De natuurwetenschap in de moderne wereld. Vert. - Whitehead is fysicus en filosoof. Zijn filosofische beschouwingen vooral zijn zeer persoonlijk en niet overal even helder.
Sir George CLARK, De zeventiende eeuw. f 2.50. - Een boeiend overzicht over de voornaamste aspecten der zeventiende eeuw.
Prof. Dr. L.G.J. VERBERNE, De Nederlandse arbeidersbeweging in de negentiende eeuw. f 1.75. - Een relaas over de toestanden der arbeiders en de arbeidersbeweging in de tweede helft der 19de en het begin der 20ste eeuw.
R.S.
| |
Pictura-reeks.
Mimica CRANAKI, Griekenland. f 2.25. - Een rijk geïllustreerd en geestig geschreven werkje over het huidige Griekenland.
R.S.
| |
Prisma-reeks. Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 1959.
W.G. de BURGH, Nalatenschap der Oudheid. I en II. - Het eerste deel behandelt de geschiedenis van het Oosten, Griekenland en Rome tot de keizertijd, het tweede Rome en het christendom vanaf de keizertijd tot de Renaissance.
Fritz BAADE en anderen, Hoe leven wij morgen? - Een aantal professoren en vakkundigen schrijven hier over de waarschijnlijkheden en mogelijkheden van het leven in de komende tijd.
I.S. TOERGENEW, Verhalen. - Een bundel voortreffelijke novellen van de Russische schrijver Toergenew.
Andrew GARVE, Chantage. - Een boeiende detective.
Virginia COWLESS, De Spookmajoor. - Een spannend relaas van gedurfde ondernemingen van Engelse militairen tegen Rommel in de El Alameinoorlog.
Robert CARSE, De gouden tijd der zeeroverij. - Een boeiende geschiedenis der piraterij, vooral in de 17de eeuw in de Caribische zee.
R.S.
| |
Sudermann, Hermann, Frau Sorge. - (1957), 204 pp., geb. D.M. 5,80.
Sudermann, Hermann, Der Katzensteg. - (1957), 268 pp., geb. D.M. 5,80.
Sudermann, Hermann, Heimat im Osten. - (1957), 244 pp., 32 buitentekstfoto's, 8 kleurplaten, geb. D.M. 9,80.
J.G. Cotta'sche Buchhandlung Nachf., Stuttgart.
Bij het eeuw-jubileum van S.'s dood gaf Cotta in verzorgd formaat en druk van deze ‘Balzac van het Memelland’ en het Duitse Oosten enkele belangrijke werken opnieuw uit. Frau Sorge en Der Katzensteg zijn de twee eerste grote realistische romans, voordat S. zich jarenlang tot het drama zou wenden. Tegenhanger van en voornaamste naturalist met G. Hauptmann (naturalist in de zeer romantisch-idealistische Duitse betekenis), biedt hij in zijn werken hoofdzakelijk zichzelf, met zijn hartstocht en mateloosheid, zijn hardheid en overgevoeligheid, zijn gesloten fatalisme en verlangen naar recht en grootheid. Frau Sorge, vol jeugdherinneringen, is stilistisch beheerster dan Der Katzensteg: overal voelt men er tegen de epische grootsheid van het strenge geboorteland de ziel en het kloppend hart der mensen onder hun uiterlijke gedragingen, hun halfheden en falen. Der Katzensteg, met historische inkleding uit de napoleontische tijd, vervalt soms in een onnatuurlijk gezwollen stijl, die men gaandeweg vergeet, gegrepen door de pathetische strijd van de held voor zijn idealen, die de idealen van zijn omgeving zijn, waarachter hij echter de wreedheid, hebzucht en kleinheid ontdekt; in onoplosbare bloedige strijd met zijn omgeving zal hij een vergeefs leven op het slagveld beëindigen. Heimat im Osten, met prachtige illustratie: tekeningen, foto's en kleurafdrukken naar moderne schilderijen, is een soort gedenkboek, waarvoor P. Fechter de inleiding schreef, en dat samengesteld is uit typische uittreksels uit S.'s Bilderbuch meiner Jugend, de twee boven besproken werken, en Die Reise nach Tilsit.
A. Deblaere
| |
Claudius, M., Sämtliche Werke. - J.G. Cotta'sche Buchhandlung, Stuttgart, 1957, 990 pp., geïll, geb. D.M. 19.80.
