| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst
Becquet, Thomas, O.S.B., Missaal voor de jeugd. - Desclée de Brouwer, Brugge, 1959, 268 pp., geïll., geb. Fr. 120.
Een aangepast misboek voor kinderen tussen 7 en 12 jaar was sinds lange tijd de droom van vele ouders en opvoeders. Onze katechese blijft immers hopeloos eenzijdig, zolang zij het kind in die jaren niet opvoedt tot geloofsbeleving. Hoe lange tijd beperkte zich deze ‘opvoeding’ haast uitsluitend tot het kennen (liefst helemaal van buiten) van ‘zijn’ katechismus. Wij begroeten daarom met enthousiasme dit missaal voor de jeugd, waarvan de Nederlandse bewerking verzorgd werd door Lea Smulders. De centrale plaats neemt het Misoffer en de Communie in. Daarna worden enkel nog liturgische teksten voor Morgen- en Avondgebeden geboden, en volgt er een korte inleiding op de drie overige sacramenten, waarmede het kind in die jaren vertrouwd dient te worden: doopsel, vormsel en biecht. In het tweede deel worden een reeks missen voor bepaalde dagen van het jaar voorgesteld. Het best geslaagd vinden wij het deel over de Mis en de Communie. De illustraties van Etienne Morel passen daar ook het best bij de tekst. Dit is in het tweede deel bepaald niet meer het geval. Daar wordt haast elke bladzijde ontsierd door een veel te druk gekleurde en vaak wansmakelijke tekening. Hier had de auteur heel wat plaats kunnen inwinnen om het kind uitvoeriger en dieper in te leiden in de verschillende tijden van het kerkelijk jaar.
G. Achten
| |
Evely, Louis, Die mens bent U. Vert. - Uitg. Foreholte, Voorhout; Desclée de Brouwer, Brugge, 1959, 237 pp., f 7.90, Fr. 120.
Louis Evely is een priester uit het Mechelse en directeur van een bisschoppelijk college. Voor dit boek schreef niemand minder dan Yves Congar O.P. een inleiding. Wat dit werk zijn bijzonder cachet verleent is de toon van directheid, van onmiddellijke, spontane trefzekerheid waarmee de auteur zijn lezers, ik zou haast zeggen, te lijf gaat. Hij noemt het boek Ontmoetingen met Christus en brengt de lezer de openbaringswaarheden met vrijmoedige onmiddellijkheid nabij. Louis Evely maakt ernst met die waarheden, niet alleen voor zich zelf, doch ook voor zijn lezers. Als geestelijke lectuur zal dit boek met zijn korte, indringende zinnen en vermaningen velen aanspreken.
P. van Alkemade
| |
Naturwissenschaft und Theologie. I: Vorträge zur Eröffnung des Instituts der Görresgesellschaft für die Begegnung von Naturwissenschaft und Glauben. - M. Hueber-Verlag, München, 1957, 59 pp.
In de geschiedenis van het moderne denken heeft voortdurend het grondthema weerklonken van een schijnbaar hopeloze strijd tussen natuurwetenschap en Openbaring. Overtuigd dat deze strijd zijn oorsprong heeft gevonden in pseudowetenschap en pseudotheologie en dat het mogelijk is deze zo uiteenlopende maar zonder twijfel complementaire aspecten van het menselijk denken tot een harmonisch geheel uit te bouwen, hebben een groep geleerden een Internationaal Instituut gesticht, dat de ontmoeting van natuurwetenschap en geloof zou behartigen. Bij de plechtige opening van dit Instituut werden drie redevoeringen uitgesproken, waarin de mogelijkheid van zulke ontmoeting op een voortreffelijke wijze tot uiting komt: de inleidingsrede van Prof. Dr. J. Kälin; het theologisch standpunt in de kwestie van de raakpunten tussen geloof en wetenschap, door Prof. Dr. M. Schmaus; en een wetenschappelijke uiteenzetting van Prof. Dr. J.J. Buytendijk over de grenzen van de dierlijke intelligentie.
M. De Tollenaere
| |
Queguiner, Maurice, Introduction à l'Hindouisme (Lumière et Nations). - Edit. de L'Orante, Parijs, 1958, 312 pp., ing. Fr. Fr. 1200.
Zich baserend op een grondige wetenschappelijke informatie, wil dit boek voor een ruimer publiek dan dat der vakkundige kringen, een degelijke inleiding bieden tot het Hindoeïsme. Het ongewoon pragmatisch en subjectief karakter van deze godsdienst maakte dit tot een bijzonder moeilijke opdracht, waarvan Pater Queguiner zich met ere heeft gekweten. In een eerste deel behandelt hij het Hindoeïsme analytisch, in zijn heilige geschriften, zijn ritueel, zijn moraal, zijn heilsleer en zijn ascetisch-mystische scholen. Hierbij had hij het uitstekend idee, tevens de positie van moderne Hindoes als Ramakrishna, Gandhi, Aurobindo Ghose, Radakrishnan, Vinoba Bhave en
| |
| |
Ramana Maharsi t.o.v. het traditionele Hindoeïsme te schetsen. Een tweede, veeleer synthetisch en godsdienst-filosofisch deel, tracht een dieper inzicht te verwerven in het wezen en de onderlinge betrekkingen van God, mens en kosmos. Bij wijze van besluit volgt dan tenslotte een hoofdstuk, waarin de schrijver enkele schuchtere maar stimulerende lijnen trekt van een vergelijking tussen bepaalde aspecten van Hindoeïsme en christendom.
F. De Graeve
| |
Veronese, Vit., De wereld verwacht de Kerk, vert. W. van Zoeterwoude (Nieuwe Aarde). - Desclée de Brouwer, Brugge, 1959, 284 pp., geb. Fr. 160.
In dit boek getuigen leken voor andere leken over de Kerk. Inleider is de huidige directeur-generaal van de Unesco. Als voorzitter van het tweede leken-congres te Rome (1957) verzamelde hij deze getuigenissen. Zo horen we de historicus Dawson en de psychiater Stern, de mathematicus Severi, de jurist Wu, Adenauer, de filmster Ann Blyth, Bruce Marshall en ‘het geweten van de rijke landen’, R. Scheyven, en nog vele anderen. Een korte levensschets - meestal met een foto - introduceert elke auteur. Hier bewijzen mensen met gezag uit alle werelddelen de algemeenheid en de vitaliteit van de Kerk. Zij vragen ook een nog grotere katholiciteit en minder gebondenheid aan westerse cultuurvormen. Daardoor toont dit boek meteen aan andersdenkenden dat ook de Kerk (in de leken) de wereld verwacht. Voor ieder die een afschrik heeft van vroomheidsliteratuur zal dit boek een verrassing zijn.
J. Kerkhofs
| |
Guardini, Romano, Jezus Christus. Dertien overwegingen. Vert. - Uitg. P. Brand, Bussum, 1959, 113 pp., f 4.25.
Guardini, Romano, De Uitersten. Vert. - Uitg. P. Brand, Bussum, 1959, 106 pp., f 4.95.
Twee kostbare werkjes van Guardini. Het eerste bevat even diep- als fijnzinnige beschouwingen over de Verlosser. Wat Guardini aanraakt bloeit altijd als bij toverkracht op. Guardini is zowel artiest als geleerde en theoloog. Zelfs een onderwerp als De Uitersten dat niet iedereen tot lezen zal lokken, wordt een boeiend thema onder zijn hand. Hij denkt en voelt geheel en al als een hedendaags mens, die met de fijnste vezels van zijn wezen leeft in deze tijd en voor wie tevens het christendom, evangelie en kerkleer, als vlees en bloed zijn geworden. Beide boekjes zijn keurlectuur voor wie zich op de levende waarheid van evangelie en kerk bezinnen wil.
