| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst
Maltha, A.H., O.P., De Nieuwe Theologie. Informatie en oriëntatie. - Desclée de Brouwer, Brugge, 1958, 190 pp., ing. Fr. 96.
S. bezorgt zijn lezers (met opzet, cfr. 148) minstens een drietal duizelingen. Eerst krijgen wij ‘de eindeloze stroom van stoute beweringen’ van de katholieke theologen van de Nieuwe Theologie, waarbij men wel de indruk opdoet dat alles nu op losse schroeven staat. Vervolgens komt een haast even onafzienbare reeks van pauselijke en andere kerkelijke uitspraken, waarna men zegt dat wel geen enkele vernieuwing er ‘ooit door zal komen’. Hierbij sluit echter ten slotte aan een nieuwe serie tamelijk aanmoedigende kerkelijke beslissingen en verklaringen, waaruit blijkt dat juist door de indamming de theologische vernieuwing des te veiliger haar heilzame loop in de Kerk vervolgen zal. S. spreekt van een vijftigtal ‘dwalingen, gewaagdheden en ergerlijkheden’ (187), door de Nieuwe Theologie te berde gebracht. Daarnaast is er echter ook veel goeds. En voor alle stellingen wordt, voor zover het kleine bestek van dit werk toeliet, het pro en contra aangegeven met uitgesproken voorkeur voor de ‘gulden middenweg’. De voorstelling is iet of wat geschematiseerd maar daardoor ook meer overzichtelijk. Interessant dat dit boek nu juist verschijnt. Men zou het kunnen noemen: De balans van de theologische vernieuwing onder het pontificaat van Pius XII.
J. Van Torre
| |
Theologisch Woordenboek. Onder hoofdredactie van Dr. H. Brink O.P. - J.J. Romen & Zonen, Roermond/Maaseik, 152-1958, 3 dln., 5074 kol., per deel geb. f 42.-.
Nu de laatste aflevering van dit grote werk verschenen is, mag de Paters Dominikanen een oprecht gemeende gelukwens met het tot stand komen van dit goede naslagwerk niet onthouden worden. Dit Theologisch Woordenboek behandelt in 3 delen niet alleen de dogmatiek, maar ook de andere onderdelen der theologie (voor zover die niet in afzonderlijke Woordenboeken zijn behandeld. Wij denken hier aan het zo geslaagde Bijbels Woordenboek en aan het Liturgisch Woordenboek, dat in bewerking is). Men vindt er dus ook onderwerpen uit de moraal- en pastoraaltheologie, mystieke theologie, patristiek behandeld. Hier en daar ook belangrijke punten uit sociologie en psychologie, voor zover deze hulpwetenschappen zijn voor de theologie. Belangrijker leerstellige kwesties zijn in grotere artikelen in haar geheel uitgewerkt, hetgeen de overzichtelijkheid ten goede komt. Vooral de thomistisch-scholastieke richting in de theologie komt in dit werk goed tot zijn recht; waarbij overigens rekening wordt gehouden met de heden ten dage levende inzichten. Maar juist omdat uiteenzettingen in thomistische zin van het begin tot het eind goed zijn volgehouden, lijkt dit naslagwerk bijzonder waardevol. En zal het deze waarde behouden naast andere (buitenlandse) theologische lexica. Wij denken dan ook, dat niemand die zich aan de studie van een of ander theologisch onderwerp wijdt, dit Woordenboek ongelezen kan en mag laten.
S. Trooster
| |
Snoeck, André, S.J., Biecht en pastoraalpsychologie. - Desclée de Brouwer, Brugge, 1958, 182 pp., ing. Fr. 82, geb. Fr. 105.
In een vorig werk heeft de auteur de biecht behandeld in confrontatie met de psychoanalyse (cfr. Streven, 1957-1958, p. 501). Steunend op zijn kennis van de dieptepsychologie en van de moraal, brengt hij ons hier een inzicht in de dubbele taak van de priester als biechtvader. Allereerst wordt het sacramentele aspect beschreven, waarbij een duidelijk onderscheid wordt aangegeven tussen psychologische methoden; daarna komt het ‘zedelijk’ aspect aan de beurt, d.w.z. ‘de opvoeding en de vorming van het geweten van de biechteling’ (54). Het belang van deze vorming en de noodzaak hierbij de verworvenheden van de dieptepsychologie te betrekken, komt helder naar voren in het verdere verloop van het werk waarin de betekenis van het zondig handelen en van de scrupuleuze houding worden toegelicht. Bijzonder interessant is de behandeling van het eerste probleem waar de samenhang wordt aangetoond tussen twee schijnbaar onverzoenlijke stellingen: ‘zonde is zonde’ en ‘zonde als denkhandeling’. Ook de lange beschouwingen gewijd aan de scrupulositeit zijn belangwekkend, al staan we hier voor een psychologisch probleem waarvan de grondige verklaring en de radicale behandelingswijze nog immer niet ten volle zijn ontdekt. Nochtans
| |
| |
zullen de gegeven beschrijvingen en de duidelijke raadgevingen voor de geestelijke leiders onze zielzorgers helpen en aldus indirect ook vele scrupulanten ten goede komen.
R. Hostie
| |
Berkouwer, Prof. Dr. G.C., Verdienste of genade? - J.H. Kok N.V., Kampen, 1958, 86 pp., f 3.90.
Een belangrijke bijdrage tot het oecumenische gesprek omtrent de verdienstelijkheid der goede werken. Tot verrassende hoogte aanvaardt deze gereformeerde dogmaticus het rijkbetuigde bijbelse loon-begrip, een evenredigheid tussen werk en loon. Tevens betoogt Prof. Berkouwer, dat de R.K. Kerk in de controvers niet vast bleef houden aan loon en verdienste vanwege een humanistische trots op menselijke prestatie. Zij wilde erdoor getuigen, tot welke hoogte de mensheid door Gods genade is verlost en hersteld. Prof. Berkhouwer verwerpt de term ‘verdienste’, de menselijke pool van de relatie tussen werk en loon, omdat dan het loon als vrije gave Gods teloor zou gaan. De katholiek zou dan toch weer - ongewild weliswaar - bij zelfroem uitkomen, wat hij poogt aan te tonen in het beschouwen van de R. K visie op de dispositie tot de rechtvaardiging, op hun biechtpraktijk, heilszekerheid en mariologie. Dat er, na een overeenstemming aan de basis, zo'n grote discrepantie kon ontstaan bij de nadere uitwerking van het loonbegrip, lijkt ons voort te komen uit het feit, dat Berkouwer niet vast houdt aan de eenmaal (Bijbels) gevonden relatie tussen werk en loon.
W. Boelens
| |
Keulers, Dr. Jos, Synopsis van de drie eerste Evangeliën. - J.J. Romen & Zonen, Roermond-Maaseik, 1958, 262 pp., 16 × 24, geb. f 19.50 (intek. f 17.50).
Met deze Synopse heeft Prof. Keulers de kroon op zijn werk gezet. Voor een ernstige lezing en bestudering van de Evangeliën is een betrouwbare en overzichtelijke synopsis onontbeerlijk. Deze bezitten wij nu en daarmee is het instrumentarium van de katholieke Schriftlezer in Nederland gecompleteerd. Deze synopsis is met zeer veel zorg samengesteld. In afwijking van de gebruikelijke volgorde staat Marcus in de eerste kolom, waarbij de samensteller uitgaat van de redelijke veronderstelling dat dit het oudste canonische Evangelie is. Wel brengt dit technisch enige moeilijkheid mee, daar deze eerste kolom welke tevens als oriëntatie dienst doet, nog al eens leeg blijft en men zich dus toch praktisch op Mattheus oriënteren moet. Tot groot genoegen van de gebruiker zijn doubletten en Joannes-parallellen aan de voet van de pagina opgenomen. Zeer te waarderen zijn de korte maar verhelderende aantekeningen op het eind, welke het eigen karakter van de synoptische parallellen belichten. Dit is, bij mijn weten, een nieuwtje in een synopse. Over het systeem van de wijkende elastische kolommen kan men discussiëren, het spaart zeker ruimte en dus geld. Omtrent de uitgave niets dan lof.
H. Suasso
| |
Aster, O.F.M. Cap., Gentilis, God kapt zich een weg door de bossen. - Foreholte, Voorhout, 1958, 312 pp., f 9.90.
Een uiterst boeiende beschrijving van de Missie op Indonesisch Borneo, die zich eerst in deze eeuw ontwikkeld heeft. Wanneer men ruim 40 jaren geleden het grote werk Quer durch Borneo van Prof. Nieuwenhuyzen herinnert, dan vindt men in dit boek van Pater Aster dat primitieve stadium terug. Des te meer bewondert men de stalen moed en grootse offervaardigheid waarmee de paters Capucijnen met hun hulp van zusters gewerkt hebben om deze bevolking door het Christendom op te heffen en niet alleen als curiosum de lage cultuurstand te constateren. De Dayaks zijn niet meer de primitieven van 50 jaren geleden en men kan veilig zeggen, dat alléén het christendom dit tot stand kon brengen. Dit boek is uiterst leerzaam voor iedereen, bijzonder voor bestuursambtenaren enz. Op aantrekkelijke wijze wordt hier geschiedenis geschreven.
C. Minderop
| |
Gans, Dr. A., Het woord van de zwijgende God. - Uitg. ‘De Tijdstroom’, Lochem, 220 pp., geb. f 12.50.
Een joods psychiater schrijft hier een soort apotheose, waarvan de inhoud goeddeels wordt uitgemaakt door - zoals hij zelf zegt: geen religieuse ethica en geen ethische religie - de verkondiging van het woord van de zwijgende God. Dit woord is de liefde. De grondtoon van het boek is profetisch. Nergens heeft de auteur het woord van de zwijgende God met zo aangrijpende vroomheid verkondigd gevonden als in het Oude Testament, de Heilige Geschriften van Israël. Het propheteuma: God liefhebben is vreugde, is ook de grondslag van 's schrijvers psychotherapie. Hoewel theologen en exegeten het op vele punten met Dr. Gans oneens zullen zijn, en de heilsverwachting door de schrijver wordt afgebogen naar
| |
| |
een innerlijk heil (dat zoveel is als het beluisteren van de stem van de zwijgende God) in plaats van de realisering in de figuur van de sprekende Christus, meen ik dat de eerlijke en grote godsvrucht, milde liefde en bezonken wijsheid, van waaruit dit boek geschreven is, redenen zijn om Het woord van de zwijgende God door de oren van Dr. Gans te beluisteren en hierover in eigen kanalen verder te peinzen.
J.J.C. Marlet, zenuwarts
| |
Hawker, Beatrice, Look back in love. - Longmans, 1958, 149 pp., 15 sh.
Schrijfster van dit eenvoudig, pretentieloos maar voortreffelijk boek is een Methodistische predikante die enkele jaren geleden katholiek werd. Het is een stuk autobiografie, waarin de hoofdpersoon echter niet schrijfster zelf is, maar de vele uitstekende mensen, zo goed als allen methodisten, die haar vormden en die zij nu met grote liefde herdenkt. Maar in deze liefde schuilt ook een grote bewondering voor hetgeen het Methodisme zelf haar gaf toen zij als opgroeiend dorpsmeisje een bekering in Methodistische zin meemaakte en als jonge vrouw begon te prediken in de dorpen van West-Engeland. Dit eerlijke verhaal doet ons een stuk verborgen Engels dorpsleven kennen, het geeft ons kennis uit eerste hand van het Methodisme zoals dit het leven van dorpsmensen beïnvloedt en vorm geeft, en het opent onze ogen voor het geheim van het werken Gods, ook buiten de Katholieke Kerk. Het boek is een waardevolle bijdrage tot een gezonde oecumenische beweging. Schrijfster werd in 1910 geboren; we hopen dat dit zeer geslaagde eerste boek gevolgd wordt door het verhaal van eigen bekering tot de Katholieke Kerk.
W. Peters
| |
Miest, Paul, Les 54 miracles de Lourdes au jugement du droit canon, 1858-1958 (Encyclopédie Universitaire). - Editions Universitaires, Brussel, 1958, 270 pp., ing. Fr. 285.
Biot, R., Lourdes et le miracle. - Spes, Parijs, 1958, 134 pp., ing. Fr. Fr. 375.