Met deze uitgave blijft Cotta zijn hoge zending in het Duitse cultuurleven getrouw; was er na de veranderingen van de tweede wereldoorlog moed toe nodig om de volledige werken van M.C. te publiceren, deze herdruk van 5 tot 9 duizend
| |
| |
exemplaren bewijst dat de dichter niet een figuur uit de literatuurhistorie geworden is, maar één van de eeuwig levende meesters van en voor het volk. De ondertitel Asmus omnia sua secum portans oder Sämtliche Werke des Wandsbecken Bothen plaatst ons meteen in kader en werkterrein van de bescheiden dichter terug. Buiten drie onbeduidende geschriften, werd zijn werk hier volledig verzameld; alleen de spelling werd gemoderniseerd; zelfs de oude platen ontbreken niet: wel konden Chodowiecki's kopergravuren technisch niet gebruikt worden, ze werden echter vervangen door de oude kopieën van C. Zimmermann in houtsnede. Claudius was steeds een geliefd dichter, maar ook zijn proza, essayistich, vol humor en wijsheid, blijkt een herontdekking overwaard. Hij is verrassend modern door zijn zin voor maat, door zijn volle waardering van het eenvoudigste eerlijke woord, en weet het zijn oorspronkelijke kracht terug te schenken, verzen als b.v. het afscheid aan zijn vaders graf blijven op dit gebied onovertroffen: Ach, sie haben /einen guten Mann begraben / und mir war er mehr. Handige dundrukuitgave, met zeer mooie, rustige druk, voorzien van registers.
A. Deblaere
| |
Angelus Silesius, Cherubinischer Wandersmann (Sammlung Dieterich, 64). - C. Schünemann-Verlag, Bremen, 1957, LX-254 pp.
Welkome heruitgave van dit juweel der religieuze poëzie. Deze dichterlijke spreuken zijn voor de eenvoudigste vatbaar, maar ook de meest ontwikkelde vindt er bij iedere nieuwe lezing onuitputtelijke stof voor overweging. De spelling werd aangepast. Johann Scheffler was één van die merkwaardige gevallen van mystieke begenadiging reeds voor hun bekering tot het katholicisme. Ongetwijfeld is een zuivere beleving hier gemengd met heel wat denkwijzen van de dokter, die alchemie had gestudeerd, en van de zoeker, die jarenlang tot de pansofische groep behoorde. De vrijzinnige dweperij met mystiek ziet in zijn bekering graag het eind van zijn mystiek in plaats van haar uiting; dat hij zijn Wandersmann als priester mocht publiceren, wordt toegeschreven aan de onbevooroordeelde breeddenkendheid van de toenmalige katholieke gezagsdragers. Het ware wenselijk dat de kommentaar bij dergelijke uitgaven toch wat meer kennis van de katholieke mystiek zou hebben. Eén voorbeeld slechts: zegt de dichter van de zaligen in de hemel: Sie werden da ein Gott in Gott...., dan wordt dit als pansophisches Erinnerungsgut bij de bekeerling ondergeschoven; het mag pansofisch zijn, het is in alle geval zeer katholiek; dat dergelijke teksten uit hun verband werden gerukt, om van de mystieken pantheïsten te maken - men denke slechts aan uitlatingen van Ruusbroec - zou een heruitgever alleen tot een kritischer houding moeten aanzetten in plaats van deze aanmatigingen voor zuivere waar te nemen. De uitgave van de Wandersmann: uitstekend; de commentaar: alleen voor historische gegevens van belang.
A. Deblaere
| |
Fontane, Theodor, Vor dem Sturm. - (1957), 622 pp., geb. D.M. 11,60.
Zwei Frauenromane: Frau Jenny Treibel-Effi Briest. - (1957), 452 pp., geb. D.M. 7.80. Nymphenburger Verlagsbuchhandlung, München.
In de Nymphenburger Volksbücher verschenen deze twee delen klassiek geworden werken van de eerste Duitse realist. Terwijl de romantiek en haar conventies hoogtij vierden, schilderde F. in nuchter observerend proza het van klein- tot grootstad groeiende Berlijn en het stoere leven in de märkische provincie. Verfrissend om zijn koelheid, klassiek blijvend om het warme menselijke meeleven dat hij verbergt, behandelt hij in Vor dem Sturm het Pruisen van het begin der 19e eeuw, niet de bevrijdingsoorlog, maar de heldenloze, aarzelende en verwarde tijd die eraan voorafging. Frau Jenny Treibel en Effi Briest zijn zedenromans en vrouwenportretten: in de eerste schakelt de intrige van de heerszuchtige, vulgaire parvenudeftigheid de menselijke liefde in de familie uit; in de tweede verzinkt een begaafde persoonlijkheid, te eng opgevoed, door de dodelijke eentonigheid der provinciestad, het koude plichtsbewustzijn van haar man, dat zij als een mom voor zijn tirannie erkent, in een liefde-zonder-liefde, waarvoor zij met uitwijzing, declassering en de dood boet, een gewaagd boek voor F.'s conventionele tijd.
A. Deblaere
| |
Hoffmann, E.T.A., Poëtische Werke, Bd. III: Nachtstücke. - W. de Gruyter, Berlin, 1957, 333 pp., geb. D.M. 22.
Dit derde deel van H.'s heruitgave bevat de beroemde novellen, die terecht tot de meesterwerken van de Europese romantiek worden gerekend - in onze eeuw van dieptepsychologie en haar symbolen mogen zij zich ook om buiten-literaire
| |
| |
redenen over een renaissance verheugen -: Der Sandmann, Ignaz Denner, Die Jesuitenkirche in G., Das Sanctus, Das öde Haus, Das Majorat, Das Gelübde, Das steinerne Herz. Deze beroemde titels vergen geen verdere commentaar. Zeer mooie uitgave, met pentekeningen in de geest van de verhalen door Walter Wellenstein.