J. van Heugten
| |
Congar, Yves, Si vous êtes mes témoins (Série: Epiphanie). - Edit. du Cerf, Parijs, 1959, 128 pp., ing. Fr. Fr. 570.
Dit boekje bevat drie uit het Duits vertaalde voordrachten over de leek, de Kerk en de wereld. Vanuit exegese, dogma en kerkgeschiedenis behandelt de grote dominikanertheoloog de kerygmatische functie van de leek. Zuiverder en bevattelijker dan in zijn Jalons pour une théologie du laïcat komt hier de kern van zijn opvatting naar voren: de leek heeft niet enkel een luisterende functie, maar ook hij deelt in de profetische zending van de gehele Kerk. Ook hij helpt het ‘depositum fidei’ bewaren. Enkel uit een dialoog priestersleken wordt een kerkelijk gesprek geboren, dat een getuigenis is in de H. Geest. Doch een gesprek vergt tenminste dat de leraren in de Kerk luisteren naar de vragende Kerk, want ook deze is draagster van de H. Geest. Omwille van zijn helderheid en degelijkheid verdient het werkje een plaats in de bibliotheek van elk volwassen lid van de Kerk.
J. Kerkhofs
| |
Hales, E.E.Y., The Catholic Church in the Modern World. - Eyre and Spottiswoode, London, 1958, 332 pp., 30 sh.
De ondertitel van dit gedegen werk luidt: a survey from the French Revolution to the present. We zouden hieraan toe willen voegen dat het overzicht zich voornamelijk concentreert op de gezagsverhoudingen binnen de kerk, alsook de verhouding van kerk tot staat, tijdens deze periode. De auteur spreekt in verband hiermede van ‘the more critical issues of modern Catholic history’ (p. 258). Lamennais, het Vaticaans Concilie met de onfeilbaarheid van de Paus, het Americanisme, Modernisme en de Kulturkampf, Rerum Novarum en Quadragesimo Anno, de spanningen met moderne dictatorschappen e.d. komen uitvoeriger ter sprake. De problemen die achter deze woorden schuil gaan, zijn nog steeds de onze, zij het in andere vormen; dit maakt lezing hoogst instructief en vaak fascinerend. Het is een boek dat niet alleen de aandacht verdient van de historicus: voor de ontwikkelde leek, katholiek of niet, is het een eerlijk en verhelderend stuk moderne kerkgeschiedenis.
W. Peters
| |
| |
| |
Vianney, J.B.M., De preken van de heilige pastoor van Ars, vert. J. van Os. - Lannoo, Tielt, Den Haag, 1959, 240 pp., geb. Fr. 100.
In een op typografisch gebied merkwaardige uitgave heeft Lannoo een pittige vertaling van de preken van de Pastoor van Ars gepubliceerd, ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van het afsterven van de Heilige. Zij worden ingeleid en van een nawoord voorzien door Mgr. Trochu, die de juiste draagwijdte van deze uitgave aangeeft. Alle dateren zij uit de eerste jaren van het verblijf van J.B.M. Vianney te Ars en sommige van hen blijken letterlijk overgenomen te zijn uit bestaande prekenbundels. Hoe aangrijpend ze ook zijn door hun radicale houding en hun directe toon, toch kan men ze slechts lezen en begrijpen als een document van hun tijd, uitgesproken voor de geestelijk verwaarloosde parochie waarvoor de pastoor stond.
S. Heester
| |
Welte, Bernard, L'esprit vie des chrétiens, vert. R. Tandonnet (Orans Christianus, 9). - Edit, de l'Orante, Parijs, 1959, 110 pp.
Deze korte studie is zeer belangwekkend omdat ze een inzicht schenkt in de werking van de H. Geest: thema dat in onze religieuze literatuur slechts uitzonderlijk wordt behandeld. Het geheel houdt het midden tussen een theologisch traktaat en een geestelijke aansporing. De fijne notities over de werking van de H. Geest (geloof, vreugde, waarheid, geduld, liefde, wijsheid) stemmen iedere aandachtige lezer - ook de niet-theologisch geschoolde - tot vroom en innig gebed.
R. Hostie
| |
Jomier, J., Bible et Coran (Foi Vivante). - Edit. du Cerf, Parijs, 1959, 150 pp., ing. Fr. Fr. 480.
De belangstelling voor een juist begrijpen van andere godsdiensten is heden zeer levendig. Wie een nauwkeurig, genuanceerd en voor niet-specialisten toegankelijk inzicht wil verwerven in de religieuze opvattingen van de Islam zal ten zeerste gediend worden door de schets van J. Jomier. In korte, heldere en boeiende hoofdstukjes ontleedt hij de zending van Mahomet, zijn verhouding tot jodendom en christendom en ten slotte de meest saillante aspecten van de coran-leer. Zonder polemisch te zijn, geeft hij tot slot een leerrijke vergelijking tussen Islam en Christendom.
R. Hostie
| |
Schultz, H.J., Kritik an der Kirche. - Kreuz-Verlag, Stuttgart, 1959, 336 pp.
Dit boekje bevat de tekst van een serie uitzendingen van de ‘Süddeutsche Rundfunk’, waarbij 38 vooraanstaande persoonlijkheden (meestal evangelischen en katholieken) hun onrust of hun ontevredenheid uiten op soms verstandige, meestal naïeve, zelden onbeheerste toon. Op enkele uitzonderingen na (o.m. I.F. Görres, W. Dirks, F. Leist en F.J. Schöningh) zijn de bijdragen oppervlakkig en raken in slogan-vorm enkel problemen van uitwendige aanpassing of efficiëncy. De zwaarste aanklacht tegen de Kerk blijkt wel het gemis aan echte mondigheid bij deze leken, die, ofschoon gelovig, er zelden in slagen door de historische verschijning heen (die ongetwijfeld duchtig dient aangepast te worden) het mysterie van de ‘Kerk der zondaars’ te ontdekken en van daaruit meteen het proces te maken van de priester én de leek in de Kerk, en niet enkel van de Kerk, herleid tot de hiërarchie alleen.
J. Kerkhofs
| |
Solowjew, Wladimir, De laatste Paus en de Antichrist. Vert. door Dr. W. Theunissen. - Lannoo, Tielt, Den Haag, 1959, 65 pp.
Dit boekje bevat het bekende profetische geschrift van de Russische theoloog De laatste Paus en de Antichrist en, daarbij aansluitend, een beschouwing van de hand van Dr. Theunissen over Wladimir Solowjew.
R.S.
| |
Crisogono de Jesus, O.C.D., The Life of St. John of the Cross, - Longmans, Londen, 1958, 400 pp., (illustr.), 45 sh.
De laatste honderd pagina's van dit prachtige werk worden in beslag genomen door noten, verwijzingen en een index. Door het wetenschappelijk apparaat aldus geheel buiten de tekst te houden, slaagt de al te jong gestorven auteur er in om in een doorlopend verhaal het leven, werk en de persoon van St.-Jan van het Kruis weer te geven tegen de menigmaal bijna ongelooflijke achtergrond van de kerk in het Spanje der zestiende eeuw. Deze voortreffelijke studie zouden we daarom eerder een stuk geschiedenis willen noemen dan een heiligenleven, waarbij het wonderlijke echter is dat het juist daardoor een uitmuntend voorbeeld geworden is van wat een goed heiligenleven behoort te zijn. Het geheel, de uitgave en de illustraties incluis, zijn van klassieke allure.