Als voorzitter van het Medisch Bureau te Lourdes had Dr. Leuret het plan opgevat, voor het eeuwfeest van Lourdes een documentair werk te bezorgen over de kerkelijk goedgekeurde Lourdes-mirakelen. Door de dood verrast kon hij zijn werk niet voltooien. Dr. Miest heeft dan, in samenwerking met Leuret's dochter die hem jarenlang als secretaresse heeft bijgestaan, het werk beëindigd. De documenten, zorgvuldig geëxcerpeerd om een zo sluitend mogelijk totaalbeeld te geven van elk geval, worden zonder enig commentaar meegedeeld. Alleen enkele bladzijden inleiding en besluit noteren de voornaamste constanten en bieden enkele statistische beschouwingen, die overigens zeer sober gehouden werden. Een onmisbaar documentatiewerk voor wie de studie van de Lourdes-wonderen ernstig wil aanpakken. Jammer alleen dat de registers, die de bruikbaarheid van het werk moesten verzekeren, bijna geheel ontbreken; er is zelfs niet eens een alfabetische lijst van de behandelde gevallen. Het werkje van Dr. Biot is een opnieuw bewerkte herdruk van een reeds in 1930 verschenen boekje. De verwerkte bibliografie doet dan ook een beetje verouderd aan, al merkt men ook dat er in de laatste dertig jaar weinig nieuws in de Lourdes-discussie naar voren werd gebracht. De gebruikelijke argumenten en tegenwerpingen worden hier in dialoogvorm op aangename en intelligente wijze verwerkt. Dat zulk een apologetisch werk na dertig jaar zijn bruikbaarheid niet heeft verloren is reeds genoeg om zijn meer dan gewone waarde te bewijzen.
L. Monden
| |
Hutchison, John, Faith, Reason and Existence. An Introduction to Contemporary Philosophy of Religion. - Oxford University Press, New York, 1956, 310 pp., geb. $4.50.
Tegen Barth en Brunner meent schr. samen met Tillich en Niebuhr, zijn leermeesters, dat een filosofische benadering van de christelijke godsdienst aan echte godsdienstigheid geen afbreuk doet, dat ook de rede ons iets over God te zeggen heeft. Werkelijkheidswaarde mag en moet worden toegekend aan de diepste levenservaringen, welke de mens onmogelijk uit de weg kan gaan. De mens ervaart het bestaan van een persoonlijke God als noodzakelijk om een bevredigend antwoord te kunnen geven op de kwellende vraag naar de zin van het leven. Alleen in een vertrouwvolle Ik-Gij-verhouding met God vindt hij het antwoord op zijn natuurlijke hulpbehoevendheid en liefdedrang. Hierbij komt zijn vrijheid niet in het gedrang. De geopenbaarde christelijke godsdienst komt tegemoet aan hetgeen de mens als zijn diepste zielestreven ervaart. Wij betreuren het dat schr., Professor of Religion aan de befaamde Columbia University, ondanks zijn bekendheid met Maritain en (langs Maritain?) van St.-Thomas geen dieper inzicht kreeg in het ka- | |
| |
tholicisme. Zo zag hij niet in dat een katholiek, al beschouwt hij de intellectuele instemming als een essentieel element van de geloofsact, daarom toch niet verwerpt dat de volledige geloofsact ook de volledige toewijding aan God insluit. Het werk kan dienst bewijzen voor een eerste kennismaking met de wijze, waarop de protestantse theologen van onze tijd het probleem van de verhouding tussen geloof en rede trachten op te lossen.
J. Van Torre
| |
Woods, G.F., Theological Explanation. - Nisbet Ltd., Welwyn, 1958, 210 pp., 27 s. 6 d.
Deze verhandeling is wel uitsluitend bedoeld voor de filosoof en theoloog. Schr. onderzoekt en analyseert het begrip explanation, uitleg of verklaring, en preciseert daarna verschillende soorten van verklaringen (historische, exact-wetenschappelijke, persoonlijke, theologische, enz.). Ofschoon schr. zijn betoog helder voert, en dank zij eenvoudige woordkeuze en korte zinnen de lezer geleidelijk aan ook de moeilijkste facetten van het probleem duidelijk maakt, vraagt het onderwerp zelf toch wel een filosofisch en theologisch gevormde geest.
W. Peters
| |
Geoffrey Chapman's Doctrine and Life Series: R. Hasseveldt, The Christian Meaning of Hope. Paul Doncoeur, Our Lady in Human Life. - Chapman, London, 42 pp., 2 s. 6 d.
Deze nieuwe serie paperbacks bevat niet meer dan een enkel opstel dat een bepaald aspect van de christelijke leer bespreekt. In deze twee uitgaven is weinig diepgang, en spontaan opkomende vragen worden geheel genegeerd. Naar deze twee boekjes te oordelen, lijkt ons noch opzet noch uitvoering erg waardevol.
W. Peters
| |
Foster, O.P., Paul, The Great Society. - Blackfriars, London, 1958, 91 pp., 6 s. 6 d.
Een reis naar Rome is aanleiding tot enkele beschouwingen over de Kerk. Dit dure boekje is een niet geheel geslaagde poging om wat populaire apologie, propaganda en journalistiek tot een aanvaardbaar mengsel te maken.
W. Peters
| |
Rahner, K., Visionen und Prophezeiungen. 2. Aufl. (Questiones Disputatae, 4). - Herder, Freiburg, 1958, 180 pp., ing. D.M. 6,80.
De eerste uitgave van dit korte werk werd besproken in Streven, 1956-1957, p. 583. Deze tweede uitgave werd grondig herzien en aangevuld vooral in de voetnota's. Aldus brengt ons de theoloog K. Rahner één der beste studies van theoretische aard over de aard en de betekenis der visioenen.
R. Hostie
| |
Bible de Jérusalem. Le Nouveau Testament. - Ed. du Cerf, Parijs, 1958, 880 pp., 3 K.
De Franse bijbelvertaling, Bible de Jérusalem, hoeft niet meer te worden aangeprezen. In deze uitgave wordt alleen het Nieuwe Testament gebracht maar dan ook in een grotere letter en een overzichtelijke bladspiegel. Alle nota's, toelichtingen en kaarten uit de volledige bijbeluitgave zijn er bij opgenomen.
R. Hostie
| |
Literatuur
XXX, Merendree 1958. Suenaert, A., Naar de Avond toe. Dellart, A., Wordend Gelaat. Van Mechelen, J., Schetsen. - Poëziereeks De Hoorn, Harelbekestraat 65, Gent, 1957-1958, per deel Fr. 15.
Merendree 1958 bevat een 16-tal gedichten, ingezonden voor de prijsvragen van het Komitee der Jongnederlandse Poëziedagen. Engele jonge dichters schreven beloftevolle verzen. Deze uitgave is een bescheiden maar eerlijke aanmoediging. De jeugd kan dit in haar artistieke pogingen best gebruiken daar belangstelling vooral van katholieke zijde niet altijd bijster groot blijkt te zijn. Suenaert is een zoeker naar liefde, al te vaak door ziekte en dood belaagd. Langs het gedicht om wil hij de menselijke ontmoeting (enige levenswaarde) tot een tijdloos bezit herscheppen. Het retorische verzwakt zijn verzen, al laten bepaalde beeldrijke regels een vernieuwende bevrijding vermoeden. Dellaerts verzen zijn kortregelig en suggereren een vluchtige gang, maar verdoezelen ook vaak een gebrek aan ritme. Kariatide, een confrontatie met het tijdsgebeuren, is een opmerkelijk gedicht. Een gelaat in wording dat hopelijk eens de vaste trekken van een rijpere kracht vertonen zal. Ook bij Van Mechelen hindert een tekort aan ritmische vastheid de verwoording van een frisse natuurbeleving en de eerlijke bezinning over levensvragen. Achterhaalt de bedoeling te gemakkelijk het dichterlijk kunnen zelf?
J. Du Bois
| |
| |
| |
Simon, P.-H., La littérature du péché et de la grâce 1880-1950 (Je Sais-Je Crois, 120). - A. Fayard, 1957, 124 pp., Fr. Fr. 350.
De titel doet ten onrechte vermoeden, dat een speciaal aspect van de katholieke literatuur wordt behandeld; de ondertitel Essai sur la constitution d'une littérature chrétienne depuis 1880 is juister, mits men er de beperking bijdenkt: in Frankrijk. Geschreven door iemand, die zijn onderwerp volkomen bezit, zelf over een schitterende stijl beschikt en over de gave om een figuur of werk kort en raak te schetsen, om op de juiste plaats een typerende uitlating of een merkwaardig citaat in te lassen, vormt deze studie trots haar bondigheid aangename en verrijkende lectuur. Zij besluit met een beperkte bibliografische keuze.
J. Dax
| |
Wyndham Lewis, D.B., Doctor Rabelais. - Sheed and Ward, Londen, 1957, 274 pp., geb. sh. 21.
Wyndham Lewis kent Rabelais en is een geestig essayist. Zijn boek veronderstelt grondige studie van de meester en van zijn biografen, zonder met deze laatsten de lezer al te zeer lastig te vallen; betwistbare punten behandelt hij nog met smaak en humor, en toont op beschamende wijze het belachelijke aan van Rabelais' ophemeling tot profetisch-wijsgerig genie, waaraan anticlericale schrijvers zich overleveren. Dat hij wel eens voor de pret schreef, schijnen vele humorloze vrijdenkers niet te bespeuren. Waar S. echter meer dan één lans breekt voor de orthodoxe Sorbonne, kan men hem niet altijd volgen. In dit sprankelend en meesterlijk geschreven werk is menige zin de overweging waard.
J. Dax
| |
Writers and their Work: nr. 92 H. Honour, Horace Walpole; nr. 93 R. Hoggart, W.H. Auden. - Longmans, Green & Co; The British Council, Londen, 1957, 44-48 pp., inf. sh. 2 (ieder).
De kleine monografieën van het British Council behoren steeds tot het beste dat men zich als informatie kan wensen. Walpole wordt niet alleen als de schrijver van The Castle of Otranto en de voornaamste briefschrijver van de Engelse letterkunde gewaardeerd, doch ook als de schepper van Strawberry Hill, de kunstkenner en typische vertegenwoordiger van de 18e eeuw. Figuur en werk van de uitgeweken Auden worden helder gekarakteriseerd, met uitstekende citaten ter illustratie; hoewel zijn schepping in de latere jaren geen grote hernieuwing toont en bepaalde algemene thema's als de liefde nooit tot zijn inspiratiebronnen behoorden, kunnen wij Hoggart's understatement zeker niet delen: Auden lijkt ons wel degelijk een major artist van deze eeuw.
A. Deblaere
| |
Goethe-Handbuch, seine Welt und Zeit in Werk und Wirkung. 2. Aufl. herausg. von A. Zastrau. Lief. 4-7 (Aachen-Ausburg). - J.B. Metzlersche Verlagsbuchhandlung, Stuttgart, 1955, Col. 481-1120, voll. in 4 Bden, geb. D.M. 282.50.
De recensies van de drie eerste afleveringen van het eerste deel en van het vierde deel, die in dit tijdschrift verschenen (23 (1955-1956) pp. 980-981; 24 (1956-1957) p. 590), hebben de grote wetenschappelijke verdiensten van deze tweede, volledig omgewerkte uitgave van het Goethe-Handbuch in het licht gesteld. De vier pas verschenen afleveringen (van de vierde tot de zevende: Augsburg-Bernini) kunnen niet anders dan die waardering van de recensent bevestigen. De geografische artikelen over de Baltische Länder, Basel, Berlin zijn van groot belang, om de houding van Goethe tegenover het landschap en het stadsfenomeen van zijn tijd te begrijpen. De persoonsnamen komen in deze afleveringen ook talrijk voor en werpen een scherp licht op een groot aantal schrijvers, artiesten, politici, waarmee Goethe in min of meer blijvende relatie stond. Zo vindt men onder Baden een hele geschiedenis van het vorstelijk huis van dit land. Het artikel over de Beichte is kenschetsend voor de religiositeit van Goethe. We vernemen daar, dat hij niet zelden en graag de rol van ‘lekenbiechtvader’ speelde. Maar het belangwekkendste artikel is ongetwijfeld dat over de Ballade door Dr. Zastrau. Hier vindt men een zeer interessante studie zowel over de opvattingen van Goethe over de ballade als over de ontwikkeling van dit genre in heel zijn werk. Wat Goethe interesseerde in de ‘Civitas Dei’ van Augustinus toont ons de grenzen, die ook dit uitzonderlijk genie beperken.
F. De Raedemaeker
| |
Daisne, Johan, Grüsz Gott. Een idylle uit Carinthië. - Boekengilde De Clauwaert, Leuven, 1958, 92 pp., ing. Fr. 55.
Met dit boekje is onze Nederlandse letterkunde een mooie novelle rijker geworden. Uit een aanvankelijk weinig interessante verzameling Oostenrijkse reisindrukken bloeit het verhaal open tot een intiem dag- | |
| |
boek. Hier wordt de ontwikkeling geschetst van een schone liefde, waardoor Herman uit zijn banaliteit los komt, waardoor zijn leven weer zin krijgt: een ‘wedergeboorte’. Dit werk is een schone pendant van De man die zijn haar kort liet knippen; wel blijft de sfeer ook hier een tikje sentimenteel en gemaniëreerd, maar geenszins banaal Wat Daisne's werken zo merkwaardig en lezenswaard maakt is het formaat van zijn creatieve verbeeldingskracht.
