| |
| |
| |
Lode Claes
Rechts en links in België na het schoolpact
IN het schoolpact dat verleden herfst tussen de drie nationale partijen in België werd afgesloten, en waarvan de wettelijke instrumenten thans worden uitgewerkt, hebben de meeste waarnemers een belangrijk keerpunt in de Belgische politieke ontwikkeling gezien; velen hebben zelfs de vraag gesteld of het verdwijnen van de schoolkwestie uit de politieke discussie niet op kortere of langere termijn zou leiden tot een hergroepering van de politieke krachten in het land.
Het is inderdaad geen kleine gebeurtenis. De schoolkwestie heeft gedurende ruim driekwart eeuw de binnenlandse politiek beheerst, hierin slechts voorbijgaand afgelost door brandende sociale of economische aangelegenheden, en een enkele keer door de Vlaams-Waalse problemen en door de koningskwestie. Zij heeft de enigszins ongewone ligging van de scheidingslijn tussen rechts en links bepaald. Links situeren zich in België tesamen met socialisten en communisten de anti-klerikale, maar sociaal-economisch conservatieve liberalen. Rechts bleven in de katholieke partij, sedert 1945 in de Christelijke Volkspartij, die haar eenheid telkens weer in de schoolstrijd hervond, de steeds sterkere en sociaal vooruitstrevende christen-democratische arbeiders. De schoolkwestie heeft de arbeiders verdeeld en hun invloed beperkt. Zij heeft de Vlaams-Waalse tegenstelling enerzijds verscherpt (doordat ze grotendeels samenviel met de tegenstelling tussen een hoofdzakelijk vrijzinnig Wallonië en een grotendeels in katholieke structuren bevestigd Vlaanderen) en anderzijds de oplossing ervan geremd, door voortdurend de politieke prioriteit op te eisen. Zo heeft ze ook andere reële problemen op de achtergrond gedrongen: het economisch beleid op lange termijn, de herziening der administratieve structuren, het beleid in Kongo. Het bestaan van een wereldbeschouwelijke scheidingslijn links-rechts, die niet samenviel met de sociaal-economische scheidingslijn, verklaart verder de rol der liberale partij bij de vorming van regeringsmeerderheden, en tenslotte ook de onstabiliteit van de regeringen, vooral dan in de periode tussen de twee wereldoorlogen.
| |
De vlottende massa
Dit alles werd door de waarnemers van de Belgische politiek sedert lang vastgesteld, maar het politiek personeel en de overgrote massa van de bevolking hadden zich neergelegd bij datgene wat tot het blijvende politieke beeld van het land scheen te behoren. De ommekeer van verle- | |
| |
den jaar kan overigens nauwelijks aan een evolutie in de geesten worden toegeschreven. In 1955 beleefde de schoolstrijd nog een hevige opflakkering, en hij bepaalde opnieuw de programma's bij de kiesstrijd van 1958. Wel kon een nauwkeurig interpreteren van de overwinning van de C.V.P. bij deze verkiezingen leiden tot de constatering dat de vlottende massa, namelijk de ene kiezer op de vijftien die over de overwinning of nederlaag beslist, genoeg had van de schoolstrijd. Er bestaat weinig twijfel dat bij een afnemende religieuse praktijk deze vlottende massa grotendeels bestaat uit kringen die, zo ze al niet volledig vrijzinnig of onverschillig zijn, toch ook niet meer bij het katholieke bevolkingsdeel (zelfs niet in de sociologische zin) kunnen gerekend worden. De strategen van de socialistische partij, voorgelicht door de sociologen van het Solvay-instituut van de Vrije (en vrijzinnige) Brusselse Universiteit, hadden juist sedert 1954 de groei van hun partij nagestreefd door het bevorderen van de ontkerkelijking door de schoolpolitiek. De winsten van de C.V.P., juist in de meest ontkerkte (en ontkerktlijkende) grootstedelijke en geïndustrialiseerde gebieden, toonden aan dat ontkerkelijking niet noodzakelijk winst voor de linkse partijen betekende, en dat ook degenen die van het katholicisme wegglijden een druk door de overheid in godsdienstige aangelegenheden afwijzen; de C.V.P.-leiders hadden deze reactie reeds voor de verkiezingen in het oog gekregen, en waren geleidelijk van een heftig gevoerde schoolstrijd overgegaan naar een platform van verdraagzaamheid en gelijkheid voor allen.
