| |
Boekbespreking
Godsdienst
Stolpe, Sven, Warum wir katholisch wurden. Zeugnisse Schwedischer Konvertiten. - F.H. Kerle-Verlag, Heidelberg, 1958, 202 pp., geb. D.M. 9,80.
In november 1955 publiceerde Streven een artikel van Sven Stolpe, ‘Terugblik op mijn leven’, waarin hij zijn bekering tot het katholicisme verhaalde. Nog datzelfde jaar werd dit verhaal, samen met het getuigenis van een aantal andere konvertieten uit Zweden en met een nawoord van Mauriac over ‘de christelijke mens’, in boekvorm uitgegeven. Van dit boek ligt thans de Duitse vertaling voor ons. De velen, die Stolpe's artikel met ontroering gelezen hebben en het als een der beste beschouwden die ooit in ons tijdschrift werden gepubliceerd, zullen met belangstelling naar dit boek grijpen, waar bepaalde getuigenissen (we denken hier vooral aan die van Björnstrand en van Stadener) een even onmiskenbare klank van diepste religieuze authenticiteit bezitten.
L. Monden
| |
Leppich, J., Evangelie in overall. - Lannoo, Tielt-Den Haag, 1958, 208 pp., 8 pl., ing. Fr. 55, geb. Fr. 80.
P. Leppich is geen theoloog, die nieuwe vergezichten opent of diepere inzichten wekt. Hij is volksredenaar, die met treffende beelden en hoekige uitspraken eeuwenoude, elementaire waarheden weer inscherpt. Los van de persoon van de redenaar en de situatie waarin zij werden uitgesproken, gevangen in de strakheid van het geschreven woord, geven zijn redevoeringen wel een beetje de indruk van een tot steen gestolde lavastroom. Intellectuelen zullen dan ook in dit boek hun gading niet vinden. Vele anderen echter die in de maalstroom van het moderne
| |
| |
leven slechts zelden tot bezinning kunnen komen, zullen zijn harde slagzinnen als een weldoende schok ervaren, die het oprecht religieuze in hen weer aan het zinderen brengt.
L. Monden
| |
Lagneau, Henri-Pierre de, Apostolat des premiers chrétiens (Coll.: Eglise d'hier et d'aujourd'hui). - Les Editions Ouvrières, Parijs, 1957, 119 bl., 330 Fr. F.
In een tekst vol citaten toont de auteur onweerlegbaar aan dat de leken - mannen en vrouwen - in de primitieve Kerk zich gemachtigd en zelfs verplicht voelden het christendom te verbreiden. De hiërarchie verbood dit de leken niet, maar greep alleen in wanneer een of ander, zoals een Valentinus of een Marcion, een ketterse doctrine verkondigde. Herhaaldelijk vroegen bisschoppen aan leken om in hun kerk te preken. Het gebeurde zelfs in verscheidene kerken, dat een om het geloof zwaar gemartelde leek, die overleefde, geen verdere handoplegging nodig had om als priester te fungeren en de sacramenten toe te dienen. De gelovigen vormden een gemeenschap, en kozen hun priesters, zelfs hun bisschop: zij waren volwaardige, volwassen dragers van het geloof. Deze enkele grepen uit dit rijke boekje volstaan om aan te tonen dat, in onze tijd van ‘herbronning’, een studie van de primitieve kerk bevrijdend kan werken op het leken-apostolaat van onze dagen.
M. Dierickx
| |
Hamman, A., O.F.M., Gebedsbron. Oud-Christelijke gebeden. Vert. door A. Beekman O.S.B. - Pax, 's-Gravenhage, 433 pp., f 15.50.
Pater Hamman heeft uit de Nieuw-Testamentische geschriften, uit de schrifturen der eerste christelijke geslachten en uit de kerkvaders een prachtige bloemlezing samengesteld van gebeden, die voortreffelijk wordt ingeleid door Daniel Rops en Dom. Beekman O.S.B. bezorgde daarvan een Nederlandse editie. Het is een boekje waaruit ons de genuiene geest der vroegste Christenheid toewaait, een kostbaar bezit voor wie zijn gebed verinnigen en verdiepen wil. ‘De alleroudste gebeden... zijn vol van een haast kinderlijke charme, aan welker bekoring niemand ontkomt. Ze ademen nog de verwondering, die de recente ontmoeting met de waarheid, die Christus is, had teweeg gebracht.’ Aldus Dom. Boekman. Waar men het boekje ook opslaat, overal treffen ons die frisse bezieling en intense vroomheid. Even verwondert het dat Sint Augustinus ontbreekt. Overigens heeft de samensteller allerlei oude liturgieën en teksten doorzocht om stof voor zijn bloemlezing te vinden. De uitgever heeft gezorgd voor een uiterst smaakvolle en tevens handige presentatie van het werk.
P. van Alkemade
| |
Beau de Loménie, E., L'Eglise et l'Etat (Je Sais - Je Crois). - A. Fayard, Parijs, 1957, 144 pp., ing. Fr. Fr. 300.
De titel van dit boekje is misleidend. Beter ware geweest er boven te plaatsen: ‘Brève histoire des relations entre l'Eglise et l'Etat en France jusqu'au début de ce siècle’, want daar komt de inhoud op neer. Het probleem wordt alleen historisch bekeken; over de belangrijke politiek-dotrinale, moreel-theologische en volkenrechtelijke kwesties die het stelt, geen woord. Ten slotte zijn er nog andere landen dan Frankrijk. Uit enkele details kan men trouwens opmaken dat de auteur de geschiedenis van die andere landen niet kent. Zijn oordeel over de Magna Charta b.v. (p. 72) is ‘gedurfd’ maar volkomen ongegrond. In één woord: amateurisme.
M. Grammens
| |
Lewis, C.S., Reflections on the Psalms. - Geoffrey Bles, London, 1958, 151 pp., 12s. 6d.
De Oxford Professor in Engelse Literatuur, die o.m. The Screwtape Letters (Brieven uit de hel) en Mere Christianity schreef, overtreft zichzelf in deze pretentieloze, maar zeer verhelderende en stimulerende studie over de Psalmen. Studie is het juiste woord niet; reflections duidt op een biddend nadenken over de psalmen, met gelijke klemtoon op beide. En waar de denker een helder en diep denkend mens is, en de bidder een vrome christen, kan het resultaat niet anders dan een goede gave zijn voor ieder die het boek leest. - Schr. richt zijn aandacht eerst op de moeilijkheden in de Psalmen (vooral de zg. vloekpsalmen), verliest zich dan even in de ‘zoeter dan honing’ gebeden der oude Joden, om dan de waarde van symbool en allegorie in het Joodse denken en bidden te beschouwen. Wie de psalmen waarlijk beter wil begrijpen en beter wil leren bidden, zal met grote dankbaarheid deze overpeinzingen ter hand nemen. Uitgevers brengen zo veel minderwaardig werk uit een vreemde taal overgezet op de markt; hier hebben
| |
| |
we een boekje dat werkelijk verdient vertaald te worden; waarbij de uitgever echter de inhoud zelf ter harte moge nemen: we krijgen dan een keurige, en goedkope uitgave, binnen het bereik van ieder christen, zonder blanco pagina's tussen de hoofdstukjes, en zonder die leeg aandoende bladzijden, met het vele wit, boven en beneden, rechts en links, en zelfs tussen de regels.
Dr. W. Peters
| |
Daniel-Rops, H., This is the Mass. - The World's Work, Kingswood, 1958, 158 pp., 25 sh.
Naast een inleiding, geschreven door Mgr. Fulton Sheen, bevat deze prachtige uitgave dertig korte hoofdstukjes over een onderdeel van de Mis, telkens gevolgd door een gebed dat bij dit onderdeel past. Deze zijn alle het werk van Daniel-Rops. Ieder hoofdstukje en ieder gebed is de omlijsting van een foto van een bepaalde handeling uit de H. Mis; de celebrant is Fulton-Sheen, de fotograaf Y. Karsh. Naar inhoud en uitvoering is dit een prachtig boek dat zowel kennis van als eerbied voor het Misoffer de lezer als kostbare gave aanbiedt.
W. Peters
| |
Guardini, Romano, Van heilige symbolen, vert. V. Leemans. - Lannoo, Tielt-Den Haag, 1958, 112 pp.
De overwoekering van de techniek heeft de mens geleidelijk symboolblind gemaakt. En wel vooral blind voor de elementairste symboliek: die van het eigen lichaam en van de dagelijkse dingen en gebaren. De mens van deze tijd echter wordt zich van dat gemis bewust, en zoekt hartstochtelijk naar een herontdekking van die diepste en wezenlijkste zin van alles. Daarom is bij zijn vierde Nederlandse uitgave Guardini's boekje misschien nog actueler, dan bij zijn eerste verschijnen, dat nu toch reeds een kwarteeuw van ons af ligt.
L. Monden
| |
Literatuur
Monografieën over Vlaamse letterkunde. 5. Teirlinck, H., August Vermeylen. 6. Westerlinck, A., Albrecht Rodenbach. 7. Gijsen, Marnix, K. van den Oever. 8. Roelants, M., Marnix Gijsen. - Ministerie van Openbaar Onderwijs & A. Manteau N.V., Brussel, 1958, 40 pp., 6 ill., geb. Fr. 20.