M. De Wachter
| |
Zermatten, M., La fontaine d'Aréthuse. - Desclée de Brouwer, Brugge, 1958, 250 pp., ing. Fr. 105.
Ongetwijfeld zou deze roman ons meer verrassen, indien Bernanos niet zijn meesterlijk Journal d'un curé de campagne had geschreven. Het gaat in de grond over hetzelfde thema: het leven en tragisch einde van een arm en heilig priester in het verdorven milieu van een afgelegen landelijke parochie. Doch, afgezien van deze fundamentele overeenkomst, doet het boek van Z. zich voor als een zelfstandig verhaal met oorspronkelijke omstandigheden en peripetieën, dat men met spanning kan lezen. De auteur heeft deze spanning wel een beetje willen opdrijven door zowel sommige personages als hun antagonisme naar het extreme te laten nijgen. Maar de waarschijnlijkheden van een roman zijn nu eenmaal niet dezelfde als die van het gewone leven, en misschien heeft ook een begrijpelijke bekommernis om aan de ban van Bernanos te ontkomen, hier wel enigermate de hand mee in het spel gehad. De titel van het boek vindt zijn verklaring in het motto: ‘et comme ses eaux ne se mêlaient pas à celles du fleuve, les mythographes ont supposé qu'Aréthuse avait la propriété de conserver sa pureté à travers des eaux amères et fangeuses’.
L. Vander Kerken
| |
Andres, Stefan, De schommel der liefde, vert. L. Thijssen. - Desclée de Brouwer, Brugge, 1958, 190 pp., ing. Fr. 85, geb. Fr. 120.
Op Ulrich Huhl, beeldhouwer in het zuid-italiaans dorpje Città morta, drukt een schuldgevoel om verloren liefde, die hem vereenzaamd en ontgoocheld heeft achtergelaten. De schommel der liefde is tot op haar verste punt van hem verwijderd. Maar zij komt terug langs een ietwat gekunstelde samenloop van omstandigheden, met de noodlottige bestraffing van de man, die destijds de liefde van de beeldhouwer had vernietigd door hem zijn verloofde te ontfutselen. Het kwaad straft zichzelf. En Stefan Andres heeft eens te meer een wereldbeschouwingsroman geproduceerd. Nu weet iedereen dat bespiegelingen uiteraard hinderen in elke roman. En het wil ons voorkomen, dat de S., zeker in de eerste helft van zijn boek, niet ontkomt aan frazen die alleen maar een banale levenswijsheid inhouden: de verwarde en verbitterde wijsheid van een vereenzaamde, die zelfs in zijn levensafkeer de lezer niet fascineert. Ook de gekunstelde stijl, die in de vertaling werd bewaard, en de voortdurende zelfcorrecties in de dialogen storen de lezing. Bovendien gaan beeldspraak en vergelijkingen de weg op van het hybridische. In de tweede helft van het boek ontstaat weliswaar een vlotter verloop van de intrige. De ironie spreekt ons aan, hoewel de ‘allzu ausschweifende Fabulierfreude’ steeds tot hinderlijke onderbrekingen leidt. Neen, noch de aangrijpende Andres van Wir sind Utopia, noch de poëtische van Der Knabe im Brunnen is hier aan het werk. Het geheel is te opzettelijk en de interpretatie van de feiten wordt ons opgedrongen. Le secret d'ennuyer est de tout dire.
M. De Wachter
| |
Arnim, L. Achim van en Brentano, Clemens, Des Knaben Wunderborn. - Winkler Verlag, München, 1957, 936 pp., geb. D.M. 19.80.
Mooie, volledige uitgave van het Wunderhorn in sierlijk en bruikbaar formaat, op dundrukpapier. Om deze beroemdste liederverzameling van de Romantiek mogen Duitsland en Europa het vriendenpaar Arnim-Brentano eeuwig dankbaar zijn; zoals reeds Goethe kan men enkel de aanwezigheid van deze poëzie-schat in ieder huisgezin wensen. De uitgave bevat de volledige drie delen, de aanhang Kinderlieder, het essai van Arnim, en de twee oude Nachschriften, benevens een korte historische studie door Willi Koch over het ontstaan van het boek en een tekstkritische rechtvaardiging; ze besluit met het volledige register der gedichten volgens hun aanvangswoorden. Behandelden de fantaserend vrije Arnim en zelfs de eerbiedig conservatieve Brentano bij hun omzetting in modern hoogduits de oude liederen niet steeds als filologen van onze tijd, ze begrepen hun geest wellicht beter, en hebben ze niet alleen voor ondergang gered maar wellicht juist hun populariteit in de huidige vorm verzekerd. Deze handige uitgave veroorlooft ze echt volksbezit te blijven.
A. Deblaere
| |
| |
| |
Wilpert, Gero von, Deutsche Literatur in Bildern. - A. Kröner-Verlag, Stuttgart, 1957, VIII-316 pp., 861 ill., geb. D.M. 24.
Met zijn honderden afbeeldingen op glanzend papier een prachtboek, terwijl het door zijn 4o-klein formaat toch handig blijft. De foto's van oude handschriften, miniaturen, gravuren en boeken, van letterkundige motieven in andere kunsten als b.v. de tapijtkunst, van beelden uit milieu en tijd, portretten van schrijvers, voorpagina's en illustraties van boeken, in de literatuur beroemd geworden oorden, vormen op zichzelf een ‘encyclopedie’ van het literaire leven. De opsteller stelde zich niet tevreden met een onderschrift, maar geeft ook telkens een korte historie, uitleg en betekenis van het afgebeelde; bij de foto's van moderne kunstenaars en hun handschrift zelfs een karakterverklaring, soms door de kunstenaar, soms door vrienden of de vervaardigers van de portretten, naast de realia. Zo wordt dit werk een onuitputtelijke mijn van aanschouwelijke gegevens, met voorname zowel als interessante verklaring; en een welkome illustratie van de Duitse literatuurgeschiedenis.
A. Deblaere
| |
Koch, Franz, Idee und Wirklichkeit. Deutsche Dichtung zwischen Romantik und Naturalismus I-II. - L. Ehlermann, Dusseldorf-Hannover, 1956, 327-468 pp., geb. D.M. 28 en 38.
Deze lijvige studie behandelt de overgang van de romantiek tot het realisme; ze begint met de idealistische wijsbegeerte en de laatste romanticus, die zijn romantiek door realistische effecten ontbindt: Heine. (In hoever is Heine's realisme slechts de toepassing van de romantische ironie? - wellicht gaat S. uit van een al te gearrangeerde voorstelling van romantiek en klassiek), en volgt de doorbraak van de werkelijkheid vooral in de politieke en sociale factoren, waarvan de schrijvers zich bewust worden; dank zij het kostbaar en overvloedig materiaal over de geestesgesteldheid, krijgen wij vaak meer een interessante geschiedenis van de atmosfeer omtrent het literair gebeuren, dan een literatuurgeschiedenis. Ware de detailuitwerking door de twee delen heen op het terrein gebleven van het Nawoord, dat ze prachtig samenvat, dan had Koch een merkwaardige bijdrage geleverd tot de ideeëngeschiedenis van deze overgangstijd. Maar in de afzonderlijke hoofdstukken verliest de methode soms te zeer haar normen uit het oog, en wordt de aanwezigheid van het sociaal element te vaak tot literaire waardemeter; gelukkig steunt het geheel eigenlijk op een reeds gevestigde en aanvaarde echte literatuurgeschiedenis, anders waren grote figuren verdwenen en menig thans onbekende een groot schrijver wegens zijn sociale strekking. Vindt men het reeds sterk, Börne en Heine broederlijk een titel te zien delen, dan volgt men eenvoudig niet meer bij maatstaven als de volgende: ‘Ich stehe in des Volkes Dienst’. Damit ist auch der Wertmasstab gegeben, mit dem Gotthelfs Dichtung, will man ihr gerecht werden, beurteilt werden muss (I, p. 124). Waarom S. zich telkens beijvert, om van grote katholieke dichters (b.v. Droste, Stifter) te verklaren, dat hun vroomheid aan geen dogma gebonden is, blijft ons een raadsel: in een ernstig werk schrijft men toch niet over dingen, waarvan men niets afweet? Ook ‘Jesuitismus’ moet zeer erg zijn, we
krijgen er echter geen verklaring van. Eerder ontsierend voor een boek, dat zo ontzaglijk veel materiaal zo zorgvuldig heeft verwerkt
A. Deblaere
| |
Horst, A., Die deutsche Literatur der Gegenwart (In Eigener Sache). - Nymphenburger Verlagsbuchhandlung, München, 1957, 280 pp., 43 foto's, geb. D.M. 9,80.
De hedendaagse Duitse literatuurgeschiedenis staat voor welhaast onoplosbare moeilijkheden: iedere jonge beweging vervolgt men van uit haar wortels, maar de naoorlogse literatuur kan helaas niet opnieuw aanknopen aan de literatuur van vóór 1933. Nazisme en oorlog hebben alles veranderd, ook het inzicht van degenen die ze willen overbruggen. Vervolgens is er de emigrantenliteratuur, waarvan een deel, twintig jaar oud, nog maar zijn volle invloed doet gelden, de lang verborgen geschriften van de ‘innerlijke emigranten’; dit alles verschijnt nu samen met het werk van degenen, die als volwassenen de verschrikking ingingen en hun ervaringen nog verwerken, en met de eerste produktie vein een generatie die te jong te veel heeft doorgemaakt om de literaire schepping nog te zien als haar voorgangers en dus zonder enige traditie naar uitdrukking moet zoeken; tenslotte komt de totale splitsing van het Duitse gebied. De generatie, die reeds voor de oorlog produceerde, bleef ook daarna het belangrijkst: Mann, Döblin, Hesse, Broch, Musil, Carossa, von le Fort, Bergengruen, de Jüngers, enz. Horst werkt voor de naoorlogse literatuur terecht met voorlopige
| |
| |
begrippen, en wij mogen dankbaar zijn voor een voorlopige ordening van zo'n verward materiaal; de hoofdstrekking is wel moralistisch, tot in het taalgebruik toe, en zoekt een zin voor het leven. Ondanks zijn goede wil plaatst S. soms de kern van religieuze werken in een nevenaspect, - wat hem ook al eens overkomt voor een werk als Döblin's Hamlet en de romans van Frisch. Als geheel echter een zeer bruikbaar, eerlijk en verrijkend essai.
A. Deblaere
| |
Gallico, Paul, Flowers for Mrs Harris. - Michael Joseph, London, 1958, 142 pp., 7 s. 6 d.
Het enigszins in sprookjessfeer gehouden verhaal van een werkvrouw die haar ambitie verwezenlijkt van een echte Diorjapon te dragen is van een te geforceerde naïeviteit dan dat het ons aanvaardbaar is. Een sausje van sentimentaliteit, die het geheel overdekt, maakt het gerecht nog minder appetijtelijk.
W. Peters
| |
Kunst en cultuur
Phoenix-Pockets: Oxenaar, R.W.D., De schilderkunst van onze tijd. - W. de Haan N.V., Zeist; N.V. Standaardboeksandel, Antwerpen, 1958, 126 pp., 84 reproducties.
In het labyrint der stromingen in de moderne schilderkunst heeft men wel een goede gids nodig om een uitweg te vinden. Oxenaar is een goed gezel op een dergelijke tocht: ervaren, boeiend en geestig. Hij geeft in dit werkje een zeer duidelijk beeld van de redenen en de bewogenheid, die vele jonge kunstenaars hebben geleid om oude traditionele wegen te verlaten en nieuwe mogelijkheden te zoeken. Men zal na lezing van dit boek ongetwijfeld met meer begrip en ook waardering, als dit nodig mocht zijn, staan tegenover de moderne kunst. Het boek is rijk geïllustreerd, zodat men de tekst voortdurend kan confronteren met het beeld.
C. de Groot
| |
Kultermann, Dr. U., Bouwkunst van deze tijd. - Kosmos, Amsterdam-Antwerpen, 1958, 236 pp., 190 pl., geb. Fr. 430.