W. Peters
| |
| |
| |
Kunst en cultuur
Stützer, Herbert Alexander, Die Kunst der griechischen Antike. - Mandruck, München, 1955, 144 pp., 72 illust.
Stützer, Herbert Alexander, Die Kunst der Etrusker und der römischen Republik. - Mandruck, München, 1956, 148 pp., 61 illust.
Stützer, Herbert Alexander, Die Kunst des römischen Kaiserreiches bis zum Sieg des Christentums. - Mandruck, München, 1957, 176 pp., 73 illust.
De nieuwe kunstgeschiedenis, die in Duitsland sinds 1955 verschijnt als een seriewerk, onder de titel ‘Das Abendland in der Kunst’, bezit vele goede eigenschappen. Tot deze behoren, dat de delen van dit werk niet al te zwaarwichtig zijn qua vorm, noch qua inhoud en dat ieder deeltje een afgesloten geheel vormt. Dit werk is niet alleen een kunstgeschiedenis, het geeft ook vele cultuurhistorische bijzonderheden. Het zou ook wel zeer moeilijk zijn de kunst te bespreken zonder de cultuur er bij te betrekken; maar men zou de cultuurgeschiedenis alleen als ‘dienstmaagd’ van de kunstgeschiedenis kunnen laten fungeren. Dit vermijdt de schrijver van deze delen wel zeer nadrukkelijk. Hij ontwerpt een zinvol beeld van het verleden en plaatst daar tegen zijn kunsthistorische beschouwingen. Dit voorkomt een zekere dorheid en maakt dit mooie werk voor velen toegankelijk. Dit is ook zeker de opzet geweest van het werk, daar het verschijnt in opdracht des ‘Bayerischen Landesverbandes für freie Volksbildung’. Het eerste deel behandelt de kunst der Griekse antieken. De Griekse cultuur is de bakermat van de West-Europese beschaving, waardoor een uitvoeriger kennismaking hiermede noodzakelijk is om de verdere ontwikkeling van de westerse mens te begrijpen. De schrijver confronteert ons met de grote monumenten der oudste Griekse beschaving. Dat men hier vele bekende kunstwerken ontmoet is begrijpelijk; dit terrein is grondig onderzocht en talrijke publikaties hielden ons van de vindingen op de hoogte. Het tweede deel behandelt de kunst der Etrusken. Toen enkele jaren geleden in het Gemeente-museum in Den Haag een tentoonstelling werd gehouden van Etruskische kunst, bewees de grote belangstelling voor deze expositie, dat de kunst van dit oude volk de moderne mens iets te zeggen had. Een onbekende wereld ging hier voor vele Nederlanders open. Trouwens, de studie van de kunst der Etrusken was ook voor de Italianen zelf, die zo vele
resten van deze cultuur in hun land kunnen vinden, nog maar van vrij recente datum. Het boek van Stützer geeft een goede inleiding op wat men tot nu toe heeft kunnen achterhalen en opbouwen van deze merkwaardige en boeiende cultuur. Het derde deel behandelt de kunst van het Romeinse keizerrijk tot de overwinning van het christendom. De nadruk valt hier wel bijzonder op de kunst onder de heidense keizers en van het heidendom; aan de christelijke kunst wordt praktisch geen aandacht geschonken. De schrijver zal zijn standpunt wel kunnen verdedigen; maar wij zouden het juist interessant en belangrijk gevonden hebben, wanneer hij in zijn beschouwing ook de uitingen van de christelijke geest betrokken had. Wellicht zal hij willen opwerpen, dat hij deze uitingen nog geen kunst kan noemen. Maar hier valt natuurlijk over te twisten. De boeken zijn zeer fraai uitgegeven, zoals men dit van een degelijk Duits boek kan verwachten. Met belangstelling zien wij dan ook uit naar de volgende delen.
C. de Groot
| |
Reith, B., Romantische vluchten, I: Grondslag, groei en bloei. - N.V. Drukkerij de Spaarnestad, Haarlem, 83 pp., geïll., f 3.75.
Reith, B., Romantische vluchten, II: Bloei en nabloei. - N.V. Drukkerij de Spaarnestad, Haarlem, 84 pp., geïll., f 3.75.
Reith, B., Wereldwonderen en nog wat. - N.V. Drukkerij de Spaarnestad, Haarlem, 95 pp., geïll., f 3.75.
Er zijn mensen, die van de Katholieke Illustratie altijd het eerst de laatste pagina lezen. Dit kan voor een roman een vrij gewoon verschijnsel zijn, voor een weekblad moet dit wel een bijzondere reden hebben. Die is dan ook aanwezig. Sinds enkele jaren geeft de K.I. op de laatste bladzijde een populaire kunstbeschouwing van B. Reith, die haar vele trouwe lezers gevonden heeft. Het is op zichzelf al een verdienste een rubriek zo lang vol te houden en toch steeds boeiend te blijven. Men kan zeggen, dat het in dit geval volkomen gelukt is. Nu zijn er een groot aantal van deze beschouwingen gebundeld in enige aardige, goed geïllustreerde boekjes, die verschijnen in een serie onder de naam: ‘Uit de schatkamers van de
| |
| |
beeldende kunst’. B. Reith bezit de bekwaamheid om een goed inzicht te geven in bepaalde kunstrichtingen en in het werk van bekende en minder bekende kunstenaars. Tegelijk deelt hij ons veel wetenswaardige zaken mee, die met het kunstwerk misschien wel niet onmiddellijk iets te maken hebben, maar die een interessant stuk cultuurgeschiedenis vormen. Van de drie aangekondigde deeltjes zijn, naar onze smaak, de ‘Romantische vluchten’ het meest aantrekkelijk, omdat zij wegen openen naar minder bekend terrein. Deze boekjes zijn bestemd voor allen, die wat meer willen weten over een wereld, vaak zo nabij en toch weinig bekend; maar vooral zouden wij ze willen aanbevelen aan jonge mensen. Bepaalde studievakken als literatuur en geschiedenis kunnen er zeer door verlevendigd worden, waardoor de lessen aan waarde winnen.
C. de Groot
| |
Buchheim-Bücher
Rudolf, Wilhelm, Holzschnitte aus zwei Jahrzehnten. - Buchheim Verlag, Feldafing, 1958, geïll., D.M. 2.80.
Ullrich, Helmut, Josef Hegenbarth, Zirkus. - Buchheim Verlag, Feldafing, 1958, geïll., D.M. 2.80.
Timm, Werner, Gustav Seitz, Erlebtes aufnotiert und komponiert. - Buchheim Verlag, Feldafing, 1958, geïll.
Weiler, Clemens, Alexej von Jawlensky, Gemälde. - Buchheim Verlag, Feldafing, 1958, 47 pp., geïll.