In een lyrisch maar krachtig proza schetst H. Teirlinck de figuur van Aug. Vermeylen. Dit opstel, doorweven met persoonlijke herinneringen, met onverholen eerbied voor en geloof in de humanitaire zending van Vermeylen, formuleert raak en zeker de rol die deze man gespeeld heeft in de literaire en culturele ontwikkeling van ons volk. Westerlinck heeft in zijn essay de innerlijke groei van de temperamentvolle Rodenbach beschreven. Belangrijk is de bladzijde die de liefdecrisis van de dichter en haar weerslag op zijn poëzie behandelt. Onder de expressionisten is van den Oever (de Vlaamse Léon Bloy) - met Wies Moens, maar om andere redenen, - een vergeten figuur geworden. Aan Gijsen danken we een snedig opstel dat het poëtisch avontuur naar waarde afweegt, de tekorten aanwijst en tevens verklaart vanuit de mens van den Oever. Wat Roelants over Marnix Gijsen schrijft staat netjes in een vijftal hoofdstukken gerangschikt. Hun stof werd ontleend aan het boekje van R. Goris en J. Greshoff. Iets nieuws brengen ze niet. O.i. mocht hier wel gewezen worden op de grote tekorten in de overigens meesterlijk geschreven romans van Gijsen: op de anekdotiek, die diepte aan het werk ontneemt; op de karikatuurtekening van sommige personen; op het ressentiment dat vaak de waarde van dit oeuvre bevlekt.
J. Du Bois
| |
Polet, Sybren, Organon. Gedichten. - De Windroos XLVIII, U.M. Holland, Amsterdam, 195, 38 pp., f 2.75.
Dichter Sybren Polet wil in zijn gedichten een wereldorde en een mensentype oproepen, even onthutsend nieuw, even schrikwekkend en even onontkoombaar als de tijd waarin wij leven. Soms, geloof ik, slaagt hij in zijn opzet. In een tijd waarin de uiterste, meest elementaire geheimen van geest en stof koortsachtig worden nagejaagd, moet de mens, die stofgeest, die meest geladen kern van leven, worden toegerust met nieuwe organen, om de krachten die hij aan het trillen bracht te kunnen meten en verstaan. Er moet een nieuwe wijze van menszijn worden gezocht, meent Polet, wil de mens nog thuishoren in dit heelal van onnoembare stelsels en wetten. Voor deze nieuwe wijze van menszijn heeft hij zich ingezet: in het laboratorium van zijn fantasie experimenteert hij met alle mogelijkheden, hij roept er de beelden op, die wellicht een toekomstige taal - een toekomstige wijze van menselijke communicatie, van menszijn dus - kunnen constituteren.
Huub Oosterhuis
| |
| |
| |
Veulemans, Jan, Onbestendig. Gedichten. - Uitg. Die Poorte, Antwerpen, 1956, 58 pp.
Jan Veulemans hoort thuis in Vlaanderen, hij is Vlaming met hart en ziel. Van dat land schrijft hij en voor de mensen daar. Niet groots, maar toegewijd: als een die trouw wil blijven aan de kleine vreugde, en het kleine mateloze leed van zijn volk. Soms slaagt hij erin, de hartslag van zijn mensen op te vangen in zijn verzen. Dikwijls echter heeft zijn poëzie iets onwerkelijks, misschien omdat hij een problematiek beleven wil, of een boodschap wil brengen, die hij als dichter niet aankan. Dan organiseert hij een bepaald algemeen christelijk levensgevoel tot een gedicht, en dat mislukt, omdat er geen algemeen christelijk levensgevoel bestaat, dat men maar hoeft te berijmen en te scanderen om een dichter te zijn. Een voorbeeld van zo'n mislukking is het vers ‘Die Geworfenheit’. Sterker zijn zijn balladen: de ballade is misschien bij uitstek zijn vorm.
Huub Oosterhuis
| |
Duerr, W., Hermann Hesse. Vom Wesen der Musik in der Dichtung. - Silberburg-Verlag, W. Jàckh, Stuttgart, 1957, 120 pp., 5 pl., geb. D.M. 8,80.
Een dichterlijk werk, dat veel van zijn bekoring dankt aan de suggestieve muzikaliteit en de veelvuldige interpretatiemogelijkheden van zijn beelden en stemmingen, wordt in dit essai niet zozeer verklaard als wel opnieuw versluierd door het te transponeren in de termen van de muzikale compositie. Dürr houdt daarbij bewonderend kunstrijke beschouwingen. Overal echter speurt men, dat zulks niet gebeurt uit onmacht om de rijkdom van de werkelijkheid anders te vatten, doch uit een opzettelijk mijden ervan. Het raam van de realiteit werd licht verschoven en het hele beeld lijkt scheef, onbehaaglijk out of joint.
A. Deblaere
| |
Rilke, R.M., Sämmtliche Werke II. - Insel-Verlag, Wiesbaden, 1957, 952 pp., geb. D.M. 30.
Tweede uitgave van de intussen reeds wereldberoemde, handige en verzorgde Insel-publikatie van Rilke's werk. Dit 2e deel bevat de poëtische nalatenschap van 1906 tot 1926, dus van na de afsluiting der jeugdperiode door het ‘Rodin-Erlebnis’ van 1905-1906; daarbij de ‘Nachlass des Grafen C.W.’ en de onmisbare ‘Briefwechsel in Briefen mit Erika Mitterer’. Op dit Duitse gedeelte volgen meer dan 200 pp. Franse gedichten, voor buitenlandse Rilkelezers bijzonder welkom, wijl zo moeilijk te vinden en een paar Italiaanse fragmenten. Daar R. sedert 1908 alleen gesloten cyclussen in boekvorm liet verschijnen en zelden in tijdschriften publiceerde, betekende de verzameling van zijn aan vrienden gestuurde of in gastboeken neergeschreven gedichten een zware onderneming. In deze 2e uitg. werd de verzameling vervolledigd. Nagelaten brokstukken, onafgewerkte verzen, uit de publikatie weggelaten fragmenten, invallen, zijn onschatbaar voor kennis en begrip van de poëtische genese bij een groot dichter - men denke slechts aan de wonderbare fragmenten van Gezelle -; hun publikatie in dit deel zal door alle Rilke-vrienden dan ook dankbaar begroet worden.
A. Deblaere
| |
Schneider, R., Winter im Wien, Aus meinen Notizbüchern 1957-1958, Mit der Grabrede von Werner Bergengruen, 6 Zeichnungen van Hans Fronius, einer Porträtaufnahme und einer Wiedergabe der Totenmaske. - Herder-Verlag, 1958, 304 pp., geb. D.M. 16,50.
De laatste maanden van zijn leven heeft R.S. doorgebracht in Wenen. Daar werd, onder zelden aflatende lichamelijke pijnen, dit dagboek geschreven: een schoon besluit van een omvangrijk literair oeuvre en een laatste getuigenis van een groot, en allesbehalve idyllisch christen. Het gevoel van het naderend einde heeft R.S.'s interesse voor het leven om hem heen niet gedoofd, wel geeft het aan dit interesse een diepe, avondlijke glans. De nood en de problemen der mensen blijven hem onverminderd bekommeren: ‘Zu beten nur noch aus Not um die Welt: das ist bereits die letzte Form der Frömmigkeit’. In hoofdzaak is het R.S. te doen om ‘das Phänomen Oesterreich zu erkunden und zu verstehen’ en door dit laatste het leven zelf en de wereld van de mensen met hun historische en religieuze problematiek. Een Nederlandse lezer zal in dit dagboek misschien een aantal specifiek Oostenrijkse aangelegenheden aantreffen die hem minder bekend zijn, maar zal daarentegen aangenaam verrast worden door de vele aangehaalde Nederlandse teksten uit boeken en kranten, verzen van Gezelle, zelfs door een bespreking van W. Ellschot. Bij de eerste tekenen van de komende lente noteert R.S.: ‘Ich bin froh. Wir gehen Ostern zu’. Op die Paasdag is R.S. te Freiburg gestorven.
L. Vander Kerken
| |
| |
| |
Klemperer, Victor, Geschichte der französischen Literatur im 19. und 20. Jahrhundert. I-II. - Deutscher Verlag der Wissenschaften, Berlijn, 1956, X-378 en XVI-43 pp., geb.
Schuldbekentenis, professie van bekering, hulde aan het alleenzaligmakend systeem: hoewel wij deze elementen kennen, treft hun concrete aanwezigheid tragisch, wanneer wij ze aantreffen in een ernstige ‘Geschiedenis van de Franse Letterkunde’, verschenen in de DDR. Zij biedt hoofdzakelijk het corpus van een vóór een kwarteeuw verschenen, zeer bruikbare geschiedenis; daar de lezer overvloedig gewaarschuwd wordt, waar en hoe de Schr. zijn vroegere inzichten en oordelen verandert volgens de voorschriften van de lokale inquisitie, bestaat nauwelijks gevaar voor misleiding. Het hele werk is vlot en boeiend geschreven, ontwerpt menig raak schrijversportret, wisselt goede samenvatting af met pittige anekdote of sprekend citaat, getuigt vaak van meer inzicht in het katholicisme, dan men over het algemeen van een niet-katholiek Duits en veel Franse schrijvers mag verwachten. Bij iedere literaire beweging krijgen enkele leidersfiguren grondige behandeling, terwijl de overige schrijvers beknopt rond deze hoofdfiguren worden geschaard. Bepaald zwak: Nerval en Rimbaud. De 20e eeuw komt er minder goed af: de Schr. schuwde herwerking en bleef voor het bewaarde bij inzichten van rond 1925, terwijl juist de verdere ontwikkeling de kijk op het panorama der Franse letteren van het eerste kwarteeuw grondig wijzigde. De verminkte voorstelling van deze periode evenals de ‘verplichte’ bijgevoegde Barbusse-verheerlijking doen komisch irreëel aan.
J. Dax
| |
Lawrenson, T.E., The French Stage in the seventeenth Century. - Manchester University Press, 1957, XXVI-209 pp., geb. sh. 55.