Wie zich voor de architectuur van vandaag interesseert kunnen wij het voortreffelijk boek van Dr. Kultermann, nu ook in het Nederlands uitgegeven, aanbevelen. Hij vindt er, in een bondige inleiding, een overzicht van de bouwkunst van deze tijd, gevolgd door enkele schetsen van de ontwikkeling en de situatie van de moderne bouwkunst in de landen die tot het vormen van deze bouwkunst hebben bijgedragen: U.S.A., Mexico, Venezuela, Brazilië, Scandinavië, Engeland, Nederland, België, Duitsland, Zwitserland-Oostenrijk, Italië, Frankrijk, Spanje, Afrika, India, Japan. Deze uitgebreide verkenning wordt geïllustreerd met een tweehonderdtal afbeeldingen en verder aangevuld door een uitgebreide bibliografie. Niettegenstaande deze onbetwistbare waarde ontkomt dit boek niet helemaal aan het verwijt van amateurisme. Zeker, wij moeten het standpunt aanvaarden van de auteur die niets anders op het oog had dan ons een interessante blik te gunnen op de nieuwe bouwstijl, waarin zich nu weer een wending aftekent. Ongetwijfeld is hij daarin geslaagd. Maar juist omdat dit boek zo boeiend is vinden wij het wat jammer dat het niet tot in de laatste details werd afgewerkt (een opwerping die de auteur blijkbaar in zijn inleiding wil voorkomen). Er komen te simplistische beweringen in voor. Tekst en illustratie liggen niet in een volmaakte continuïteit. In de bibliografie, die duidelijk een zekere volledigheid betracht en daardoor zoveel waarde heeft, ontbreken er sommige werken en worden de tijdschriften niet vermeld. Waarom worden Zwitserland en Oostenrijk onder één noemer gebracht? Na lezing van de tekst begrijpt men niet goed meer hoe de auteur, ook al legt hij het accent op de plastische verbeelding in de architectuur, bewust heeft afgezien van plattegronden en constructie-tekeningen. Met dit voorbehoud blijft het boek echter als eerste inleiding tot de moderne bouwstijl een uitstekende handleiding.
G. Bekaert
| |
Guerard, Albert, The Life and Death of an Ideal. France in the Classical Age. - W.H. Allen, Londen, 1957, 400 pp., geb. sh. 25.
Het klassieke ideaal, in Frankrijk levend geworden met de 16e-eeuwse renaissance, ging niet onder met haar, zelfs niet met het Ancien Régime: in de Revolutie en het Empire kwam het eerst tot volle ontplooiing. S. schijnt daaruit niet de conclusie te trekken, dat zijn consequente toepassing zijn dood betekende, noch dat de voorafgaande Franse cultuur haar bloed dankte aan de allesbehalve logische doorvoering van haar ideaal. Wanneer men zich aan formele getuigenissen houdt, is het Empire inderdaad de volle reïncarna- | |
| |
tie van de Oudheid; het wellicht onstoffelijke, maar zeer reële onderscheid tussen een renaissance, die een vreemd element in de eigen levensvolheid opneemt, en een restauratie, die programmatisch de eigen leegte door een als-of-cultuur vervangt, schijnt S. ontgaan. Overigens is zijn werk een zeer mooie, boeiende synthese van de geschiedenis der Franse instellingen en cultuur, waarin Franse geest en Angelsaksische rake formulering meesterlijk versmelten. De enigszins naïeve verheerlijking van Rabelais als groot denker, wiens Thélème niets anders is dan de voorafbeelding van een Angelsaksische universiteit, in casu Stanford in Californië, zal de meester nog in de andere wereld een Rabelaisiaanse lach ontlokken.
J. Dax
| |
L'Oeil, 37-48, 1958, telkens 75-100 pp. rijk geïll., Mw Possemiers, Lepoutrelaan, Elsene-Brussel, 544 Fr., 24 × 31 cm.
Onder de vele tijdschriften voor kunst bekleedt L'Oeil nog steeds zijn plaats. Het belijdt geen uitgesproken avant-garde, vertegenwoordigt geen bepaalde school, neemt zelden een gevechtspositie in. Rustig staat het in zijn tijd en evolueert met zijn tijd mee. Het heeft een open oog voor wat er nu gebeurt en weet het kritisch te waarderen. De grote kunstgebeurtenissen van het laatste jaar zoals de biennale te Venetië, de wereldtentoonstelling te Brussel, waren aanleiding tot merkwaardige reportages. Daarbij komen regelmatig de essay's over moderne kunstenaars, de analyses van een of andere techniek, de kroniek van het moderne interieur. Het interesse van L'Oeil is echter geenszins beperkt tot de kunstuitingen van onze tijd. Een ruime blik omvat alle vormen van kunst: van de populaire speelkaarten tot de verfijnde Japanse prenten; van de vermaarde vroegromaanse fresco's van Castelseprio tot de onbekende uitingen van de Braziliaanse volkskunst; van een fresco van Massochio tot dat van Tamaya; van de structuur van een modern bureaugebouw tot de geschiedenis van de badkamer. Met dit alles wordt men in contact gebracht door uitstekende fotoreportages en schitterende kleurreprodukties.
G. Bekaert
| |
Kraiker, Wilhelm, Die Malerei der Griechen. - W. Kohlhammer Verlag, Stuttgart, 1958, 166 pp., 94 pl., 6 klpl., D.M. 39.
Het is een waar kunststuk zoals prof. W. Kraiker van Kiel een overzicht weet te ontvouwen van de Griekse schilderkunst, waarvan, zoals men weet, ons buiten de vazenschildering zo goed als niets werd bewaard. Nu wordt de vazenschildering als zodanig hier niet behandeld. Al zou men a-priori het nut van een dergelijk werk kunnen betwisten, toch zal niemand na lectuur van het boek van prof. Kraiker nog kunnen beweren dat deze zich bezondigd heeft aan vrijwel nutteloze hypothetische reconstructies. Door zorgvuldig zijn standpunt te bepalen is hij erin geslaagd die verloren wereld op te roepen en van daaruit een nieuw licht te laten vallen op de ontwikkeling van de Griekse kunst in haar geheel. Zijn beschouwingen stuk voor stuk baserend op de analyse van bekende werken, vooral van de vazenschildering, en op de literaire getuigenissen onderzoekt prof. W. Kraiker hoe het beeld van de mens zich in de Griekse kunst ontwikkeld heeft met de gehele levensbeschouwelijke achtergrond die een dergelijke ontwikkeling conditionneert. De auteur biedt ons een zeer vlotte tekst. Hij meende echter ten onrechte dat verwijzingen naar de bronnen voor leken geen nut hebben en dat kenners alles wat hij als bewijsmateriaal aanhaalt voor de geest hebben. Het blijft echter zo dat het beste bewijsmateriaal voor dit werk gelegen is in het rijke illustratiegedeelte.
G. Bekaert
| |
Deschner, K., Kitsch, Konvention und Kunst (List-Taschenbuch, 93). - P. List-Verlag, München, 1958, 178 pp., ing. D.M. 1,90.
In de toon van ‘eine literarische Streitschrift’ probeert K.D., zelf niet alleen criticus, maar ook romanschrijver, de drie fenomenen waarvan de titel gewaagt, in de hedendaagse Duitse literatuur uit elkaar te houden. Echte kunst is voor hem gewoonweg uitdrukking van een authentieke levensvisie in directe en ongekunstelde taal. Teksten van gevierde of bekende auteurs worden met elkaar vergeleken en aangewend als positieve of negatieve illustratie van deze opvatting. Ze worden gegroepeerd in drie kapittels: Landschafts-schilderungen, Liebesbegegnungen, Herbstgedichte. Zowel Werner Bergengruen, Hans Carossa, Hermann Hesse als Ernst Jünger moeten het enigszins ontgelden, terwijl Robert Musil en Hans Henny Jahn ten voorbeeld worden gesteld. K.D. heeft zeker in vele opzichten gelijk, gaat echter nogal voortvarend te werk, wat hem verhindert, de auteurs die nu eenmaal bij hem niet in de gunst staan, naar hun volle waarde te appreciëren. Toch zal men dit stilistisch strijdschrift, kritisch, met nut lezen.
L. Vander Kerken
| |
| |
| |
Frühmittelalterliche Buchmalerei. Wenger, Paul Wilhelm, Irische Miniaturen. Staehlin, Wilhelm, Ostern. - F. Wittig-Verlag, Hamburg, 1957, 64 pp., 12 klpl., geb. D.M. 6.80.
Wij zeiden vroeger reeds onze waardering voor de reeks verzorgde en rijke boekdeeltjes die P. Dr. F. Oslender van Maria-Laach over de Middeleeuwse miniaturen uitgeeft. Een nieuw deeltje werd gewijd aan de Ierse miniaturen. De vraag naar de oorsprong van de wondere gestalte der Ierse miniaturen wordt door de auteur niet besproken. In zijn inleiding en commentaar bij de prenten tracht hij door suggestieve vergelijkingen de symbolische werkelijkheid van deze miniaturen te laten herkennen. De keuze van de illustraties is niet binnen de grenzen van de klassiek geworden voorbeelden gehouden. Zij brengt verscheidene tot nog toe ongepubliceerde kleurenopnamen. In een ander deeltje verzamelt W. Stählin enkele miniaturen rond het thema van Pasen, dat hij in zijn inleiding iconografisch toelicht. Wees het deeltje over de Ierse miniaturen binnen een duidelijke stijleenheid op een uiterste soepelheid van inspiratie en vormgeving, hier vinden wij binnen de toch zuiver afgetekende wereld van de Middeleeuwse miniatuurkunst van de zesde tot de dertiende eeuw de meest uiteenlopende variaties wat betreft de iconografische interpretatie, de beeldopbouw, de verhouding van de prent tot het boek, de techniek. Ook in dit tweede deel is de keuze nieuw en releverend.
G. Bekaert
| |
Weisbach, Werner, Stilbegriffe und Stilphänomene. - Anton Schroll und Co., Wien-München, 1957, 126 pp., D.M. 6.80.
In dit boek zijn een viertal studiën, reeds eerder in tijdschriften gepubliceerd, bijeengebracht, die een inzicht trachten te geven in de begrippen: renaissance, maniërisme, barok en klassicisme. Weisbach is een scherpzinnig en zeer belezen man, zodat hij over stijlverschijnselen belangrijke mededelingen doet. Wij menen toch, dat hij b.v. met de geestelijke achtergrond van de barok en contra-reformatie niet voldoende vertrouwd is, waardoor dit hoofdstuk voor een katholieke lezer het minst voldoet en het meest aanleiding geeft tot kritiek. Men zou wensen, dat iedere kunsthistoricus die schrijft over kunst, dat wil dus zeggen de geestesuiting, van de perioden waarin de Katholieke Kerk vooral de kunstenaars opdrachten gaf en haar invloed deed gelden, eerst de katholieke opvatting grondig bestudeerde. Dit zou waarschijnlijk veel verkeerde meningen voorkomen. Ziedaar het bezwaar, dat wij ook tegen dit interessante werk van Wemer Weisbach hebben. Dit boek is bedoeld als een ‘in memoriam’, daarom is er een volledige lijst van alle publikaties van Weisbach aan toegevoegd.
C. de Groot
| |
Psychologie en pedagogie
Buytendijk, Prof. Dr. F.J.J., e.a., De geneeskracht der liefde. - Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 1958, 35 pp., f 1.25.
Drie lezingen gehouden bij een bijeenkomst van de Kath. Centrale Vereniging voor Geestelijke Volksgezondheid. Prof. Buytendijk handelt over ‘De vormende liefde’, daarmee tevens het thema inleidend. Prof. Christian spreekt over ‘De genezende liefde’, waarbij de aandacht valt op de betrekkingen tussen geneesheer en patiënt. Prof. H. Fortmann stelt het thema aan de orde in verband met de zielzorg: ‘De verlossende liefde’. Het warm applaus, waarmee zijn lezing indertijd ontvangen werd, blijkt bij bestudering van deze tekst opnieuw een verdiende waardering voor de mildheid en de menselijkheid, waaraan elk der inleiders uiting gaf, maar wel het allerduidelijkst de laatstgenoemde.
J.M. Kijm
| |
Chorus, Prof. Dr. A., De vier Evangelisten als menselijke typen. Een psychologische kijk op de Evangeliën. - De Toorts, Haarlem; Heideland, Hasselt, z.j., 103 pp., f 4.50 en Fr. 75.
Volgens zijn op Heymans steunende karakterkunde, die hij uitvoerig heeft behandeld in Inleiding in de empirische karakterkunde, bestudeert Chorus in dit werkje de vier Evangeliën om er aanwijzingen in te ontdekken over de aard der auteurs. Ongetwijfeld kan dit boekje helpen om attent te worden op het eigene der onderscheiden Evangelie-verhalen, en hiermee voldoet het dan zeker aan de bescheiden opzet van de auteur, uitgedrukt in het Voorbericht: ‘Verheugend zou ik het achten als déze uitwerking iets vermag bij te dragen tot een rijker begrip der Evangeliën en sommige lezers zou brengen tot lezen, herlezen en overwegen van die boeken, welke belangrijker blijken naarmate men meer andere leest’.