Het zou zeker de moeite lonen eens van naderbij te bestuderen wat zich in deze marginale vlottende massa afspeelt, maar daaraan is men in België met zijn grote achterstand op sociologisch en sociografisch gebied nauwelijks toe. Men zou dan vaststellen dat afnemende godsdienstigheid in vele gevallen niet meer leidt tot vijandigheid, terwijl anderzijds het bij heel wat gelovigen aanwezige anti-klerikalisme niet meer leidt tot toetreding tot de linkse partijen. Vele religieus onverschilligen blijven tot de katholieke structuren behoren, en zenden o.m. hun kinderen naar katholieke scholen. Anderzijds behoren tot katholieke organisatorische structuren (vakverenigingen) velen die niet katholiek stemmen, en heeft de versteviging van traditionele katholieke milieus (b.v. door een politiek van vestiging op het platteland) voor het behoud van de godsdienstzin niet opgeleverd wat ervan verwacht werd. Men verliest ook uit het oog dat het verkeer op de scheidingslijn katholiek-vrijzinnig in twee richtingen gaat, en, met name in een gedeelte van de burgerij en in sommige arbeiderskringen, ook naar het katholicisme toe. Tenslotte vormt ook de demografische factor (het groter aantal kinderen in katholieke gezinnen) een tegengewicht tegen de ontkerkelijking.
| |
| |
Hoe dan ook, de marginale groepen hebben de verkiezingsuitslag bepaald, en hun stem kreeg een onverwachte multiplicator van technische aard. De C.V.P. kreeg een meerderheid in de Senaat, maar niet in de Kamer van Volksvertegenwoordigers. Een voortzetting van de linkse coalitie was onmogelijk, maar ook de meerderheid waarmede de C.V.P. homogeen kon regeren ontbrak, zelfs indien de C.V.P.-leiders zich niet door de minder goede herinneringen aan de homogene regeringen van 1950 tot 1954 hiervan hadden laten weerhouden. Zij sloegen de weg in van de grote politiek, namelijk van een grondige ‘nationale’ oplossing van het schoolvraagstuk, waarvoor zij onmiddellijk de medewerking kregen van de andere partijen, waar eveneens de gematigde figuren hun positie door de uitslag van de verkiezingen versterkt zagen.
Het is hier niet de plaats om op de kenmerken van dit schoolpact in te gaan. Voor de verdere gedachtengang van dit artikel moeten echter enkele trekken beklemtoond worden. De nadruk in dit pact valt veel minder op de beginselen (al staan die er ook in) dan op de financiering van de verschillende onderwijstakken: de oplossing van de schoolkwestie doet zich voor als een financiële aangelegenheid, en de enorme meeruitgaven door de staat worden gerechtvaardigd door een verwijzing naar het actuele thema van de groeiende behoeften van het bedrijfsleven aan geschoolde krachten, en naar de toenemende oriëntatie van de bevolking naar een voortgezet onderwijs. Voor de toekomst schijnt de stevigheid van het schoolpact grotendeels gebaseerd op de kracht van het voldongen feit: het zal moeilijk en wellicht gevaarlijk zijn voor een partij de verantwoordelijkheid voor het verbreken van de schoolvrede op zich te laden, ook al was de principiële zijde van pluralistische verdraagzaamheid in dit schoolpact niet door een brede stroming in de openbare mening voorbereid, en al heeft het in deze openbare mening weinig weerklank gevonden; de zeer reële verdraagzaamheid die in de bevolking aanwezig is, blijft van praktische en pragmatieke aard.
Anderzijds heeft bij het tot stand komen van dit schoolpact ook weinig partijpolitieke berekening voorgezeten. De liberalen hebben gevreesd door de oplossing van de schoolkwestie hun bestaansreden te verliezen, de C.V.P. heeft zich niet door een mogelijk gevaar voor de eenheid der partij laten weerhouden, en de socialisten, grotendeels nog gevangen in de vroegere strategie, hebben in het schoolpact nauwelijks grote groeimogelijkheden voor hun partij ontwaard.
| |
Familles spirituelles
Waarschijnlijk zijn inderdaad de perspectieven voor een politieke hergroepering in het land nog verwijderd. Reeds de macht van de gewoonte
| |
| |
van de kiezer, die in België bijzonder trouw is, zal de huidige politieke opstelling bestendigen ook na het schoolpact. Daarbij komt de inertie van de grote partijpolitieke formaties, die trouwens wordt weergevonden in tal van andere organisaties op half politieke, half wereldbeschouwelijke grondslagen: vakverenigingen en beroepsorganisaties, sociale en culturele verenigingen, jeugdbonden, enz. Bij de scholen - katholieke en officiële - zijn jeugdbewegingen, ouderverenigingen, naschoolse werken, betrokken. In heel het complex van werken, die tot de bevoegdheid van het snel belangrijk wordende Ministerie van Volksgezondheid en van het Gezin behoren, liggen ook de wereldbeschouwelijke belangen verstrengeld.