Secuur, elk historisch gegeven en argument zuiver op zijn waarde afwegend, gedetailleerd, concreet en verantwoord in haar gevolgtrekkingen, met bibliografie en register uitstekend verzorgd, betekent deze studie over de evolutie van de Franse theaterstructuur in de 17e eeuw een wezenlijke bijdrage tot een speciale tak van de cultuurgeschiedenis, waar plastiek en literatuur elkaar raken. Met de nodige terugblik op nawerkende middeleeuwse elementen en een overzicht van de Italiaanse schouwburgontwikkeling, voordat haar barok-brengende invloed zich in Frankrijk liet gelden, onderzoekt zij, voor één der belangrijkste perioden, de evolutie van de voor het theater verderfelijke splitsing en tenslotte oppositie tussen platea en toneel. Dat een zo grondig gedocumenteerde, overvloedig geïllustreerde bijdrage op dit speciaalgebied van de wetenschap tot stand kwam aan de Universiteit van de Goudkust, levert een verheugend bewijs voor de degelijkheid van het Engelse scholarship.
J. Dax
| |
Wright, Andrew, Joyce Cary. A Preface to his Novels. - Chatto and Windus, London, 1958, 186 pp., 15 sh.
Dit is het eerste kritische opstel dat na de dood van Cary in maart 1957 verschijnt. Het geeft een helder overzicht van Cary's leven, en behandelt vervolgens het thema, de karaktertekening en de stijl in zijn romans. Voor wie Cary's romans kent, is het een interessante bespreking van leven en werken; voor wie Cary niet gelezen heeft, is deze studie een voortreffelijke inleiding.
W. Peters
| |
Tagore, Rabindranath. Verhalen, Gedichten en Toneel. - Uitgeverij De Toorts, Haarlem, 1958, 428 pp., f 16.-.
In de Pantheonreeks der Nobelprijswinnaars voor litteratuur verscheen bij De Toorts te Haarlem een keuze uit het werk van de bekende Indische dichter Rabindranath Tagore, met een inleiding over auteur en werk van Dr. A.A. Bake. Wij ademen met het werk van deze dichter, hoezeer hij ook onder Westerse invloed gestaan heeft, in een andere wereld, een wereld van overfijne humaniteit, van vurige contemplatie, van intense religiositeit en tere natuurliefde. Er is voor het genieten dezer gedichten en verhalen een bijzondere affiniteit nodig. In een rock and roll-stemming moet men ze niet ter hand nemen. Het is, zoals geheel deze Pantheonserie, een uiterst verzorgde en stijlvolle uitgave.
J. van Heugten
| |
Greene, Graham, Our Man in Havana. - Heinemann, Londen. 1958, 273 pp., 15 sh.
Greene rangschikt deze roman onder zijn entertainments, lichte amusementslectuur. Men verwachte dus niet de problemen die ten grondslag liggen aan zijn beroemde romans en toneelstukken. Greene waagt zich hier op het terrein van de humor, en we moeten toegeven dat zowel het gegeven alsook de gedetailleerde uitwerking ervan tot koddige situaties aanleiding
| |
| |
geeft. Toch is het geen onvermengde humor; hier en daar is de grap te doorzichtig en wat oud-bakken; erger is echter dat tegen het einde van dit merkwaardige sprookje - zo betitelt hij zijn verhaal! - de humor wat zuur en bitter wordt, aan - bijna letterlijk - galgenhumor doet denken. Het boek is, vooral in zijn dialogen, voortreffelijk geschreven; en de compositie is, zoals gewoonlijk, zeer knap.
W. Peters
| |
Roggeman, W.M., Rhapsody in blue. - De Sikkel, Antwerpen, 1957, 52 pp., ing. Fr. 65.
Experimentele poëzie: alle elementen zijn duidelijk te onderkennen, het jargon, de nodige biologische details, hier en daar een kruimeltje surrealisme. Kortom, een reeks gedichten die à la page willen zijn, maar poëtisch zwak blijven en niet overtuigen.
J. Du Bois
| |
Stolpe, Sven, Im Wartezimmer des Todes. - Verlag Josef Knecht, Frankfurt, 1958, 258 pp., geb. D.M. 11,80.
Zeer goede vertaling van de eerste roman van de Zweedse schrijver S.S. Onderwerp van het verhaal is het leven in een Zwitsers sanatorium. Het boek werd geschreven vóór S.'s bekering en gewaagt van diens eerste contact met het christelijk geloof. Zie bespreking in Streven, aug.-sept. 1955, p. 418 e.v.
L. Vander Kerken
| |
De Fantasieën van Belcampo. - N.V. Uitgeversmaatschappij Kosmos, Amsterdam-Antwerpen, 1958, 367 pp., f 8.90, Fr. 140.
Belcampo, een free-lance in de Nederlandse schrijverswereld, verzamelt hier zijn vroegere vier verhalenbundels tot één geheel. Het zijn inderdaad ‘fantasieën’, ongebreideld en losgeslagen, hier en daar nogal pikant en libertijns.
R.S.
| |
Langgaesser, E., Les argonautes de Brandebourg, vert. L. Foucrault. - Desclée de Brouwer, Brugge, 1958, 356 pp., ing. Fr. 140.
Märkische Argonautenfahrt, een posthuum werk van de uitzonderlijk begaafde, in 1950 gestorven E.L., is een brok geestelijke epiek, waarin de uitwendige avonturen en gevaren maar een afschijn betekenen van een innerlijke zielestrijd tussen geloof en ongeloof, genade en vertwijfeling. Een gedetailleerde beoordeling vindt men in Streven, februari 1952, blz. 378.
L. Vander Kerken
| |
Ooievaar-reeks.
Willems, J.F., Reinaert de Vos, naar de oudste berijming uit de twaalfde eeuw en opnieuw in 1834 berijmd door Jan Frans Willems. Ingel. door prof. dr. W. Gs. Hellinga. - Bert Bakker/Daamen, Den Haag, De Sikkel, Antwerpen, 1958, B. Fr. 24.
De berijming door Willem van de Reinaert is en blijft een zeer knap stuk werk en het is een goede gedachte geweest van de Ooievaars-redactie om deze berijming weer onder het bereik van de lezers te brengen. Men leest naast de oorspronkelijke tekst ook deze vlaamse bewerking met veel genoegen. - Wat vreemd doet aan de verklaring van de inleider bij het woord ‘metten’ (blz. 74): ‘het eerste der zeven kerkelijke getijden bij de katholieken’, juister zou zijn: ‘het eerste der acht kerkelijke getijden van het dagelijks breviergebed’ (wat door de priesters moet gebeden worden).
| |
Joost mag het zeggen. - Den Haag, 1958.
Een verzameling van honderd verzen van vrijheid en onvrijheid uit tien jaargangen van de Groene Amsterdammer. Verzen, gemaakt in de trant van Vondel. Er zijn onder deze selectie aardige exemplaren, waar de rijmer ‘geslaagd’ mag heten. Men leest ze met genoegen.
Joh. Heesterbeek
| |
Kunst en cultuur
Phoenix-Pockets.
Wentinck, Charles, De moderne beeldhouwkunst in Europa. - W. de Haan N.V., Zeist; N.V. Standaard-boekhandel, Antwerpen, 1958, 12 pp., 69 platen, f 2.95.
Om enigszins thuis te geraken in de vele problemen, die de moderne beeldhouwkunst in Europa oproept, heeft Charles Wentinck in de Phoenix Pocket-serie een interessant boekje uitgegeven. Het wil een inleiding zijn op het begrijpen en waarderen van de moderne plastiek, die zeker op het ogenblik een bloeiperiode beleeft. Wentinck behandelt de belangrijkste figuren en richtingen van de laatste halve eeuw, en ofschoon men misschien graag nog een of ander er bij genoemd zag, die nu niet op het appèl aanwezig is, kan men deze keuze toch wel aanvaarden. Kunst moet men zien om ze te kunnen waarderen. Dit was ook het standpunt van de uitgever, zodat een grote collectie goede
| |
| |
foto's aan de tekst is toegevoegd. Zo werd dit boekje voor ieder een waardevolle inleiding op de moderne beeldhouwkunst.
C. de Groot
| |
Godfrey, F.M., Christ and the apostles; The changing forms of religious imagery. - The Studies publications, London and New York, 1957, 168 pp., 100 platen, 45 sh.
In een achttien-tal hoofdstukken beschrijft Godfrey de uitbeelding van Christus en zijn apostelen in de kunst van de christelijke oudheid, de renaissance en de barok. Hij bespreekt o.a. de roeping van de apostelen, de wonderbare visvangst, de bruiloft te Cana, de zending van de apostelen, de genezing van de blindgeborene, de overgave van de sleutelmacht aan Petrus, de gedaanteverandering op de Thabor, Christus betaalt zijn belasting, de intocht in Jerusalem, de voetwassing bij het laatste avondmaal, het laatste avondmaal, de doodstrijd van Christus in de hof van Olijven, het verraad van Judas, de verloochening van Petrus, de Emmausgangers, Christus verschijnt aan Thomas. Men ziet, dat de schrijver Jesus' openbaar leven bijna op de voet volgt, maar dat hij vooral, met bijzondere belangstelling, de houding der apostelen bij deze gebeurtenissen bestudeert. In een beknopte, zeer heldere en daarom ook boeiende tekst geeft Godfrey zijn commentaar, die het begrip en de waardering van de besproken werken buitengewoon ten goede komt. De tekst wordt geïllustreerd met honderd prachtige platen, die aan hoge eisen voldoen. Een mooie en waardevolle bijdrage voor onze kennis van de iconografie.
C. de Groot
| |
Corbusier, Le, Ronchamp. - Ed. Girsberger, Zürich, 1957, 135 pp., 135 pl. Prinz Rohan, Karl Anton, Besuch in Ronchamp. - Glock und Lutz, Nürnberg, 1958, 35 pp., 5 pl., D.M. 4.80.