J.M. Kijm
| |
| |
| |
Perquin, Prof. Dr. N., Op zoek naar een pedagogisch denken. Fundamentele beschouwingen over het opvoedkundig vraagstuk door het Hoogveld-Instituut. - Uitg. Romen & Zonen, Roermond-Maaseik, 1958, 296 pp., f 13.90.
De onderzoekingen van het Hoogveld-Instituut plaatsen de staf telkens weer voor de wetenschappelijke problematiek, welke de achtergrond vormde van de praktijkkwesties, waaromtrent advies werd gevraagd. In de tien jaren, welke sinds de oprichting van dit Instituut zijn verlopen, groeide bij de stafleden het inzicht in deze pedagogische problematiek. Het jubileum werd aanleiding om enkele resultaten van deze wetenschappelijke bezinning te publiceren. Naast meer algemene beschouwingen, zoals de studie van Prof. Perquin over de fundamentele vraagstukken der pedagogiek en de discussie van W. Stoop over de methoden van onderzoek, bevat dit werk een aantal studies over detailproblemen, welke betrekking hebben op onderwerpen als gezin, vrije tijd, beroep en godsdienstigheid, terwijl ook enkele gedachten werden geformuleerd met betrekking tot de verhouding tussen pedagogiek enerzijds en psychologie en sociologie anderzijds. De elf studies, die in dit boek verzameld zijn, hoewel ongetwijfeld van verschillend gehalte, zijn opmerkelijk van samenhang door de gemeenschappelijke bezieling en de onderlinge bevruchting in wetenschappelijke attitude, waarvan zij het resultaat zijn.
J.M. Kijm
| |
Berg, Dr. J.H. van den, Dubieuze liefde in de omgang met het kind. Over de late gevolgen van te veel of te weinig moederlijke toewijding tijdens de jeugd. - Callenbach, Nijkerk, 1958, 93 pp., f 3.90.
Ingaande tegen voorbarige conclusies van enkele auteurs en tegen overdreven nadruk op de zorg, waarmee de moeder haar kind zou moeten koesteren, houdt v.d. Berg in dit boek een pleidooi voor een meer onbevangen omgang van de ouders en met name van de moeder met het kind. Hoewel een dergelijke reactie tegen sommige excessen terecht tot uiting wordt gebracht, is het te betreuren, dat de auteur geen onderscheiding heeft aangebracht in zijn spreken over de moederlijke liefde. Wanneer hij gewezen had op het onderscheid tussen een primitieve of caricaturale vorm van moederlijke liefde, die zich uit in een sterk emotionele koestering van het kind, en een echt menselijke liefde, die het kind als wordende persoonlijkheid gunstige ontwikkelingskansen tracht te bieden, dan zou zijn kritiek voorzichtiger zijn geweest en met meer aandacht en respect voor het werk der pedagogen.
J.M. Kijm
| |
Perquin, Prof. Dr. N., Tien jaar wel en wee van het Hoogveld-Instituut. Rede uitgesproken op 10 december 1958 bij gelegenheid van de uitgave van het boek Op zoek naar een pedagogisch denken. - Uitg. Romen & Zonen, Roermond-Maaseik, 1958, 30 pp., f 1.50.
Dit levendig overzicht van de inspanningen, waarmee het Hoogveld-Instituut werd opgebouwd en van de huidige activiteiten, geeft een treffende kijk op het werken van een team, dat gewoonlijk min of meer verborgen blijft achter de onpersoonlijk gehouden resultaten van onderzoekingen over opvoedkundige vraagstukken. Een lijst van de voornaamste rapporten en publikaties van het Instituut doet enigszins vermoeden, wat in de afgelopen tien jaar tot stand werd gebracht.
J.M. Kijm
| |
Foi, raison et psychiatrie moderne, vert. F. Héron de Villefosse. - Edit. du Cerf, Parijs, 1956, XV-350 pp.
Qu'est-ce que vouloir? - Edit. du Cerf, Parijs, 1958, 146 pp.
Dempsey, P.J.R., Freud, Psychanalyse et Catholicisme. - Edit. du Cerf, Parijs, 1958, 142 pp.
Psychiatrie en psychotherapie blijven voor vele intellectuelen - om van de volksmens niet te spreken - een even geheimzinnige en fascinerende als onbetrouwbare en riskante onderneming. Daarbij komt nog dat van katholieke zijde wantrouwen ontstaat op zedelijke en godsdienstige gronden. Vooraanstaande katholieke psychiaters en psychotherapeuten (o.a. Juan Lopez Ibor, Pedro Lain Entralgo, Karl Stern, Gregory Zilboorg, Noël Mailloux O.P.) hebben dan ook onder leiding van Dr. F.J. Braceland hun stem doen horen: in een bundel brachten ze hun getuigenissen samen waarin ze allen de verhoudingen tussen geestesziekten en vooral neurosen enerzijds en geloof, godsdienst, geestelijke leiding en heiligheid anderzijds bespreken en toelichten. Van dit zeer belangrijke document brachten de Editions du Cerf een vlotte vertaling onder de titel Foi, raison et psychiatrie moderne. In de zelfde geest geschreven en opgevat zijn de twee andere werken, eveneens door de Editions du Cerf gepubliceerd. Het eerste, over de wil, waarin, zij het ook in uiterst
| |
| |
korte bijdragen, vele misvattingen worden rechtgezet en een zuiverder inzicht wordt bijgebracht over de wil die zo licht wordt vertekend. Grondiger is de behandeling door de Franciskaan Peter Dempsey, professor in de psychologie te Cork (Ierland), van Freuds theorieën, bijzonder geschreven voor oningewijden. Dempsey slaagt erin helder te schrijven zonder in partijdige stellingname te vervallen én zonder de katholieke waarden uit het oog te verliezen. De drie werken zijn belangwekkend, doch het eerste zou heel bijzonder door allen die zich om de geestelijke waarden in de mens bekommeren aandachtig moeten gelezen worden.
R. Hostie
| |
Filosofie
Poortman, Dr. J.J., Ochêma, geschiedenis en zin van het hylisch pluralisme. Deel II: Het hylisch pluralisme in het Oosters denken. - Van Gorcum & Co., Assen, 1958, 169 pp., f 8.50 en f 10.25.
Als vervolg op deel I, dat de Ochêma-gedachte behandelde in het primitieve denken, onderzoekt de auteur hier het Oosters denkgebied (India en China). Hij krijgt gelegenheid wat langer te blijven stilstaan bij enkele meer voorname grondbegrippen en geeft ook hier weer blijk van een bijna volmaakte systematisatie-kunde en scherpzinnige speurzin naar alle Ochêmasporen in een denkwereld, die ons westerlingen van nature niet erg aanspreekt. Met dat al worden wij steeds meer benieuwd naar het laatste deel van deze reeks, waarin gehandeld wordt over de zin van het hylisch pluralisme. Maar voor het zover is moeten er nog enkele kortere deeltjes verschijnen over de geschiedenis van deze merkwaardige leer.
W. Couturier
| |
Poortman, Dr. J., De wijsgerige projectie. Rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van bijzonder hoogleraar aan de Rijksuniversiteit te Leiden op vrijdag 31 oktober 1958. - Uitg. Van Gorcum, Hak & Prakke, Assen, 1958, 20 pp., f 1.50.
Dr. Poortman heeft de opdracht op zich genomen om een metafysica of wijsbegeerte te onderwijzen in de geest der theosofie. In deze rede gaat hij uit van hetgeen Sierksma in zijn werk De religieuze projectie over het begrip projectie heeft betoogd. Hij tracht dit dan bruikbaar te maken voor wijsgerige beschouwingen. J.H. v.d. Berg heeft er in Metabletica op attent gemaakt, dat de projectieleer fundamentele tekorten heeft. Wellicht zou men in de eigenaardige gevolgtrekkingen, waartoe Sierksma en ook Poortman komen bij het gebruik maken van het projectie-begrip, een manifestatie kunnen zien van deze fundamentele tekorten.
J.M. Kijm
| |
Waelhens, Alphons de, Existence et signification. - Nauwelaerts, Leuven, 1958, 292 pp., ing. Fr. 145.
Prof. de Waelhens is een uitstekende gids, voor wie in het landschap van de hedendaagse filosofie wegwijs wil worden. In dit boek heeft hij elf artikelen verzameld, die hij in de vijf laatste jaren in verschillende tijdschriften heeft gepubliceerd. Het zijn analytische en kritische studiën over de meest markante filosofische publikaties van de laatste tijd (uitsluitend publikaties met hegeliaanse, husserliaanse en existentialistische inslag) en essays over de hedendaagse interpretaties van aloude filosofische themata als de ontologie, de cultuur, het ‘andere ik’ enz. S. is niet alleen een accuraat geïnformeerde geschiedschrijver van de hedendaagse wijsbegeerte, hij is zelf filosoof, zodat de verschillende bijdragen toch een eenheid vormen, die de verstandige lezer weldra ontdekt. Enkele storende drukfouten maken het lezen echter niet gemakkelijker. Zo moet de voorlaatste regel van blz. 173 na de vijfde regel van blz. 174 zijn plaats vinden.
F. De Raedemaeker
| |
Jolivet, R., Aux sources de l'existentialisme chrétien: Kierkegaard. - Librairie Arthème Fayard, Paris, 1958, 287 pp.
In 1946 publiceerde mgr. Jolivet een uitstekende inleiding op Kierkegaard bij de éditions de Fontenelle. Dit werk is onder een andere titel bij een andere uitgever opnieuw verschenen, waarbij enige wijzigingen, vooral in de vorm, werden aangebracht en de literatuur aangevuld. Het eerste gedeelte geeft het leven van K., een tweede gaat uitvoerig in op zijn psychologie, terwijl de rest, meer dan de helft van het boek, zijn ‘leer’schetst. Dit alles op een buitengewoon heldere wijze, met grote openheid en eerbied voor K. zonder dat kritische beschouwingen worden vermeden. Daarom is deze tweede editie met blijdschap te begroeten.
J.H. Nota
| |
| |
| |
Wetenschap
Teilhard de Chardin., P., Het verschijnsel mens. - Uitg. Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 1958, 338 pp., geb. f 12.50.