A. Deblaere
| |
Ebner-Eschenbach, Marie von, Kleine Romane. - Winkler-Verlag, München, (1957), 962 pp.
Het is bijna ondenkbaar, dat de beschrijving zelf van een innerlijk conflict een halve eeuw geleden voor een katholiek romancier een waagstuk betekende. En toch hebben zij in hun angstvallig milieu werk geschapen, waarvan veel de tijd overleeft. Deze handige, buitengewoon keurige dundrukuitgave bevat 8 ‘kleine’ (de meeste zijn langer dan de een gewone Franse roman) romans van de schrijfster: Ein kleiner Roman, Bozena, Glaubenslos, Unsühnbar, Die Unverstandene auf dem Dorfe, Die arme Kleine, Rittmeister Brand en Lotti, die Uhrmacherin. Praktisch alle meesterwerkjes in hun genre; ze missen wel de brutaliteit van de huidige romanstijl, maar zijn diep in hun eenvoud. Hier en daar bespeurt men de licht-getaande gratie van een verdwenen maatschappij en levenshouding; de milieuschildering en de psychologie blijven waardevol bij alle ongecompliceerdheid van het gebeuren. Uitstekende en vormende lectuur.
A. Deblaere
| |
Spoerl, Heinrich, Wenn wir alle Engel wären. - Ro-ro-ro Taschenbücher 225, Rowohlt Verlag, Hamburg; Internationale Pers, Berchem, 1959, 131 pp., Fr. 30.
Humoristische geschiedenis van een braaf echtpaar aan de Moezel, hun kleinburgerlijke bekoring, kleine deugd, verdenkingen en leugens, en tenslotte verzoening; waarin een Italiaans maëstro, een onbekende deerne, de politie en het gerecht de nevenrollen vertolken. Ontspanningslectuur voor volwassenen.
A. Deblaere
| |
Brod, Max, Verzweiflung und Erlösung im Werk Franz Kafkas. - S. Fischer-Verlag, Frankfurt/M., 1959, 90 pp., ing. D.M. 5,80.
In dubbel opzicht is de titel van dit werkje misleidend. Vooreerst is het Brod haast uitsluitend te doen om de Erlösung en niet om de Verzweiflung bij Kafka. Verder blijkt het woord Werk niet alleen de literaire geschriften aan te duiden, maar vooral de positieve, sociale levenshouding van Kafka. Interessant is het derde hoofdstuk, waar een dialectische ontwikkeling van Kafka's romans wordt voorgesteld. Het vierde hoofdstuk publiceert enkele nieuwe, persoonlijke herinneringen. De epiloog wil een weerlegging zijn van Uyttersprots voorstel om enkele hoofdstukken uit Der Prozess van plaats te veranderen.
M. De Wachter
| |
Kunst en cultuur
Dooyes, Dick, Nederlandse kunstenaressen rond het exlibris. - Wereld-Bibliotheek, Amsterdam, Antwerpen, 1958, 82 pp., geïll., f 6.90.
Bijna ieder jaar verschijnt er bij de Wereld-Bibliotheek een boek, dat grotere belangstelling probeert te wekken voor de grafische kunsten. En omdat deze boeken zo fraai verzorgd zijn, zullen zij ongetwijfeld in hun opzet slagen. Het boek van Dick Dooyes brengt ons in contact met de kunst van acht begaafde vrouwen: Debora Duyvis, E. Reitsma-Valença, Jeanne Bieruma-Oosting, Alice Horodisch-Garman, Lotte Ruting, Mia Pot-van Regteren Altena, Tjienke Dagnelie en Elly van den Hoeven. Het zijn krachtige persoonlijkheden, ook al zijn sommigen van haar nog jong. Haar kunst heeft een zeer sterk karakter. Het is wel zeer moeilijk derhalve een afdoend antwoord te geven op de vraag, die de schrijver stelt in zijn inleiding: ‘Heeft het grafische werk van vrouwen bijzondere eigenschappen, die als algemeen kenmerkend kunnen gelden en duidelijk anders zijn dan de eventueel bestaande typische kenmerken voor het werk van mannenhanden?’ Wanneer ik een eigenschap zou mogen noemen, die bijzonder opvalt als men de afbeeldingen in dit boek beschouwt en die misschien toch wel typisch vrouwelijk is, dan is dit het gevoel voor harmonie, dat excessen vermijdt. Wanneer u dit fraaie boekje leest en doorkijkt, zult u het ongetwijfeld hiermede eens zijn. Bovendien ontdekt u nog wel meer eigenschappen, die men wellicht uitgesproken vrouwelijk zou kunnen noemen, waardoor de vraag van de schrijver toch een antwoord krijgt.
C. de Groot
| |
Goetz, Hermann, Indien. - Holle Verlag, Baden-Baden, 1959, 270 pp., 68 klpl., geb. D.M. 29.80.