Merkle, Paul und Esther, Ein Tag mit Ronchamp. - Joannes-Verlag, Einsiedeln, 1958, 102 pp., 48 pl.
Over de kapel van Ronchamp, nu reeds drie jaar geleden ingewijd en voor de bedevaarders opengesteld, raakt men niet uitgepraat. Na de vele publikaties (Streven jrg. IX, p. 1001 en jrg. XI p. 65) brengt Le Corbusier nu zijn eigen enthousiaste bezinning als het tweede deel van Les carnets de la recherche patiente. Op de foto's na is geheel het boek door Le Corbusier samengesteld. Zoals zijn voorgaande publikaties is ook deze niet samen te vatten noch te karakteriseren. Zij heeft haar eigen poëzie, al kan men in dit geval niet beweren dat zij steeds even hoog gespannen staat. Een goed deel van de foto's zijn reeds eerder verschenen. Hier vindt men ze echter verzameld in een exhaustieve documentatie met schetsen en plannen van opbouw en afwerking, van materiaal en definitieve gestalte van het gebouw zoals het door de bedevaarders wordt beleefd. Ook het boekje van Prinz Rohan is iets bijzonders: eenvoudig het verhaal van een opgetogen bezoek aan de Notre-Dame du Haut. Men vraagt zich wel even af waarom dit werd uitgegeven en dan nog met een geaccentueerde (zij het niet erg gelukkige) luxe. Het antwoord is alleen: Prinz Rohan kon niet zwijgen. Hij moest getuigen van het grote dat er op de heuvel van Ronchamp is gebeurd. Rijker en meer verantwoord is het album met foto's van Paul en Esther Merkle, tekst van Robert Th. Stoll en een inleiding van Hans Urs von Balthasar. Hier ook voelt men aan elk detail de emotie die deze groep mensen heeft aangegrepen en die niet kon onderdrukt worden. Zij kreeg haar gestalte in een zeer royale uitgave, een tikje te bestudeerd en ook wat romantisch. Intussen krijgen wij met deze foto's de gelegenheid om de kapel van Ronchamp op een nieuwe manier te bekijken. Het reeds klassieke Ronchamps-repertorium werd hier vooral door enkele foto's van de kapel in haar landschap wezenlijkt verrijkt. De tekst vormt een sobere begeleiding: het verwonderde en heldere verhaal van een dag met Ronchamp.
G. Bekaert
| |
Talbot Rice, D., The beginnings of christian Art. - Hodder & Stoughton, Londen, 1957, 224 pp., 48 pl., 4 klpl., 21 ill., geb. sh. 42/-.
Alleen professor D. Talbot Rice van Edinburgh was er toe in staat om met een verrassende helderheid en een rustige zekerheid het ontstaan en de groei van de christelijke kunst zowel in het Oosten als in het Westen uit te tekenen. Hij zelf zegt dat het hem te doen is om de schilderkunst, maar die schilderkunst kan men niet begrijpen buiten de beeldhouwkunst en de architectuur om. Zo staat in dit handboek de schilderkunst wel op de voorgrond, maar wij zien haar vormen zich aftekenen tegen de achtergrond van sculptuur en architectuur. Het is een genot om prof. D. Talbot Rice in zijn verhaal te volgen, de vele, verwarde problemen te
| |
| |
zien verhelderen tot een groots en overzichtelijk panorama van de christelijke kunst in Oost-Europa tot de zestiende eeuw, in West-Europa tot de elfde eeuw. Want volgens de auteur is de christelijke kunst in het Oosten slechts één hoofdstuk vanaf de eerste christelijke monumenten tot de laatste uitloper ervan in de werken van de Griek El Greco, die een toppunt werd van de Westerse schilderkunst. In het Westen daarentegen heeft die ontwikkeling zich reeds rond 1100 voltooid in een nieuwe stijl, wiens gedaanteverwisselingen wij tot op de dag van vandaag kunnen volgen. Al trekt de auteur met vaste hand de grote lijnen, toch wordt hij nergens abstract, maar volgt met een merkwaardige gevoeligheid de concrete werkelijkheid van het afzonderlijke kunstwerk.
G. Bekaert
| |
Erdberg Consten, Prof. Dr. Eleanor v., Das Alte China. Bd. 2 van Grosse Kulturen der Frühzeit II. - G. Killper-Verlag, Stuttgart, 1958, 152 pp., 200 ill., 4 klpl., geb. D.M. 24.50.
In een regelmatig ritme volgen de delen van de Grosse Kulturen der Frühzeit elkaar op. De zes eerste werden, onder de leiding van prof. Bossert, gewijd aan de oude culturen rond de Middellandse Zee. Zij werden toevertrouwd aan de beste kenners en de tekst werd met de uiterste zorg geïllustreerd. De tweede reeks omvat meer uiteenliggende gebieden en belooft met het boek van Graf Oxenstierna over de Noord-Germanen en dat van Prof. Dr. Eleanor von Erdberg Consten over de cultuur van het Oude China nog boeiender te worden. Waar de eerste reeks nog min of meer vertrouwde gebieden in een nieuwe synthese samenvatte, daar ontsluit de tweede minder toegankelijke domeinen, zowel uit Europa, als uit Azië en Amerika. Ook nu treft op de eerste plaats de zorg om een wetenschappelijke informatie in een leesbare vorm aan te bieden. Graf Oxenstierna is daar ongetwijfeld meesterlijk in geslaagd. Maar ook Mevrouw E. Consten, die meer dan tien jaar in China werkzaam was, toont zich er toe in staat om ons zonder te grote inspanning wegwijs te maken in de vreemde wereld van de oude Chinese cultuur, vanaf de Nieuwe Steentijd tot het einde van de Han-dynastie in het jaar 221 van onze tijdrekening. Zij laat de schitterende voorwerpen, waaronder het sacrale bronzen vaatwerk bijzonder opvalt, niet alleen bewonderen maar ook begrijpen vanuit de zeer afgewogen levensopvatting van het Confucianisme en het Taoisme. De tweede reeks brengt naast de uitmuntende zwart-wit-illustraties ook enkele verzorgde kleurprenten.
G. Bekaert
| |
Moderne Kirchen. - Fernand Léger. - Le Corbusier. - Dada. Sammlung Horizont, Die Arche, Zürich, 1957, 94, 86 en 192 pp., geïll.
In een klein, handig formaat verspreidt de uitgeverij Die Arche een nieuwe reeks Horizont: een suggestieve naam voor een reeks die de vooruitstrevende geesten uit alle gebieden van de moderne cultuur wil samenbrengen. Een deel is gewijd aan de merkwaardige verwezenlijkingen van de moderne kerkelijke kunst in Frankrijk: Vence, Audincourt, Ronchamp... Zeer beknopt en niet altijd erg nauwkeurig geeft het toch een goed idee van de betekenis van deze kunstwerken. Het deel over Le Corbusier brengt uitsluitend uittreksels uit zijn vele geschriften over architectuur, urbanisme en schilderkunst en is als zodanig een eerste inleiding tot het vrij ingewikkelde en zelfs contradictorische denken van de grote architect. F. Léger wordt getekend door G. Apollinaire en door een reeks gesprekken die André Verdet noteerde. Het deel over Dada in Zürich, Dichtung und Chronik der Gründer overtreft ver de vorige deeltjes, in omvang, maar ook in waarde, dit laatste gedeeltelijk omdat de documentatie die hier in samenwerking met Arp, Huelsenbeck en Tzara door Peter Schifferli, de leider der reeks, werd verzameld moeilijker te bereiken is. Dada in Zürich is een goede aanvulling op het boek van Hugnet over Dada dat wij vroeger in Streven hebben besproken. De reeks wordt zeer verzorgd uitgegeven.
G. Bekaert
| |
Stadler, Wolfgang, Führer durch die Europäische Kunst. - Herder-Verlag, Freiburg, 1958, 304 pp., 365 ill., 104 klpl., geb. D.M. 22.80.
Men is geen ogenblik verwonderd te vernemen dat Dr. W. Stadler in het uitgeversbedrijf werkzaam is, en dus de noden van het moderne publiek van nabij kent. Dat hij aan die noden op een voortreffelijke wijze is weten tegemoet te komen door een origineel en rijk boek is zijn verdienste. Vooreerst volgt de auteur de groei van de Europese kunst: Griekse, Romeinse, Byzantijnse, - waarom niet de kunst van de volksverhuizingen? - Karolingische en Ottoonse. Hier verlaat de auteur zijn stijlschema om de eigen weg
| |
| |
van de verschillende nationale scholen te volgen. In dit tweede gedeelte krijgt ook de moderne schilderkunst - niet de beeldhouwkunst, noch de architectuur - haar beslag. Tenslotte volgen nog vrij uitvoerige kunsthistorische reisaanduidingen voor de West-Europese landen (waarbij voor het Vlaams gedeelte van België uitsluitend Franse bronnen werden aangewend). Zo heeft de geïnteresseerde hier in één boek een soort prisma van de westerse kunst in de hand, dat hij in zijn verschillende facetten kan bekijken. Van een dergelijk werk wordt de waarde bepaald door de keuze. Deze is over het algemeen vrij goed. Maar, zoals steeds, moeten wij er op wijzen hoe weinig verantwoord de wetenschap van het buitenland is ten overstaan van het moderne kunstleven in Nederland en België. Waarom een Masereel en geen Permeke of De Smet, om het bij de Vlaamse expressionisten te houden?
G. Bekaert
| |
Biografie
Ooievaar-reeks.