De Duitse kunst uit de eerste helft van deze eeuw is in Nederland minder bekend, zeker veel minder dan de Franse kunst uit dezelfde periode. Het zou interessant zijn om de oorzaken van dit verschijnsel op te sporen. Een ervan is zeker wel, dat de Duitsers zelf veel belangstelling toonden voor hun kunst; daarom werd er weinig verkocht naar het buitenland. Ook het grafisch werk van Duitse kunstenaars is in ons land niet zo bekend, ofschoon hier de kansen wel enigszins gunstiger lagen voor belangstellenden, om op dit gebied aankopen te doen. Toch behoeven wij niet te klagen, dat wij geen gelegenheid krijgen om op een of andere wijze kennis te maken met de Duitse kunst. Er zijn in de laatste jaren verschillende series fraaie kunstboekjes uitgekomen, die ons op prettige wijze met de moderne Duitse kunst in contact brengen. Tot deze werkjes behoren ook de Buchheim-Bücher. De vier aangekondigde boekjes zijn zeer gevarieerd van inhoud. De kunstenaars, daar voorgesteld, zijn zeer verschillend van stijl, maar allen belangrijk genoeg om iets meer van hun kunst te willen afweten. Wilhelm Rudolph is een bekwaam graficus, die in allerlei soorten hout zeer gevoelige, sfeervolle, boeiende prenten snijdt. Meesterlijk weet hij de eigenschappen van het hout voor zijn artistieke uitbeeldingen te benutten. Josef Hegenbarth vond vaak inspiratie voor zijn vlotte, geestige en gave tekeningen in het circus. Hij bezit een scherpe opmerkingsgave, die hij in strakke en toch ook soepele lijnen objectiveert. De tekeningen van Gustav Seitz zijn vooral schetsen van een beeldhouwer, die toch ook een gevoelige blik heeft voor het schilderachtige van zijn objecten. Men zou ze kunnen noemen: bladzijden uit het werkboek van een kunstenaar. Van Alexej von Jawlensky, een Russische schilder in Duitsland werkzaam, zijn in dit boekje reprodukties van een aantal schilderijen bijeengebracht. Deze kunstenaar is vooral sterk in zijn kleuren. In zijn kunst leeft nog, als het ware, de kracht van de
oersterke Russische mens, die gebonden is aan moeder-aarde Rusland. Graag worden deze mooie boekjes de belangstellenden aanbevolen.
C. de Groot
| |
Macke, August, Die Tunisreise, Aquarellen und Zeichnungen. - Verlag M. DuMont Schauberg, Keulen, 1958, 112 pp., 12 pl., 16 klpl., 33 × 30 cm.
Bij het verschijnen van Im Zwischenreich van Paul Klee hebben wij ons enthousiasme niet verborgen over dit originele en tevens schitterende boek. Die Tunisreise van August Macke is volgens eenzelfde formule opgebouwd, maar behandelt een meer gesloten thema nl. de aquarellen die Macke schilderde gedurende een verblijf in Tunis in april 1914. Die reis was hem tesamen met Paul Klee aangeboden door een bevriend Zwitsers schilder L. Moilliet. Zowel voor Macke als voor Klee zou deze reis van grote betekenis zijn voor hun artistieke ontwikkeling. Die ontwikkeling werd echter voor Macke vrij spoedig afgesloten door zijn dood aan het front enkele maanden na zijn terugkeer in Europa. Men kan zijn Tunisaquarellen beschouwen als zijn heerlijk testament. Na een merkwaardige tekst van Macke zelf en een paar studies van G. Busch en W. Holzhausen vinden wij een twaalftal tekeningen en een zestiental aquarellen gereproduceerd. Het dagboek van Klee begeleidt hen als commentaar. De aquarellen worden aangeboden op losse vellen die men gemakkelijk uit het boek kan verwij- | |
| |
deren en er weer in wegbergen. De uitgever zorgde zelfs voor twee passepartouts. Dit alles, tesamen met de grafische verzorging en de hoogstaande kleurendruk, maakt van het boek een unieke belevenis.
G. Bekaert
| |
Moreau, Prof. Dr. Jacques, Die Welt der Kelten. Grosse Kulturen der Frühzeit II. - G. Kilpper Verlag, Stuttgart, 1958, 170 pp., 200 ill., 4 klpl., geb. D.M. 24.50. Pobé, Marcel, Roubier, Jean, Kelten-Römer, Tausend Jahre Kunst und Kultur in Gallien. - Walter-Verlag, Olten, 1958, 96 pp., 260 pl., 23 × 29 cm., geb. D.M. 64.
Het interesse voor de geschiedenis en de cultuur van de Kelten - een begrip dat romantisch sterk geladen is - heeft in het laatste jaar zijn uitdrukking gekregen in enkele belangrijke werken. Het boek van prof. Jacques Moreau geeft ons een gemakkelijke toegang tot de vrij mysterieuze wereld van een volk dat zeer veel invloed uitgeoefend heeft en dat wij toch haast uitsluitend kennen door de kleine gebruiksvoorwerpen die het in zijn begraafplaatsen heeft nagelaten. Prof. Moreau begint zijn geschiedenis in het Neolithicum, vervolgt ze over de IJzertijd en de volksverhuizingen van de Kelten tot aan de ondergang van het Keltische rijk en de schaarse overblijfselen ervan tot op onze dagen. Na een historisch overzicht beschrijft prof. Moreau de sociale en economische structuur en besluit met een hoofdstuk over de kunst, waarvan de illustraties ons een rijk beeld geven. Naast het boek van prof. Moreau vermelden wij het schitterende album van Marcel Pobé en Jean Roubier die hun overzicht zoals ook het deel in de reeks La Nuit des Temps over L'Art Gaulois, hebben beperkt tot de overblijfselen van de Keltische cultuur in Gallië. De betrekkelijk korte inleiding van Marcel Pobé is geschreven in functie van de illustraties, die, historisch gegroepeerd, achtereenvolgens de oudste kunst van de Kelten en hun voorgangers tonen, daarna de sporen van de Grieken aan de Middellandse Zeekust en de invloed van de romanisering aanduiden om te eindigen met een beeld van het blijvende keltische karakter in de Gallo-romeinse en de vroeg-christelijke kunst van Gallië. De foto's van Jean Roubier zijn van een hoge kwaliteit en geven in tegenstelling tot de keuze van prof. Moreau exclusief de aandacht aan de architectuur en de getuigenissen van beeldhouwkunst en mozaïek.
G. Bekaert
| |
Huyghe, René, L'art et l'homme, t. 2. - Librairie Larousse, Parijs, 1958, 464 pp., 22 × 29 cm., 1388 ill., 20 klpl., geb. Fr. 850.
Wat wij over het eerste deel van L'art et l'homme hebben gezegd (Streven, febr. 1959, p. 497) blijft waar voor het tweede: een grootse uitgave waarvan de uitwerking wel iets beneden de maat bleef van de opzet, maar die maat lag zo hoog dat men het gebodene nog uitzonderlijk mag noemen. In dit nieuwe deel, dat reeds een honderd pagina's meer telt dan het vorige, hadden de uitgevers nog duidelijker af te rekenen met de omvang van het behandelde materiaal. Dit deel immers biedt een overzicht van de periode die min of meer begint met onze tijdrekening en gaat tot de zestiende eeuw: de bloei van de Aziatische kunst in Perzië, India, China; de christelijke wereld in Byzantium, Egypte en het Noorden van Europa; de inval van de Barbaren en de uitbloei van Byzantium; de verdere ontwikkeling gedurende onze Middeleeuwen van de kunsten in India, China en Japan; de westerse kunst tenslotte van Middeleeuwen en Renaissance. In hun kort bestek zijn de meeste auteurs erin geslaagd ons een hoogstaande synthese te geven, enkele wisten het inzicht in de behandelde periode te vernieuwen. Ook de overzichten die op elke meer synthetische studie volgen zijn meestal zeer goed opgemaakt. Zoals wij de vorige keer reeds aanmerkten kon aan het presenteren van de rijke illustratie toch wel meer zorg worden besteed.
G. Bekaert
| |
Kimmig-hell, Vorzeit an Rhein und Donau. - Jan Thorbecke Verlag, Lindau, 1958, 132 pp., 142 ill., 24 × 30 cm., geb. D.M. 32.50.
