| |
| |
| |
[1959, nummer 5]
Gezin en samenleving
H. Hendrickx S.J.
TOT in het begin van de 19e eeuw was het familieleven patriarchaal, niet alleen bij de adel, maar ook bij de burgers, de boeren en de ambachtslui. De economische omwenteling van de vorige eeuw heeft geleid tot de ontbinding van deze patriarchale familie. In het ouderlijk huis leefden drie, soms vier generaties en een stel aan- en bloedverwanten onder één dak. Heden is deze uitgebreide familie ingekrompen tot twee generaties: de echtgenoten en hun kinderen. We kunnen dit in het Nederlands zeer precies uitdrukken door te zeggen dat de familie gereduceerd werd tot gezin. Deze manier van spreken is onmogelijk in het Frans of in het Duits. Het Frans spreekt van ‘famille patriarchale’ en ‘famille conjugale’; het Duits van Groszfamilie en Kleinfamilie, en minder elegant van Mehrgenerationenfamilie en Zweigenerationenfamilie.
Laten we even een portret ophangen van de traditionele familie van voor de economische revolutie. De familie vormt een economische eenheid, ze is produktiecentrum. De man is heer en meester; hij wordt opgevolgd door zijn oudste zoon; vrouw, kinderen, inwonende ooms en tantes zijn arbeidskrachten. Er mogen niet meer kinderen huwen dan het behoud en de exploitatie van landgoed of huisbedrijf toelaten. De ouders kiezen een huwelijkspartner voor hun kinderen en kijken daarbij uit naar een fortuin, een titel, een rang, een domein, want aan het familiebezit en de familietrots moeten de belangen van de persoon worden opgeofferd. Maar dit beeld is te somber. De leden van deze families kenden een hoge graad van veiligheid: zedelijke en godsdienstige tradities vormen een hechte morele steun; praktische levenskunst en overgeleverde vakkennis liggen ten grondslag aan een verzekerd bestaan. Het voorvaderlijk huis (het kasteel, de hoeve, het herenhuis, de winkel of de werkplaats) was erfgoed en een veilige haven voor allen. Het huwelijk was geen risico, want de vader die zijn dochter uithuwelijkte kende de partij die hij voor haar gekozen had en hij gaf haar een bruidschat mee; hij stond met al zijn steun achter zijn zoon die zich onafhankelijk ging vestigen.
De industriële revolutie leidt tot de ontwikkeling van een nieuw gezinstype, eerst bij de arbeiders, weldra bij alle loontrekkenden. De familie blijft niet langer produktie-eenheid, men moet voor zijn werk buitenshuis. De arbeiders worden van het platteland naar de steden
| |
| |
gelokt en bij deze opeenhoping in de centra wordt de familie herleid tot gezin wegens de beperkte woonruimte.
Ook het patriarchaal gezag wordt ondermijnd. Het stoelde op een wijsheid, die putte uit overlevering en ondervinding. Maar in onze dynamische samenleving komt het niet meer zozeer aan op overgeleverde kennis als wel op aanpassing aan nieuwe methodes. Men moet vóór alles goed op de hoogte zijn van de vernieuwingen. Het onderwijs schoolt de kinderen beter dan de ouders. Waar de ouders dan toch aanspraak blijven maken op een onbetwist meesterschap op alle gebieden, komen de generaties met elkaar in botsing.
Aan het gezin ontvielen dus twee belangrijke functies: produktie en onderricht. Dit functieverlies - verlies heeft hier geen pejoratieve klank - is het meest opvallend kenmerk van het moderne gezin. We moeten daar even over uitweiden. De familie was produktiecentrum; ze voorzag in eigen behoeften. Nu is het gezin nog slechts consumptie-centrum, al zijn de mogelijkheden voor deze consumptie vertienvoudigd door de grote hoeveelheid baar geld waarover men beschikt. Het verbruik (en hiertoe behoort ook de aankoop van een huis) neemt de mens zeer in beslag. Uitkiezen, overleggen en berekenen zijn voor de meeste mensen een opwindend tijdverdrijf.