Hulsker, Dr. J., Wie was Vincent van Gogh? - Bert Bakker / Daamen, Den Haag; De Sikkel, Antwerpen, 1958, 199 pp., geïll., Fr. 24.
De literatuur over het leven en de werken van Vincent van Gogh is wederom met een interessant boekje uitgebreid, dat de suggestieve titel draagt: Wie was Vincent van Gogh? De schrijver heeft royaal geput uit het vele materiaal dat Vincent van Gogh zelf heeft nagelaten: schilderijen, tekeningen en brieven, zodat een levendig beeld van deze markante kunstenaar gegeven wordt. De tekst is afgestemd op een groot publiek: hij is eenvoudig, boeiend en ad rem. Nieuwe gegevens over de kunstenaar Van Gogh ontmoet men er niet in, maar dit is ook de opzet niet van dit werkje. Het brengt, met voorbijgaan van vele legenden, in beknopt bestek bijeen, wat over Van Gogh aan feitenmateriaal bekend is, gelijk de schrijver opmerkt. De vele en doorgaans goede illustraties en de tekst in vier talen, aan de platen toegevoegd, maakt dit prettige boekje ook uitstekend geschikt om het aan buitenlandse relaties ten geschenke te geven. Het zal ongetwijfeld de sympathie voor Van Gogh verhogen.
C. de Groot
| |
Bedoyere, Michael de la, The Cardijn Story. - Longmans, London, 196 pp., 15 sh.
De bekende hoofdredacteur van het katholieke Engelse weekblad The Catholic Herald vertelt zijn onopgesmukt verhaal over Mgr. Cardijn en zijn werken onder en voor de jonge werkman. Een gedegen stuk werk van een goede journalist, vol bewondering voor een groot priester.
W. Peters
| |
Broda, Engelbert, Ludwig Boltzmann. - Deutscher Verlag der Wissenschaften, Berlin, 1957, 172 pp., ing. D.M. 6.80.
Boltzmann (1844-1906) is een Oostenrijks fysicus, die men zou kunnen beschouwen als de laatste grote figuur van de klassieke fysica. Hij heeft (o.a. tegen Mach en Ostwald) de theorie van de atomaire opbouw der stof verdedigd; hij heeft de kinetische gastheorie uitgebouwd en de elektriciteitstheorie van Maxwell verspreid. Daarnaast heeft hij een wijsgerige activiteit ontplooid. Op dit terrein verdedigde hij een materialistisch gekleurde generalisatie van de evolutietheorie. Het boekje, dat Broda aan hem gewijd heeft, valt uiteen in drie delen van zeer verschillend gehalte. Het eerste deel (‘der Mensch’) is nogal rommelig. Het tweede (‘der Physiker’) is zeer goed; het geeft een beknopt en voortreffelijk overzicht van wat Boltzmann voor de natuurkunde betekend heeft. Het derde (‘der Philosoph’) is weer minder geslaagd, ofschoon dat wellicht meer te wijten is aan Bolzmann's filosofie dan aan de (vrij objectieve) weergave daarvan door Broda.
P. van Breemen
| |
Anson, Peter F., The Hermit of Cat Island: The life of Fra Jerome Hawes. - Burns and Oates, London, 1958, 212 pp., 21 sh.
De auteur werd door Mgr. Hawes zelf gevraagd om na diens dood zijn biografie te schrijven: een vreemd verzoek! maar Hawes was een vreemde mens. Hij behoort tot het geslacht bekeerlingen der negentiger jaren, die als Hoog-Anglikaan al veel roomser waren dan de Paus; geen wonder dat hij eerst Anglikaans Benedictijn werd (op het beroemde Caldey eiland: de communauteit bekeerde zich grotendeels tot het Katholicisme) en daarna een Anglikaanse Franciscaner orde wilde stichten. Zijn architectenloopbaan offerde hij op om zich te laten wijden in de Staatskerk, maar na enkele jaren in Canada en de Brahamas eilanden te hebben doorgebracht, wordt hij katholiek, studeert te Rome en wordt daar priester gewijd. Een kwart eeuw wierkt hij dan in de
| |
| |
rimboe van Australië, waar menige door hem gebouwde kerk nog getuigt van zijn talenten. Maar Franciscaans monnikenleven, liefst een getrouwe imitatie van Vader Frans, blijft deze eenzame derde-ordeling trekken, en op de vooravond van de tweede wereldoorlog verdwijnt hij als eremiet naar Cat Island: de eenzaamheid laat echter ruimte genoeg over voor zijn onrustig zwervershart. - Ofschoon het boek goed en met veel begrip voor deze zonderlinge mens geschreven is, werden wij er niet door gegrepen: het bovennatuurlijke kreeg o.i. te weinig kans heen te breken door de vele liefhebberijen en eigenaardigheden, hoe goed bedoeld ook, van de hoofdfiguur. We vonden het moeilijk om het harde woord hysterie plaats te laten maken voor onevenwichtigheid.
W. Peters
| |
Sheppard, L.C., Portrait of a Parish Priest, St. John Vianney, the Curé d'Ars. - Burns and Oates, London, 1958, 189 pp., 18 sh.
Dit is een werkelijk goed leven van de Pastoor van Ars. Het is met liefde en bewondering geschreven bij gelegenheid van het eeuwgetij van zijn dood; het is ook met gezonde kritische zin geschreven, waar de boetplegingen, het geplaag van de duivel, wonderen en bijzondere charismen van de heilige ter sprake komen. De originele bijdrage onder de titel: enkele pelgrims, is bijzonder interessant, omdat wij uit dagboeken van pelgrims de reactie van tijdgenoten op de wonderlijkheden van Ars en zijn pastoor kunnen beluisteren.
W. Peters
| |
Wetenschap
Colenbrander, Dr. M.C., De Weg van het Zien. - Wereldbibliotheek, Amsterdam-Antwerpen, 1957, 198 pp., geïll., f 4.80.
Schr. verschaft ons een zeer interessant en veelzijdig boekje, waarin bijna alles wat op het zien betrekking heeft op een bevattelijke en boeiende wijze wordt behandeld. Het vertelt over de fysica van het licht, over de wonderlijke bouw van het oog en over de functie van ons bewustzijn bij het proces van het zien. En het meest te waarderen is wellicht de eerbied, de gave der verwondering, die door heel de behandeling heen voelbaar blijft.
P. van Breemen
| |
Chemnitius, F., Differential- und Integralrechnung. - Deutscher Verlag der Wissenschaften, Berlin, 1957, 158 pp., geb. D.M. 9.20.
Dit boekje is een eenvoudig repetitorium van de elementaire differentiaal- en integraalrekening. Het streeft niet naar een volkomen exacte opbouw van de stof, maar is vooral bedoeld voor diegenen, die de wiskunde als hulpwetenschap gebruiken. Wie op die wijze in de analyse geinteresseerd is, vindt hier op handige wijze de hoofdzaken bij elkaar.
P. van Breemen
| |
Blochinzew, D.I., Grundlagen der Quantenmechanik. - Deutscher Verlag der Wissenschaften, Berlin, 1958, 542 pp., D.M. 26.70.
Dit werk is een duidelijk en helder leerboek van de niet-relativistische quantenmechanica. Het is geschreven door een hoogleraar van de Lomonossow-Universiteit te Moskou, en later in het Duits vertaald. Als leerboek staat het op hetzelfde peil als de goede leerboeken, die wij hier gewend zijn. Met het slothoofdstukje is het echter anders gesteld. Daarin worden (zoals nogal gebruikelijk is) enkele kentheoretische kwesties aangeroerd. De toon wordt dan plotseling aggressief. Een zinnetje als: ‘Das bürgerliche philosophische Denken versucht auch heute die Entwicklung der Naturwissenschaften zu reaktionären, obskuren Zwecken zu missbrauchen’ (p. 498) ontsiert de objectieve sfeer die wij bij de beoefening der natuurwetenschappen verwachten. De ideeën, die in dit hoofdstukje worden uitgewerkt, hebben we al eerder ontmoet in werken van deze richting. De kritiek op de ‘Westerse interpretatie der quanten-mechanica’ (als we daarvan inderdaad mogen spreken) wijst werkelijk zwakke plekken aan in onze gebruikelijke natuurfilosofie. Maar de bewijzen voor de stelling dat de quanten-mechanica een bevestiging van het dialectisch materialisme zou vormen, zijn nog zwakker. Eigenlijk wordt deze stelling helemaal niet bewezen, doch alleen maar heftig geponeerd.
P. van Breemen
| |
Mueller, Fritz, Im Anfang war die Zahl. - Kohlhammer, Stuttgart, z.j. 463 pp., geïll., geb. D.M. 22. -.
In dit populair gehouden boek over de wiskunde vindt men een degelijke behandeling van de algebra en van de analyse. Daarenboven is het boek voortdurend interessant, omdat schr. zijn stof weet te
| |
| |
illustreren met boeiende voorbeelden, en omdat hij uit de geschiedenis vele belangwekkende personen naar voren haalt. Het is dus geen gemakkelijk werk, maar iedereen, die er wat inspanning voor over heeft, kan hier heel wat wiskundige kennis opdoen. De titel lijkt mij nogal arrogant, vooral als schr. in het eerste hoofdstuk het hele eerste vers van het St.-Jans-evangelie op het getal wil toepassen. De vergoelijkende woorden, die de uitgever op de boekomslag heeft laten drukken, zijn na het eerste hoofdstuk niet meer ad rem.
P. van Breemen
| |
Bronstein, I.N. und Semendjajew, K.A., Taschenbuch der Mathematik. - Teubner, Leipzig, 1958, 548 pp., D.M. 22.50.