Verscheidene publikaties en enkele merk- | |
| |
waardige tentoonstellingen hebben gedurende het laatste jaar de aandacht gevestigd op de veel omstreden kunst van India. Vooral de sterk erotische inslag van deze kunst vormt nog steeds het brandpunt van de discussie. Enkelen verdedigen hardnekkig en zonder schakering de spirituele waarde ervan, anderen beschouwen het groeiende beklemtonen van het sexuele als een duidelijke ontaarding. De grote kenner van de Indische kunst Hermann Goetz, die jarenlang ter plaatse de monumenten heeft bestudeerd, laat zich in zijn merkwaardig overzicht van de Indische kunst vanaf haar eerste sporen tot op de dag van vandaag door dit standpunt niet biologeren. Hij wijst er de diepere reden van aan, maar vooral geeft hij dit aspect zijn plaats in het geheel. Het boek van prof. Goetz vormt de schitterende inzet van een nieuwe reeks Kunst der Welt, die door de Holle Verlag met de meeste zorg wordt uitgegeven. De nauwkeurig overwogen illustratie bestaat uitsluitend uit zeer goede opgeplakte kleurreprodukties.
G. Bekaert
| |
Budde, Ludwig en Schamoni, Victor, Göreme, Höllenkirchen in Kappadokien. - Verlag L. Schwann, Düsseldorf, 1958, 34 pp., 96 pl., D.M. 38.
In het hart van Klein-Azië, in de vroegchristelijke streek van Cappadocië, ligt het fantastische dal waar de monniken en kluizenaars zich terugtrokken in hun holenkloosters en rotskerken. Wanneer men samen met de uitmuntende fotograaf Schamoni onder leiding van de archeoloog Ludwig Budde van ver dit landschap benadert heeft men er geen vermoeden van dat dit troosteloze landschap een dergelijke artistieke rijkdom bergt. In kerken en kloosters in de rots uitgegraven vindt men een synthese zowel van de stijlkenmerken als van de iconografie uit de bloeitijd van deze christelijke provincie in de vroege middeleeuwen. Veel ervan werd beschadigd of vernietigd, maar hetgeen de auteurs hebben weten te verzamelen, toont ons een niet te verwaarlozen aspect van de christelijke kunst uit het Oosten.
G. Bekaert
| |
Fischer, Marcel, Albert Anker Skizzenbuch 1871. - Fretz und Wasmuth Verlag, Zürich, 1958, 39 pp., 82 illust., Fr. 18.50.
Het Zwitserse Inst. voor Kunstwetenschap te Zürich heeft in facsimile-druk uitgegeven het schetsboek van Albert Anker, dat in 1871 tot stand kwam. In dat jaar bracht hij de maand juli door in Bad Heustrich, in het kanton Bern. Met fotografische nauwkeurigheid, maar ook met een sterke, artistieke gevoeligheid heeft hij in zijn schetsboekje letterlijk alles opgetekend wat hem ontroerde. En dat waren vele zaken, want Albert Anker had een brede en vaak felle belangstelling. Dit boek, in deze kostbare uitgave, is een boeiend en ook belangrijk document voor de kunstgeschiedenis. Het heeft geenszins de bedoeling om propaganda te maken vóór of tegen een bepaalde kunstrichting, maar wel overtuigt het de beschouwer en lezer van dit werk, dat de grondslag van iedere grote en blijvende kunst een degelijk vakmanschap moet zijn. Voor deze prachtige druk en deskundige tekst kan men alleen maar woorden van lof hebben. De getrouwe weergave van het origineel in een druk-procédé heeft hier wel een hoogtepunt bereikt.
C. de Groot
| |
Maler der Brücke, herausgegeben von Gerd Wietek. - Insel-Verlag, Wiesbaden, 1958, geïll., D.M. 3.50.
De prentenkabinetten van verschillende Duitse musea bezitten een verzameling prentbriefkaarten, die buitengewoon kostbaar is omdat er van iedere afbeelding praktisch maar één exemplaar bestaat. Het zijn prentbriefkaarten, die door kunstenaars voor een speciale gelegenheid getekend werden en niet in druk verschenen. Vooral enige kunstenaars van de groep ‘Die Brücke’, o.a. Heckel, Kirchner, Peckstein en Schmidt-Rottluff, hebben voor deze vorm van correspondentie belangstelling gehad. Zij hebben veel getekende kaarten gestuurd aan de bekende kunsthistorica Rosa Schapire. Later heeft zij deze kaarten aan musea geschonken en uit die collecties is nu dit prachtige boekje samengesteld. Met ontroering bekijkt men deze fraaie afbeeldingen en leest men de interessante tekst van Gera Wietek. Men komt hier in onmiddellijk contact met het bruisende leven en de sprankelende verbeelding van sterke kunstenaars en dit is altijd een kostbare ervaring. Dit mooie boekje is van harte aanbevolen.
C. de Groot
| |
Grodecki, Louis, L'architecture Ottonienne, au seuil de l'art roman. - Coll. H. Focillon, A. Colin, Parijs, 1958, 342 pp., 126 ill.