De familie was ontspanningscentrum. De vrije-tijdsbesteding is pas een probleem geworden toen de arbeidsduur in de industrie werd vastgelegd en toen het slopend werk een behoefte schiep aan intense ontspanning, waarvoor de enge woonruimte thuis geen enkele mogelijkheid bood. De vrije tijd werd toen georganiseerd. Zich ontspannen stond voortaan gelijk met ‘uitgaan’.
De familie zorgde voor sociale zekerheid; ze verzekerde haar leden tegen werkonbekwaamheid, ziekte en ouderdom. Deze taak werd nu overgenomen door staatsinstellingen. De plicht tot persoonlijke hulp werd vervangen door een plicht van geldelijke bijdrage voor een onpersoonlijk organisme.
De familie gaf zelf onderwijs. Dit wordt nu door de ouders terecht overgelaten aan de scholen.
Het gezin verloor dus één voor één al zijn secundaire functies, maar het behield zijn primaire functies: het gezin blijft de haard voor liefde en intimiteit van man en vrouw en het blijft een centrum voor opvoeding van de kinderen en voor overdracht van cultuur. De culturele taak bij uitstek die er in bestaat het kind te vormen tot een man of een vrouw, aangepast aan het maatschappelijk leven, kan zelfs door geen enkele instelling worden overgenomen.
Dit functieverlies bracht een verlies mee aan stabiliteit. Sterke objec- | |
| |
tieve banden hielden vroeger een gezin in stand waar de subjectieve band van de liefde geleden had. De sociale druk en het gemeenschappelijk bezit van een onroerend goed hielden echtgenoten bijeen die geestelijk uit elkaar waren gegroeid. En andersom: wanneer een jongen zonder veel liefde gehuwd was met een meisje dat niet het voorwerp was geweest van zijn eigen keuze, dan konden beiden in de loop van hun leven nog naar elkaar toegroeien in het gemeenschappelijk werk.
Het moderne gezin moet meestal de uiterlijke steun van deze zakelijke bindingen ontberen. Er is vooreerst geen gemeenschappelijke arbeid meer: de man werkt buitenshuis, de vrouw doet het huishouden. Als de vrouw een beroep heeft, verschilt haar werkkring van die van haar echtgenoot en wordt ze financieel zelfstandig. Het huis is geen werkplaats meer en evenmin erfgoed. De meeste huizen in de steden zijn huurwoningen. Men verhuist gemakkelijk. En dan is er de woningnood. Waar de bevolking in honderd jaar tijd verdubbeld is en het aantal kinderen per gezin intussen op de helft is teruggevallen, daar zien vier gezinnen uit naar een woning tegenover één in 1850. De ouders deden vroeger hun best om een erfenis achter te laten; de erfgenamen hadden dan evident de plicht om hun erflaters tot aan hun dood te verzorgen. Nu zijn de kinderen wegens de sociale verzekeringen niet meer afhankelijk van hun ouders en de ouders niet meer van hun kinderen. Dit is nogmaals een band tussen de generaties die losgeknoopt wordt. Voor de vrije-tijdsbesteding is men aangewezen op de gecommercialiseerde ontspanningsgelegenheden. Radio en T.V. halen de openbare ontspanning in huis; psychologisch maken ze de mens uithuizig. In anonieme stadswijken tenslotte is men verstoken van de steun van de familietraditie en van het sociaal milieu.
Met dit alles is het gezin kwetsbaarder geworden: waar het essentiële ontbreekt kan het accidentele minder gemakkelijk bijspijkeren. Als een aanstekelijke ziekte grijpt de kwaal der echtscheidingen steeds verder om zich heen.
* * *
De industriële revolutie heeft dus een wig gedreven in de hechtheid van het traditionele gezin; een gelijklopende ideologische omwenteling zal als een nieuwe splijtzwam het gezin komen aantasten.
Sinds 1791 is het huwelijk een contract; als de gehuwden dit contract willen verbreken staat hun dat vrij. Deze wet was een overwinning van het rationalistisch individualisme.