Een ieder, die regelmatig berekeningen maakt waarbij hogere wiskunde te pas komt, vindt in dit Taschenbuch een indrukwekkend arsenaal van gegevens. Wie eenmaal de weg weet in dit boek, zal er verbazend veel in kunnen naslaan en zich zo veel tijd en moeite besparen. Het is natuurlijk naïef om in nog geen 600 pagina's een compendium van de volledige hogere wiskunde te verwachten, maar de keus die de schrijvers uit de uitgebreide stof gemaakt hebben, is royaal en doordacht. Zij geven steeds een zeer summiere samenvatting van de theorie, gevolgd door overzichtelijke lijsten met een groot aantal pasklare resultaten, die voor ingenieurs en fysici van praktisch nut zijn. Zowel deze opbouw als de handige rangschikking van de enorme hoeveelheid stof, maakt dit boek tot een ideaal naslagwerk.
P. van Breemen
| |
Ardenne, Manfred von, Tabellarische Darstellung zur Anwendung von Radio-isotopen. - Deutscher Verlag der Wissenschaften, Berlin, 1957, 60 pp., D.M. 13.20.
Schr. heeft in overzichtelijke tabellen de voornaamste toepassingen van de radio-isotopen als stralingsbronnen en als indicatoren bijeengebracht. De toepassingsgebieden verdeelt hij in: medische en biologische wetenschappen, botanie en landbouw, natuur- en scheikunde, en techniek. Zelfs een dorre tabel kan ons onder de indruk doen komen van de geweldige mogelijkheden die de radio-isotopen ons bieden. Het belangrijkste onderdeel van dit werk is de literatuuropgave, die bij elke speciale toepassingsvorm wordt gegeven. Met name door deze literatuur-opgave wordt dit werkje tot een waardevolle en respect-afdwingende bijdrage, die een weg kan wijzen in de onoverzienbare hoeveelheid artikelen, die de laatste jaren over radio-isotopen zijn verschenen.
P. v. Breemen
| |
Filosofie en psychologie
Bless, H., Inleiding tot de pastorale psychologie. - J.J. Romen & Zonen, Roermond-Maaseik, 1958, 206 pp., f 9.50 en f 11.-.
De auteur van het bekende handboek der Pastoraal Psychiatrie heeft in dit nieuwe werk een aantal recente publikaties aangaande de zielzorg in geordend overzicht weergegeven. De drie delen van het boek zijn getiteld: persoonlijkheidspsychologie, ontwikkelingspsychologie en sociale psychologie. Hoewel in dit boek vaak verwezen wordt naar de ‘moderne psychologie’, vindt men er niet zo bijzonder veel resultaten van systematisch wetenschappelijk onderzoek. Dit is ook onmogelijk, gezien de stand van deze wetenschap. Veel meer treft men in dit boek een sfeer aan, die gekenmerkt is door belangstelling en aandacht voor de concrete mens. Dat deze sfeer voor de pastoraal van grote betekenis geacht moet worden, spreekt eigenlijk vanzelf, hoewel dit blijkbaar weer ontdekt moest worden. Het boek blijft in vele onderdelen te algemeen om de lezer echt in te wijden in de betreffende problemen; de auteur heeft echter de verdienste, dat hij de weg wijst naar talrijke publikaties, die anders te snel vergeten zouden worden of die wellicht onopgemerkt zouden blijven. Zonder op verdere details in te gaan, menen wij toch te moeten opmerken, dat het vertrouwen van de auteur in de waarde van psychologisch onderzoek voor de selectie van kandidaten voor het priesterschap wel wat al te vast lijkt.
J.M. Kijm
| |
Stallaert Phil. Drs., Mr. L.M., Peilingen. - Uitg. De Forel, Rotterdam, 1957-1958. Dl. I, 115; Dl. II, 118; Dl. III, 105 pp., f 5.90 per dl.
Drie series gebundelde radiovoordrachten, waarin de spreker als echt wijsgeer zijn medemensen wil inleiden tot een dieper, een oorspronkelijk verstaan van de werkelijkheid. Steeds vindt hij een ingang tot de levensgrond in de facetten van het dagelijks bestaan, waaraan wij meest achteloos voorbijgaan, en leidt tot
| |
| |
inkeer in de volheid daarvan: de liefdesgemeenschap met elkaar in Degene die ons het eerst bemint, en ten aanzien van wie wij verantwoordelijk staan. - Het is wel de bedoeling, deze ‘Peilingen’ een voor een mee te voltrekken, zoals ze ook met tussenpozen zijn voorgesteld. De luisteraar zoeke ook geen nadere ontwikkeling van wat nog in elkaar gevouwen als levensgrond, als heil en heiligheid en vrede wordt gepeild. Als oriëntatie in de drukte van het dagelijks bestaan, als uitnodiging tot een moment van bezinning en als opwekking van het in ons aanwezige verlangen naar het Leven in zijn waarheid en volheid, zijn deze kwartiertjes-met-een-filosoof uitstekend.
Mich. Marlet
| |
Geschiedenis en politiek
Voelkl, Ludwig, Der Kaiser Konstantin, Annalen einer Zeitenwende 306-337. - Prestel-Verlag, München, 1957, 298 pp., 92 ill., 1 krt, 1 stamtafel, geb. DM. 29.50.
Ludwig Voelkl, onderdirecteur van het Romeins Instituut van de Goerres-Gesellschaft, brengt in dit boek het resultaat van vele jaren onderzoek. Het is geen kleine opgave, de grote Constantijn, die meer dan dertig jaar keizer was in een markante tijdswende tot nieuw leven te wekken. Daarenboven verschijnen over deze figuur van wereldformaat zovele studiën - die de auteur volgens hun datum van verschijnen achteraan in zijn boek opgeeft - dat dit alleen reeds velen afschrikt. Het eigenaardige van deze studie is, dat het geen eigenlijke biografie is, met telkens een hoofdstuk over een of ander aspect van Constantijns rijke leven, maar een soort kroniek, waar jaar na jaar, van 306 tot 337, de voornaamste gebeurtenissen in een zakelijke, nuchtere, maar vaak plastische stijl worden verhaald. Een dubbele indruk draagt men van de lezing mee: vooreerst treft het hoe de wetgeving van Constantijn in deze beslissende fase van het Romeinse imperium, toenemend christelijk van inspiratie is, en vervolgens zien wij de katholieke Kerk zelf leven en groeien in haar concilies en geloofstwisten, haar opbouw van basilieken en haar innerlijk bestuur. Al nam de keizer nog in 326 de wrede beslissing, zijn eerstgeboren zoon Crispus, en zijn tweede gemalin Fausta, wegens echtbreuk, te laten doden, toch groeide in hem het heimwee naar het christelijk doopsel. Doodziek onderwierp hij zich aan de krachtrovende doopritus, en kon kort daarop, na volbrachte levenstaak, rustig en gelukkig uit dit leven scheiden. De tekst is rijk geïllustreerd met 92 mooie grote platen, terwijl een stamtafel, een kaart, een uitvoerig kritisch apparaat en een register de waarde van dit mooie boek nog verhogen.
M. Dierickx
| |
Guradze, H., Der Stand der Menschenrechte im Völkerrecht. - O. Schwartz-Verlag, Göttingen, 1956, 236 pp., geb. D.M. 28,80.
Wij menen niet dat men een vollediger overzicht kan geven van de plaats die de ‘rechten van de mens’ in het volkenrecht innemen, dan S. heeft gedaan. Op dit ogenblik zijn deze rechten weinig méér dan theoretische verklaringen zonder praktische gevolgen, omdat de traditionele opvatting, dat het volkenrecht tussenstaats recht is (en niets anders), nog overweegt. Volkenrechtelijke bescherming van de elementaire rechten die onze beschaving aan ieder persoon toekent kan slechts effectief worden, wanneer deze traditionele zienswijze plaats maakt voor een nieuwe definitie. Guradze heeft deze nieuwe definitie in één korte en onverbeterbare zin: ‘Volkerrecht ist das in der Staatengemeinschaft geltende Recht’ (p. 7). Na een beknopt overzicht van de verhouding tussen internationaal en nationaal recht, en een inleiding over de plaats van de mens in het volkenrecht, onderzoekt S. de beschikkingen over ‘rechten van de mens’, uitgevaardigd door de Verenigde Naties en door de Raad van Europa.
M. Grammens
| |
Dalton, Hugh, The fateful Years. Memoirs 1931-1945. - Fr. Muller Ltd., Londen, 1957, 510 pp., geb. sh. 30.
Van de meeste gedenkschriften die wij lazen deden wij de indruk op dat zij terzelfdertijd te veel en te weinig gaven. Dalton, tot voor enkele jaren een van de voornaamste figuren uit de Britse Labour Party, maakt op onze algemene regel geen uitzondering. Toch lezen zijn gedenkschriften haast als een roman: vooreerst, omdat Dalton schrijven kan en vervolgens, omdat hij een intellectueel is met een merkwaardig scherpe geest die nooit nalaat de gebeurtenissen op persoonlijke wijze te bekijken. Dalton was in de Labour Party een ‘onafhankelijke’. Hij be- | |
| |
sefte dat hij, professor in economie, intellectueel hoog boven zijn collega's uitstak, maar hij besefte ook dat de leiding van de partij niét in handen van intellectuelen mocht vallen. (Zijn eigen carrière bewees dit voldoende: Dalton werd - en wordt nog - gerespecteerd door iedereen, doch slechts door een kleine kring vrienden bemind.) Op Chamberlain, Attlee, Cripps, Bevan en anderen oefent Dalton in deze gedenkschriften soms genadeloze kritiek uit; anderen, zoals Churchill en Gaitskell onthoudt hij zijn lof niet. Alles beschrijft Dalton met veel onthechting: hij was er van doordrongen dat hij om allerlei redenen de ‘top’ niet kon bereiken, en handelde daarnaar. Dalton behield in de politiek zijn scherpe opmerkingsgave en zijn zin voor waarheid, waarbij hij niemand ontzag, vrienden en vijanden zonder onderscheid loofde en bekritizeerde. Voor studie van hedendaagse Britse politieke geschiedenis, een onmisbaar getuigenis.