Als eerste deel van de reeks ‘Das Bild in Forschung und Lehre’ verscheen het boek van prof. Wolfgang Kimmig over de voorhistorische cultuur aan Rijn en Donau. De titel van de reeks geeft de bedoeling van het werk duidelijk aan: op een verantwoorde, wetenschappelijke basis aan allen, maar in het bijzonder aan de leerkrachten in het onderwijs een reeks illustraties te bezorgen die op een suggestieve wijze de cultuur van een of andere periode in het licht stelt. Prof. Kimmig is er, in samenwerking met de uitstekende fotograaf Hellmut Hell, in geslaagd om in de korte studies en de schitterende foto's een overtuigend beeld te tekenen van de voorhistorische periode in het Zuid-Westen van Duitsland, het Noorden van Zwitserland
| |
| |
en het Oosten van Frankrijk. De foto's dragen er in grote mate toe bij om de specifieke schoonheid van deze gebruiksvoorwerpen te leren waarderen.
G. Bekaert
| |
Braunfels, Wolfgang, Meisterwerke Europäischer Plastik. - Atlantis-Verlag, 1958, 247 pp., 167 pl., 23 × 31 cm., geb. Zw. Fr. 35.20.
Wie zoekt naar een synthese in beeld van de Westerse beeldhouwkunst vanaf de leeuwenrij van Delos tot aan de gestalten van Henry Moore kan niets beter vinden dan de keuze die Wolfgang Braunfels in zijn zeer mooie boek heeft samengebracht. Minder rijk dan de keuze van Malraux in zijn Musée Imaginaire geeft zij toch op vele punten een aanvulling ervan. Wel zijn hier ook leemten aan te wijzen zoals het geheel ontbreken van de vroeg-christelijke kunst, de povere vertegenwoordiging van de kunst van de vroege Middeleeuwen en de romaanse tijd in Frankrijk, het verwaarlozen van de Vlaamse en Nederlandse beeldhouwkunst in de late Middeleeuwen. Maar deze tekorten kunnen het beeld van de West-Europese beeldhouwkunst niet verminken.
G. Bekaert
| |
Swann, Peter C., An Introduction to the Arts of Japan. - Cassirer, Oxford, 1958, 220 pp., 168 ill., geb. 45.-.
P.C. Swann, grote kenner van de Aziatische kunst die hij ter plaatse bestudeerde, geeft in zijn inleiding op de Japanse kunst een bevattelijk overzicht van deze moeilijk te karakteriseren en vaak misbegrepen cultuur. Hij tekent haar plaats in het geheel van de Aziatische cultuurwereld en omlijnt haar eigenheid zeer concreet aan de hand van de rijke illustratie. Vanzelfsprekend maakt hij geen onderscheid in de Japanse kunst tussen schilder- en beeldhouwkunst en de zgn. kleinkunsten, maar beschrijft hun gezamenlijke evolutie door de dynastische perioden van Japanse geschiedenis heen.
G. Bekaert
| |
Literatuur
Demedts, André, De levenden en de doden. - Desclée de Brouwer, Brugge, 1959, 376 pp., ing. Fr. 160, geb. Fr. 185.
Wegens de oorlog kan pater Van Huysse niet terug naar zijn missie in China. Hij wordt achtereenvolgens collegeleraar, priester-arbeider in een Duits arbeidskamp, gevangenisaalmoezenier onder de repressie. In elk van deze milieus ontmoet hij Hans Dammaert, een ambitieuze, onevenwichtige jongeman, die gedurende de repressie ter dood wordt gebracht. Het boek is een lange strijd tussen een bijna irreële sereniteit van het geloof en de wilde onrust van het ongeloof, tussen de levenden en de doden. Misschien is het geen grote roman: de hoofdfiguur - Van Huysse - evolueert weinig of niet, de stof wordt niet sober en streng verwerkt, herhalingen en eindeloze filosofische discussies breken het overigens boeiende verhaal, de dialogen vervagen de personages i.p.v. ze scherper te tekenen. Maar zeker is het een weldoend boek, geschreven vanuit een grote sereniteit, die alleen de vrucht van een diep geloof kan zijn.
M. De Wachter
| |
Claes, Ernest, Leuven, o dagen, schone dagen! - N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1958, 175 pp., ing. Fr. 95, geb. Fr. 120.
E. Claes is een weergaloos verteller. In dit laatste werk van zijn hand brengt hij ons in contact met het leven aan de Leuvense universiteit tussen de jaren 1900 en 1914. Met een weldoende gulheid en een zachte humor tekent hij ons de professoren van het ‘Germanistenkot’ en de bonte menigte der studenten in hun doen en laten, zowel in het vroede als in het zotte of het amoureuze. Wie vroeger te Leuven is geweest of er nu nog is, zal met genoegen de fijne typeringen en de rake beschrijvingen lezen en meteen terug denken aan de vele belevenissen die niettegenstaande vijftig jaar tijdsverschil toch nog immer in wezen dezelfde zijn gebleven. En hij zal dankbaar het boek sluiten om de monkelende goedheid en de lachende levensernst van Claes.
R. Hostie
| |
Zwolse Reeks. Rotgans, Lucas, Eneas en Turnus. Van inleiding en aantekeningen voorzien door L. Strengholt. - N.V. W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle, 1959, 118 pp., f 3.50.
Het is een gelukkige gedachte geweest in de reeks ‘Klassieken uit de Nederlandse Letterkunde’ Rotgans' Eneas en Turnus op te nemen. Het werk verdient zeker een grotere bekendheid dan het tot nu toe genoot. Onder hetgeen er aan dramatische poëzie in ons land vanaf het laatste kwart der zeventiende eeuw tot het einde der achttiende eeuw is verschenen, mag Rotgans' Eneas en Turnus zeker als een der beste toneelwerken gelden. De inleider
| |
| |
heeft niet nagelaten op de goede eigenschappen van deze tragedie te wijzen, hierin tredend in het voetspoor van van Effen en (in onze tijd) van Knuvelder. Men kan met deze lof volmondig instemmen. Wat mij echter verwonderd heeft, is dat de inleider met geen woord rept over de sporen die ook Rotgans' werk draagt, van de vervaltijd onzer letterkunde. Zo o.a. is (ook) Eneas en Turnus niet vrij van de befaamde Parnastaal. ‘de schorre krijgsbazuin’, ‘schorre krijgsgeluid’; ‘zuigelingen... door 't weenend oog gelaaft’; bruilofts- en andere ‘toortsen’ komen rijkelijk voor; ‘ik schreide een gansche zee, ja bei mijn oogen uit’; ‘mijn ingewanden kooken’, enz., al mag erbij gevoegd worden dat Rotgans, vergeleken met tijdgenoten, een matig gebruik van deze ‘hemelval’ gemaakt heeft. Terecht had - zij het kort - gewezen kunnen worden op de voortreffelijkheid van Rotgans' alexandrijn. Een niet geringe verdienste van deze auteur.
Joh. Heesterbeek
| |
Zwolse Drukken en Herdrukken. Bilderdijk, Mr. Willem, De ondergang der eerste wereld. Uitgegeven, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Dr. J. Bosch. - N.V. W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle, 1959, 306 pp., f 10.-.
Dr. Bosch brengt in zijn uitvoerige inleiding de lezer in kennis met de ideeën welke Bilderdijk over het heldendicht koesterde; diens wereldbeeld in zover dit in de Ondergang tot uiting komt; de historische groei van het epos bij B., de reden van het afbreken; een analyse der vijf zangen, enz. Een degelijk bewerkte en leerzame studie, die verhelderend werkt bij kennisname van de Ondergang. En men mag van veel Bilderdijkse verzen een afkeer hebben, de lezing van dit episch fragment bewijst weer overklaar dat er in Bilderdijk een machtige dichterlijke geest woonde; een schepper soms van grootse dichterlijke taferelen. Als nummer 36 is dit werk verschenen in de reeks Zwolse Drukken en Herdrukken.
