| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst
Hofwijk, J.W., Aan de hemel een teken. Met een inl. van prof. mag. dr. C. Friethoff O.P. - N.V. Drukkerij De Spaarnestad, Haarlem, 1958, 96 blz., f 3.90.
Dit boekje is een profetisch getuigenis van een leek in het Lourdesjaar. Het plaatst de verschillende verschijningen van Maria in de laatste eeuw in het geheel der geschiedenis, der Godsmanifestaties, in de actualiteit onzer dagen. De kritische-gelovige instelling van de S., die de literatuur der theologen goed heeft benut, zal hopelijk menig rationalistisch denkend katholiek wat in zijn schijnzekerheid aan het wankelen brengen en dichter bij de kern van zijn geloof. Een belangrijk lekenwoord voor dit jaar.
J.H. Nota
| |
Ceyssens, Lucien, O.F.M., Jansenistica Minora, III. - Sint-Franciscus-Uitgeverij, Mechelen, 1958, 604 pp., ing. Fr. 300.
In dit lijvig deel Jansenistica Minora bundelt de beste kenner van het Zuidnederlandse jansenisme, L. Ceyssens, tien detailstudiën, die in acht verschillende wetenschappelijke tijdschriften zijn verschenen. Aldus schrijft hij uitvoerig over de Zuidnederlandse karmeliet Hendrik van Sint-Ignatius die eer ‘contreantijanséniste’ was dan jansenist, d.w.z. dat hij Jansenius' doctrine niet verdedigde, maar het laxisme der antijansenisten bestreed. Ook aan Michel Paludanus, Zuidnederlands augustijn en professor aan de Leuvense universiteit, die van jansenist tot antijansenist evolueerde, wijdt hij een lange studie. Verder onderzoekt hij waarom de bul In eminenti, die hij in 1643 het drie jaar vroeger verschenen boek Jansenius verbood, pas in 1651 in de Zuidelijke Nederlanden werd gepubliceerd. Daar P. Ceyssens' detailstudiën hoofdzakelijk op onuitgegeven archiefstukken steunen, zijn ze voor de objectieve kennis van het jansenisme van groot belang, maar interesseren natuurlijk alleen de specialisten.
M. Dierickx
| |
Karrer, Otto, Biblische Meditationen. - Verlag Ars Sacra, München, 1958, 288 pp., geb. DM. 11.80.
Deze overwegingen hebben ons vooral getroffen door de diepte en de ernst van christelijk leven die er uit spreekt. Wel zijn zij niet zo maar oppervlakkig te smaken: men moet ze met aandacht lezen en overwegen, en soms moet de geboden stof eerst persoonlijk worden verwerkt vooraleer het tot een ware meditatie kan worden. Het is echter juist die degelijkheid die ons genoegen deed. Otto Karrer heeft uit de volheid van het Nieuwe Testament enkele belangrijke thema's belicht, volgens hun innerlijke samenhang en minder naar hun schriftuurlijke volgorde. De gegevens van de moderne schriftverklaring zijn er steeds in verwerkt, niet in een schoolse vorm maar zo dat deze overwegingen ook voor een bredere kring van gelovigen toegankelijk zijn, en evenzeer bij preken en retraites ten dienste kunnen staan.
A. Mestdag
| |
Gilmont, J.F. en Daman, P., Bibliographie Ignatienne 1894-1957 (Museum Lessianum. Section Historique). - Desclée de Brouwer, Brugge, 1958, 254 pp., ing. Fr. 165.
De auteurs van deze uitgebreide bibliografie hebben zich de moeite getroost om de 3.000 boeken en artikelen tussen 1894 en 1957 die handelen over leven, werk, persoon van Ignatius van Loyola in een zeer overzichtelijk geheel samen te brengen. De accuratesse waarmee ze alle grote tijdschriftenreeksen en Europese spraakgebieden hebben nagegaan staat borg voor de betrouwbaarheid van de verstrekte gegevens. Dit werkinstrument openbaart ons echter meteen dat er wel veel is gepubliceerd over de historische levensloop van Ignatius en over zijn werkje ‘de Geestelijke Oefeningen’ (bijna 2.000 nummers samen), maar dat zijn mystiek leven, zijn briefwisseling zo goed als niet bestudeerd werden. Aldus wordt deze bibliografie tot een welsprekend betoog voor een dringend noodzakelijke taak: het ontsluieren van het geheim van de eerste Jezuiet Ignatius van Loyola, door een aandachtige studie van de bronnen.
R. Hostie
| |
Gardiner, H.C., Catholic Viewpoint on Censorship (Catholic Viewpoint Series). - Doubleday & Co, New York, 1958, 192 pp., $2.95.
Nu het katholicisme steeds aan invloed wint in het sociale leven van de U.S.A., wil het zijn inzicht in de grote actuele problemen steeds ruimer bekend maken.
| |
| |
S., letterkundig redacteur van het tijdschrift America, behandelt hier het katholiek standpunt inzake censuur op boeken en films. Iedereen kent de invloed die er uitgaat van de katholieke pressure groups als het National Legion of Decency voor de film en het National Office for decent Literature voor publicaties. Tegen de werking van deze organismen wordt door vele Amerikanen heftige kritiek uitgebracht en soms worden ze als vijanden van het recht op het vrije woord voorgesteld. S. aanvaardt een open discussie van het censuurprobleem. In een eerste deel behandelt hij de houding van de Kerk, met haar Index en boekenwet. Daarna omschrijft hij het recht, dat Kerk en Staat bezitten, om het uitoefenen van de publicatievrijheid juist te omschrijven: vrijheid mag immers nooit ongebondenheid en willekeur worden. In het tweede deel, op typisch Amerikaanse toestanden afgestemd, volgt het ontstaan en de werking van de katholieke pressure groups. Eenvoudig, oprecht, vlot en direct geschreven, zal dit boek heel wat lezers bij ons kunnen interesseren en vooral inspireren.
L. Braeckmans
| |
Rôle (Le) du prêtre dans l'éveil des vocations (Problèmes de la religieuse d'aujourd'hui). - Edit. du Cerf, Parijs, 1958, 222 pp.
Dit boek groepeert de verschillende voordrachten die op het congres van 1956 voor de geestelijke leiders van Zusters gehouden werden. De meer principiële afdelingen zijn redelijk kort doch met veel competentie behandeld. Veel langer is het tweede deel waarin met behulp van enquêtes vastgelegd wordt welke de rol is die de priester kan spelen hetzij in het onderwijs, hetzij in de jeugdbeweging, hetzij in de parochie om roepingen te laten ontkiemen. Al zijn deze gegevens aan Frankrijk ontleend, toch bewaren ze ook voor onze priesters een zeer reële waarde.
R. Hostie
| |
Bilan du Monde 1958-1959. Une encyclopédie catholique du monde chrétien. - Casterman, Doornik, 1958, 428 pp., geb. Fr. 165.
Uit de samenwerking van het Centrum voor socio-religieus onderzoek (Brussel) en de ecclesiologische studie-groep Eglise Vivante (Leuven) is deze indrukwekkende summa ontstaan. De internationale kring van medewerkers (instituten en geleerden) waarborgt de grootst mogelijke nauwkeurigheid voor het verzamelde materiaal. De eerste afdeling van dit eerste deel, geïllustreerd met kaarten en grafieken, behandelt de toestand van de wereld op sociaal en cultureel gebied (demografie, stadsvorming, volksbewegingen, onderontwikkelde landen, internationale organisaties met hun beschrijving, de grote religieuze en para-religieuze stromingen); dan volgt een uitvoerige beschrijving van de Kerk zoals zij in de wereld verschijnt (pausdom, Vatikaan, universiteiten, religieuze gemeenschappen, internationale katholieke organisaties met de adressen van hun voornaamste zetels, grote hernieuwingstendensen in de Kerk, enz.). De tweede afdeling biedt een summier overzicht van de verschillende continenten, steeds volgens het grondschema: milieubeschrijving van het land, tegenwoordigheid van de Kerk in dat milieu. De derde afdeling, die in een tweede deel van ongeveer 1200 blz. moet verschijnen (einde 1958), zal de aanwezigheid van de Kerk in elk land afzonderlijk voorstellen. Wie aan apostolaat doet in de meest ruime zin zal deze encyclopedie niet meer kunnen missen. Zij openbaart de Kerk niet enkel als een indrukwekkende organisatie, maar ook als het levende, nimmer verouderende Mystieke Lichaam van Christus en als de katholieke Kerk waarin onze éénwordende wereld thuis is met elk van de vele volkeren die zij bevat. De uitgever verdient alle lof voor de uitzonderlijk goed verzorgde druk.