M. Grammens
| |
Fraenkel, E. en K.D. Bracher, Staat und Politik (Fischer-Lexikon, 2). - Fischer-Bucherei, Frankfurt-Hamburg, 1957, 364 pp.
Dit is een uitstekend encyclopedisch woordenboek waaruit allen die zich over politieke wetenschap willen instrueren hun nut kunnen trekken. De auteurs hebben het klaargespeeld haast nergens een persoonlijke zienswijze of voorkeur te laten merken; de uiteenzetting valt daarom in vele hoofdstukjes (Kirche und Staat, b.v.) wat al te historisch uit, zonder de juistheid van zekere leerstellingen te onderzoeken. Een selecte bibliografie vult het werk aan. Het register is onvolledig.
M. Grammens
| |
Varia
Lehouck, F., Het Antimilitarisme in België. 1830-1914 (Leuvense Bijdragen tot de rechts- en staatswetenschappen). - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1958, 296 pp., ing. Fr. 275.
Aan het einde van een nauwgezette ontleding besluit Dr. Lehouck dat alles samen ‘het antimilitarisme in België betreurenswaardig was’. De auteur fundeert zijn kritiek op een genuanceerde studie. Hij klasseert de verschillende vormen van het antimilitarisme: het conservatief-katholieke, ingegeven door de vrees voor de moreel en religieus schadelijke invloed van de kazerne; het liberale, dat geleid werd door de individuële vrijheidscultus en door de anticlericale oppositie tegen militaire maatregelen van conservatieve regeringen; het socialistische, bewogen door klassenhaat; het neutralistische dat in het leger een bedreiging zag voor de internationale neutraliteit; het vlaamsgezind antimilitarisme, dat zich verzette tegen de franskiljonse invloed van het leger; het zaken-antimilitarisme, dat in het leger een bedreiging zag voor de economische belangen; tenslotte het antimilitarisme van de meeting-partij, dat berustte op verzet tegen de Antwerpse versterkings-gordel. De motieven welke deze verschillende vormen inspireerden, acht Dr. Lehouck begrijpelijk. Maar hij verwerpt de manier waarop de louter negatieve oppositie tegen de landsverdediging gevoerd werd, die er niet in slaagde boven het enge groepsbelang en vaak zelfs het groepsvooroordeel uit te stijgen, om de onvermijdelijke en tenslotte levensnoodzakelijke kwestie van het militarisme te zien in het perspectief van het algemeen belang. Niettegenstaande de uiterste nauwgezetheid, is Dr. Lehouck's werk nog niet helemaal volledig. Zo trof ons het ontbreken van een ontleding van het christen-democratisch antimilitarisme dat, zoals het socialistische, op maatschappelijke motieven berust. Wellicht heeft de auteur de katholieke sociale beweging te uitsluitend gezien van het standpunt van de officiële Volksbond en zijn vertegenwoordigers in de Kamer, en onvoldoende rekening gehouden met de non-conformistische christelijk-sociale beweging in het land. De documentatie is, wat de
gedrukte bronnen betreft, zeer rijk. Maar archiefbronnen ontbreken bijna totaal. Toch zou, menen wij, in de papieren van Brialmont, van Lammens-Verhaegen, en van de 4e sectie van het Algemeen Rijksarchief nog heel wat belangrijk materiaal kunnen vergaard worden. Met deze opmerkingen bedoelen wij niet, de uitzonderlijke waarde van deze studie in twijfel te trekken. Zij geeft een originele synthese van onze recente geschiedenis, van uit een nieuwe hoek.
K. Van Isacker
| |
Boelaars, Dr. J., Papoea's aan de Mappi. - De Fontein, Utrecht-Antwerpen, 1958, 264 pp., f 8.90.
Pater J. Boelaars bracht enige jaren door in het Mappi-gebied, in het zuidelijk gedeelte van Nederlands Nieuw-Guinea ter bestudering van het onderwerp van dit
| |
| |
boek. Hij beschrijft daarin leven en gewoonten van een uiterst primitieve stam, de Jaqai, koppensnellers, menseneters etc. Het eerste deel van zijn boek beschrijft dit alles uitvoerig, wetenschappelijk nauwkeurig. In het tweede gedeelte behandelt hij de gezamenlijke pogingen van missie en Nederl. bestuur om deze stam te cultiveren met behoud, zo veel mogelijk, van het eigene. Vooral beklemtoont de auteur het succes bij samenwerking van beide machten, bestuur en missie. Een boek dat zijn waarde behouden zal als model van een etnologische studie.
P. van Alkemade
| |
Stangaard, Walter, Schiereiland Europa. - Vert. Pax, 's-Gravenhage. 1958. 285 pp., f 12.50.
Schiereiland Europa wil een beschrijving geven van de ‘nieuwe situatie van het avondland’. En het doet dit ook, en wel met een overvloed van details en wetenswaardigheden, zodat het boek boeiend leest. De auteur is uitstekend geïnformeerd over de huidige wereldtoestand en leeft met animo en geestdrift in het wereldgebeuren mee. Toch is het een werk dat met critischie zin te lezen is. De schrijver heeft zijn a-priori's, zijn hobbies, die op elke bladzijde om de hoek gluren. Geschiedenis is louter een aaneenrijging van bloed en misdaden. Het ergste euvel van een mens en van een volk is: boven anderen te willen uitmunten. Godsdienst is voor de auteur niet veel meer dan charlatanerie; over kunst en wetenschap wordt niet veel gezegd. Soekarno is het bête noire van de schrijver, etc. etc. Dus: een belangrijk, maar al te subjectief boek dat correctie behoeft.
J. van Heugten
| |
Hauer, J.W., Der Yoga. - W. Kohlhammer-Verlag, Stuttgart, 1958, 488 pp., geb. DM. 33.-.
Tussen de vele boeken die de laatste jaren aan de Yoga zijn gewijd, is er geen enkel dat met evenveel vakkennis en wijze bedachtzaamheid werd geschreven als dat van J.W. Hauer. Vijf jaar verblijf in Indië en veertig jaar studie zijn neergelegd in zijn werk dat alle historische stadia en verschillende richtingen bespreekt. Daarbij laat hij zeer goed uitkomen dat niet de spectaculaire prestaties, die slechts een zeer late uitloper zijn, maar wel de ideologische achtergrond, de metafysische bezinning en het ware heilsstreven de hoofdmomenten uitmaken van de Yoga. Voor ter zake kundigen is dit werk dan ook onmisbaar. Tevens geeft Hauer in zijn slot, beschouwingen: Der Yoga und der Westen, een buitengewoon genuanceerd antwoord op de vraag naar een integratie van de Yoga-verworvenheden in de westerse cultuur. Vooreerst wijst hij erop dat het onmogelijk is de Yoga over te planten, los van zijn eigen voedingsbodem; verder signaleert hij hoe psychotherapeutische praktijken en dieptepsychologische theorieën (zowel de autogene training van Schultz als de archetypenleer van Jung) ver beneden de eigenlijke Yoga blijven omdat in deze praktijken en theorieën juist de metafysische overtuiging en de zijnservaringen, die ten grondslag liggen aan heel de Yoga, uit het oog worden verloren. Deze rijk geschakeerde en grondig gestaafde bespreking is op zichzelf ook voor niet specialisten het lezen en overwegen waard.
R. Hostie
| |
Dessauer, Friedrich, Der Fall Galilei und Wir. - Carolusdruckerei, Frankfurt am Main, 1957, 136 pp., geïll., D.M. 5.90.
Schrijver ziet het Galilei-proces als een kristallisatie-centrum in de geschiedenis, van waaruit de secularisering der natuurwetenschap zijn oorsprong neemt. In dit licht beschrijft hij kort, maar met een warm en bewogen hart de persoonlijke geschiedenis van Galilei, om daarna zijn volle aandacht te wijden aan de geschiedenis van de ideeën die achter deze episode liggen. Hij geeft een schets van de Aristotelische denkwijze rond 1600, omdat men alleen van daaruit het conflict tussen Galilei en zijn rechters kan begrijpen en beoordelen. Daarna tekent hij de nieuwe denkwijze der natuurwetenschap, die rond 1600 doorbreekt en waarvan Galilei een der exponenten is. Tot slot volgt een hoofdstuk waarin de droevige gevolgen van dit proces worden aangegeven: de breuk tussen geloof en theologie enerzijds en natuurwetenschap en techniek anderzijds. Met name in dit laatste hoofdstuk spreekt de bewogenheid van de man, die zijn leven gewijd heeft aan het nader-tot-elkaar-bengen van deze twee polen. In de uitgebreide aantekeningen reageert schr. op de positieve en negatieve kritiek, die hij op vroegere edities van dit werk ontving. Samenvattend kunnen we zeggen, dat schr. door zijn irenische toon en door het beperkte aspect, waaronder hij zijn onderwerp beschouwt, een belangrijke bijdrage heeft geleverd tot de, - zo uitgebreide -, Galilei-literatuur.
P. van Breemen
| |
| |
| |
Graupner, Heinz, Wer heilt hat recht, Alte Weisheit - neues Wissen. - Ehrenwirthverlag, München, S. 368, D.M. 16.80.