Joh. Heesterbeek
| |
Dickens, Monica, Man overboard. - Michael Joseph, Londen, 1958, 270 pp., 15 sh.
De hoofdpersoon van deze roman wordt door de Marine overboord geworpen, in de zin dat hij na de oorlog ontslagen wordt als zijnde totaal overbodig. De man in kwestie is vijf en dertig, en heeft het beste gedeelte van zijn jaren in de marine doorgebracht, en ontdekt dat hij nu met twee linkse handen in de wereld staat. Hij moet echter voor zichzelf en zijn dochtertje de kost verdienen, hetgeen hem doet belanden in baantjes die hem niet liggen. Als jonge weduwnaar is hij op zoek naar een tweede vrouw: en beide, baan en vrouw, vindt hij na veel teleurstellingen en veel leed. Er zit weinig geniaals in de uitgestippelde intrige van deze roman, maar de schrijfster is getalenteerd genoeg om van het geheel een zeer leesbaar en ook geheel aanvaardbaar verhaal te maken. Het enige wat ontbreekt is volheid van leven in haar hoofdpersonen. Zij doet haar uiterste best om haar karakters diepte te geven; de laatste indruk blijft echter dat zij hierin net niet slaagt. Tegelijkertijd realiseert de lezer zich dat deze kleindochter van Charles Dickens het in haar heeft om in een volgend boek dit tekort te overwinnen.
W. Peters
| |
Prisma-boeken. Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen.
Ngaio MARSH, De laatste scène. - Een boeiende detective zoals van deze schrijfster verwacht wordt.
Michel del CASTILLO, Tanguy, een kind in de nacht. - Een wat wrang verhaal van een her en der gesleept kind dat echter alle verbittering overwint.
Luis de CASTRESANA, Spaanse verhalen. - Een bundel short stories uit de laatste 50 jaar Spaanse vertelkunst.
P.G. WODEHOUSE, Bravo Jeeves! - Een Wodehouse, waarin de slimme butler Jeeves de hoofdrol speelt.
Fred SCHMIDT, Alle hens aan dek! - Een boekje met gevarieerde inhoud over zeeschepen.
Peter CHARPENTIER, Foto-finesses. - Zoals de titel zegt, een boekje voor ‘meer gevorderde’ fotografeerders.
Robert PAYNE, De drievoudige wereld van Albert Schweitzer. - Een werkje over A. Schw. als kunstenaar, denker en daadmens!
R.S.
| |
Psychologie en filosofie
Beets, Dr. N., Over lichaamsbeleving en sexualiteit in de puberteit. Een bijdrage tot de anthropologische psychologie speciaal van de jongen. - Bijleveld, Utrecht, 1958, 169 pp., f 7.90.
Dr. Beets, die door zijn boek De grote
| |
| |
jongen reeds bekend is als een belangrijk auteur op het terrein van de ontwikkelingspsychologie, heeft in dit nieuwe werk de weg gewezen naar een bestudering van de belevingen omtrent lichamelijkheid en sexualiteit bij jeugdigen. Hij heeft hierbij ruim gebruik gemaakt van gegevens uit Amerika, maar hij geeft er ook blijk van te beseffen, dat de Nederlandse verhoudingen niet in alle opzichten gelijk zijn aan de Amerikaanse. Uiteindelijk berust zijn werk echter op persoonlijke contacten met jongens. Het verdient bewondering, dat Beets zo gevoelig hun belevingen omtrent deze delicate en niet zelden verwarrende aangelegenheden heeft weten op te sporen. Het boek is geenszins gemakkelijk, maar wie in de bedoelingen van de schrijver enigszins weet door te dringen, kan er een grote openheid uit leren voor de jeugd. De auteur geeft in hoofdzaak een descriptie aangaande de door hem uitgekozen verschijnselen, maar onvermijdelijk komt ook een waardering naar voren. Op dit raakvlak met de moraal doen zich vragen en bedenkingen voor. Het is nauwelijks mogelijk zich omtrent deze kwesties terstond een gefundeerd oordeel te vormen, maar de wenselijkheid van een dialoog tussen ontwikkelingspsychologie en moraal wordt hier wel duidelijk merkbaar.
J.M. Kijm
| |
Frijda, Dr. N.H., Gelaat en karakter. - De Toorts, Haarlem; Heideland, Hasselt, 1958, 208 pp. en 12 fotopagina's, f 7.90 en Fr. 135.
Voor een breed publiek zet Dr. Frijda de beginselen uiteen van mimiek en fysiognomiek. De auteur is ter zake kundig, en hij is erin geslaagd onverantwoorde simplificaties te vermijden. Wegens het ernstig gevaar voor onjuiste beoordelingen van medemensen op grond van populaire publikaties en gangbare misvattingen, mag een serieuze studie als deze wel van bijzonder belang geacht worden voor hen die regelmatig anderen moeten beoordelen.
J.M. Kijm
| |
Fromm, Dr. E., De gezonde samenleving. Psychopathologie van democratie en kapitalisme. (Vert. H. Redeker). - Bijleveld, Utrecht, 1958, 274 pp., f 11.90.
De auteur van dit boek, reeds bekend in ons land door De angst voor vrijheid en De zelfstandige mens, stelt in dit boek een diagnose van de storingen in de westerse samenleving. Kernbegrip bij deze diagnose is de ‘vervreemding’. Naar aanleiding van deze belangwekkende sociaal-psychologische studie wijdt de auteur dan een beschouwing aan de verschillende pogingen om onze samenleving tot gezonde ontwikkeling te brengen. Hierbij opteert hij zelf voor een oplossing in socialistische geest. Het boek verdient veel waardering om het grote respect voor de menselijke waardigheid en het vertrouwen in de menselijke mogelijkheden, waardoor de schrijver zich laat leiden. Terwijl het boek voor de gelovige christen aldus een aansporing is om mee te zoeken naar middelen ter verbetering van onze samenleving hier op aarde, en mistoestanden niet te snel als onvermijdelijk te accepteren, toch zal juist de christen, die geleerd heeft realistisch te denken over menselijke mogelijkheden, de grenzen van deze mogelijkheden en de verstoring in onze huidige toestand, in deze beschouwingen van Fromm ook een al te simplistisch vertrouwen in de mens ontwaren, dat tot een utopie voert.
J.M. Kijm
| |
Witcutt, W.P., The Rise and Fall of the Individual. - S.P.C.K., London, 1958, 198 pp., 12 sh. 6 d.
De titel van deze zwaar geladen studie geeft de inhoud vrij goed weer; zij laat zien hoe moeizaam het individu zich los maakte uit de horde en zich een zelfstandige waarde veroverde, misschien juister verkreeg, door het ingrijpen Gods; hoe vervolgens de mens zich later de individuele persoonlijkheid toeëigende alsof deze geheel eigen werk was; en hoe ten slotte ten gevolge hiervan het individu wel moest terug vallen tot een onbelangrijk deel van de massa. In grote lijnen zal de lezer deze these kunnen onderschrijven. Bij de uitwerking zal hij menigmaal met zekere geestdrift kennis nemen van even merkwaardige als interessante beschouwingen van de schrijver: b.v. de vergelijking van de helden bij Homerus met die uit het Oude Testament. Maar ook zal hij menigmaal zijn hoofd schudden, of zich geïrriteerd voelen, wanneer schr. doorslaat en zich te veel laat leiden door zijn drang om, waar het niet anders kan, de feiten aan te passen aan zijn theorie. Na lezing zal hij het boek toch een tweede keer willen doornemen om dan kaf en koren te scheiden; want hij heeft al lang, en terecht, bevroed dat het boek heel veel goed koren bevat. Het is een studie die ons onszelf beter doet kennen, die onze eigen te korten bloot legt, die antwoord tracht te geven op fundamentele vragen als: waar staan we nu, wij, hier in het Westen?, en waar gaan wij, westerse men- | |
| |
sen, nu naar toe? We kunnen dit boek dan ook niet warm genoeg aanbevelen, niet als een studie die de vragen oplost, maar als een boek dat vele vragen stelt die gesteld moeten worden. En dit lijkt ons juist een uitzonderlijke verdienste. En ook al wordt het juiste antwoord niet steeds gegeven, het toont in voldoende mate de weg waarlangs we tot de juiste oplossing kunnen geraken.