J. Kerkhofs
| |
Masse und öffentliche Meinungsbildung nach den Richtlinien der Enzyklika ‘Miranda prorsus’ vom 8. September 1957. (Wiener Seelsorgertagung vom 7.-10. Jän. 1958). Herasgeg. von Prälat Dr. Karl Rudolf. - Seelsorger-Verlag Herder, Wien, 1958, 248 pp. S. 52.
In de Encycliek ‘Miranda prorsus’ heeft Paus Pius XII uitvoerig besproken, welke positieve mogelijkheden en welke gevaren t.a.v. de openbare meningsvorming gelegen zijn in film, radio en televisie. Dit was voor de ‘Wiener Seelsorgertagung’ aanleiding om zich drie dagen lang met deze kwestie bezig te houden. De eerste dag werd de openbare meningsvorm in het algemeen van verschillende zijden belicht; de tweede dag opende met een voordracht over de kerkelijke richtlijnen t.a.v. film, radio en televisie, waarna enkele voordrachten over de film volgden; de derde dag kwamen radio en televisie aan de orde. Een
| |
| |
en ander is weliswaar bijzonder afgestemd op Oostenrijkse toestanden, maar verschillende voordrachten bevatten zoveel interessante gegevens en beschouwingen, dat het verslagboek ook buiten Oostenrijk aandacht verdient, vooral van zielzorgers die op dit terrein werkzaamheden hebben.
A. v. Kol
| |
Pflieger, Prof. Dr. Michaël, Priesterlijke existentie. Vert. - Pax, 's-Gravenhage. 1958. IIde druk, 344 pp.
Dat dit ernstige, doordachte en zeer nuttige werk in Nederlandse vertaling een tweede druk kon beleven bewijst dat er nog belangstelling is in zeer serieuze geestelijke lectuur. Het boek is een der beste en rijkste die ooit over het practisch priesterzijn zijn geschreven. De uitgever zorgde voor een smaakvolle, degelijke aankleding. (Zie: Streven, Jan. 1955, blz. 375).
R.S.
| |
Tilmann, Klemens, Het geestelijk gesprek. Vert. - Boekh. Missiehuis Overijsel en St. Willibrord, Deurne, 1958, 161 pp., f 4.50.
Klemens Tillmann geeft hier in korte hoofdstukken, vooral aan jonge mensen, allerlei raadgevingen en wijze monita over de beleving van het katholiek geloof. Alles wordt gezien vanuit de hedendaagse levenshouding, die een beetje erg optimistisch is ten opzichte van de menselijke natuur. Een nuttig boekje.
R.S.
| |
Literatuur
Elburg, Jan, G., De vlag van de werkelijkheid. Gedichten. - Uitg. De Bezige Bij, Amsterdam 1957, 92 pp., f 3.90.
Deze omvangrijke bundel van een oorspronkelijk dichter als Jan Elburg is hierom zo opmerkelijk, omdat hij aan het licht brengt welk gevaar onze moderne poëzie, in deze fase van haar ontwikkeling, ernstig bedreigt. In deze bundel wankelt Elburgs dichterschap. Juist omdat hij een waarachtig dichter is. Hem bedreigt, als zovelen, het gevaar van de gemakzucht: hij is niet langer gevaarlijk, hij is gematigd: lui in de zon, lacherig. Tof doen, leuk schrijven, zeer dichterlijk, gevestigd in de taal, gezeten dichter: de visie komt niet vrij, reuzewoorden verduisteren de waarachtige intuïtie (cfr. het gedicht ‘heel worden’, p. 41). Zo verkommert het geheim van zijn oorspronkelijk marxistisch ideaal op zijn lippen: ‘In mijn mond / zijn er meer doodgevallen dan in alle / oorlogen op aarde tesamen’, zegt het slot van zijn verhaal. Misschien is dit meer waar dan hem lief is. Niettemin staan er verzen in deze bundel van prachtige kracht: ik wijs op het liefdesgedicht ‘heks heks’ en op enkele fragmenten uit ‘Détour de France’. Hopelijk de eerste regels van een wezenlijker poëzie.
Huub Oosterhuis
| |
Van den Bergh, Herman, Kansen op een wrak. Gedichten. - Uitg. Querido, Amsterdam, 1957, 60 pp., f 4.90.
Herman van den Bergh strijdt tegen ruimte en tijd. Het is geen liefelijk oneindigheidsverlangen dat hem vervult, het staat dwars op de aarde en haar eeuwige kiemkracht, het sneed hem los van zijn wortels en dreef hem de stilte in. Vandaar keert hij terug, als een vreemde. Vreemde barre brokken leven zijn de gedichten waarin hij spreekt, raadselachtig soms als vluchtige visioenen. Ze schijnen vertaald uit een verre, primitieve maar uiterst fijnzinnige taal, en zelden wordt hun bedoeling helemaal duidelijk. ‘Voor ons de schrikwekkenden tangenten / en de spiraaldraaiende dimensies / - voor ons de trekkende afgrond en de zurige regen’. Op het hellende vlak van die trekkende afgrond staat hij, ‘gekleed in noodweer en een koude zon’, bijna als een profeet, met de boodschap voor deze tijd: het primaat van geest en stilte boven aarde, tijd en materie. ‘De geest dondert / stilte / ik heb u allen gedragen’. Die boodschap metterdaad te verstaan is de grimmige opgaaf waarvoor deze poëzie haar lezers stelt.
Huub Oosterhuis
| |
Andreus, Hans, De sonnetten van de kleine waanzin. Gedichten. - Uitg. A.A.M. Stols, Den Haag, 1957, 45 pp., f 3.90.
Andreus, Hans, Het land van horen en zien. Gedichten. - Uitg. De Bezige Bij, Amsterdam 1957, 53 pp.
‘Zon die hem sloeg met waanzin maar hem het geheim van de ruimte prijsgaf dat hetzelfde is als dat der mensen’ - in deze bijna magische regels staan a.h.w. de kernwoorden van Andreus' geheimtaal bij elkaar. De kerngeheimen van het dichterlijk en menselijk bestaan ge- | |
| |
noemd, vertaald (niet bezworen): dat is de betekenis van deze beide bundels die samenhoren als waanzin en wartaal. Het merendeel van de verzen, hierin samengebracht, is te rekenen tot het belangrijkste, dat de laatste jaren in ons land aan poëzie werd geschreven. Deze waanzin zou ongeneeslijk zijn, wanneer menszijn slechts was, als Andreus ervaart. De hele waarheid echter is menselijker, goddelijker. Alleen de Waarheid kan hem van deze waanzin genezen.
Huub Oosterhuis
| |
Warren, Hans, Saïd, gedichten. - Uitg. A.A.M. Stols, Den Haag, 1957, 39 pp., f 3.90.
De uitbloei van Warrens dichterschap heeft ongetwijfeld iets te maken met de poëtische vernieuwing die zich in het werk van de zg. experimentelen voltrok. Het lijkt wel of zij hem wegwijs maakten in zijn eigen ervaringswereld. Een flinke scheut lichamelijke taal heeft zijn verzen goed gedaan: vergelijkt men zijn bundel ‘Saïd’ met ‘Pastorale’ (1946), dan constateert men een winst van bijna honderd procent. Dit betekent echter niet, dat Hans Warren zijn richting zonder meer gevonden heeft. Er is ook waarschijnlijk niemand, die dit van hem zal eisen. De moeilijkheid is alleen dat hij zelf herhaaldelijk de indruk wekt zonder veel bezinning door te hollen op een weg die hem soms bedenkelijk ver van huis voert. ‘O avontuur in het land der anderen ik ben eenzaam geworden en vreemdeling’, - zo luiden de eerste regels van een algerijns lied dat hij citeert. Een diep, bevochten engagement aan het primair gegevene: zijn bloed, zijn volk, zijn oorsprong, zal hem kunnen redden van een onvruchtbare eenzaamheid. Mensworden luidt ook zijn opdracht.