Louis Grodecki, leerling van Henri Focillon, zet de studie van zijn meester over het ontstaan en de groei van de vroegromaanse en romaanse kunst op een schit- | |
| |
terende en persoonlijke wijze voort. Het inzicht dat hij bijbrengt is niet nieuw. In algemene lijnen is het dat van Focillon dat hij breder uitwerkt en dieper fundeert. Wat Focillon in zijn L'an mille had vooropgezet toetst Grodecki nu aan de bewogen en rijke geschiedenis van de architectuur in het Ottoonse rijk, waartoe ook het huidige Nederland en België behoorden. Zoals in alle delen van de collectie is de illustratie bepaald slordig.
G. Bekaert
| |
Gehr, Ferdinand, Eine Monographie. - N.Z.N. Buchverlag, Zürich, 1959, 156 pp., 79 pl.
Ferdinand Gehr is een niet gemakkelijk te benaderen figuur uit het milieu van de moderne religieuze kunst in Zwitserland. Zijn werk zal niemand klassiek, evenwichtig, zelfs niet groot noemen. Geen enkel van zijn werken bevredigt zonder meer. En toch speelt Gehr in de vernieuwing van de zo geroemde moderne kerkelijke kunst in Zwitserland een essentiële rol en wel door het sterke aandeel antikunst dat in zijn werk aanwezig is en dat reageert op het dreigende formalisme van de moderne kerkelijke kunst in Zwitserland. Deze zeer verzorgde monografie vormt het vierde deel van de reeks Sakrale Kunst.
G. Bekaert
| |
Kuehn, Fritz, Kompositionen in Schwarz und Weiss. - Bruckmann-Verlag, München, 1959, 157 pp., 136 pl., geb. D.M. 24.-.
Fritz Kühn is niet alleen een van de best bekende smeden, wiens boeken in alle scholen en werkhuizen worden geraadpleegd, hij is ook een zeer bekwaam fotograaf met een gevoelig oog voor de schoonheid van zijn eigen smeedwerk, zoals men uit zijn vorige publikaties reeds kon opmaken, maar ook voor de verborgen schoonheid die in het kleinste structuurdetail van de natuur en van ons menselijk milieu ligt. Met zijn foto's wil hij onze weetgierigheid niet bevredigen. Het zijn zoals hij zelf zegt Bekenntnisse in Bildern.
G. Bekaert
| |
Fuglsang-Erhardt, Der Bordesholmer Altar des Hans Brüggeman. - Hildegard Bernaerts Verlag, Schleswig, 1959, 40 pp., 130 pl., geb. D.M. 26.-.
In een zeer verzorgde uitgave stelt Fritz Fuglsang het grote altaarretabel uit de Dom van Sleeswijk voor aan de hand van een uitvoerige reeks illustraties. Het retabel is het werk van Hans Brüggemann, een beeldensnijder uit de overgangstijd van gotiek naar renaissance, de bloeitijd ook van de Vlaamse en vooral Brabantse retabelproduktie, waarvan dit werk onmiskenbaar de invloed onderging. De analyse van dit retabel in tekst en beeld geeft een boeiende kijk op deze overgangsperiode.
G. Bekaert
| |
Geschiedenis
Kenyon, Kathleen, Jericho. Cultuurgeschiedenis van Palestina tot aan de komst van Jozua. Vertaling van dr. H.J. Franken. - Sythoff's Uitgeversmaatschappij N.V., Leiden, 1959, 194 pp., f 14.90.
Na prof. J. Garstang, die haar voorganger was op het opgravingsveld van het oudtestamentische Jericho, heeft ook de leidster der nieuwe serie onderzoekingen aldaar, Miss Kathleen Kenyon, een samenvattend en min of meer populair boek over haar resultaten het licht doen zien. Miss Kenyon is haar werk begonnen met de uitgesproken bedoeling vooral twee Jericho-problemen tot een oplossing te brengen, n.l. de datering van de oudste nederzettingen op wat thans tell es-sultân heet, en de kwestie of de ondergang van de stad uit de Bronstijd in verband kan worden gebracht met de israëlietische invasie van Kanaan (p. 29). Wij zouden het durven betwijfelen, of een dergelijke particularistische doelstelling wel het beste uitgangspunt is voor een ondheidkundige opgraving die eigenlijk alleen maar te registreren heeft wat zij vindt en alle theorieën voor een later stadium bewaren moet. In het geval van Jericho echter is de opzet van Miss Kenyon meer dan begrijpelijk, eerstens omdat Garstang's laatste resultaten een stad van uitzonderlijk hoge ouderdom deden vermoeden, en ten tweede omdat de discussie over het intochtsvraagstuk in verband met de verwoesting van Jericho nooit tot rust gekomen is. De resultaten van Miss Kenyon en haar staf zijn op beide punten sensationeel. Dit geldt op de eerste plaats voor haar negatieve conclusie, dat in tegenstelling met alle theorieën der laatste vijftig jaar op de ruïnenheuvel van Jericho niets te bespeuren valt van stadsmuren uit de Laat-Bronstijd. Gezien de technische vooruitgang van de palestijnse archeologie sinds de eerste wereldoorlog had men een zo fatale ‘vergissing’ niet meer voor mogelijk gehouden. M.i. zal men er echter