Het vrijheidsideaal van de Franse revolutie uit zich in de eis van de kinderen om zelf hun partner te kiezen. Deze stroming krijgt de wind
| |
| |
in de zeilen vanwege het romantisme: liefde moet voortaan de basis zijn van het huwelijk; voorheen was het huwelijk basis van de liefde.
De idee van gelijkheid vaart door de geesten. George Sand eist ook voor de vrouw het recht op vrije liefde. Niet allen drijven de zaken zo op de spits maar het feminisme breekt door en streeft naar emancipatie van de vrouw door deelname aan het publieke leven en vraagt gelijke bezoldiging voor gelijke prestaties.
Het neo-malthusianisme brengt geboortebeperking. Het riep een mentaliteit van minachting voor het grote gezin in het leven. Men zal er voortaan zelf over beslissen of men al dan niet kinderen zal hebben en bijgevolg of de vrouw huishoudelijk werk of beroepswerk zal verrichten.
Zo heeft de ideologie met de economie samengewerkt aan de afbraak van het gezin. De wetenschappelijke geboorteregeling, hoe heilzaam ook in vele gevallen, is één van haar sterkste wapens, want het kind is voor het gezin altijd een bij uitstek bindende factor geweest. De meeste echtscheidingen doen zich voor in kinderloze gezinnen. Zelfs daar waar de geboorteregeling op een matige en geoorloofde wijze in praktijk wordt gebracht, houdt het gezin minder dan vroeger de ouders bij elkaar. Vroeger waren er immers bijna gedurende de ganse duur van het huwelijk kinderen in huis. Dit is heden niet meer het geval: de ouders huwen vroeger; er zijn minder geboorten; de geboorten zijn geconcentreerd binnen de eerste jaren van het huwelijk; de kinderen op hun beurt huwen vroeger en de ouders leven langer. De gemiddelde Amerikaanse huwt met 20,4 jaar, ze krijgt haar eerste kind met 22 en haar laatste met 26 jaar. Het laatste kind huwt als moeder 46 is. Daarna heeft deze vrouw nog 30 jaar voor de boeg zonder kinderlast. Ze kan bijgeval nog eens opnieuw beginnen.
Maar onze beschrijving is weer te zwart geweest, want heel deze evolutie heeft tegelijk de mogelijkheid geschapen voor een zuiverder beleving van het huwelijk.
De familietradities waren een steun maar tevens een druk. Het persoonlijk geluk werd dikwijls opgeofferd aan het familiebelang. Het was een boer bij het uithuwelijken van zijn dochter meer te doen om de hoeve dan om de persoon van de tegenpartij. Nu komt er meer plaats voor vrije keuze en persoonlijke overgave. De intimiteitsverhouding tussen de echtgenoten krijgt een grotere kans wanneer hun samenleven niet tot stand is gekomen op grond van economische overwegingen en enkel in stand wordt gehouden terwille van een erfgoed. Ze zal misschien veel inniger zijn waar een jongen en een meisje samen het risico nemen van een huwelijk, waarvoor de materiële
| |
| |
voorwaarden nog niet verzekerd zijn. Men huwt tegenwoordig jonger, desnoods zonder huis en zonder werk, terwijl men nog studeert. Men beschouwt het huwelijk weer als het enig normale domein voor sexualiteit en liefde. Vroeger waren er misschien avontuurtjes vóór en naast het huwelijk, maar het huwelijk zelf was veilig en onaantastbaar. Nu is het huwelijk dikwijls een avontuur, een waagstuk, waar veel onzeker is, behalve precies de trouw aan de persoon waarmee men zijn lot verbindt. Het huwelijk wordt teruggebracht tot zijn bijbelse dimensie: ‘Daarom verlaat de man zijn vader en moeder, en hecht zich geheel aan zijn vrouw’ (Gen. 2, 24). Waar enkel het essentiële overblijft bestaat er een grotere kans dat het gezin gefundeerd wordt op zijn stevigste grondslag, op liefde en trouw.