Huub Oosterhuis
| |
Vinkenoog, Simon., Onder (eigen) dak. Gedichten. - Uitg. A.A.M. Stols, Den Haag, 1957, 72 pp., f 4.90.
De meest opgejaagde, meest vertwijfelde van de dichters die rond 1950 aan het woord kwamen, is Simon Vinkenoog. Een der eerste aanklagers van een wereld, die zijn generatie overviel en plunderde, en hem de toekomst inschopte als een ijlende steen. Nu, zeven jaar na zijn koortsachtig debuut, is hij onderdak. Onder eigen dak weliswaar, en dat is altijd een vrij schamel en uitzichtloos onderkomen; ‘een treurig binnenhuis’, noemt hij het zelf. Het wonderlijke is, dat ondanks dit alles, boven dit alles uit, zijn verzen een waarachtigheid behouden die tot luisteren en erkennen dwingt. Ik zou haast durven zeggen: Simon Vinkenoog kan doen wat hij wil, omdat hij zichzelf geeft zoals hij is: niet altijd even aantrekkelijk, wel altijd menselijk. Want meer nog dan een rasecht dichter is hij een rasechte mens. ‘Hier staan wij naakt, / hier staan wij waar’. Dit te bevestigen lijkt mij voorlopig belangrijker dan alles wat er vanuit litterair oogpunt over deze poëzie te zeggen valt.
Huub Oosterhuis
| |
Morrien, Adriaan, Alissa en Adrienne. - Uitg. De Bezige Bij, Amsterdam 1957, 102 pp.
Adriaan Morrien schreef een bijzonder charmant boekje over twee bijzonder charmante meisjes. Het zijn schatten van kinderen, als men de bescheiden vader mag geloven. En dat doet men graag, want zijn verhaaltjes zijn zo fijnzinnig en speels dat men kritiekloos luistert. Wie wellicht aarzelt zich gewonnen te geven aan Morriens poëzie, moet dit pretentieloze boekje lezen, om een beeld te krijgen van de wijze waarop de schrijver de allergewoonste, allerdiepste ervaring van het leven bekent en verwoordt. De tekeningen van Huik Gomperts zijn eveneens voortreffelijk.
Huub Oosterhuis
| |
Frieberger, Kurt., Petrus, de Visser. Roman. Vert. - De Fontein, Utrecht-Antwerpen, 1958, 340 pp., f 12.90.
Frieberger heeft een soort roman gecomponeerd rond de figuur van St. Petrus. Zijn fantasie blijft echter binnen de grenzen. Hij heeft zich terdege voorbereid op dit werk, zodat er een, laat ik het noemen, degelijk en betrouwbaar werk ontstaan is, dat als roman, doch ook als ‘vie romancée’, te genieten is. In vroegere tijd zou men gezegd hebben ‘een boek voor het katholieke gezin’.
R.S.
| |
Cowley, Malcolm (Ed.), Writers at Work. - Seeker and Warburg, London, 1958, 276 pp., 21 sh.
Een team van interviewers hebben verschillende hedendaagse auteurs ondervraagd hoe zij schrijven: waar het eerste idee voor een verhaal vandaan komt, hoe zich dit ontwikkelt, waarom zij schrijven, welke rol de lezer hierbij speelt, hoe veel woorden zij per dag schrijven, of zij veel reviseren en schrappen, enz. - Het boek was ons
| |
| |
een teleurstelling. De interviews geven betrekkelijk onbelangrijke informatie omtrent de auteurs (onder welke we aantreffen Mauriac en Fr. Sagan, Joyce Cary en Angus Wilson, Forster, Faulkner, James Turber and Thornton Wilder), en doen ons soms schrikken van de leeghoofdigheid van deze moderne schrijvers; o.i. rijst alleen hetgeen Mauriac en Joyce Cary te zeggen hebben boven een laag gemiddelde.
W. Peters
| |
Heine, Heinrich, Werke, herausg. von P. Stapf I-IV (Birkhäuser-Klassiker, 73-76). - Birkhäuser Verlag, Bazel, 1956, 2100 pp., geb. DM. 35,35.
Lehrmann, C.C., Heinrich Heine, Kämpfer und Dichter. - Francke-Verlag, Bern, 1957, 220 pp., geb. Zw. F. 16.80.
Het lange doodzwijgen in de nazitijd maakte een nieuw contact met H.'s werk des te gewenster. Zelden stelde het verloop van een eeuw de uitzonderlijke kwaliteiten en gebreken van een dichter zo duidelijk in het licht: enig als lyricus, onuitstaanbaar als polemist. Dl. I bevat de fragmenten der nogal grove Memoiren, de onvergankelijke meesterwerken Buch der Lieder en Neue Gedichte, en de verzamelde lyriek uit H.'s nalatenschap. Dl. II de satirische epen Atta Troll en Deutschland, evenals de Romanzero; technisch knapper wellicht dan de lyriek, zullen zij nooit de plaats van deze laatste als universeel kleinood der cultuur innemen; voor de kennis van de dichter en zijn levenshouding zijn zij zo onvervangbaar, dat menig kenner de Romanzero voor H.'s meesterwerk verklaart. - Dln. III en IV zijn aan het proza gewijd, waaruit alleen het Buch Le Grand, Briefe aus Berlin en Englische Fragmente wegvielen; bleven: de satirische mémoires van Schnabelowopski, de ziekelijke Florentinische Nächte, de merkwaardige Rabbi von Bacherach en de Reisebilder, als zuiver literaire werken. Vervolgens de essai's Die romantische Schule, vol interessante bijzonderheden, maar waarin H. zijn onbekwaamheid blootgeeft om tot een eerlijk waardeoordeel over zijn tijdgenoten te komen; Zur Geschichte der Religion und Philosophie in Deutschland, waarvan hij later de atheïstische vooringenomenheid zal afzweren zonder het bij heruitgave te wijzigen. Deze handige uitgave, in rustige, grote letter, met goede doch niet overladen nota's, maakt het menigeen mogelijk een leemte in zijn bibliotheek van Duitse klassieken aan te vullen. - Lehmann's essai biedt een beeld van Heine, zijn leven, uiterlijke en innerlijke
evolutie, en een vlotte waardering; gemakkelijk leesbaar, bevoegd, goed gedocumenteerd, uitstekend als vulgarisatieboek indien de schr. erin geslaagd was ergens een vaste norm op te stellen om er zijn waarde-oordeel naar te richten; nu valt dit laatste op door zijn a-priori-bewondering voor al wat van het genie komt, ook het bepaald ongeniale; o.i. gaat hij te ver bij de rol, die hij Israël niet alleen in H's denkwijze en levensgevoel (terecht) laat spelen, maar ook in zijn latere bekering.
A. Deblaere
| |
Holthaus, Hellmut, Trautes Heim - Glück allein. - Verl. Josef Knecht, Carolusdruckerei, Frankfurt a.M., (1957), 177 pp., geb. DM. 8.80.
Een leuk boek over de 101 blije ervaringen of tegenvallers in het familieleven en de woning van een hedendaags burger. Met de humor van het absurde in knappe toneeltjes samengevat; echt Duits, waar ernst, gewichtigheid en grondige gedachten de grappigheid van de situatie nog toespitsen. De moraal van het geval trekt de lezer zelf: bij de beperkingen des levens kan men zich kwaad maken of lachen, en het laatste helpt meer dan het eerste.
A. Deblaere
| |
Ro-Ro-Ro-Taschenbücher: 222: J. Roth, Radetzkymarsch. - 232: H. Fallada, Heute bei uns zu Haus. - Rowohlt-Verlag, Hamburg; Internationale Pers, Berchem, 1957, 244-194 pp., ing. Fr. 30.