| |
| |
goed aan doen in het diepst van zijn hart toch nog een klein plaatsje te reserveren voor een mogelijke terugzwaai. Ondanks alle respect voor de technische perfectie van Miss Kenyon's ‘trenches’, die wij destijds zelf hebben bewonderd en waarvan men zich ook uit haar boek rekenschap kan geven, blijft dit systeem van opgraving een voortzetting van wat steeds de schaduwzijde van alle Jericho-opgravingen geweest is. Zoals de zaken zich nu evenwel presenteren, heeft dus Garstang's wereldberoemd geworden ‘dubbele muur’, waartegen de trompetten van Israël zouden hebben geschald nooit bestaan. De twee omwallingen zijn beide uit de Vroeg-Bronstijd, dus van eeuwen vóór de israëlietische invasie, en ze zijn bovendien niet eens van dezelfde datum, m.a.w. ze zijn geen delen van één en hetzelfde verdedigingssysteem (p. 98). Even spectaculair maar nu gelukkig van positieve aard zijn Miss Kenyon's bevindingen omtrent de oudste fasen van de stad: Jericho heeft zich thans geopenbaard als veruit de oudste stadse nederzetting niet alleen van Palestina maar van alle ‘bijbelse landen’. Haar oudste omwalling gaat terug tot een slordige zevenduizend jaar v. Chr. en deze beschermde een stad uit het preceramische neolithische tijdvak. Hieromtrent biedt de Nederlandse vertaling van Miss Kenyon's boek in enkele slotbladzijden van de hand van de vertaler nog gegevens die ten tijde der Engelse uitgave niet beschikbaar waren. Hoe ingewikkeld het volledige systeem der opeenvolgende omwallingen van Jericho sinds Miss Kenyon's opgravingen geworden is, blijkt al voldoende uit het feit, dat er sprake is van niet minder dan zestien herbouwingen in de Vroeg-Bronstijd alleen (p. 90). Dit boek is prachtig geïllustreerd en de vertaler heeft zelfs de moeite genomen om de tekeningen van Nederlandse legenda te voorzien, ook de zeer gedetailleerde weergave van een doorsnede van ‘sleuf I’ op
uitslaande kaart. De meest verbazingwekkende foto's zijn die van een aantal gepleisterde schedels van Jericho-inwoners uit de oudste fase (afb. 42 vlg.). Het is een uniek geval, dat de opgraving van een oud-palestijnse stad ons ook haar inwoners zo nabij brengt.
J. Simons
| |
Tindal Hart, A., D.D., The country priest in English history. - Phoenix House, London, 1959, 176 pp., geïll., 25 s. net.
Dat een zielzorger te lande voortdurend gevaar loopt een dorpsnotabele te worden wordt eens te meer bewezen in dit boek. Het beschrijft de historische ontwikkeling van de Engelse plattelandspriester, maar beperkt zich hoofdzakelijk tot de tijd na de Reformatie, en geeft een levendige schildering van de invloed die de Anglikaanse geestelijken gehad hebben en nog hebben op het sociale en kulturele leven van het land. Op religieus gebied valt echter maar al te vaak weinig diepgang te constateren. Het laatste hoofdstuk geeft een somber overzicht van de positie van de priester te lande in deze tijd; merkwaardig is de conclusie dat de hedendaagse ontwikkeling wijst op het ontstaan van een nieuw type priester: de mobiele, ongehuwde bedienaar, die een groot gebied kan bestrijken en onder direct toezicht staat van de bisschop. Het is duidelijk dat de Anglikaanse Staatskerk ook wat haar bedienaren betreft heden ten dage in een zekere crisis verkeert.
E. Bolsius
| |
Psychologie en pedagogie
Kierkegaard, Soren, Het begrip angst. Een eenvoudige psychologische meditatie die heenwijst naar het dogmatische probleem van de erfzonde. Vert. etc. door dr. J. Sperna Weiland. - Erven J. Bijleveld, Utrecht, 1958, 200 pp., f 7.90.
De vertaler van Wijsgerige Kruimels heeft het een vanzelfsprekende plicht geacht ook het ongeveer gelijktijdig verschenen werk van K. Het begrip angst in het Nederlands om te zetten. Het is een moeilijk werk, zoals de meeste werken van K., maar uitermate belangrijk voor psychologen, filosofen, theologen. Zij zullen wellicht met verwondering bemerken hoeveel zij in hun ‘eigen’ denken aan dit werk ontlenen. Voor filosofen is de polemiek met Hegel hier zeer belangrijk. Behalve de vertaling heeft dr. Sperna Weiland ook gezorgd voor een uitstekende inleiding en goede aantekeningen. Het is bijna ondankbaar wanneer wij zeggen vanuit een ander wijsgerig en theologisch inzicht ook een andere nuancering aan sommige notities toe te wensen.
J.H. Nota
| |
Kriekemans, A., Algemene pedagogiek. 2de druk. - Nauwelaerts, Leuven, 1959, 480 pp., geb. Fr. 260.