W. Peters
| |
Dessauer, Friedrich, Was ist der Mensch? - Verlag Josef Knecht, Frankfurt am Main, 1959, 85 pp., geïll., geb. D.M. 5.80.
In het voorwoord zegt de schr. over dit boekje: ‘Es ist ein bisschen Philosophie’. Het lijkt mij dat dit zinnetje niet alleen zakelijk juist is, maar ook voortreffelijk de sfeer tekent, waarin het werkje geschreven is. Ik zou bijna geneigd zijn om het lichte filosofie te noemen, soms met een enigszins poëtisch tintje. Dessauer dan ‘filosofeert een beetje’ over de vier vragen waartoe Kant het thema der wijsbegeerte terugbracht, nl. 1. Was kann ich wissen? 2. Was soll ich tun? 3. Was darf ich hoffen?, en 4. Was ist der Mensch? De antwoorden van Dessauer geven aan de mens als het ‘Geschöpf der Mitte’, als stoffelijk en tegelijk geestelijk wezen, een centrale plaats in de geschapen wereld. Duidelijk spreekt schr. hierbij over de religieuse verplichtingen van de mens, daarbij passages uit de Bijbel citerend. Na het eerste deel, dat in ong. 30 pagina's het antwoord van Dessauer geeft, worden de antwoorden van de grote denkers uit de geschiedenis (van Heraclitus tot Jaspers) in telkens enkele pagina's kort weergegeven. De keurige uitgave verdient een woord van lof, met name de fraaie foto's in het tweede deel.
P. van Breemen
| |
Buber, Martin, Ik en Gij. - Uitg. Erven J. Bijleveld, Utrecht, 1959, 143 pp., f 6.90.
In dit werk brengt Buber het ik-gij van de ontmoeting in sterke tegenstelling tot de zakelijke verhouding van het ik-het. Een thans wel actueel onderwerp, door B. reeds in 1923 diepzinnig beschreven. Als weinig anderen schetst hij, wij zouden willen zeggen bezingt hij de rijkdom van het menselijk contact, dat hij tracht te verdiepen tot het religieuze. In de wij-relatie komt hij evenwel niet tot een kerkbesef. Zijn existentieel personalisme maakt hem verwant met G. Marcel. De epiloog is van recente datum: de gerijpte wijsheid van de joodse filosoof breekt baan in een evenwichtiger beschouwing van natuur en geest. De vertaling zowel als de uitgave verdienen lof.
J. de Wit
| |
Wetenschap
Meganck, J., De multiplicator (Economische Schriften S.C.S.I.). - De Nederlandse Boekhandel, Antwerpen, 1959, 121 pp., ing. Fr. 150.
De term ‘multiplicator’ duidt het getal aan dat de verhouding weergeeft tussen een autonome verhoging van de uitgavenstroom, meer bepaald de investeringen, en de daardoor veroorzaakte verandering van het nationaal inkomen. Het is inderdaad gebleken dat een autonoom investeringsaccres een vermenigvuldigingseffect uitoefent op het nationaal inkomen. Aan dit begrip, dat in feite de verzamelnaam is voor een hele reeks multiplicatoren, heeft S. een korte studie gewijd, waarin hij tracht een bondige synthese te geven van de bestaande theorieën. In een eerste deel wordt hun oorsprong en evolutie geschetst in het kader van de Keynesiaanse theorie, en worden de grondgedachten van Schneider, Hicks, Goodwin, Samuelson, Machlup en dergelijken, klaar gedefinieerd. In een tweede deel worden speciale vraagstukken van conjuncturele theorie en politiek besproken. S. blijft trouw aan zijn opzet zich te beperken tot het geven van definities en algemene probleemstellingen. Meer dan een degelijke inleiding voor wie zich met de multiplicator- en accelerator-theorieën wil vertrouwd maken is dit werk dan ook niet.
L. Phlips
| |
Dessauer, Friedrich, Am Rande der Dinge en Auf den Spuren der Unendlichkeit. - Verlag Josef Knecht, Frankfurt am Main, 19593, 57 pp., geb. D.M. 4.20, resp. 19582, 101 pp., geb. D.M. 5.80.
Dit zijn herdrukken van twee eerder verschenen werkjes. Het eerste heeft tot onderwerp hoe in de natuurwetenschap een natuurlijke openbaring tot ons spreekt, die ook haar geheimen heeft. Deze geheimen worden aanvaard zonder dat de natuurwetenschapper in staat is om ze verstandelijk te doorgronden. Er is dus in het natuurwetenschappelijk kennen een moment dat met het geloof vergeleken kan worden. Van hieruit maakt schr. het dan aannemelijk, dat het natuuronderzoek in zijn verste stadium, ‘am Rande der Din- | |
| |
ge’, uitwijst naar het geloof. Het tweede boekje gaat na, hoe de begrippen oneindig groot en oneindig klein in de wiskunde en in de fysica gebruikt worden, waarbij schr. met name enigszins ingaat op de infinitesimaal-rekening en op de groepentheorie. Hij doet dat om aan te tonen, dat in de natuurwetenschappen een drang naar het oneindige leeft. Deze drang ziet schr. als de tastbaar geworden analogie van de band met het Oneindige Wezen, waarover geloof en theologie ons spreken. Wij hebben groot respect voor de pogingen van Dessauer om bij te dragen tot christelijke visie op de natuurwetenschappen. Hij heeft onmiskenbaar grote verdiensten in dit opzicht. Ten aanzien van deze beide werkjes vragen we ons echter af, of schr. de verbinding tussen natuurwetenschap en geloof niet te rechtlijnig ziet. Moet men zich niet beperken tot het aanwijzen van aspecten in de natuurwetenschap, die een leegte verraden, en die vragen om een stellingname die boven de natuurwetenschap uitgaat? Is de weg vandaar naar de Godskennis wel een rechtlijnige weg, die met innerlijke noodzakelijkheid naar het doel voert, of is het veeleer de weg van het in vrijheid zich onderwerpende geloof?
P. van Breemen
| |
Franke, Herbert W., Magie der Molekule. - Verlag F.A. Brockhaus, Wiesbaden, 1958, 275 pp., 175 ill., ing. D.M. 18.50.
Dit boek is een nieuwe poging om aan de geïnteresseerde leek in het vak de voornaamste feiten en resultaten mee te delen van wat we in het algemeen de atomaire interpretatie van de stof kunnen noemen. Het gaat dus niet over kernfysica, maar wel over de wijze waarop de atomen (betrekkelijk weinig in getal) de eindeloze verscheidenheid van organische en anorganische stoffen opbouwen door zich tot min of meer ingewikkelde moleculen en/of kristallen te verbinden. In feite valt de nadruk haast uitsluitend op de organische verbindingen, die de meest typische moleculeverbindingen zijn. Het werk is overvloedig met zeer sprekende figuren in de tekst geïllustreerd. Aangezien de auteur bewust niets bij zijn lezer vooronderstelt, moet de verklaring van sommige verschijnselen wat al te summier uitvallen. Dit kleine, wellicht onvermijdelijke gebrek, doet niets af van de waarde van de uiteenzetting, die van het begin tot het einde werkelijk boeiend is en een rijke verzameling gegevens in een zinvolle synthese verwerkt heeft.