Zo ligt dan in een uitstekende vertaling het eerste posthuum uitgegeven werk van de wereldberoemde geoloog en paleontoloog voor ons. Misschien kunnen wij de inhoud van dit boek het best karakteriseren als een fenomenologie der evolutie, waarin de mens dan als as en tegelijk spits van de ontwikkeling van het heelal wordt gezien. Uitgaande van het verschijnsel, d.w.z. de proefondervindelijk waarneembare betrekkingen tussen mensen en dingen tracht schr. te komen tot een synthetisch beeld van de mens als centraal gegeven in de gehele evolutie van de wereld, van begin tot einde. Het is een dieper doordenken op de gegevens, die hij in zijn wetenschappelijke arbeid verzameld had. Echter niet filosofisch en theologisch, zoals hijzelf uitdrukkelijk zegt, maar met de categorieën zelf van zijn wetenschap. Zo geeft hij zijn visie op het ontstaan der dingen en van de mens; maar tevens een toekomstbeeld, dat ontwikkeld wordt met behulp van dezelfde categorieën, zij het dan dat de toekomstige ontwikkeling gezien wordt als door het bewustzijn van de mens geleid. Op zich reeds een hoogst merkwaardig en boeiend gegeven. Bekend mag verondersteld worden, dat het kerkelijk leergezag de nodige reserves heeft geuit tegen dit unieke werk. En niet ten onrechte. Wanneer dit boek niet goed gelezen wordt, zijn er inderdaad heel wat onjuiste conclusies uit te trekken. Zo kan de indruk gewekt worden, dat schr. God en zijn scheppingsmacht als binnen het wereldgebeuren ingesloten ziet. Hetgeen hij zeer zeker niet zegt, maar wat bij oppervlakkige lezing kan opkomen. Zo zegt hij ook niet, dat de dagen van een monogenistische interpretatie van de oorsprong der mensheid geteld zouden zijn; integendeel, hij onderstreept hier nog eens uitdrukkelijk, dat hij hier louter als wetenschapper spreekt; dat zijn mening geen groter waarde heeft dan die van een hypothese; dat ‘de wetenschap niets met stelligheid voor of tegen het monogenisme kan aanvoeren’; en hij eindigt zijn
beschouwingen met de wijze vermaning: ‘Wij moeten leren afwachten’. Wanneer Th. de ‘intelligentie’ beschouwt als ‘erfdeel van de evolutie’, dan werkt hij dit uitdrukkelijk uit in deze zin, dat volgens zijn wetenschappelijke denkwijze de evolutie van het leven in de hogere diersoorten op een gegeven moment het reflexieve denken logisch postuleert; wie hieruit de doorbraak van een materialistische evolutieleer leest, heeft hem volkomen verkeerd gelezen. Tenslotte is zijn toekomstbeeld veel te optimistisch; de zonde in de mens (met name de erfzonde) wordt teveel geplaatst in een randgebied van het menselijk bestaan en als zodanig van secundair belang geacht in het beeld van de toekomstige ontwikkeling van het mensdom. Hier kan schr. zich o.i. niet meer verdedigen met een beroep op zijn wetenschappelijk standpunt: de zonde behoort toch beslist ook primair tot het ‘verschijnsel’ mens. Trouwens, omdat hij dieper wil doordenken op de ervaringsgegevens voert hij wel degelijk - en zelfs zeer sterk - filosofie en theologie binnen zijn systematische gedachtengang. Daardoor wordt zijn optimisme wat misleidend. Dit boek moet dus goed gelezen worden. Het wil een diepchristelijk getuigenis zijn van een mens die op al zijn wereldwijde onderzoekingsreizen naar de oorsprong van de mens geen ogenblik de wondere schoonheid Gods, in de schepping uitgedrukt, uit het oog verloren heeft. Hier denkt een christelijk wetenschapper in een volkomen eerlijke poging om de resultaten van zijn verbijsterend grote wetenschappelijke kennis te integreren in zijn christelijk levensbeeld. Juist daarom is een onbevangen lezen van dit boek zo meeslepend. Het onverantwoord optimisme t.a.v. het ‘verschijnsel mens’ wordt mogelijk verklaard uit het feit, dat hij teveel gevangen en geboeid is geweest door de schoonheid van de scheppende God, die hij in de mens steeds weer zag oplichten. Voor ons, die dit
misschien wel eens te weinig zien, is ook daarom deze visie zo boeiend. Dit boek wil dus gelezen worden, zoals het geschreven is: een eerlijk en waarachtig getuigenis van een fervent christen. Niet als een vaststaande leer (ook van wetenschappelijke zijde zijn er ernstige bezwaren tegen de beschouwingen van Th. ingebracht). Dan zal de onmiskenbare - en beslist ook onverantwoorde - eenzijdigheid niet schaden. En hebben wij een uniek boek gelezen. Op voorwaarde overigens, dat wij ons de nodige inspanning getroosten: het is waarachtig geen gemakkelijk boek.
S. Trooster
| |
| |
| |
Schuette, K., De ruimtevaart is begonnen (Van eerste satelliet tot maanreis). - Lannoo, Tielt-Den Haag, 1958, 194 pp., 38 fig., 16 tabellen, Fr. 40.
Alhoewel door een astronoom geschreven is dit werkje zeer bevattelijk en voor iedere leek verstaanbaar. Alle mogelijke aspecten van de ruimtevaart krijgen hun beurt en wie zich de moeite geeft dit boekje door te werken - het leest trouwens zeer vlot - zal zeker de komende dingen met verstand kunnen volgen. We hebben het wel niet afgezocht naar fouten maar kunnen toch moeilijk aannemen dat de bewapening van de U.S.A. jaarlijks 10% van het arbeidspotentieel der gehele wereld zou vergen (p. 185). Dit soort vulgarisatie kan warm aanbevolen worden.
Dr. P. De Ceuster
| |
Frenkel, J.I., Prinzipien der Theorie der Atomkerne. - Akademie-Verlag, Berlin, 1957, 201 pp., geïll., geb. D.M. 26.-.
De laatste jaren komt een stroom van Russische natuurwetenschappelijke werken in Duitse of Engelse vertaling de Westerse wereld binnen, waar ze over het algemeen hoog worden aangeslagen. Vooral de Russische leerboeken hebben een goede pers, omdat zij gewoonlijk niet te beknopt en erg duidelijk zijn. Deze goede kenmerken bezit ook het onderhavige werk van de bekende fysicus Frenkel. Hij behandelt een aantal kernfysische vraagstukken, maar van de louter theoretische kant. Vanzelfsprekend veronderstelt dit werk de nodige voorkennis bij de lezer, maar toch is het, dank zij de heldere en rustige wijze van uiteenzetten, een - gezien het onderwerp - betrekkelijk gemakkelijk door te werken boek. De onvermijdelijke injecties van materialistische filosofie zijn nogal oppervlakkig en van-buiten-af er bij gehaald, en juist daarom onaangenaam. Een ernstig nadeel, met name van deze Duitse uitgave, is dat het werk niet meer up-to-date is. Deze vertaling baseert zich op de tweede Russische uitgave, die in 1955 van de persen kwam, en waarvan het manuscript in 1953 door Smorodinski persklaar was gemaakt. Deze laatste baseert zich op colleges die Frenkel in 1947 hield in Leningrad. Tien jaar is voor de kernfysica een zeer lange periode. De verzorger van de Duitse uitgave tracht dit bezwaar te ondervangen door een aantal voetnoten te plaatsen, maar slaagt er toch niet in, de nieuwere inzichten harmonisch op te nemen in het geheel. Het boek is fraai uitgegeven. Het ontbreken van een register is een gemis, dat gemakkelijk had kunnen worden aangevuld.
P. van Breemen
| |
Broglie, Louis de, Licht und Materie. - Fischer Bücherei, Frankfurt a.M. und Hamburg, 1958, 205 pp., D.M. 2.20.
De grote figuren van de moderne fysica hebben bijna zonder uitzondering ook de kentheoretische en wijsgerige aspecten van de nieuwe natuurkunde overdacht en beschreven. Onder hen neemt Louis de Broglie een aparte plaats in, die m.i. meer waardering verdient dan hij in dit opzicht gewoonlijk vindt. Zijn beschouwingswijze is nl. bijzonder evenwichtig. Hij is er de man niet naar om één kant van de zaak te belichten en dan te denken dat er weer een probleem opgelost is; maar hij zal altijd ook even aandacht schenken aan de andere kanten van de zaak. En waar het pas geeft zal hij concluderen dat we voor een vraagstuk staan, dat wijsgeren wellicht met vrucht zouden kunnen onderzoeken. Dat tekent de man die zijn grenzen kent. Gernot Eder heeft hoofdstukken uitgekozen uit twee van de Broglie's werken, nl. Matière et Lumière en Physique et Microphysique, en voor een Duitse vertaling gezorgd. De keus is ruim, maar beslaat, - begrijpelijk als men de aard van de Broglie's werk kent -, vooral de quantenfysica. Een zekere herhaling van ideeen moet men wel voor lief nemen. Bijzonder zou ik even de aandacht willen vestigen op de passages, waar de Broglie benadrukt, dat niets ons verzekert, dat de categorieën die in de macrofysica gebruikt worden, ook in de microfysica kunnen worden aangewend. In wezen lijkt het misschien een voor de hand liggende opmerking, maar als we er de consequenties uit trekken, zal het ons helpen om valse probleemstellingen te vermijden. En dat is zeker niet de minst belangrijke bijdrage van de Broglie tot de moderne fysica en wijsgerige bezinning.
P. van Breemen
| |
Hunger, Edgar, Von Demokrit bis Heisenberg. - Friedrich Vieweg & Sohn, Braunschweig, 1958, 322 pp., geb. D.M. 19.80.
Voor een natuurwetenschapper (zoals voor elke specialist) bestaat het gevaar dat hij zijn vak niet weet te plaatsen in een groter geheel. Er zijn auteurs genoeg die hem kunnen helpen om zijn geest te verruimen, en die juist over en naar aanleiding van zijn eigen vak op een begrijpelijke wijze gespeculeerd hebben. Zij zijn er geweest vanaf de tijd der Grieken. Maar ze worden weinig gelezen. Wie leest er nog Faraday, Huygens, Kepler, Galilei en zovele anderen? Voor wie van zichzelf weet dat hij er toch nooit toe zal komen
| |
| |
om aan deze bronnen te putten, heeft Dr. Hunger een bloemlezing samengesteld van beschouwingen over en in verband met de natuurwetenschap. Hij ordent zijn materiaal naar onderwerpen als: het experiment, de natuurwet, het wereldbeeld der fysica, natuurwetenschap en ethiek, natuurwetenschap en techniek, natuurwetenschap en religie. Aan het eind van ieder onderwerp geeft hij zelf een samenvattende beschouwing. Over de keuze der auteurs kan men hier en daar van mening verschillen; het heeft weinig zin om daar op in te gaan; ik wil volstaan met de opmerking dat het erg vreemd is, dat Niels Bohr ontbreekt.
P. van Breemen
| |
Ebert, Hermann, Physikalisches Taschenbuch. - Friedrich Vieweg & Sohn, Braunschweig, 1957, 544 pp., geb. D.M. 22.80.
Dit werkje bestrijkt de hele fysica en is toch nog een ‘Taschenbuch’ in de oorspronkelijke zin van het woord. Bij een dergelijke opzet moet men wel enkele onaangename consequenties op de koop toe nemen, o.a. een compacte en nogal vermoeiende bladspiegel. De inhoud bestaat uit de voornaamste begripsbepalingen en een uiterst summiere weergave van de theorie, afgewisseld met veel grafieken en tabellen met meetresultaten. Men vindt ontzaggelijk veel onderwerpen vermeld, maar als men over een bepaald onderdeel van de fysica iets wil weten, is het gevaar groot dat dit Taschenbuch er te weinig over zegt. Ook dit is een bezwaar dat inhaerent is aan de opzet van iedere encyclopedie in zakformaat, maar dat des te meer gaat wegen, naarmate het onderwerp waarop dat naslagwerk zich richt, strikter wetenschappelijk is.
P. van Breemen
| |
Weizsaecker, C.F. von en Juilfs, J., Physik der Gegenwart. - Vandenhoeck und Ruprecht, Göttingen, 1958, 136 pp., geïll., ing. D.M. 2,40.
Wat de bekende Duitse fysicus von Weizsäcker met dit kleine werkje gepresteerd heeft, kan als een geslaagd model van het genre gelden: men vroeg hem aan niet gespecialiseerde mensen van onze tijd een inzicht mee te delen in de moderne fysica. Door de keuze van de behandelde onderwerpen, de duidelijke uiteenzettingen en de suggestieve illustraties bij de tekst, is een boek tot stand gekomen dat door zijn degelijkheid en bevattelijkheid ver uitsteekt boven de meeste publikaties die sinds geruime tijd met dezelfde bedoelingen verschenen zijn.
Henk Jans
| |
Bruneau, Ch., Petite histoire de la langue française, II: De la Révolution à nos jours. - A. Colin, Parijs, 1958, VIII-368 pp.
Deze geschiedenis van het Frans, vanaf de Revolutie tot het midden van de 20e eeuw, geeft een overzicht van de taalontwikkeling onder de invloed van het politieke, sociale, wetenschappelijke en letterkundige leven. Te bescheiden om volledigheid te beogen, beperkt zij zich voor iedere tijd-en-taal-wisseling tot een algemeen beeld, met een reeks typische en leerrijke voorbeelden. Uit de veelheid van het materiaal koos S. de letterkundige en politieke bewegingen, de figuren en werken, die volgens hem het meest invloed op de taal hebben uitgeoefend, voor een uitgebreider behandeling. Deze tak van het taalonderzoek wacht nog ontzaglijk veel en vruchtbaar werk. Zeker voor de leek, is het een verrassing, vast te stellen, hoeveel van zijn uitdrukkingen en wendingen, voor traditioneel bezit gehouden, in werkelijkheid een taalgebruik van recente datum blijken, zelfs in het zo conservatieve Frans.
J. Dax
| |
Geschiedenis
Blockx, K., De veroordeling van Maarten Luther door de Theologische faculteit te Leuven in 1519 (Verh. Kon. Vl. Acad., no. 31). - Paleis der Academiën, Brussel, XXXII-152 pp.