De auteur heeft in dit boek een overzicht
| |
| |
gegeven van de algemene leidende beginselen der opvoeding zoals ze door de moderne pedagogische stromingen in het licht worden gesteld. Hij behandelt achtereenvolgens: het wezen der opvoeding, dat hij bepaalt als het wekken der goede gezindheid, de verschillende soorten van opvoedkundige hulp, en het opvoedkundig ideaal, dat hij vooral als een godsdienstig ideaal en een opleiding tot kerkelijke zin schetst. In het tweede deel bespreekt hij de lichamelijke en verstandelijke opvoeding, de sexuele en sociale, de staatsburgerlijke en de esthetische en tenslotte de zedelijke opvoeding. In het derde deel ontleedt hij de problemen die gesteld worden door de huidige situatie: de mentaliteit der jeugd en de heropvoeding der volwassenen en in het bijzonder de opvoeding tot het behoorlijk gebruik van de vrije tijd. De auteur heeft door dit werk zijn grote belezenheid ten dienste gesteld van al diegenen die inzicht wensen te verwerven in de algemene beginselen die ten grondslag liggen aan de huidige opvattingen betreffende de opvoeding. Het is een boek dat katholieke opvoeders kan inspireren en ze meer inzicht kan bijbrengen in de vele aspecten van hun taak.
H. Somers
| |
Varia
Straelen, Prof. Dr. H. van, S.V.D., Aziatisch dagboek. - Uitg. Foreholte, Voorhout; Desclée de Brouwer, Brugge, 1959, 286 pp., f 9.90.
Dit dagboek van de hoogleraar te Nagoya in Japan bezit twee eigenschappen die het boek onmiddellijk zouden ‘redden’, indien het redding nodig had. Het is bijzonder boeiend en het is de moeite waard. Pater van Straelen is niet zo zeer een geleerde in de technische zin als wel een rijk begaafde, intelligente en gevoelige mens met veel antennes. Hij schrijft over alles en nog wat en altijd intelligent, soms met hobbies, maar steeds is zijn zienswijze, zowel als zijn inkleding en formulering, treffend, origineel, op het pikante af. Ik geloof niet dat één Europees lezer dit boek onuitgelezen ter zijde zal leggen. Over de psyche, de geaardheid van de Japanner, over Japanse poëzie, wijsheid en kunst zegt hij ragfijne dingen, die altijd gekozen zijn uit onmiddellijke ervaring en een wonderlijk invoelen. Het boek is rijk en goed geïllustreerd en verschijnt helaas! na de vakantie, wat velen van een werkelijk genot beroofd heeft.
J. van Heugten
| |
Werner, Arthur, Otto van Habsburg. Weg, Weltbild und Werk. - Selbstverlag Arthur Werner, Wien, 1958, 240 S., Bilder 80 S., 138 Sh., D.M. 22.80.
Dr. Arthur Werner schreef dit rijk geïllustreerde boek over de stamhouder van het Oostenrijkse keizerhuis. Het klein geworden Oostenrijk is een land van ongewoon rijke traditie en oude cultuur. Deze sfeer van cultuur en traditie verleent aan land en volk iets zeer eigens dat de oude democratische landen niet of nauwelijks kennen. Voor vele Oostenrijkse kringen, die nog met hart en ziel het oude rijk aanhangen en het Habsburgse huis zijn toegedaan, zal dit goed gedocumenteerde en van vele foto's voorziene boek een kostbaar bezit zijn. Otto van Habsburg is een karakter, een persoonlijkheid niet alleen, maar ook een man van ongewone eruditie. Tekenend is de uitspraak van president Roosevelt: ‘De twee persoonlijkheden, die het best over Europa geïnformeerd zijn, zijn Paus Pius XII en Otto van Habsburg’. Oostenrijk heeft talrijke vrienden in Nederland; velen van hen zal dit boek een welkom bezit zijn.
J. van Heugten
| |
Roth, Lilian, Was ik het waard? Vert. - Uitg.-mij. Pax, Den Haag, 1959, 237 pp., f 9.90.
De schrijfster van Morgen zal ik huilen heeft een vervolg op dit boek gepubliceerd. Haar eerste boek was een ongewoon succes; zij vertelt met voldoening dat het in achttien talen te lezen is. In dit tweede vertelt zij zeer openhartig van haar lotgevallen als artieste in nachtclubs en elders. Zij vertelt niet onaardig en haar ervaringen zullen veel lezers (en vooral jeugdige lezeressen) verbazen en boeien. Een bekeerde Jodin, die een vrome katholiek werd en in nachtclubs optreedt, is een zeer Amerikaans verschijnsel en veroorzaakt natuurlijk sensatie. Blijvende, diepere zin heeft het boek niet, maar als ontspanning leest het boek vlot en onderhoudend.
P. van Alkemade
| |
Duckett, Eleanor, The wandering Saints. - Collins, London, 1959, 320 pp., Index, 18 s. net.