Niet alleen de voortschrijdende organisatorische ‘verzuiling’ zal zich na de oplossing van de schoolkwestie verder doorzetten. Men mag ook de vraag stellen in welke mate de drie Belgische partijen, naar het Franse woord, des familles spirituelles zijn, groepen die niet alleen door een wereldbeschouwelijke basis en door een partijprogramma, maar ook door een wisselend spel van dikwijls moeilijk definieerbare culturele en geestelijke invloeden bij elkander worden gehouden. Een lid van de Franstalige Belgische Academie voor taal en letterkunde, die jaarlijks opstellen uit het vrij en officieel middelbaar onderwijs te beoordelen kreeg, vertelde enige tijd geleden dat hij bijna steeds zonder vergissing in het opstel het onderwijsstelsel terugvond. De opstellen uit de katholieke scholen waren o.m. gekenmerkt door poëzie en idealisme. Onze zegsman, die zelf niet katholiek is, bracht hiermede geen appreciatie uit, maar wees op een tonaliteit. Ook lang na het verlaten van het onderwijs kan men de sporen van het onderwijsstelsel, katholiek of officieel, terugvinden, zelfs als de wereldbeschouwing van de betrokkene in andere richting geëvolueerd is.
Er is in de arbeidsorganisatie een gering, maar beslist verschil van mentaliteit, zelfs als men het programma en de ideologische basis terzijde laat. De christelijke syndicalist is niet een arbeider als een ander die zich alleen door een ietwat grotere gedweeheid onderscheidt, en, al doet hij van tijd tot tijd druk mee aan radicalisme, door de schoolkwestie toch steeds bij de kudde wordt gehouden, zijn mentaliteit is anders.
De politieke partijen kunnen zeker niet alleen negatief gedefinieerd worden als klerikale en anti-klerikale, of als anti-anti-klerikalen en anti-klerikalen; de familles spirituelles zijn een werkelijkheid.
De wereldbeschouwelijke tegenstellingen maken zich op tal van andere gebieden dan in het onderwijs merkbaar. Neem de familiale politiek waarbij de christelijken ‘familialisten’ en de vrijzinnigen thans ‘natalisten’ zijn. Op het gebied van huisvestingspolitiek, ruimte-ordening en
| |
| |
zelfs industriële expansie staan de twee groepen lichtelijk andere concepties voor. De christelijken zijn voor eengezinswoningen in eigendom, voor vestiging in landelijke of half-landelijke gebieden zonder industrieel verleden. De socialisten willen meestal de versterking van de bestaande grote concentraties van bevolking en nijverheid, en de oprichting van nieuwe grotere concentraties rondom grote ondernemingen uit de zware industrie. In deze twee concepties spelen de politieke belangen mede, maar zij niet alleen: er is ook een andere visie op een ideaal land.
Zelfs de tegenstelling tussen dirigisme en anti-dirigisme uit de partijprogramma's beantwoordt in een zeker opzicht aan een diepgaand verschil in de wijze van benaderen. Ook de linkervleugel van de C.V.P. is gekenmerkt door een terughoudendheid tegenover de staat waarbij historische invloeden doorwerken: het katholieke volksdeel was vanaf de stichting van de staat bevreesd voor de liberaliserende staatsinvloed, ook vóór de schoolstrijd der jaren 1880, en ook op heel andere gebieden dan de school, bijvoorbeeld op het gebied van de militaire dienstplicht. Nu is het ook moeilijk het dirigisme van de socialisten te karakteriseren. Het is zelden doctrinair, en het wordt vrij gemakkelijk verlaten uit politiek opportunisme, en zelfs gewoon uit praktische zin. Van de instinctieve terughoudendheid tegenover de staatstussenkomst, die de katholiek kenmerkt, is echter bij de socialist geen spoor aan te treffen. Zelfs van het objectief-wetenschappelijk afwegen van het voor en tegen van een staatstussenkomst, dat het moderne socialisme in Nederland, Groot-Brittannië en in de Skandinaafse landen kenmerkt, vindt men weinig terug in het Belgisch socialisme. Het verschil treft des te meer omdat in deze andere landen de staatstussenkomst nochtans veel betere kansen op resultaten biedt wegens de betere kwaliteit van het ambtenarencorps, de grotere civic spirit van de bevolking, en wegens een algemeen klimaat van overleg en perfectionisme.