Radetzkymarsch stijgt in literaire en menselijke waarde met het verloop der jaren, en deze goedkope uitgave zal hopelijk bijdragen tot de verspreiding van het werk. Intens begrijpend, doch sober ingehouden van stijl, beschrijft deze roman de ondergang van een mensentype: de burgerlijke of militaire vertegenwoordiger van de Oostenrijkse monarchie. Cultuurdrager en held, wiens heldhaftigheid sclerose wordt, opgehouden als schild tegen de innerlijke onzekerheid, tegen de ‘bekoring van het oosten’, als reddingsplank voor een laatste levenszin. Maar de jongste held van het geslacht Trotta sneuvelt zonder iets gevonden te hebben om voor te leven. - Fallada weet ook het kleine boeiend te maken in dit levensblij verhaal, met autobiografische inslag, van zijn huwelijk en familieleven, alsmede de
| |
| |
tribulaties van de schrijver. De lezer ontsnapt niet aan de aanstekelijke gedachte, dat leven toch de moeite loont. Ook zonder religieuze ondertoon aanbevelingswaardige lectuur.
A. Deblaere
| |
Grimmelshausen, H.J. Chr., Der abenteuerliche Simplicissimus. - Insel-Verlag, Wiesbaden, 1957, 748 pp., geb. DM. 18.
Wie kent Simplicissimus niet uit de geknipte jeugduitgaven ad usum delphini? Hier is hij volledig, met het Duitsland van de dertigjarige oorlog in al zijn rauwheid en gevoeligheid, zijn cynisme en zijn bijgeloof, zijn naïviteit en zijn wijsheid. Eén van de grote klassieken, wiens moderniteit en picaresca ongeevenaard blijven in hun smakelijk archaïsch taalkleed, verschijnt hierbij in een buitengewoon handige, mooi gedrukte, keurige band.
A. Deblaere
| |
Filosofie en psychologie
Bodamer, J., Psychologie van de hedendaagse man. - Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1958, 221 pp.
Een studie over de uitwerking van de techniek op het bestaan van de man in de W. Europese cultuur. De auteur geeft een uitvoerig overzicht van negatieve aspecten, die dit bestaan zouden kenmerken, in de religiositeit, in de gezinsverhoudingen, in de sfeer van de gezondheid. Na een illustratie van zijn opvattingen aan de hand van enkele literaire publicaties, geeft de auteur in het slothoofdstuk een nogal vage beschouwing over de vereisten om de beschreven crisis te overwinnen. Een eenzijdige studie, waarin men meer rustige bezonnenheid zou gewenst hebben, zodat de rake typeringen die men tussen overdrijvingen aantreft overtuigender waren uitgekomen.
J.M. Kijm
| |
Chorus, Dr. A.M.J., Inleiding in de empirische karakterkunde. - Stenfert Kroese N.V., Leiden, 1958, 281 pp., f 16.50.
Een overzicht van inzichten omtrent temperament en karakterkunde, waarbij het werk van Heymans en Wiersma het uitgangspunt en de grondslag vormt. De bedoeling van de auteur is een helder systematisch overzicht te geven, vooral tot steun van hen, die beroepshalve zijn aangewezen op karakterkennis. Men vindt in dit boek veel gezonde en aanvaardbare gedachten over ontwikkeling en vorming van het karakter, waarbij steeds voorzichtig de gulden middenweg wordt gevolgd. De vrucht van de bestudering van dit werk kan zijn, dat men meer oog krijgt voor de verscheidenheid der karakters; in hoeverre iemand zal kunnen profiteren van een systematische toepassing der karakterkunde hangt in hoge mate van zijn eigen aard af.
J.M. Kijm
| |
Munster O.F.M., H.A. Van, De filosofische gedachten van de jonge Kierkegaard, 1831-1841. - Van Loghum Slaterus, Arnhem 1958, 166 blz., f 8.90.
Doel van deze doorwrochte studie is helderheid te brengen omtrent de eerste wijsgerige en theologische gedachten van Kierkegaard. Daartoe heeft de S. alle geschriften van Kierkegaard tussen 1831 en 1841 geraadpleegd: aantekeningen, brieven, gepubliceerde werken, en gaat tegelijk uitvoerig in op de invloeden van schrijvers en zijn professoren. Zijn leven en de invloed van het gezin wordt slechts kort medebesproken. De resultaten van dit onderzoek zijn ook voor de kennis van de latere K. heel belangrijk, zodat dit werk onmisbaar is voor ieder die K. dieper wil bestuderen. Het is jammer dat de leesbaarheid van het boek door de kleine drukletter wordt benadeeld.
J.H. Nota
| |
Brillenburg Wurth, Prof. Dr. G., Eerherstel van de deugd, J.H. Kok N.V., Kampen, 1958, 159 pp., f 5.90.
Dit boek geeft ons een verhandeling over de deugd als onderdeel van een ethiek op gereformeerd protestantse grondslag. Het eerste hoofdstuk handelt over ‘Het deugdbegrip in de historie’. Dit hoofdstuk voldoet ons veel minder dan de drie volgende hoofdstukken, omdat het het deugdbegrip van de diverse auteurs en scholen, die het aan de orde stelt, over het algemeen te oppervlakkig en vaak onvoldoende begrepen weergeeft. Daarentegen hebben wij grote waardering voor de drie volgende hoofdstukken, waarin de auteur zijn eigen visie uitwerkt en wel op grond van vele teksten uit de H. Schrift, die metterdaad veel kunnen bijdragen tot een eerherstel van de deugd en de opbouw van een
| |
| |
degelijk theologisch traktaat over de deugd.
A. van Leeuwen
| |
Wickes, F.G., De innerlijke wereld van het kind. Een onderzoek op het gebied van de analytische psychologie. (Inleiding door C.G. Jung; vert. E. Camerling.) - Veen, Amsterdam, z.j., 305 pp., f 14.90.
Het thans in vertaling gepubliceerde werk verscheen in 1927 in Amerika onder de titel ‘The inner world of childhood’. Een fijngevoelig psychologe, gevormd in de opvattingen van C.G. Jung, beschrijft hier aan de hand van veel voorbeelden haar ervaringen met kinderen, die in psychische moeilijkheden waren geraakt. De ongeweten invloeden van opvoeders met him eigen levensproblemen op de kinderen worden treffend beschreven. Het is zeker een verdienste van dit boek, dat het zo nadrukkelijk de aandacht vestigt op de eigen geaardheid der onderscheiden kinderen en op hun gevoels- en strevingsleven. Het is jammer, dat enkele psychologistische opmerkingen over de Bijbel en een van gebrekkige kennis van de exegese getuigende opmerking over S. Paulus dit boek ontsieren.
J.M. Kijm
| |
Strauss, E.B., Psychiatry in the Modern World. - Michael Joseph, London, 1958, 71 pp., 8s. 6d.
Eenvoudig, helder en nuttig, aldus de indruk van dit boekje. De katholieke psychiater Strauss doet weinig anders dan woorden die met psych- beginnen te verklaren: psychologie, psychiatrie, psychoanalyse, psychosomatisch e.d.; zulke termen wijzen uit naar ziekten en geneeswijzen, en schr. is niet tevreden met deze in vakjargon te omschrijven, maar door middel van een bevattelijke terminologie met zeer gelukkig gekozen illustraties en vergelijkingen slaagt hij er in om, wat voor de leek vaak zo verwarrend en verward is, rustig en keurig uiteen te rafelen.
W. Peters
| |
Greeff, Et. de, Psychiatrie et religion (Je Sais-Je Crois, 92). - A. Fayard, Parijs, 1958, 126 pp., ing. Fr. F. 350.
Dit boekje van de bekende psychiater en criminoloog, E. de Greeff, biedt tegelijkertijd meer en minder dan de titel belooft. Enerzijds geeft het geen inzicht in, noch oplossing voor de problematiek spruitend uit de confrontatie van psychiatrie en godsdienst. Anderzijds schenkt het ons, in drie hoofdstukken: psychopathologie van de hoop, van de vrijheid en van de liefde, een inzicht in een aantal neurotische en psychotische gevallen, die met veel begrip beschreven werden. De auteur wilde in geen geval - zo zegt hij zelf - een wetenschappelijk traktaat opstellen: hij geeft een bloemlezing uit de vele gevallen van menselijke ontreddering waarin verholpen kan worden door medische en zelfs chirurgische behandeling, ook al lijken de problemen zich voor te doen als van morele of godsdienstige aard.