De inhoud van dit prettig leesbare boek is een allegaartje van geneeskunst en geneeskundigheden, bont van samenstelling en moeizaam gerangschikt - wat niet verbazingwekkend is als men bedenkt, dat de auteur getracht heeft een qua inhoud sterk uiteenlopende stapel tijdschriftartikelen in één bundel samen te brengen. Zo treft men gangbare en in de officiële geneeskunde gebruikelijke therapeutische gedachten (b.v. Milch aus der Spritze, Das Wundervitamin B 12, Operation gegen Schwerhörigkeit, Kindersorgen-Sorgenkinder) aan naast semi-officiële methodieken (Altwerden ohne Beschwerden, Bienen helfen dem Arzt, Das Geheimnis der Plazenta, Entgiftung durch Massage). Het overgrote deel dezer bijdragen echter is afgestemd op natuurgeneeswijzen, homeopathie en andere ratio-arme experimenten, zoals deze met name in Duitsland floreren, maar in Nederland veelal worden gelijkgesteld met charlatanerie. Om reden dat dit mengelmoesje bij leken slechts verwarring kan stichten, verdient dit boek van Graupner geen aanbeveling, zulks te minder nu zij die zich in onalledaagse vormen van geneeskunst willen oriënteren de beschikking hebben over het met iets meer reserve geschreven desbetreffende werk van Rudolf Friedrich: Medizin von Morgen, dat ruim een jaar geleden ook in Nederlandse vertaling verscheen.
J.J.C. Marlet, zenuwarts
| |
Stauffer, E., Jerusalem und Rom im Zeitalter Jesu Christi. - Jesus, Gestalt und Geschichte (Dalp Taschenbücher, 331-332). - Francke-Verlag, Bern, 1957, 164-172 pp., geb. Zw. F. 2.80.
Deze welbekende protestantse exegeet heeft getracht de figuur van Jezus zeer objectief uit te tekenen. In een kordate en nodige reaktie tegen het liberalisme en de school van Bultmann (de evangeliën zouden slechts de uitdrukking zijn van het geloof der Kerk) geeft Stauffer toch toe dat de oude methode om een leven van Jezus te schrijven verkeerd was omdat men de evangelies te veel beschouwde als biografisch materiaal. Hijzelf wil zich streng houden aan de positieve feiten los van de theologische interpretatie van de Kerk. In Jerusalem und Rom krijgen we een uitstekend tableau van het politiek en religieus milieu waarin Jezus leefde: de romeinse hegemonie, de verschillende joodse groeperingen en stromingen, de joodse liturgie, het joodse strafrecht (om Jezus' proces beter te doen begrijpen). Het tweede boekje tekent ons dan Jezus' ‘Gestalt und Geschichte’. Zeer nauwkeurig wordt de chronologie van Jezus' leven bestudeerd (7 v. Chr. zou met zekerheid als het geboortejaar kunnen beschouwd worden) en zijn leven gesitueerd in het breder kader der wereldgeschiedenis: deze synchronismen worden soms geforceerd, met het gevolg dat het verhaal dan in een verkeerde belichting komt te staan. Het meeste voorbehoud echter zouden we maken voor het laatste hoofdstuk: Jezus zou zich zelf nooit aangeduid hebben als Messias doch enkel als mensenzoon en zoon van God; de diepste openbaring van Jezus' goddelijk wezen zou liggen in de formule ‘ik ben het!’ Aan deze oerboodschap van Jezus zouden de eerste christenen en vooral Matthaeus ontrouw geweest zijn door hem opnieuw, zoals de Joden, voor te stellen als de Messias. Een nauwkeuriger studie van het boek der Handelingen zou getoond hebben hoe het begrip Messias hier een diepe uitzuivering heeft ondergaan, uitzuivering die Jezus zelf had ingeleid.
I. de la Potterie
| |
Mens en Medemens Serie, Nr 1.
Dungen, Drs. M. van den, De jeugdige mens en de machteloosheid der volwassenen. Spectrum Utrecht, 1958, 170 pp., f 4.20.
De eerste indruk van dit boek is dat de schrijver zijn onderwerp wat al te breed heeft opgezet. De inleiding, die zich over de twee eerste hoofdstukken uitstrekt is te lang geworden. Wanneer de auteur in het begin van het derde hoofdstuk (blz. 91) opmerkt: ‘Nu wordt het tijd, dat wij ons wenden tot het concrete gedragen en beleven van de jeugdige mens in onze samenleving’, zal de lezer het gaarne met hem eens zijn. In de nu volgende hoofdstukken komt de schrijver tot de behandeling van zijn eigenlijke onderwerp en hij doet het op een wijze die de lezer tot het einde toe weet te boeien. Over het onaangepast (baldadig) gedrag van de jeugdige, zijn uiterlijke bravour, gepaard met innerlijke onzekerheid, over de gevaren van verkeerde interpreatie van de kant van de volwassenen ontwikkelt de schrijver vele waardevolle inzichten. Over de verhouding van arbeid en vrije tijd lezen wij op blz. 108 deze treffende opmerking:
| |
| |
‘De verveling van de vrije tijd is in feite niet anders dan de voortzetting van de verveling van de arbeidsuren’. Het probleem van de ‘human relations’ in het bedrijfsleven wordt op blz. 110 en 111 zeer goed getypeerd. Wij hopen dat het boek van Van den Dungen vele lezers zal vinden vooral onder hen - en hoevelen zijn er dat niet - die met de jeugdige mens van deze tijd in aanraking komen. Mogen zij gesterkt worden door het optimisme dat de schrijver - bij zijn zeer realistische kijk op de hedendaagse jeugd - toch blijkt te bezitten.
F. Nuyens
| |
Reinhard, M., L'Enseignement de l'histoire, A ses problèmes (Nouvelle Encyclopédie Pédagogique, 32). - Presses Universitaires de France, Parijs, 1957, 143 pp., ing. Fr. F. 400.
Geschiedenis is geen geheugenvak met als doel zoveel mogelijk data en feiten en namen van buiten te leren, maar een humanistisch vak dat ons het leven van de mensen uit vroeger eeuwen concreet voor ogen stelt, en aldus een dieper inzicht geeft in alles wat des mensen is. Daarom bevelen wij dit boekje aan alle leraren geschiedenis van harte aan. Het overschouwt in tien hoofdstukken alle problemen die het onderwijs in de geschiedenis stelt. Hoe moet men kinderen gaandeweg de notie van de tijd bijbrengen? Welke rol moet de aardrijkskunde spelen? Terecht beklemtoont de auteur dat men de leerlingen slechts kan aanleren datgene waartoe ze in staat zijn, al brengen alle vereenvoudigingen en alle concentraties van feiten om hoofdpersonen een verdraaien van het historisch gebeuren mee. Het best geslaagd en het meest inspirerend voor vele leraren zal het hoofdstuk zijn over ‘la classe d'histoire’: hier staan talrijke en gulden raadgevingen samengebundeld over een praktische geschiedenisles.
M. Dierickx
| |
Demoll, Reinhard, Bändigt den Menschen. - Verlag F. Bruckmann, München, z. j, 309 pp., geïll. D.M. 15.80.
Wie dit boek doorbladert en er eens een enkel paragraafje van leest, zal onder de indruk komen van de feitenkennis en de scherpzinnigheid van de schr. Maar wie er zich dan toe zet om het boek in zijn geheel te lezen, zal waarschijnlijk zijn plan na enige tijd opgeven. Althans Uw recensent is er niet in geslaagd. Ik heb zelden zo'n vermoeiend boek in handen gehad. Dit werk wil ons waarschuwen voor de hoogst-gevaarlijke gevolgen van civilisatie en techniek, en schr. doet dit door met een ontstellende energie overal te speuren naar de schade die door onze technische beschaving is aangericht. Enkele onderwerpen: tekort aan grondwater, verdwijnen van humus en bebossing, gevolgen van atoombommen voor de genetica, vergiftiging van de lucht, nadelen van het wonen in steden, gevaren van de sport en de athletiek, schade aan tanden en maag toegebracht door de synthetische producten in onze voedingsstoffen, de hedendaagse vrouw is te slank en het hart van de twintigste-eeuwer is te zwak... Deze opsomming is verre van volledig. En ieder chapiter wordt met dezelfde ‘Wucht’ bewerkt en uitgediept. Ik vrees dat dat teveel is voor de doorsnee lezer van ons taalgebied. Merkwaardigerwijze eindigt het boek toch nog in hoopvolle stijl: o.a. op grond van de laatste ontwikkelingen in de geesteshouding van de leidende natuurwetenschappers verwacht schr. een wending naar een grotere godsdienstigheid, waarvan hij een oplossing hoopt. Hoe hij zich in concreto deze oplossing voorstelt, wordt niet besproken. Daarom doet het meer optimistische slot van het boek toch nog aan alsof hij de oplossing verwacht van een Deus ex machina.
P. van Breemen
| |
Aula-reeks.
Hans FREYER, Mens en Massa in deze tijd. - Een ‘structuuranalyse’ van de huidige Westerse mens in de samenleving.
H.J. EYSENCK, Gebruik en Misbruik van de Psychologie. - Een Londense professor zegt hier behartenswaardige dingen over de psychologie.
Dr. G.J.M. BARTELINK, Grieks-Nederlands Woordenboek. - Een geserreerd gedrukt, doch rijk voorzien lexikon.
R.S.
| |
Van Dale, Groot Woordenboek der Nederlandse taal. - Martinus Nijhoff, 's-Gravenhage, in 20 afl., f 3. - per afl.
Van dit voortreffelijke, allesomvattende woordenboek begint in afleveringen de achtste geheel opnieuw bewerkte druk te verschijnen. Het totale aantal behandelde woorden zal 200.000 bedragen. Ook een groot aantal gewestelijke en verouderde woorden zullen worden opgenomen. De redactie wordt geleid door een bekwame staf medewerkers.
R.S.
|
|