H. Jans
| |
Miller, Dr. M., Variationsrechnung. - B.G. Teubner, Leipzig, imp. Meulenhoff, Amsterdam, 1959, 133 pp., D.M. 8.10, f 8.85.
Dit boekje wil een eerste inleiding zijn in de variatierekening. Het bouwt dan ook in rustig tempo deze tak van de wiskunde op, niets anders veronderstellend dan de gewone differentiaal- en integraalrekening. Verder streeft het werkje niet naar een mathematisch volkomen exacte opbouw, maar stelt zich in op mensen, die de wiskunde als hulpwetenschap willen gebruiken. Daarom wordt ook veel aandacht besteed aan praktische toepassingen, waarvan er vrij veel volledig worden uitgewerkt (b.v. een aantal voorbeelden van het minimaalprincipe der klassieke mechanica). De schr. blijft door het hele werkje heen trouw aan deze opzet. Zijn grote didactische bekwaamheid maakt het doorwerken van de stof tot een genoegen. Jammer is het, dat geen enkele literatuurverwijzing in het boekje voorkomt; de lezers, die wat dieper op de stof willen ingaan, zouden daar zeker mee gebaat zijn.
P. van Breemen
| |
Landen en volken
Langenhove, F. Van, La crise du système de sécurité collective des Nations Unies 1946-1957. - Kon. Inst. voor Intern. Betrekkingen, Brussel, 1958, 274 pp., ing. Fr. 250.
De voormalige Belgische Uno-vertegenwoordiger bestudeert op welke wijze en langs welke wegen werd getracht de crisis te omzeilen van het collectieve veiligheidsstelsel, voorzien door het Uno Handvest. Dit stelsel immers, gesteund op het postulaat van de samenhorigheid der grootmachten, liep schipbreuk, toen de kloof tussen Oost en West zich verwijdde. Twee middelen werden vooral aangewend. De bevoegdheden van de Algemene Vergadering werden uitgebreid tegenover de door het vetorecht verlamde Veiligheidsraad. Regionale veiligheidssystemen, waaronder de Nato en diens volgelingen, werden geconstrueerd op basis van art. 51 van het Handvest. Deze goed gedocumenteerde, ‘beleefde’, sober en klaar geschreven studie is voor wie bij het internationale rechtsleven is betrokken, het lezen overwaard.
S. Plasschaert
| |
| |
| |
Denis, S.J., J., Le phénomène urbain en Afrique Centrale (Koninklijke Academie voor Koloniale Wetenschappen, Klasse der morele en politieke Wetenschappen, Verhandelingen, Boek XIX, afl. 1). - Brussel, 1958, 407 pp., Fr. 500.
De auteur heeft een kostbaar bronnenmateriaal over de sociaal-geografische toestand der steden in Centraal-Afrika verzameld gedurende vier jaar studie en twee jaar verblijf in meer dan 20 der besproken steden. De gegevens zijn gegroepeerd als volgt: het stadsfenomeen (vestigingsplaats, groei en structuur), de stadsbevolking (oorsprong, migratie-bewegingen, demografische structuur), het stadsmilieu (arbeidsmarkt en woningbouw). Vooral dit laatste aspect is grondig beschreven. In het samenbrengen van documentatie, statistische gegevens en tabellen werd baanbrekend werk verricht. Jammer genoeg blijft een diepere verklaring over de samenhang van de feiten achterwege, evenals een grondige vergelijking tussen de verschillende steden en een uitgewerkte synthese van het stadsfenomeen in Centraal-Afrika. Dit tekort is inherent aan de sociale aardrijkskunde, die er zich toe beperkt binnen een bepaalde fysische omgeving de sociale structuur te beschrijven en het verder denkwerk overlaat aan andere wetenschappen, zonder welke zij niet kan bevredigen. Dat Kongo aan de spits staat inzake sociale woningbouw wordt duidelijk aangetoond en door talrijke foto's geillustreerd. De illustratie stelt echter de niet-Kongolese steden in een te nadelig daglicht. Dit werk is te bekomen op de Secretarie van de Koninklijke Academie voor Koloniale Wetenschappen, Livornostraat 80 A, Brussel (P.C.R. nr. 244.01).
H. De Decker
| |
Haas, E.B., The Uniting of Europe (The Library of World Affairs, 42). - Stevens & Sons Ltd., Londen, 1958, XX-552 pp., geb. £ 2/10-.
Onder de synthese-werken over de centrale periode in de opbouw van een verenigd Europa is deze Amerikaanse studie wellicht de best gestructureerde en de meest genuanceerde. Een eerste deel behandelt de Europese ideologie en de daaruit voortgekomen bovennationale instellingen tot en met de Europese economische gemeenschap. In een tweede deel ontleedt de auteur de verschillende elementen die op nationaal niveau tot de eenmaking leidden. Daarbij wordt telkens de rol van partijen, vakbonden, industriële groepen, handelsorganismen en regeringen afzonderlijk belicht. Een laatste deel beschrijft de betekenis dezer pressure-groups op internationaal vlak. Het geheel wordt de boeiende beschrijving van een socio-politiek ontwikkelingsproces, geobserveerd in een continentaal laboratorium. Twee aspecten o.m. werden beklemtoond: het belang van de publieke opinie binnen de verschillende groepen en de geleidelijkheid waarmee aan de integratie gewerkt wordt om eerder door evolutie dan door revolutie de divergerende belangen naar meer eenheid te doen groeien. Wellicht werd de betekenis van het persoonlijk optreden van enkele topfiguren daarbij enigszins over het hoofd gezien, en wordt de geestelijke achtergrond van dit groeien naar eenheid onvoldoende gewaardeerd. Daar de ontwikkeling naar eenheid niet afgesloten is, blijven de conclusies van deze studie uiteraard beperkt tot enkele meer algemene perspectieven. Deze echter steunen op een nauwgezette bronnenstudie. Voor politici en geschiedkundigen vervangt dit boek de lezing van vele andere werken.
J. Kerkhofs
| |
Haegendoren, Dr. M. Van, en Prof. Dr. H.D. De Vries Reilingh, Noord-Zuid-Verbinding. - Lannoo, Tielt-Den Haag, 1959, 128 pp., geb. Fr. 60.
Dr. Van Haegendoren, voorzitter van de Stichting-Lodewijk De Raet in België, en Prof. Dr. De Vries Reilingh, voorzitter der Volkshogeschool-Vereniging in Nederland en schrijver van het gunstig onthaalde werk België, hebben samen dit verhelderende, sympathieke boekje geschreven over de samenhorigheid en samenwerking van de zestien miljoen Nederlandssprekenden. Na een paar meer principiële hoofdstukken geven de auteurs een vaak humoristische schets van het karakter der Nederlanders en Vlamingen, zoals deze zich aan hun taalbroeders voordoen. Bijna voortdurend heeft men een glimlach op de lippen om de rake typeringen, recht voor de vuist, en dan neemt men ook graag de ‘enkele verkeersregels in de Noord-Zuid-verbinding’ aan, voor een betere verstandhouding tussen Nederlanders en Vlamingen. Dit boekje kan veel goed doen, wellicht nog meer in Nederland dan in Vlaanderen, en wij wensen het dan ook een ruime verspreiding toe.
M. Dierickx
|
|