R. Hostie
| |
Geschiedenis
Wouters, Herman, De Indianen vroeger en nu. - A. Manteau, Brussel, 1957, 342 pp., 12 ill., 3 krtn, ing. Fr. 130, geb. Fr. 150.
Steunend op een uitgebreide voorstudie geeft de auteur een uitvoerig overzicht van de Noordamerikaanse Indianen vanaf de ontdekkingen tot op onze dagen. Zijn aandacht gaat echter vooral naar de epische strijd die de bewoners van de prairiën onder leiding van de Grote Geest, en aangevoerd door helden als de Zittende Stier, de Staande Beer, de Grote Wolk, enz. leverden tegen de talrijke, uitstekend bewapende en vaak unfaire blanken. Het is een der gruwelijkste geschiedenissen, een blijvende vlek op de blauwe vlag met de vele sterren. De auteur heeft zich ingeleefd in de mentaliteit der roodhuiden en citeert bij voorkeur hùn uitspraken. Jammer dat hij over de cultuur en de godsdienst van de roodhuiden, en over de evangelisering, zoals b.v. door P.J. De Smet, de apostel der roodhuiden, zo bitter weinig geeft. Een slothoofdstuk over de heropstanding van de 500.000 Noordamerikaanse roodhuiden opent gunstiger perspectieven voor dit volk, dat blanken zwoeren met vuurwapens en ‘vuurwater’ uit te roeien.
M. Dierickx
| |
Andriessen, S.J., J., De Jezuïeten en het samenhorigheidsbesef der Nederlanden. 1585-1648. - De Nederlandse Boekhandel, Antwerpen, 1957, 352 pp., geïll., ing. Fr. 400, geb. Fr. 450.
Op voorstel en onder leiding van Prof. Jhr. Dr. L. Van der Essen heeft Dr. Andriessen onderzocht welk het aandeel van de Jezuïeten was in de geleidelijke ver- | |
| |
vreemding van Noord- en Zuid-Nederland tussen 1585 en 1648. In een eerste deel toont de auteur aan dat de Jezuïeten weliswaar verknocht waren aan hun ‘natuurlijke prins’, de koning van Spanje, en de Katholieke Kerk boven alles trouw bleven, maar dat dit hen niet belette zich de samenhorigheid der XVII Provinciën bewust te blijven. In een tweede deel over de invloed der Jezuïeten op de ontwikkeling van dit samenhorigheidsbesef bewijst de schrijver ten overvloede dat het aandeel der Orde in de katholieke reformatie van de Zuidelijke Nederlanden tot een vervreemding van het gaandeweg meer gecalviniseerde Noorden meewerkte, maar dat anderzijds de zielzorg der Paters in de Hollandse Missie, hun toenadering tot andersdenkenden en hun colleges het contact tussen Noord en Zuid zeer hebben bevorderd. Over het resultaat van zijn diepgaand onderzoek gedurende tien jaar, is de auteur zelf niet enthousiast ‘omdat er eigenlijk niets nieuws ontdekt is’ (blz. 324). Wij konden hier aan toevoegen dat wij ook geen inzicht kregen in de geleidelijke vervreemding van Noord en Zuid in die zestig jaar. En toch houden wij bovenmate van dit boek om het grondig onderzoek van de bijna onafzienbare bronnen, de systematische bouw, de vloeiende taal, de wetenschappelijke accuratesse en ook de keurige uitgave. Daarenboven geeft deze studie zo'n juist, concreet, objectief, onvooringenomen inzicht in dat voor onze nationale geschiedenis zo beslissend tijdsgewricht dat wij ze met klem aanprijzen aan alle historici en aan alle belangstellenden in de 16e eeuw.
M. Dierickx
| |
Duby, G. en Mandrou, R., Histoire de la civilisation française. Tome I: Moyen Age - XVIe siècle; Tome II: XVIIe-XXe siècle. - Armand Colin, Parijs, 1958, 360 en 383 bl., 36 pltn, 44 krtn, ing. Fr. F. 1400 en geb. Fr. F. 1900 per deel.
In deze beknopte geschiedenis van de Franse beschaving richten de auteurs zich tot de studenten en het grote publiek. Het werk vervalt in drie nagenoeg even lange delen: de middeleeuwen door G. Duby, de nieuwe en de nieuwste tijd door R. Mandrou. Over oorlogen en zelfs over het politiek bestuur, op zichzelf gezien, staat er weinig te lezen, de kunsten en het geestesleven zijn uitvoerig behandeld, maar de klemtoon ligt op het concrete leven, op de sociale en economische toestanden van de buitenmensen en stadsbewoners, van de ongeletterden en de cultuurdragers. De auteurs hebben definitief gebroken met de histoire-bataille en met een geschiedenisopvatting die alleen de leidende standen en de grote persoonlijkheden behandelt. Natuurlijk bespreken ze tal van markante Fransen, maar toch wijden ze vooral hun aandacht aan de doorsnee-Fransman. Zelden of nooit maken ze vergelijkingen met andere landen, zodat Frankrijk hier bijna als een wereld op zichzelf verschijnt. Ons grootste bezwaar gaat tegen de meestal oppervlakkige exposés over godsdienstige toestanden. Dat Charles V in 1378 het Westers schisma zou hebben ‘geprovoceerd’, omdat paus Urbanus VI Rome boven Avignon verkoos, is een verouderde opvatting. De jezuïetenorde begrijpt Mandrou niet in haar religieuze bezieling, en hij schrijft haar een vér overdreven invloed toe. De jansenisten hebben zijn volle sympathie. Anderzijds geeft Mandrou een interessant exposé van ‘le redressement catholique’ na 1900. Al met al, is dit overzicht van het sociale en geestesleven der Fransen sinds het jaar 1000 tot op onze dagen, een vlot, levendig, interessant boek, dat, mede door zijn vele kaarten en mooie platen, talrijke lezers zal bekoren.
M. Dierickx
| |
Daniel-Rops, L'Eglise des temps classiques. Tome 1: Le grand siècle des âmes (Histoire de l'Eglise, V). - Arth. Fayard, Parijs, 1958, 495 p., 1250 Fr. F.
Met het voortschrijden van de zesdelige - of, beter, achtdelige - kerkgeschiedenis van Daniel-Rops, stijgt het ongenoegen der historici. In 1955 verschenen de 2 tomes over L'Eglise de la renaissance et de la réforme, en nu, amper drie jaar later, komen reeds de twee tomes van L'Eglise des temps classiques van de pers. Zelfs met vakkundige hulp, is de nodige voorstudie van een zo gewichtige periode totaal onmogelijk. Met zijn diep-religieuze zin en in glanzende stijl verhaalt de auteur, een heel hoofdstuk lang, het merkwaardige heilige leven van ‘Monsieur Vincent’. Na een hoofdstuk over het leven der Kerk tot 1660, hoofdzakelijk in Frankrijk, en een over de troebelen en oorlogen in Europa - met een zeer mild oordeel over Richelieu's politiek - krijgt Louis XIV ook een heel hoofdstuk toebedeeld. Het volgende hoofdstuk handelt over het leven der Kerk in de tweede helft der 17e eeuw en het zesde en laatste over het jansenisme en het
| |
| |
quietisme. Van de 500 bladzijden tekst handelen er meer dan 400 over Frankrijk. Zeker, in de volgende tome komen er hoofdstukken over de opstand van de geest tegen de Kerk, over de missiën en over de protestanten, maar betekent het katholieke leven in de niet-Franse katholieke landen dan zo weinig? Over de katholieke hernieuwing in de Zuidelijke Nederlanden, over het jansenisme in de Nederlanden, over de kerkelijke kunst, over de zielzorg en de vroomdheid in het grote Duitse rijk, in het katholieke Ierland en het katholieke Polen, in hele landen als Italië, Spanje en Portugal, lezen wij of niets òf enige algemeenheden. Met alle eerbied voor de stilistische hoedanigheden en de religieuze bezieling van de auteur, moeten wij althans dit deel van de Histoire de l'Eglise, voor Fransen een aansporing tot volharden in hun chauvinisme, en voor niet-Fransen een echte ontgoocheling noemen.