De sociologie maakt een onderscheid tussen maatschappij en gemeenschap. Een maatschappij (b.v. een bedrijf) is een belangengemeenschap. Eénzelfde doel verbindt de medewerkers, maar dit doel is materieel en ligt buiten de personen. Men spreekt er van sociale relaties. In een gemeenschap (b.v. een gezin) is het doel geestelijk en het ligt in de personen: de personen zijn een doel voor elkaar. Men spreekt er van persoonlijke relaties. Een bedrijf is dus een organisatie met sociale betrekkingen, al scheppen goede persoonlijke relaties, de ‘human relations’, een gunstig klimaat voor de produktie. In het gezin liggen de verhoudingen precies andersom: hier primeren de persoonlijke betrekkingen, al zijn de sociale relaties - de objectieve banden waarover we spraken - een onontbeerlijke steun. Vroeger was het huwelijk dikwijls alleen maar een belangengemeenschap, het hield stand ook wanneer de persoonlijke verhoudingen slecht waren. Dit was geen ideaal. Het nieuwe gezin dat in de 19e eeuw ontstond is op de eerste plaats een persoonlijke liefdesverhouding en niet meer een maatschappelijke instelling. Het kind is niet langer het doel van het huwelijk, man en vrouw zijn een doel voor elkaar en het kind wordt enkel gewild als levensvervulling van de ouders. En dit is ook geen ideaal. In beide types liggen mogelijkheden opgesloten, maar beide hebben hun gevaren.
We zeiden dat het romantisch liefde-ideaal de liefde als basis wilde voor het huwelijk. Door deze beklemtoning van het persoonlijke in het huwelijk vormen reeds veel meer gezinnen dan vroeger een ware levensgemeenschap. En mettertijd heeft het al te sentimentele plaats gemaakt voor een dosis gezond verstand en berekening. De subjectieve motieven blijven beslissend, maar factoren als gezondheid, karakter, graad van ontwikkeling, opvattingen over geboorteregeling en opvoeding spelen mee in de keuze. Steeds meer wordt ervaren dat de
| |
| |
oude opvatting: huwelijk als basis voor de liefde, ook haar waarde heeft. Een Pakistaanse vrouw zei: ‘In het Westen trouwt de vrouw de man omdat zij van hem houdt; bij ons houdt zij van de man omdat zij met hem getrouwd is’. Ook voor ons is het huwelijk geen bekroning, maar een begin. Het stichten van een gezin is een opgave, waarin men moet slagen. In het huwelijk moet men elkaar nog leren liefhebben en dit is het werk van een heel leven. Dit inzicht moet ons romantisch liefde-ideaal corrigeren. En bij de besten gebeurt dit ook door het huwelijk te aanvaarden als een taak en als een instelling.
* * *
Maar ook voor de massa wordt het huwelijk steeds meer een onderneming, waarin men tot elke prijs wil slagen, omdat de moderne mens een steeds groter belang gaat hechten aan zijn privé-leven.
We zagen hoe het huwelijk vroeger stevig in zijn voegen zat door vele zakelijke bindingen. Dit kwam doordat het huwelijk een onderdeel was van een samenleving die zelf organisch gebonden was. Maar in die samenleving voltrok zich sindsdien een individualisatieproces. De maatschappelijke betrekkingen werden steeds onpersoonlijker, de moderne mens steeds eenzamer, zodat het huwelijk uiteindelijk de laatste oase was waarin de mens tot zijn recht kon komen en waarin mensen elkaar nog als persoon konden ontmoeten. Men ging van dit huwelijk tenslotte alles verwachten wat de samenleving niet meer vermocht te bieden. We zeiden dat het wegvallen van de objectieve banden kansen openlaat voor een spiritueler beleving. Er is meer: in onze maatschappij zoekt de vereenzaamde mens naar de vervulling van zijn diep menselijke behoefte aan geborgenheid en hij vindt die slechts in het gezinsleven. Overal constateert men een vlucht in het vroege huwelijk, een overspannen huwelijksverwachting bij de enen, een nuchtere wil om te slagen bij de anderen. De Duitse socioloog Schelsky spreekt over een ‘Reprivatisierung des Lebens’ binnen de gezinsgemeenschap, sinds de staat onmachtig bleek de mens ook als persoon te beschermen.