Tenslotte wijzen ook de vergelijkingen met andere landen waar geen schoolstrijd bestaat op de kracht van de wereldbeschouwelijke partijen: Nederland, waar de ‘doorbraak’ mislukt is, Duitsland waar de wereldbeschouwelijke scheidingslijn zich thans ook in de vakbeweging doorzet, Italië waar de democristiani hun eenheid handhaven, hoewel de sterke middelpuntvliedende krachten van de partij niet door een acute schoolkwestie worden bijeengehouden.
| |
Een Belgisch travaillisme
Als vue de l'esprit is het vrij gemakkelijk de contouren en kenmerken aan te wijzen van minstens één der partijen die door een hergroepering tot stand zouden komen. Het betreft hier een travaillistische partij,
| |
| |
waarin de socialistische en christelijke arbeidersbewegingen hun eenheid zouden vinden op een gematigd programma van sociale vooruitgang, maar ook van economische structuurhervormingen. Steeds theoretisch zijn de electorale vooruitzichten van een dergelijke partij gunstig: het aantal werknemers is in het sterk geïndustrialiseerde België proportioneel zeer hoog, al mag men niet uit het oog verliezen dat juist in dergelijke landen het aantal eigenlijke industrie-arbeiders een afnemende tendens vertoont, en dat de mentaliteit van vele werknemers hen dikwijls van een links-travaillisme verwijderd houdt.
Deze opvatting ligt zozeer voor de hand, dat zij sedert vijf en twintig jaar telkens weer terugkeert, sedert Spaak en De Man in 1936 opkwamen voor een socialisme national (wel te onderscheiden van een ‘nationaalsocialisme’). Na de tweede wereldoorlog inspireerde zij mede de mislukte poging tot een nieuwe partij, de Union Démocratique Belge, waaraan weliswaar de socialisten niet medewerkten (al gebruikten zij haar tegen de C.V.P.), en die door de C.V.P. toen in een heftige Leopoldistische combativiteit krachtig bestreden werd. Een zekere belangstelling voor deze travaillistische formule is blijven bestaan in de Waalse christen-democratie, bij vooruitstrevende katholieke Vlaamse intellectuelen, en in het Waalse socialistische syndicalisme (hoewel daar gepaard met een sterke ‘revolutionaire’ ideologie).
Het valt echter op dat de regeringscoalitie, die deze aspiraties benadert en eventueel de partijpolitieke hergroepering zou vergemakkelijken, in de Belgische geschiedenis zo zeldzaam is geweest. Na de kortstondige socialistisch-christen-democratische regering Poullet-Vandervelde van 1925 moest gewacht worden op de regering Van Zeeland in 1935, die echter ook de liberalen omvatte en verwaterde in de daarop volgende jaren. Na de tweede wereldoorlog was er de regering Spaak-Eyskens van 1947 tot 1949. In 1958 kon Eerste-minister Eyskens zijn sterke persoonlijke voorkeur voor deze formule niet verwezenlijken. Het is alles, en het is weinig als men bedenkt dat veel voor deze regeringsformule pleit: de brede parlementaire meerderheid, het uitschakelen van de concurrentie tussen de syndicaten, de mogelijkheid om enkele slepende problemen krachtig ter hand te nemen.
Sedert het schoolpact heeft de idee zeker een nieuwe actualiteit gekregen, maar met een eigenaardigheid: in de C.V.P. plegen haar voorstanders deze partij voor te stellen als de toekomstige travaillistische eenheidspartij, en zo doen ook de socialistische travaillisten het voor de B.S.P. Dus twee travaillistische partijen, of, des Guten zuviel?