M. Dierickx
| |
Ferrara, Orestes, Alexander VI. Borgia. - Artemis Verlag, Zürich-Stuttgart, 1957, 527 p., ingeb. 22.80 Zw. F.
Sinds lang hebben wij behoefte aan een wetenschappelijk verantwoorde biografie van Alexander VI (1492-1503), die doorgaat voor de slechtste van alle pausen. Beantwoordt dit boek aan deze verwachtingen? De te Napels geboren auteur week spoedig uit naar Cuba, werd een echte Cubaan, was er zelfs voorzitter van het parlement en eerste vertegenwoordiger van Cuba in de Unesco. De nu tachtigjarige politicus en diplomaat constateerde dat de zware aantijgingen tegen het zedelijk leven van Alexander Borgia in de gezantschapsberichten van die tijd geen steun vinden. Dit intrigeerde hem en zette hem aan tot verdere studie. Zo heeft hij een beeld ontworpen van paus Alexander VI als van een gewiekst politicus, een verdediger van Italië tegen vreemde indringers, en een diep-vroom mens, en hij tracht aan te tonen dat alle verhalen over het onzedelijk leven van Alexander VI onduidelijk zijn of vervalst, en niet toelaten de Borgiapaus ook maar één kind met zekerheid toe te schrijven. Al kan de auteur ons persoonlijk met zijn rehabilitatiepoging niet overtuigen, zoveel is toch duidelijk dat de aangevoerde argumenten tot een nieuw onderzoek van de bronnen dwingen vóór men het tot nog toe algemeen aanvaarde oordeel over de Borgiapaus als vaststaand aanvaardt. De bekende Duitse historicus Reinhold Schneider schreef voor dit uit het Spaans vertaalde boek een interessant Nachwort, waarin hij wijst op het belang van Ferrara's argumenten, maar diens conclusies toch niet tot de zijne maakt.
M. Dierickx
| |
Koren, H.J.C.S. Sp.-S.D.T., A History of the congregation of the H. Ghost. Duquesne University Pittsburgh. Ed. E. Nauwelaerts, Louvain. - Ed. Spiritus, Rhenen, 1958, 640 pp.
Een ongemeen boeiende geschiedenis. - Claude Poullart des Places begon op 24-jarige leeftijd met 12 gezellen een seminarie van de H. Geest en onder bescherming van de Onbevlekte Maagd. Hij wenste priesters te vormen, arme priesters die, waar dan ook, zouden werken in een diocees of in de missie. Wilde hij een congregatie stichten? De H. Grignon de Montfort sloot aanvankelijk een overeenkomst met hem. - Een der zegenrijkste gebeurtenissen is de fusie met de congregatie van F. Libermann. Dit had plaats op aandrang van Rome in 1848. Reeds vroeger was dit voorgesteld, doch de superior generalis was er tegen. Libermann, een bekeerde Jood, was epilepticus, gold als onevenwichtig en een fantast. Libermann, wiens congregatie werd opgeheven, werd de elfde generaal der Paters van de H. Geest. Met zijn bestuur begon een hoge bloei. Hij bleek een man van wijs beleid. Zijn brieven tonen een diep inzicht en zijn te vergelijken met de missie-schrifturen van Pater Roothaan. Libermanns proces van zaligverklaring werd ingeleid met enige tegenzin van de kant van Pius IX en Pius X. Leest men in dit degelijke, objectieve werk dat de 15de generaal, Mgr. Le Roy, met zijn archivaris ontdekte dat Libermann niet de eerste, maar de 11de generaal was en dat diens congregatie canonisch was opgeheven, dan is het duidelijk dat de H. Geest vele menselijkheden weet te overwinnen en zijn werk voltooit ondanks menselijke tekorten.
C. Minderop
| |
Brintin, C. e.a., Erfenis der Eeuwen. Geschiedenis en beschaving van het Westen. Deel III van Bismarck tot heden. 388 blz. Nederl. bewerking Joh. Winkler. - Elsevier, Amsterdam, Brussel 1958. f 25.-.
De eerste twee delen van dit populaire
| |
| |
geschiedwerk bespraken wij kort in Streven (April 1958 - blz. 707). Het werd geschreven door drie Amerikaanse historici en te New-York in 1955 uitgegeven. Joh. Winkler bewerkte het in vlot Nederlands en Elsevier gaf het op waardige wijze, geïllustreerd, uit. In dit derde deel komen de geestelijke evolutie der wetenschappen en kunsten, het communisme, het facisme en racisme uitvoerig ter sprake. Een katholiek lezer, met enige kritische zin, zal ook dit derde deel, evenals de twee voorafgaande, met voldoening ter hand nemen. De schrijvers nemen over het algemeen een objectief en gematigd standpunt in. Zij zijn Amerikanen die ver van Europa wonen en dit is hier en daar voelbaar. Een onderlegd lezer zal hier en daar iets missen, elders sommige verschijnselen te sterk beklemtoond vinden. Dit is niet te vermijden. Als geheel een zeer te waarderen werk, ook al zou een gelovig Christen enige kwesties anders behandeld wensen.
Dr. P. van Alkemade
| |
Schmidt, Albert-Marie, Jean Calvin et la tradition calvinienne. - Ed. du Seuil, Paris, 1957. 191 pp., f 4.45.
Een zeer verzorgd en prachtig geïllustreerd Frans ‘pocket-book’ uit een serie, die nog niet door vertaling in Nederland en Vlaanderen bekend is. Onder de titel ‘Maîtres spirituels’ beoogt deze serie een echte ontmoeting met de groten uit de geschiedenis van het geestelijk leven. In het werkje van Alb.-M. Schmidt, professor aan de Universiteit van Rijssel, kijkt Calvijn de lezer werkelijk aan, hij komt hem tegemoet in zijn levensgeschiedenis, in de traditie van het calvinisme tot aan Karl Barth, vooral spreekt hij met hem in de eigen tekst van zijn brieven, zijn preken en onderrichtingen. De confrontatie is zeer ironisch gehouden en Calvijns oecumenische intenties worden bijzonder naar voren gebracht. Het is slechts te betreuren dat de exclusief Frans-Zwitserse oriëntatie van de auteur hem aan het Nederlands Calvinisme, zoals dat internationaal een centrale plaats inneemt, voorbij deed gaan.
Mich. Marlet
| |
Parrot, Prof. André, Samaria, Hoofdstad van het koninkrijk Israël, in het Nederlands vertaald door I.S. Herschberg. - G.F. Callenbach, Nijkerk, 1957. 129 blz., 8 pl., 33 afb. f 5.25.
Parrot, Prof. André, Babylon en het Oude Testament. In het Nederlands vertaald door I.S. Herschberg. G.F. Callenbach, Nijkerk, 1957. 156 blz., 8 pl., 54 afb.
Deze boekjes zijn verschenen als deel 6 en 7 van de mooie serie ‘Bijbel en Archaeologie’ van dezelfde bekwame opgraver en schrijver en vormen er een aanzienlijke verrijking van. Ik kan me geen prettiger en leerzamer manier voorstellen zijn kennis van de Bijbelse Geschiedenis op te frissen en aan te vullen dan de lezing en herlezing van deze boekjes, om maar niet te spreken van de enorme en moeilijk te schatten winst aan inzicht die men er mee op kan doen. De auteur verstaat de kunst aan de hand van de vele, stuk voor stuk interessante en aan de gemiddelde lezer nog volkomen onbekende details een boeiend totaalbeeld te ontwerpen, waardoor grote stukken bijbelse geschiedenis en hele bijbelboeken tot nieuw leven komen. Een aanwinst voor het persoonlijk boekenbezit van ieder die enige historische of bijbelse interesse heeft.
H. Renekens
| |
Kunst en cultuur
Balen, W.J. van, Atlas van Zuid-Amerika. - Elsevier, Amsterdam-Brussel, 1958, 230 pp., 815 ill, 46 klkrtn., 26 × 35 cm., f 37,50, Fr. 600.