De industrialisatie slaat de mens los uit zijn traditionele levenssfeer. Het individu verstikt in het anoniem kapitalisme. De oude steden waren geleidelijk en organisch gegroeid, hun bewoners konden het geheel overschouwen; in de eindeloze huizenrijen van de industriesteden heeft de mens geen kijk meer op het geheel, het overrompelt hem, individuen slijten er naast elkaar een naamloos bestaan. Het leven speelt zich af op velerlei plan en de eisen van gezin, beroep, ontspanning, Kerk en politieke club zijn vaak tegenstrijdig; nergens
| |
| |
voelt men zich nog helemaal thuis. Een tijdlang verschafte de klasse-solidariteit aan de arbeiders een nieuw gevoel van veiligheid. Sinds aan hun verlangens voor het grootste deel tegemoet werd gekomen, waren hun vakbonden niet langer een beweging, maar een organisatie. Hier, zoals overal elders, werden organische structuren vervangen door georganiseerde structuren. De mens wordt gerespecteerd als functie, niet meer als persoon, om zijn efficiëntie, niet meer om zijn kameraadschap. Als een werknemer zijn betrekking opzegt is niemand verwonderd, want de statistiek voorziet dat er elk jaar zoveel werknemers hun ontslag zullen indienen. Voor de onderneming is hij heel die tijd slechts een steekkaart geweest. En dan de gemechaniseerde arbeid: onze tijd heeft machines voortgebracht die werken als mensen en mensen die werken als machines. In deze eentonige, geestdodende arbeid vindt de mens geen enkele voldoening.
Voor een jongen uit deze wereld is het meisje alles wat arbeid, bedrijfsleven en woonmilieu hem onthouden. Een meisje uit deze samenleving verwacht van haar jongen dat hij voor haar alles zal betekenen wat haar ouders vroeger in familie, dorp en Kerk hadden gevonden.
Het huwelijk wordt een ontnuchtering voor deze mensen, tenzij men hen van tevoren duidelijk aan het verstand brengt dat het huwelijk niet alle maatschappelijke verhoudingen kan vervangen en dat zakelijke overwegingen moeten meespelen, willen ze niet ontgoocheld worden. De jongen moet weten dat het meisje van zijn idealen en het meisje dat de jongen van haar dromen onvolmaakte mensen zullen blijken te zijn, die ze nog moeten leren beminnen, ook in het huwelijk, ook met hun gebreken. Huwelijksadviesbureaus moeten helpen in de moeilijkheden, waar de ondervinding der ouders en der buren vroeger raad wisten.
We hebben slechts hier of daar gezinspeeld op het beroepswerk van de vrouw. Het heeft nochtans in een ruime mate bijgedragen tot het ontstaan van wat we aanstonds het geassocieerde echtpaar zullen noemen. In de meeste landen van West-Europa ligt het vrouwelijk aandeel in de beroepsactiviteit buiten de landbouwsector hoger dan 30%: op twee mannen werkt er één vrouw: in België en Nederland ligt het iets lager, omstreeks 25%, d.w.z. één vrouw op drie mannen.