Bekende en niet bekende verhalen over de Engelse en Ierse missionarissen uit de 5e, 6e en 7e eeuw na Chr. werden verzameld
| |
| |
tot een boeiend en interessant geheel, dat ons het merkwaardige, providentiële gebeuren schetst van monniken die zich plotseling geroepen voelen uit te trekken naar onbekende streken, terwijl toch de rest van het Europese monnikendom in een zekere stabiliteit verkeerde. Rond de figuur van Bonifatius groeperen zich een groot aantal anderen die tesamen een diepgaande invloed hebben uitgeoefend op de vorming van het christendom in Europa. Twee hoofdstukken zijn gewijd aan de Nederlanden, en er wordt een uitstekende beschrijving gegeven van Sint-Willibrord. Helaas zijn niet alle verhalen historisch betrouwbaar, en de overvloed van personen die Miss Duckett ten tonele voert werkt hier en daar nogal verwarrend.
E. Bolsius
| |
Herders Bildungsbuch. - Herder Verlag, Freiburg, 19566, 1490 pp., 97 platen, reg.
Het in letterlijke zin onoverzienbaar materiaal, dat voor het opstellen van woordenboeken als ‘der neue -’ (drie delen) en ‘der grosse Herder’ (tien delen) is bijeengebracht, enkel om daar in een louter-alfabetische juxtapositie aan iedere synthese te ontsnappen, hebben de uitgevers in dit ‘Bildungsbuch’ tot een vormende, d.i. richting-gevende eenheid bij elkaar gebracht. Want opmerkelijk is de zeer speciale zin, die de auteurs bij het gebruiken van het woord ‘Bildung’ voor de geest stond. Allerminst een mogelijkheid om zich, op zijn negentiende-eeuws, uit het ‘gewone volk’ wég te ontwikkelen, er zich boven-uit te studeren. Geen handboek voor ‘Bildungsfilisters’ dus (om Nietzsche's uitdrukking te gebruiken). Het is op de allereerste plaats een handboek voor de moderne mens. Zoals de duizenden trefwoorden uit het register tot een eenheid worden geordend, zo zal de ontredderende veelheid, die de moegekeken, ziekgelezen, murwgeprate twintigste-eeuwer omringt, door dit boek tot rust worden gebracht. In die zin is het werkelijk ‘ein Buch gegen die Müdigkeit des Nicht-mehr-Verstehens’.
Luc Versteylen
| |
Dale, Van, Groot Woordenboek der Nederlandse taal. Aflevering 7: Heer-Judicieel. - Martinus Nijhoff, Den Haag, 1959.
Van deze ‘achtste, geheel opnieuw bewerkte en zeer vermeerderde druk’ verschijnt thans de zevende aflevering. Dat van dit kostbare en uitvoerige werk na enkele jaren weer een nieuwe en geheel opnieuw verzorgde uitgave nodig bleek, bewijst dat dit standaardboek in Nederland in hoge mate gewaardeerd wordt.
R.S.
| |
Kossmann, Alfred, De veldtocht. Gedichten. - Uitg. N.V. Em. Querido, Amsterdam, 1959, 32 pp.
Kossmann is geen lyricus. Nergens is hij abundant, onstuimig, onredelijk eventueel, nergens meeslepend. Hij is eerder gesloten, geremd. Toch zijn zijn gedichten vol en veelbetekenend, intelligent bijna, verstandelijk geconcipieerd, koel en consequent uitgebouwd. Een sombere, wat cynische wijsheid ligt erin uitgedrukt, een niet zeer grandiose levensaanvaarding, een wat wrange verzoening met de dood. Fel en kwaadaardig treffen soms zijn beelden, zijn constructies vermoeien soms door omstandigheid. Het sterkst is hij misschien in ‘Suite van het doodgaan’ en in 1 en 2 van zijn ‘Drie rijmen’. Ik citeer het eerste: ‘God schiep als een voorbeeldig dier / De nijvre mier. / Zijn twee schepping was nog beter: / De miereneter’.
Huub Oosterhuis
| |
Nooteboom, Cees, Koude gedichten. - Uitg. N.V. Em. Querido, Amsterdam, 1959, 37 pp.
Cees Nooteboom, geboren in 1933, debuteerde in 1955 met de uiterst zwakke roman Philip en de anderen. Wonderlijk genoeg werd dit debuut bekroond met de Anne-Frankprijs. In 1956 verscheen zijn eerste dichtbundel ‘De doden zoeken een huis’: een hevig besef van ontreddering, van dood en ontbinding in alles en iedereen spreekt uit deze verzen. Weerloos geeft hij zich aan dat grote sterven gewonnen, want de dood ‘heeft al hartslag in de kleinste dingen’, de dichter met zijn woorden staat machteloos. Zijn bundel ‘Koude gedichten’ is van eenzelfde levensbesef doortrokken. Zijn zeggingskracht is toegenomen, de verzen zijn eigener, navranter. Niettemin is hij één stap verder, hij leeft nog: ‘telkens en toch weer proberen / een bloeien te slaan in de woorden / totdat ze zullen verraden / een geheim van de andere kant’. Er staan enige voortreffelijke regels in deze bundel. Het gedicht op pag. 16-17, getiteld ‘Zodiac’ is in zijn geheel bijzonder sterk: men krijgt de indruk dat Nooteboom zichzelf hier het diepste raakt en vertolkt; wie dit gelezen heeft, wacht met aandacht op het bloeien van de woorden, misschien, in een volgende bundel.
Huub Oosterhuis
|
|