Nadat Luther op 31 oktober 1517 zijn 95 thesen had aangeplakt, rees er stilaan verzet tegen de Wittenbergse professor. De Leuvense theologische faculteit was de eerste om het gevaar van Luthers doctrine in te zien. Toen einde 1518 een te Basel gedrukt boek met verscheidene tractaten te Leuven aankwam, werd het spoedig onderzocht en een reeks Uitgezochte Dwalingen werd begin 1519 opgesteld. Toen stuurden de Leuvense theologen deze Dwalingen en kort daarop ook het boek van Luther naar de Keulse theologische faculteit, die op 30 augustus 1519 plechtig het boek veroordeelde. Nu onderzochten de Leuvense theologen een tweede maal, sereen maar secuur, het betreffende boek en censureerden plechtig op 7 november 1519 Luthers doctrine. Vooral zijn leer over de zondigheid van de mens, over de goede werken en over biecht, aflaten en vagevuur werd veroordeeld. In februari 1520 verschenen de censuren van de Keul- | |
| |
se en Leuvense theologische faculteiten, samen met een schrijven van Kard. Adriaan van Utrecht te Leuven in druk. Hiermee zette de polemische fase van de Lutherstrijd in. Op een grondige en serene manier heeft Dr. Blockx het ingewikkelde gebeuren onderzocht en zijn conclusies geformuleerd. Wij waarderen heel speciaal zijn oecumenische instelling en hopen dat hij, in het spoor van Lortz en de te vroeg gestorven Meissinger, zijn Lutherstudiën moge voortzetten en verder uitbouwen.
M. Dierickx
| |
Denis, Valentin, Katholieke Universiteit te Leuven 1425-1958. - Universiteitshalle, Oude Markt 13, Leuven, 1958, 248 pp., 285 pl., 28,5 × 23 cm., geb. Fr. 125, f 9.50.
Zeer dikwijls is de hulp van een kunstenaar of een dichter nodig om onze dagelijkse werkelijkheid in haar diepere zin te benaderen. Aan deze noodzaak zijn reeds vele foto-albums ontsproten. Prof. Valentin Denis heeft voor de velen die de Leuvense Alma Mater kennen, eenzelfde bedoeling gehad, zij het ook op meer geschiedkundig plan (in zijn keurige inleiding) en op het plan der meer zakelijke weergave van het leven der Universiteit (in het fotografisch deel). De plechtige gelegenheden van academische zittingen en ere-doctoraten, de poëzie der oude gebouwen en de functionaliteit der nieuwe, ja zelfs het dagelijkse werk in cursuslokalen, laboratoria, restaurants, ontspanningsgelegenheden én de examentijd, dat alles wordt tot een mooie eenheid verwerkt dat leeft voor onze ogen. Voorzeker zal dit werk bij allen, misschien nog wel het meest bij hen die de Universiteit slechts van naam kennen, welkom zijn, zodat we graag de oproep van de auteur beantwoorden om op het interesse van deze uitgave te wijzen en tevens de aandacht erop te vestigen dat het album uitsluitend te verkrijgen is op de Universiteitshalle.
R. Hostie
| |
Caspar, Max, Johannes Kepler. - W. Kohlhammer Verlag, Stuttgart, 19583, 479 pp., geïll., D.M. 24.-.
Wie het onderneemt om een biografie van Kepler te schrijven, neemt een reuzenwerk op zich. Hij moet natuurlijk de natuurwetenschappen van de 16de en 17de eeuw beheersen, omdat daar Keplers hoofdwerk ligt. Hij moet de staatkundige verhoudingen van die tijd doorzien, omdat Kepler als hof-astronoom en -mathematicus in staatsdienst was (o.a. bij Wallenstein). Hij moet ook in staat zijn om de verwarde godsdienstige situatie van de dagen der reformatie weer te geven, want ook daar stond Kepler midden in. Kepler was immers zijn leven lang een diep religieus mens; hij verdedigde zijn eigen moeder in een heksenproces en redde haar van de brandstapel. Op al deze punten is het boek van Caspar een betrouwbaar werk. Met grote evenwichtigheid worden de posities van Katholicisme, Lutheranisme en Calvinisme weergegeven; de houding van de bij de strijd betrokken personen wordt met gevoel voor historisch perspectief beschreven. De belangrijke bijdragen van Kepler tot de natuurwetenschappen worden met kennis van zaken uiteengezet. Ook de enigszins zwevende houding van Kepler t.o.v. de astrologie wordt m.i. juist weergegeven. Bovenal spreekt het met begrip en warmte over de mens Kepler, die deze fraaie biografie alleszins verdient.
P. van Breemen
| |
Phoenix-Pockets: Guerdan, René, Byzantium, glorie en verval van een duizendjarig rijk. - W. de Haan N.V., Zeist; N.V. Standaardboekhandel, Antwerpen, 1958, 160 pp., 32 reproducties.
Het boekje van Guerdan Byzantium, is een zeer boeiend verhaal over de macht, de grootheid en de ondergang van een duizendjarig rijk: Byzantium. De schrijver draagt zijn stof zeer levendig voor; hier en daar spreekt misschien wel eens te sterk zijn zucht om pikant te zijn, waardoor zijn beschrijving werkelijk een sterk verhaal wordt. Dat men het met veel interesse leest is ongetwijfeld waar, ofschoon de historicus graag wat meer de aangehaalde feiten verantwoord zag. Toch weet Guerdan vaak een suggestieve sfeer op te roepen, die deze geschiedenis bijna tot een boeiende roman maakt. Vele goede reproducties sieren deze interessante uitgave in de Phoenix-pockets serie.
C. de Groot
| |
Huijben, Jacques et Pierre Debongnie, L'auteur ou les autuers de l'Imitation (Bibl. de la Revue d'Hist. Ecclésiastique, 30). - Publications Universitaires de Louvain, Leuven, 1957, XX-425 pp., ing. Fr. 280.
Dit werk munt uit door zijn veelzijdigheid en wetenschappelijke oprechtheid. Het vormt de neerslag van jarenlange onderzoekingen van de Benedictijnen P.J. Huijben († 1948), P.P. Doyère, P.E. Assemaine en P. Debongnie. Dom J. Huijben had namelijk het grootse plan opgevat een
| |
| |
studie in vijf delen uit te geven, waarin systematisch al de elementen van het imitatieprobleem zouden worden onderzocht en waardoor hij tot een definitieve oplossing hoopte te komen. Op die wijze zou dan het onvoltooide werk van Pohl voortgezet en verruimd worden. Vooreerst gaat het onderzoek over het werk zelf, diens auteur, de plaats en de tijd waar het is ontstaan. Vervolgens doet men een beroep op het historisch getuigenis: in de vijftiende eeuw houdt men Thomas a Kempis voor de auteur van de Navolging. Daarna komt de autograaf van Brussel (Hs. 5855-61) aan de beurt. Hier kon P. Debongnie reeds gebruik maken van de studie en van de diplomatische uitgave door J.M.J. Delaissé. Een volgend deel is gewijd aan de weerlegging van de critici die Thomas slechts voor de laatste bewerker van de Imitatie aanzien of die een andere auteur (Geert Groote, Gerson) voorstellen. In een laatste hoofdstuk vergelijkt P. Debongnie de vier traktaten der Navolging met het gehele oeuvre van Thomas. Uit dit veelzijdig en grondig onderzoek, waarvan we hier slechts de grote lijnen schetsen, groeide dan een bundel aanwijzingen die alle dezelfde richting uitgaan: Thomas a Kempis is de enige auteur van de Imitatio. Desondanks meent P.B. Spaapen S.J., die zich lang met het vraagstuk bezig hield, dat de auteurskwestie nog geen bevredigende oplossing heeft gevonden (Cfr. Ons Geestelijk Erf, 1958, 5-54).
A. Geerardijn
| |
Biografie
Berghuis, Hans, Clara en de Andere. - Uitg. Foreholte, Voorhout, 1958, 123 pp., f 4.90.
Clara Fey is de stichteres der congregatie der Zusters van het Goddelijk Kind, een fabrikantsdochter uit Aken, die in de eerste helft der vorige eeuw aan arme kinderen les begon te geven, langzamerhand door de omstandigheden er toe kwam aan dit werk vastere vorm te schenken en zo de Moeder werd van veel stichtingen en geestelijke dochters. Het is, om zo te zeggen, een ‘voorlopige’, korte biografie, die echter goed inleidt in het zieleleven en de werkzaamheid dezer heilige en opofferende vrouw, die, door de Pruisische regering gedwongen, haar centrale naar Simpelveld in Limburg verlegde.
J. van Heugten
| |
Wadham, Juliana, Zij ging een vreemde weg. Vert. - Uitg. H. Nelissen, Bilthoven, 287 pp., f 8.90.
Dit boek bevat de voortreffelijke biografie van Cornelia Connelly, de stichtster ener Engelse zusterscongregatie. Het is voorbeeldig intelligent en openhartig geschreven. De auteur heeft niet alleen haar bronnen goed geraadpleegd, maar weet er ook verstandig mee te werken; zij verdoezelt of verfraait niets, beoordeelt de toestanden en verhoudingen zeer objectief, omzeilt geen moeilijkheden, maar zegt precies wat zij meent en hoe zij de dingen ziet. Het leven dezer kloosterlinge is één aaneenrijging en opstapeling van moeilijkheden; het is verwonderlijk hoe zij nog volhardt. Zelfs na haar dood moet haar spoor worden uitgewist. Het boek leest inderdaad als een roman. Een biografie die niet zal teleurstellen.
J. van Heugten
| |
Hollis, Christopher, Along the Road to Frome. - Harrap, London, 1958, 256 pp., 17 sh. 6 d.
Deze autobiografische schets is bijzonder geslaagd. Hollis is een veelzijdig begaafde mens; hij heeft veel gereisd, hij is een man van twaalf ambachten, zonder de dertien ongelukken, hij kent uit eigen ervaring het leven van de journalist, de leraar, het Parlementslid, de uitgever, de romanschrijver en auteur; hij is thuis in Eton en Stonyhurst, in Oxford in Fleetstreet enz. Het merkwaardige van dit voortreffelijke boek is dat Hollis nauwelijks de hoofdpersoon is. Hij spreekt over zijn ervaringen op vele reizen over de gehele wereld; hij geeft zijn mening over het Britse partijwezen, over de plaats van de clergé in het Ierse leven, over de situatie in het Heilig Land, over Britse en Amerikaanse vooroordelen jegens elkander, over de vooren nadelen van middelbare scholen die door priesters of religieuzen worden geleid enz.; maar de bescheidenheid waarmede dit gebeurt doet ons de schrijver vergeten en richt de aandacht op het onderwerp of het probleem zelf. Voorts verdwijnt Hollis graag achter de vele vrienden die hij telt. Geen kans laat hij onbenut om deze mensen waarvan de meesten slechts beroemde namen zijn voor het grote publiek te tekenen vaak door niet meer dan een grap of anekdote die in eens een naam verandert tot een echte mens. Dit eerlijke en leerzame boek van een vooraanstaande bekeerling verdient onze bijzondere aandacht.
W. Peters
| |
| |
| |
Weisbach, Werner, Geist und Gewalt. - Verlag Anton Schroll und Co., Wien-München, 1956, 458 pp., 10 platen, D.M. 6.80.
In dit boek vertelt Werner Weisbach een deel van zijn levensgeschiedenis, dat aanvangt bij het begin van deze eeuw en eindigt bij de tweede wereldoorlog. Het is een ontroerend en zeer belangrijk verhaal, omdat het door de voorname plaats die de schrijver innam in het cultuur- en geestesleven van het Duitsland uit de eerste helft der 20ste eeuw de grenzen van persoonlijke memoires verre overschrijdt. Wij lezen hier het verslag van een reeks wereldgebeurtenissen, gezien en meegeleefd door een temperamentvol mens. Weisbach was jarenlang professor in Berlijn, het centrum van het machtige Duitsland van Wilhelm II, en ook het geestelijk brandpunt van het onrustige Duitsland tussen de twee wereldoorlogen. Zeer goed laat de schrijver de groei zien, ook vooral door de geraffineerde en gewetenloze propaganda, zowel bij de intellectuelen als bij de grote massa, van het nationaal-socialisme. Weisbach was zelf een joodse intellectueel, die bijgevolg de maatregelen van het Hitlerregime tegen de joden ondervond. Hij week uit naar Zwitserland, waar hij zich in Bazel vestigde. Ofschoon de harde en onmenselijke maatregelen hem wel zeer fel troffen, wist hij toch zijn oordeel heel zuiver te houden en bleef zijn grote liefde voor Duitsland gehandhaafd. Dit boek is een boeiend en belangrijk stuk moderne geschiedenis, dat ieder, die belang stelt in de hevig bewogen jaren, die wij beleefden, met veel interesse zal lezen.
C. de Groot
| |
Varia
Winkler Prins, Boek van het jaar 1958. - Elsevier, Brussel, 1958, 384 pp., rijk geïll., geb. Fr. 155.