Over het werk van de vrouw is er veel geschreven. Een volledig artikel zou nauwelijks volstaan om een overzicht te geven van de problematiek. We zullen hier met enkele sumiere aanduidingen genoegen moeten nemen. In vele gevallen gaat de arbeid van de gehuwde vrouw gepaard met geboortebeperking en met een verwaarlozing
| |
| |
van de opvoeding der kinderen, maar hij schijnt niet schadelijk in de werken op de eenheid tussen de echtgenoten. Er is geen correlatie tussen het beroepswerk van de vrouw en het aantal echtscheidingen. Dit kan op het eerste gezicht verbazing wekken. Maar toch bestaat er voor de afwezigheid van deze correlatie een voor de hand liggende verklaring. Toen het gezin nog produktie-eenheid was, was de gemeenschappelijke arbeid het grote middel voor geestelijk contact tussen man en vrouw; sinds het gezin zijn produktieve functie verloor werd dit middel vervangen door het gesprek. Maar het is gemakkelijker om gedurende 25 jaar met eenzelfde partner samen te werken voor eenzelfde concreet doel, dan om gedurende 25 jaar het gesprek op een waardevol peil te houden. Wanneer de man de hele dag buitenshuis werkt en zich 's avonds verder ontwikkelt door lectuur, terwijl de vrouw altijd thuis zit en steeds maar doende is met de kinderen, kan er ongemerkt een kloof ontstaan. Dit euvel wordt vermeden wanneer de vrouw door haar beroepsleven met haar man een gemeenschappelijke belangstelling deelt. Dat de vrouw moest bevrijd worden van de drie K's: Kinderen, Kerk en Keuken, was een gevaarlijke slogan. Maar werkzaamheid van de vrouw op het publieke plan is in vele gevallen een winstpunt voor het huwelijk, omdat het een steun is voor de geestelijke eenheid der echtgenoten.
We hebben de patriarchale familie als uitgangspunt genomen van onze studie. Haar structuur was hiërarchisch. We zijn nu beland bij een echtpaar dat we als geassocieerd kunnen kenmerken. Dit gezin is gebaseerd op kameraadschap en wordt daarom door Schelsky ‘Gefährtenfamilie’ genoemd. Hij bestudeerde dit verschijnsel vanuit het gedrag der echtgenoten in een aantal concrete situaties: of ze b.v. samen beslissen over de verdeling der inkomsten, over de opvoeding der kinderen, of ze zich samen ontspannen of niet. Hij kwam tot het besluit dat tegenwoordig in Duitsland reeds meer dan de helft der gezinnen tot dit type behoren. De Amerikanen spreken hier van het huwelijk als ‘companionship’ en de Fransen gewagen van een ‘équipe conjugale’. Het geassocieerde echtpaar kent een nieuwe taakverdeling: man en vrouw zorgen zowel voor het inkomen als voor het huishouden. Steeds meer wordt de man bereid gevonden zijn vrouw te helpen in het huishoudelijk werk. Er zit trouwens voor hem niets anders op, wil hij 's avonds met zijn vrouw nog enkele uurtjes vrij hebben. De gezamenlijk gedragen verantwoordelijkheid maakt een grotere vertrouwelijkheid mogelijk en de wederzijdse autonomie schept kans op een diepere overgave. Ook tussen ouders en kinderen is er een kameraadschappelijker verhouding tot stand gekomen. Sinds
| |
| |
de kans op succes in het leven niet meer zozeer berust op het in zich opnemen van de voorvaderlijke tradities, maar veeleer op het assimileren van de laatste nieuwe methodes, geeft de jeugd de toon aan. De ouders willen jong blijven. Door deze devaluatie van de ouderdom heeft in vele gezinnen een stroeve gezagsverhouding de plaats geruimd voor een intiemere omgang tussen ouders en kinderen.
Tot nog toe hebben we onderzocht welke sporen de samenleving heeft nagelaten op het gezin. Laten we nu nog even zien wat het gezin op zijn beurt gaat betekenen voor de samenleving. Het gezin is voor een deel gehavend, voor een deel gelouterd uit de smeltkroes gekomen. In ieder geval werd een nieuw gezinstype geboren. Of liever, het is uiteengevallen in een aantal types, waarvan de Nederlander Ponsioen een analyse opmaakt. Aangezien de verhouding tussen gezin en samenleving juist de maatstaf is voor zijn indeling, komt ze ons hier uitstekend van pas. Hij onderscheidt:
1. Het patriarchale gezin. - Dit kennen we reeds. Het bestaat op het platteland nog hier of daar fossiel voort.
2. Het open gezin binnen een gesloten kring. - Binnen de gesloten kring van dorp of volksbuurt vinden we nog groepen van gezinnen, waar iedereen bij elkaar over de vloer komt, alles van elkaar weet, elkaar helpt, elkaar controleert. Dorp of buurt hebben hier de taak overgenomen van de grote familie.