Men houdt zich veel minder bezig met de ‘rechtse’ tegenhanger van dit travaillisme; het moet er nochtans ook zijn, want een van de argu- | |
| |
menten is juist een gezond tweepartijenstelsel. Bijna niemand houdt er echter aan dit epitheton ‘rechts’ te dragen. De liberale partij kan nauwelijks aanspraak maken op de rol van ‘nucleus’ van deze rechtse partij; zelfs in deze partij zijn de neo-liberale sociaal-economische opvattingen die eventueel voor een rechtse hergroepering dienst zouden kunnen doen weinig verspreid. Ook de rechtervleugel van de C.V.P., hoezeer soms in spanning met de christen-democraten, interesseert zich weinig voor een afzonderlijke rechtse partij: hij treedt eerder op als rem, hoofdzakelijk steunend op de invloedrijke reactionaire krant La Libre Belgique, en veel minder op organisaties. Toch valt het op dat de organisatorische scheidingslijnen in de burgerij minder ver zijn doorgetrokken dan in de arbeidersbeweging: tegenover de twee arbeiderssyndicaten staat een enkel Verbond der Belgische Nijverheden, met zijn machtige federaties. Het organiseren van de middenstand op ideologische grondslag, tegen de ‘neutrale’ organisaties in blijkt overigens een moeilijk werk. Als het er op aankomt zou de burgerij wellicht gemakkelijker haar politieke eenheid kunnen verwezenlijken dan de werknemers. De vraag is nog wat ze erbij zou winnen. Inzonderheid de machtige financiële groepen hebben veel invloed te danken aan de thans bestaande scheiding links-rechts die hen in staat stelt zowel de linkse regeringsformules (langs de liberalen) als de rechtse (langs liberalen en conservatieve vleugel van de C.V.P.) te beïnvloeden. Van deze constatering is er slechts een stap naar de mening dat deze groepen de huidige scheidingslijnen in stand willen houden.
| |
Ruimte voor andere invloeden en problemen
Indien men afdaalt van de bespiegelingen, eventueel van het wishful thinking, naar een onderzoek van de politieke krachten, dan blijkt deze hergroepering dus niet voor morgen te zijn. Toch werken op langere termijn twee factoren in deze richting: de grotere bewegingsvrijheid van de niet partijpolitieke pressure groups en de toenemende aandrang, waarmede een reeks zwaarwichtige vraagstukken naar voren treden, dwars door de huidige scheidingslijnen heen. Sommige sociaal-economische pressure-groups, zoals ook de (vormloze maar toch reële) Vlaamse en Waalse pressure-groups, waren in het verleden door de diepe ideologische kloof verhinderd om hun eenheid te verwezenlijken, en waren binnen elke partij aan banden gelegd doordat men hen primordiale geestelijke waarden kon voorhouden. Het einde van de schoolstrijd betekent voor hen een grotere bewegingsvrijheid.
Het ontbreekt anderzijds niet aan belangrijke politieke vraagstukken om het door de oplossing van de schoolkwestie vrijgekomen politieke
| |
| |
terrein te bezetten. Juist in deze maanden zijn de problemen van Kongo en Ruanda-Urundi met een ruk op de voorgrond getreden; het is tevens gebleken hoe gevaarlijk het was de traditionele tegenstellingen van de Belgische binnenlandse politiek naar Afrika over te brengen. In deze maanden is men zich ook, na de roes van de wereldtentoonstelling, en bij de aanvang van de Europese gemeenschappelijke markt bewust geworden van de ernstige achterstand die België op industrieel terrein is gaan vertonen: ontoereikende en ordeloze publieke en private investeringen, te weinig werkelijk nieuwe ondernemingen, ontbreken van een verkeerspolitiek op lange termijn, bodemloze financiële afgronden van Waalse steenkolenmijnen, nationale spoorwegen en Rijksmaatschappelijke Zekerheid. Er is de achterstand op wetenschappelijk terrein, het toenemend gebrek aan geschoolde krachten, dat ook een economische weerslag heeft. Er is de structurele werkloosheid, thans de hoogste van de landen van het Europa der Zes, en die zich in enkele Vlaamse streken samenbalt. Er zijn tenslotte alle factoren die aan de Belgische economie het weinig benijdenswaardig label van ‘marginaal’ hebben bezorgd. Wie verder wil zoeken vindt de verstarring van de gemeentelijke structuur - driemaal zoveel gemeenten als Nederland dat 2 miljoen inwoners meer telt -, de onopgeloste vraagstukken der grote agglomeraties, de overdreven centralisatie van Brussel, het ontbreken van een ruimtelijke ordening en van een regionaal evenwicht, economisch en cultureel. Er zijn genoeg dringende taken om het einde van de schoolstrijd in België met een gevoel van grote opluchting te begroeten.
|
|