Mr. W.J. van Balen bracht reeds de eerste wereldoorlog door in Z.A. en organiseerde na 1919 de grote landverhuizing uit de Baltische en Balkanlanden naar dit continent. Hij reisde herhaaldelijk daarheen als adviseur voor handels- en industriekringen. Verscheidene werken over dit toekomstcontinent verschenen reeds vroeger van zijn hand. Een betere nederlandse Zuid-Amerikakenner was niet te vinden. Het opzet van Elsevier om in de fraaie reeks beredeneerde beeldatlassen een atlas van Zuid-Amerika samen te stellen is uitstekend geslaagd. Het geheel is een kunstwerk qua inhoud en qua presentatie. De atlas is verdeeld in vier onderdelen. Kaartbladen. Zes en veertig in vijf kleuren uitgevoerde kaarten geven een beeld van de topografie, de flora, fauna en de economie. De zelfbeperking in het voor te stellen feitenmateriaal, die de cartograaf zich opgelegd heeft maken zijn werk tot een voorbeeld. De verklarende tekst behandelt de algemene aardrijkskundige, geologische en histo- | |
| |
rische aspecten. Elk der dertien zuid-amerikaanse republieken krijgt een uitvoerige beschrijving waarin bijzonderheden over cultuur en economie belicht worden. Schr. toont zich hier een meester. Hij weet te kiezen, geeft voorlichting en inzicht. De illustratie met smaak en fotografische kunstzin gekozen laat in 800 beelden het continent in al zijn uitzichten voor ons defileren. Het encyclopedisch register maakt de atlas uiterst bruikbaar.
W. Talloen
| |
Bayl, Friedrich, E. Nolde, Holzschnitte. - Buchheim, Lothar-Gùnther, Erich Heckel Holzschnitte aus den Jahren 1905-1956. - Flemming, Hans-Theodor, Otto Mueller, Farbige Zeichnungen und Lithographien. - Buchheim-Verlag, Feldafing, 1957, ca. 50 pp., DM. 2.80 en 3.80.
De reeks kleine, maar verzorgde Buchheimmonografieën, vooral handelend over moderne grafiek, werd uitgebreid door drie nieuwe deeltjes, respectievelijk gewijd aan het grafisch werk van Nolde, Heckel en Mueller, drie hoofdfiguren van het Duitse expressionisme. Ook al tonen deze illustraties slechts één aspect van het oeuvre, toch zijn ze zo gekozen dat zij de persoonlijkheid van de kunstenaars goed typeren en meteen een vrij volledig beeld geven van de kracht en de begrensdheid van het Duitse expressionisme en de thematiek die het beheerste. In de inleidingen worden vaak de positieve kanten iets te sterk beklemtoond, al blijft het waar dat zowel Nolde als Heckel, - niet het zwakke werk van Mueller - in hun houtsneden een hoogtepunt vormen van het Duitse expressionisme.
G. Bekaert
| |
Kriss-Rettenbeck, Lenz, Das Votivbild. - Verlag Hermann Rinn, München, 1958, 185 pp., 29 × 25,5 cm., 173 ill. 8 klpl., geb. DM. 39.50.
In het novembernummer van Streven 1957 is een uitvoerige beschrijving verschenen over de ijzeren ex-voto's uit de verzameling Rudolf Kriss in het Bayerisches Nationalmuseum te München. Lenz Kriss-Rettenbeck, die van deze verzameling de catalogus opstelde, heeft nu zelf, in een zeer verzorgde uitgave, een nauwkeurige studie gepubliceerd over de geschilderde ex-voto's van christelijk West-Europa. Zij steunt hier vooral op de unieke verzameling schilderijen die eveneens door R. Kriss aan het Bayerisches Nationalmuseum werd overgemaakt en waarvan zij in een aanhangsel de catalogus van 408 nummers publiceert. In een nawoord bepaalt Lenz Rettenbeck het best het karakter van haar studie: zij onderzoekt deze objecten van het volksgeloof fenomenologisch d.w.z. in hun geobjectiveerd geestelijk bestaan. Zij laat dus bewust buiten beschouwing het religieuze impuls dat tot het aanbrengen van een ex-voto aanleiding was, tenzij natuurlijk in zoverre dit impuls in het schilderij tot uitdrukking komt. Zeer nauwkeurig beschrijft zij de concrete aanleidingen: oorlogen, epidemieën, ziekten, ongevallen... en de manier waarop deze in beeld worden gebracht. In de vertolkingswijze van wat de auteur liever Bildvotiv als Votibild zou willen noemen analyseert zij dan de betekenis van het ex-voto als een promulgatie van een religieuze houding. Tenslotte geeft zij in het kort de historische ontwikkeling en toont hoe deze ex-voto's terecht tot de volkskunst kunnen gerekend worden.
G. Bekaert
| |
Mindlin, Henrique E., Neues Bauen in Brasilien. - Callwey, München. - Meulenhoff, Amsterdam, 1956, 256 pp., geïll.
In hun paviljoen op de wereldtentoonstelling toonden de Brazilianen hoe veel belang zij hechten aan de moderne bouwkunst, die zij in een opvallend vrije geest beoefenen. Zij is het werk van een betrekkelijk kleine groep fantasierijke architecten die, gesteund door een machtig mecenaat van staat en individu en door een vleugje sensatielust, hun stoutste dromen, waar men elders weemoedig over zou glimlachen, au sérieux nemen en ook uitbouwen. En zo komt het dat H.E. Mindlin, zelf een van die architecten, in zijn boek een reeks indrukwekkende gebouwen kon samenbrengen, die meestal juist iets over onze maat heengaan. De villa's die men er bouwt hoeven in niets onder te doen voor de grootsheid van een italiaans renaissancepaleis. Diezelfde grootsheid echter weet men ook te bewaren in openbare gebouwen, hospitalen, fabrieken. Alleen de kerkbouw valt zeer pover uit. Het boek van Mindlin, reeds verouderd omwille van het project van de nieuwe Braziliaanse hoofdstad, geeft van dit alles een uitstekend beeld door zijn rijke keuze aan foto's en plattegronden.
G. Bekaert
| |
| |
| |
Ballo, Guido, Italienische Malerei vom Futurismus bit heute. - Kiepenheuer & Witsch, Keulen, 1958, 240 pp., 25 × 34 cm., 150 klpl., geb. DM. 98.-.
Het was een goed idee van de Kiepenheuer Verlag het boek van Ballo in de westerse wereld te introduceren door het in het Duits te laten vertalen. Want het is nog immer zo dat de Alpen veel blijven verbergen van wat er in het Italiaanse schiereiland omgaat, zelfs al wordt het platgetrapt door de toeristen. Niet veel kunstenaars die in het werk van Ballo uitvoerig worden besproken bleven bij ons onbekend. Maar tot nog toe bestond er geen studie waarin de eigen evolutie van het Italiaanse kunstleven en het milieu van de kunstenaars worden getekend. Al betekent dit laatste niet dat men heel veel belang moet hechten aan de nationale scholen als zodanig, toch blijft er steeds de eigenheid van milieu en karakter wat men niet over het hoofd kan zien. Dit nu kan men duidelijk aflezen van het werk van Guido Ballo, die afwisselend de stromingen en de kunstenaars bespreekt. De illustratie, die uitsluitend bestaat uit kleurreprodukties van hoge kwaliteit, draagt hier niet weinig toe bij. De waarde van het werk wordt nog verhoogd door een uitgebreide tijdstabel en een bibliografie.
G. Bekaert
| |
Martin, Kurt, Edouard Manet, Aquarelle und Pastelle. - Deutsche Verlags-Anstalt, Stuttgart, 1958, 25 pp. tekst, 32 klpl., geb. DM. 24.-.
Door zijn keuze van voor een goed deel ongepubliceerde aquarellen en pasteltekeningen van Eduard Manet openbaart prof. Dr. Kurt Martin, General-direktor van de Bayerische Staatsgemäldesammlungen te München, een ongekend aspect van de schilder, die het impressionisme heeft ingeluid zowel door zijn schilderwijze als door zijn thematiek. De verzorgde kleurplaten stellen ons in staat een inzicht te krijgen van de spontane werkwijze van Manet. De kunstenaar kunnen wij als het ware in zijn creatief proces zelf betrappen en dit evenzeer door het ongecontroleerde van de werkwijze waartoe deze uitgekozen technieken hem in staat stellen als door de keuze en de interpretatie van het motief. Prof. Kurt Martin schreef een suggestieve inleiding die vervolledigd wordt door de analyses en de technische gegevens bij elke afbeelding. Van een bijzonder belang zijn de voorstudies van zeer bekende schilderijen die werden opgenomen. Wij wensen aan de reeks Phoebus-Kunstbücher, die hiermede werd ingezet, alle succes.