3. Het gesloten 19e-eeuwse gezinstype. - Het heeft zich vastgeklampt aan zijn enig resterende sociale functie: intimiteitsgroep te zijn. Het gezellig samenzijn is hier het hoogste ideaal. Het is een vluchtheuvel uit de drukte van het maatschappelijk leven. Het beschouwt de maatschappelijke instellingen (zoals jeugdbeweging, bioscoop, vakbeweging) als vijanden van het gezinsleven. Het wil een haard zijn van traditionele degelijkheid. Dit type is niet uitgestorven. Volgens Schelsky wint het op dit ogenblik in Duitsland zelfs terrein.
4. Het schijngezin. - Het wil de schijn ophouden tot het vorige type te behoren, maar het is uitgehold door de sociale druk. Er zijn innerlijke spanningen omdat de vrouw aan haar man zijn uithuizigheid verwijt, of omdat de man weigerachtig staat tegenover de emancipatie van de vrouw, of omdat de ouders aan hun kinderen een gezelligheids-ideaal willen opdringen waarin ze zelf niet meer geloven. Dit type komt volgens Ponsioen talrijk voor in België en Nederland, zeker in katholieke kringen; jammer genoeg, want dit saaie gezin maakt het gezinsleven gehaat.
| |
| |
5. Het kosthuisgezin. - Hier wordt alle schijn overboord gegooid; elk gaat zijn gang en komt slechts thuis om te eten en te slapen. In Amerika neigen de meeste gezinnen naar dit type als de kinderen eenmaal 14 zijn. Het dringt ook door in onze grote steden.
6. Het open gezin in de open maatschappij. - Hier werd een evenwicht bereikt tussen gezin en samenleving. Het staat open voor de eisen van het maatschappelijk leven; iedereen heeft er vrijheid van beweging. De dagindeling is soepel maar men zorgt er voor op gezette tijden samen te zijn voor een maaltijd en een gezellige avond, waar de uiteenlopende ervaringen van de gezinsleden vrij worden uitgewisseld. Het samenzijn is er korter, maar voller, rijker, heviger. Man en vrouw knappen samen het gezinswerk op; de kinderen worden er vanaf 16 jaar niet meer autoritair behandeld. Men kan er gemakkelijk vrienden introduceren en deze kennissenkring speelt hier de rol van de vroegere grote familie.
* * *
‘Het open gezin in de open maatschappij’ is op dit ogenblik nog een zeldzaamheid. Ponsioen projecteert het veeleer als een ideaal op het scherm van de toekomst. Het kan de indruk wekken dat hiermee aan het gezinsleven slechts een bijkomstige rol wordt toebedeeld. Het heeft in onze samenleving nochtans een enorme opdracht te vervullen. Toen we spraken over het functieverlies van het moderne gezin zeiden we dat het in ieder geval zijn opvoedende taak behoudt. De lezer dacht hierbij misschien enkel aan de kinderen, maar het gaat om alle gezinsleden: in de schoot van het gezin moeten ze elkaars eenzijdigheid corrigeren, die fataal is vanwege de functionalisatie, en het gezin moet selectief zijn voor de invloeden van de samenleving: een tegengif tegen het slechte, een filter voor het goede.
Door het hele stelsel van maatschappelijke zekerheid en nu vooral door de invoering van de vijf-dagenweek is het zesde gezinstype van Ponsioen een mogelijkheid geworden; wegens de talrijke functionele geledingen waarin het leven van de moderne mens uiteenvalt is deze gezinsvorm trouwens een noodzakelijkheid. We willen dan tot besluit deze eenvoudige wens formuleren dat het bedrijfsleven en de organisaties van hun kant rekening zullen houden met de eisen, de zeer bescheiden eisen, die het open gezin stelt aan de open maatschappij om leefbaar te zijn, om voor deze maatschappij te kunnen blijven wat een park is voor een grootstad en een oase voor een woestijn.
|
|