Winkler Prins' Boek van het Jaar 1958 overtreft zijn voorgangers in volledigheid en bruikbaarheid. Naast de gewone artikelen over alle landen en over de meest markante personen uit het politieke, economische en sociale leven, uit de wereld van kunsten en wetenschappen zijn er in dit jaarboek (dat alle gebeurtenissen uit 1957 omvat, hier en daar aangevuld met gegevens uit het eerste trimester van 1958, o.a. over de kunstmanen) opvallend goed verzorgde artikelen over actuele problemen: geofysisch jaar, kunstmaan, raketten, ruimtevaart, wereldtentoonstelling. Ook de rubriek ‘nieuwe woorden’, waarin 300 neologismen uit de jaren na 1945 zijn ondergebracht is erg praktisch en zeer accuraat. Tenslotte heeft ook het dagelijkse leven van mode, huishoudkunde enz. een belangrijk aandeel gekregen. Dit nieuwe Boek van het jaar betekent nog een stap vooruit en is voor allen die over een volledige en accurate encyclopedie aangaande de laatste jaren willen beschikken een onmisbaar werkinstrument.
R. Hostie
| |
Feininger, Andreas, Der Schlüssel zur Fotografie von Heute. - Econ Verlag, Düsseldorf, 1958, 382 pp., 48 pl., D.M. 19,80.
Baucken, Rudolf, Geliebte Sekunde. - List Verlag, München, 1958, 142 pp., 6 pl., D.M. 1.90.
A. Feininger, zoon van de Bauhausmeester-schilder Lyonel, zelf als schrijnwerker in het Bauhaus gevormd, architect, en sedert jaren als fotograaf aan de redactie van Life verbonden, heeft in een openhartig boek zijn ervaring als fotoreporter neergelegd. Self-made-man op het gebied van de fotografie rekent hij af met alle schoolse slagzinnen, die veelal op dit gebied opgeld doen en bij voorbaat een goed deel van het creatieve dat in de fotograaf misschien steekt, teloor doen gaan. In het boek van Feininger wordt men geconfronteerd met een zo hoogstaand beroepsbewustzijn en een zo persoonlijke visie dat men dit contact ervaart als een persoonlijke ontmoeting. Al heeft de auteur het niet expliciet over technische knepen, toch verwaarloost hij dit domein niet en zijn er in zijn tekst heel wat kostbare aanduidingen te vinden voor wie zelf fotografeert en ook voor wie een goede foto kan waarderen. De enigszins eenzijdige instelling van de reporter neemt men er gaarne bij. Hoewel het boekje van R. Baucken niet zonder interesse is, omdat het op een aangename wijze de rol van de fotografie in onze beschaving illustreert, toch ontsnapt het ternauwernood aan het banale van de meeste fotoliteratuur en mist het de echte beleving van een tak van het menselijk kunnen die Feininger ons weet mee te delen.
G. Bekaert
| |
Groenman, Dr. Sj., e.a., Het sociale leven in al zijn facetten. I-II. - Van Gorcum, Assen; N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1958, 1026 pp., geb. Fr. 375 (ieder).
De samenstellers hebben met dit werk een ‘sleutel tot de moderne maatschappelijke
| |
| |
problematiek’ willen geven. In drie luxueus uitgegeven delen wordt vanuit Benelux-perspectief een inventaris opgemaakt van een eeuw sociologie. De vorm is die van een Amerikaanse reader: uit het oeuvre van de meest vooraanstaande vakgeleerden in het Nederlandse taalgebied werden een serie teksten geëxcerpeerd en planmatig geordend. Een eerste deel wordt gewijd aan de pioniers en aan de behandeling van de hoofdobjecten van de sociologie naar structuur en functie. Het tweede deel biedt een terreinverkenning in de sociale dynamica, bijzonder in de groepsfenomenen. In het derde deel (nog niet verschenen) zullen de dieptesociologie, de sociale criminologie en de toepassing der sociale wetenschappen op de actie aan de beurt komen. Het geheel wordt afgesloten met een drempelwoorden-register en een overzichtelijke verantwoording. De medewerkers zijn overwegend Noordnederlanders; zij getuigen voor de verrijking die een ontmoeting van de Angelsaksische social sciences met de Duitse geesteswetenschap oplevert. Daarentegen werd de Franse literatuur terzake misschien wat onderschat. Eens te meer springt de Vlaamse achterstand in het oog. Voor ons taalgebied is deze uitgave iets volkomen nieuws; de leek in het vak vindt er een rijke inleiding op de hedendaagse samenleving en vele bevoegden werd een dienst bewezen doordat tal van moeilijk toegankelijke artikelen binnen algemeen bereik werden gebracht.
J. Kerkhofs
| |
Reggio, Pius Aimone, Vergeet de vreugde niet. Vert. - Boekhandel St.-Willibrordus, Deurne, 1958, 63 pp., f 2.95.
Een keurig uitgegeven boekje dat heldere en diepzinnige dingen zegt over de vreugde, de vreugde van het christelijk gemoed, die tenslotte opbloeit uit de liefde tot God en medemens.
R.S.
| |
Sternberger Storz Sueskind, Aus dem Wörterbuch des Unmenschen. - Claassen-Verlag, Hamburg, 1957, 136 pp., ing. D.M. 7,80.
Dit origineel boek bevat een even scherpzinnige maar fijner kritiek van de tijd, dan Papini's ‘woordenboek’: schold deze op zijn karakterloze en bedorven tijdgenoten, de samenstellers van deze woordenlijst, die in werkelijkheid een reeks leerrijke opstellen vormt, gaan uit van een zorgvuldig onderzoek van het hedendaagse taalgebruik en de plotselinge woekering van bepaalde woorden, om aan te tonen hoe ook na het nazisme en de oorlog het ontmensingsproces van de mens tot massa-éénheid verder schrijdt. Typische voorbeelden: Einsatz, beteuern, organisieren, of Lager, dat oorspronkelijk de rustige legerstede betekende. Loquela nostra manifestos nos facit.
A. Deblaere
| |
Kuiters, O.E.S.A., R., Pastoors en paters. Over de verhouding tussen de seculiere en de reguliere geestelijkheid. - Dekker & van de Vegt, Utrecht, Nijmegen, 1958, 56 pp.
Bundeling van een artikelenreeks uit het Tijdschrift voor Geestelijk Leven. Een voorzichtige beschouwing over aspecten en achtergronden van het gestelde probleem, naar aanleiding waarvan tastend enkele wensen naar voren worden gebracht. De voornaamste waarde van een studie als deze ligt wel in de eerlijke poging om een kwestie, die tot schade van de Kerk zo gemakkelijk te emotioneel wordt benaderd, in een overdenken dat theologisch is georiënteerd te bestuderen. Zo begrepen zal dit boekje kunnen bijdragen tot een verbetering der verhoudingen.
J.M. Kijm
| |
Braddon, Russell, End of a Hate. - Cassell, London, 1958, 202 pp., 15 sh.
Braddon kwam als schrijver naar voren met The Naked Island, waarin hij vertelt van zijn ervaring in Japanse krijgsgevangenschap. In dit tweede deel van zijn autobiografie verhaalt hij van zijn bevrijding, zijn terugkeer naar Australië, zijn moeilijkheden om zich weer aan te passen aan een normaal leven in een normale maatschappij, en zijn eerste successen als spreker en auteur. Het is een interessant boek; uit eigen ervaringen weet hij het belangrijke en saillante element naar voren te brengen, dit kort maar scherp te becommentariëren, om dan weer rustig maar beslist de volgende ervaring te belichten. Braddon blijft getekend door zijn gruwelijke kampervaringen, ook al is hij ontgroeid aan de haat (zie titel); zijn ontwikkeling blijkt o.m. uit zijn boek over Leonard Cheshire V.C., de piloot die namens de Britse Defensie het afwerpen van de atoombom over Hiroshima meemaakte, daarna katholiek werd en nu zijn handen vol heeft aan verschillende Cheshirehomes, tehuizen voor oorlogsslachtoffers en andere stakkerds, alsook uit zijn boek over Nancy Wake, een der grootste verzetstrijdsters uit de laatste oorlog: beide, Cheshire en Wake, zijn mensen zonder rancune, en zij hielpen de haat in Braddon doden.
W. Peters
| |
| |
| |
Edwards, Tudor, Worlds Apart: a tour of European monasteries. - Longmans, London, 1958, 232 pp., geïll., 25 sh.
Dit boek is een goed verteld en prachtig geschreven reisverhaal. Schr. neemt ons mee op zijn tocht langs Benedictijner-, Trappisten- en Kartuizer-kloosters in Frankrijk, Duitsland, Oostenrijk, Italië, Spanje en Engeland zelf; de lage landen in het kille Noorden worden geheel vergeten, met het gevolg dat Pieter van der Meer de Walcheren het nog steeds moet doen met het gerucht dat hij monnik zou zijn geworden (p. 155). Het reisverhaal geeft de schr. volop gelegenheid een groot stuk geschiedenis van het Westers monnikendom te geven; hij doet dit op een voortreffelijke wijze waardoor reisverhaal, geschiedenis en persoonlijke ontmoetingen met monniken van allerlei slag tot een rijk gevarieerd en prachtig uitgebalanceerd geheel geworden zijn. De lezer zelf zal wel merken dat het monniksleven misschien net iets te geïdealiseerd, zo niet geromantiseerd wordt: monniken blijven ook mensen.
W. Peters
| |
Nurnberg, Walter en Smit, Gabriel, Gewijde Handen. - Uitg. H. Nelissen, Bilthoven, 1958, 76 pp., f 12.50.
Een luxe-uitgave met foto's van Walter Nurnberg van de handen van de priester tijdens de H. Mis. Het oorspronkelijke werk verscheen in 1951 bij Chapman & Hall te Londen. De Nederlandse tekst verzorgde Gabriel Smit. Het geheel is een model van boekverzorging, zowel wat betreft de prachtige foto's en de begeleidende tekst plus de Misgebeden als de technische uitvoering. Het boek leent zich, behalve voor gebed en meditatie - het eigenlijke doel -, ook uitstekend als geschenk bij een priesterwijding.
R.S.
| |
Aula-boeken.
Bij het Spectrum verschenen in de Aula-reeks:
Prof. Dr. I.J. BRUGMANS, De arbeidende klasse in Nederland in de 19de eeuw (1813-1870). - Het boek biedt een goed inzicht in de sociale en economische verhoudingen, een eeuw geleden. f 2.50. Prof. Dr. J. PEN, Moderne economie. - Een goede inleiding in de moderne economische problemen en verhoudingen. f 2.25. Heinrich WÖLFFLIN, De klassieke kunst. - Een vertaling van het bekende werk van Wölfflin ‘Eine Einführung in die Italienische Renaissance’. f 2.50.
R.S.
| |
Todd, John M. (Ed.), The Arts, Artists and Thinkers. - Longmans, London, 1958, 344 pp., 35 sh. (geïll.).
Dit symposium bevat ruim twintig opstellen, waarvan de meeste voorgelezen en besproken werden op studiedagen, die in 1957 in de bekende Downside Benedictijnerabdij werden gehouden. De schr. zijn niet alle katholiek, wel alle christelijk. De opstellen vallen in vier groepen uiteen: er zijn drie historici aan het woord, een zevental critici, vijf filosofen, en een zestal artiesten. Het getuigenis van deze laatsten komt ons het interessantst, en misschien in laatste instantie ook wel het belangrijkst voor. Een dichter, een ballerina, een zanger, schilder, beeldhouwer en romanschrijfster komen aan het woord. Het thema van lezingen en discussies betrof de relatie tussen de kunst, het leven en het christen-zijn. Gelukkig is er van opdringerigheid in dezen geen sprake: de vele en ingewikkelde betrekkingen tussen kunst, leven en christen-zijn treden bijna ongemerkt naar voren uit de bekentenissen der artiesten zelf en de beschouwingen der andere essayisten. Het geheel vormt een waardevolle en stimulerende verzameling essays over een belangrijk onderwerp.
W. Peters
| |
Prisma-boeken.
G.K. CHESTERTON, Father Brown houdt zich van den domme. - De bekende Father Brown-verhalen, paradoxaal en geestig.
Sigrid UNDSET, Vigdis Gunnarsdochter. - Een roman uit het vóór-christelijke IJsland-Noorwegen.
Jan van RHEENEN, Prisma-hondenboek. - Een boekje over alles wat des honds is.
Francis HACKETT, Hendrik VIII - Een zeer kundig, nogal cynisch geschreven boek over de Engelse koning, weinig vriendelijk voor de katholieken.
R.S.
| |
Amsterdam. Foto's van Ed van Wijk. Tekst van Simon Carmiggelt. - Uitg. W. van Hoeve, 's-Gravenhage, 1958, 116 pp., f 7.50.
Een boek met een inleiding over de geschiedenis en het karakter van Amsterdam en met een kleine honderd karakteristieke foto's van de hoofdstad. Een smaakvolle, verzorgde uitgave. De foto's zijn voortreffelijk en goed gekozen. Op blz. 95 moet wel gelezen worden ‘Jodenbuurt’ in plaats van ‘Jordaanbuurt’.
R.S.
|
|