G. Bekaert
| |
Firth, R., Man and Culture. An Evaluation of the Work of Malinowski. - Routledge & Kegan, Londen, 1957, VIII-292 pp., geb. sh. 32.
Als een wat late hulde aan de nagedachtenis van de in 1942 overleden Engelse etnoloog, Malinowski, verscheen dit boek: een bundel opstellen aan zijn persoon en aan zijn werk gewijd door enkele van zijn meest befaamde leerlingen en medewerkers. Sommige van deze essays bestuderen hem vanuit een betrekkelijk algemeen standpunt (‘Malinowski as Scientist and as Man’ door de redacteur van het werk, R. Firth, en ‘The Epistomological Background to Malinowski's Empiricism’ door E.R. Leach), anderen behandelen een of meer van de basiselementen der functionalistische methode waarmee Malinowski's naam vereenzelvigd is. Samen geven ze een zeer belangwekkend beeld, niet alleen van Malinowski zelf, maar ook van de groei der moderne Engelse etnologie als zodanig, waarin de opvattingen van Malinowski en van Radcliffe-Brown geleidelijk uit elkaar groeiden. Het pleit voor de objectiviteit van de auteurs, dat hun genegenheid voor hun leermeester hen niet de ogen heeft doen sluiten voor bepaalde grote lacunes in zijn systeem: zij komen er openlijk voor uit dat Malinowski's kracht veeleer op het pedagogische dan op het strikt-wetenschappelijke plan lag. Behalve de reeds met name vermelde medewerkers, vernoemen we nog, als waarborg voor de degelijkheid van deze studie, Meyer Fortes, Lucy Mair, I. Schapera, S.F. Nadel, Audrey I. Richards en Talcott Parsons.
F. De Graeve
| |
Allen, Agnes, Het grote avontuur van de archeologie. - De Nederlandse Boekhandel, Antwerpen, 1958, 176 pp., geïll., ing. Fr. 65.
De Britse schrijfster Agnes Allen begint haar boek met eenvoudige noties over het waarom der archeologie en over de geleidelijk geperfectioneerde werkwijze der archeologen. Ze neemt ons mede op haar tocht door de voorhistorie, vooral in Engeland, daarna meer in Frankrijk, en verder verhaalt ze op een uiterst boeiende wijze over de opgravingen van Sir Flinders Petrie, Lord Carnarvon en Carter in Egypte, van Botta en Layard in Mesopo- | |
| |
tamië, van Schliemann in Troje, Mycene en Tiryns, van Arthur Evans in Knossos, en van nog vele anderen, om te eindigen met de ontdekking der Maya-beschaving in de Amerikaanse oerwouden. Talrijke tekeningen illustreren de tekst; wij missen alleen een kaart van West-Europa met de vermelde vindplaatsen van voorhistorische voorwerpen, en een kaart van het oude Egypte, zoals er wél een kaart is over het oude Mesopotamië. Aan leraren in de geschiedenis en intellectuelen met interesse voor archeologische vondsten bevelen wij dit knap werk van harte aan.
M. Dierickx
| |
Wetenschap
Braunbek, Werner, Forscher erschüttern die Welt. - Franckh, Stuttgart, 1958, 308 pp., geïll., D.M. 16.80.
Hier waagt een hoogleraar in de theoretische fysica zich aan een populaire geschiedenis van de kernfysica. Het resultaat van deze poging is bewonderenswaardig: een boek, bijna even boeiend als Robert Jungk's ‘Helder als tausend Sonnen’. De stijl van Braunbek is iets minder gespierd dan die van de journalist Jungk, en zijn toon is soms wat al te juichend, maar de kracht van zijn werk ligt in het volkomen beheersen van zijn materiaal en in zijn levendige belangstelling voor de personen, die het atoom-onderzoek gedragen hebben. Dat maakt het boek soms bepaald spannend, terwijl schr. tegelijkertijd ongemerkt heel wat van zijn kennis weet over te dragen aan de lezer. Als verschilpunt met Jungk zij nog vermeld, dat deze laatste zich beperkt tot de geschiedenis van de atoombom, terwijl Braunbek zich een ruimer onderwerp heeft gekozen: hij behandelt de kernfysica sedert Rutherford (1871-1937) en wijdt hoogstens een kwart van zijn boek rechtstreeks aan de atoombom. Tot slot een woord van bewondering voor de schitterende foto's.
P. v. Breemen
| |
Niese, Gerhard, Kleine Physik. - Teubner, Leipzig, 1958, 240 pp., geïll., D.M. 5.50.
Dit werkje houdt het midden tussen een leerboek en een populair-wetenschappelijke vulgarisatie. Het gebruikt een eigen methode, die uiterst gelukkig werkt. Nu eindelijk eens een populair boek, dat niet met aardige verhaaltjes en anekdotes om de zaak heen draait, maar een boek, dat recht op de kern afgaat en werkelijk uitleg geeft. Misschien zal de een of ander het wat moeilijk vinden, maar voor iedere leek zal het interessant en verrijkend zijn. Ieder van de 107 paragrafen begint met een foto van een eenvoudig technisch gegeven uit het dagelijks leven. Deze foto's spreken voor zich; de tekst kan dus onmiddellijk uitleg geven van de natuurkundige beginselen en wetten, die hierbij worden toegepast. En na twee pagina's heeft de schr. dan al zoveel begrip bijgebracht, dat hij al een eenvoudig vraagje aan zijn lezer kan voorleggen ter oplossing. De methode van een modern leerboek, op populaire wijze gebruikt.
P. v. Breemen
| |
Calder, Ritchie, Die Natuurwissenschaft. - Nymphenburger Verlagshandlung, München, 1957, 279 pp., gekartonneerd D.M. 7.50, geb. D.M. 9.80.
Een merkwaardig boek, waarin de schr. lustig en opgewekt door heel uiteenlopende terreinen der natuurwetenschap heenhuppelt. Hij doet dat met veel historische belangstelling, en zijn hoofdstukjes over de geschiedenis van bepaalde onderdelen der natuurwetenschap weet hij interessant en met echte Engelse humor op te dienen. Daarnaast komt een duidelijke interesse voor de invloed van de natuurwetenschap op de huidige (en toekomstige) mensheid naar voren. Deze kant van de zaak wordt nog minder degelijk behandeld dan de historische. Maar tussendoor worden hier en daar losse opmerkingen gestrooid, die van veel wijsheid getuigen en die bewijzen dat schr. een heel gezonde kijk heeft op de licht- en schaduwzijden van onze natuurwetenschap. Het zijn deze verspreide opmerkingen (maar helaas ook deze alleen), die het boek uitheffen boven het peil van de gewone vulgarisatie.
P. v. Breemen
| |
Dogigli, Hans, Magie der Strahlen. - Paul List Verlag, München, 1957, 328 pp. geïll. D.M. 14.80.
Een gezellig boek, dat een uitgebreid onderdeel van natuurwetenschap en techniek bestrijkt. Schr. vertelt over infrarood en ultraviolet licht, over röntgenstralen, over radio, T.V., radar, maar ook over Noorderlicht en glimwormpjes. Het gaat natuurlijk niet erg diep, maar het gebeurt pretentieloos en onderhoudend.
P. v. Breemen
| |
| |
| |
Biografie
Brinkley, William, Zuster Cecilia ontspringt de rode dans. Vert. - Uitg. Foreholte, Voorhout, 1958, 261 pp., f 6.50.
Zuster Cecilia is een kloosterzuster uit Slowakije die hier, door de pen van William Brinkley, haar op het laatst wonderlijk bewogen leven vertelt. Toen Tsjecho-Slowakije communistisch werd, raakte zij, haast malgré soi, in de illegaliteit en moest zelf met levensgevaar uit het land vluchten. Zij kwam in Amerika terecht, waar de mensen natuurlijk met gespannen aandacht naar haar luisterden; zo werd haar verhaal een boek. Zij is een eenvoudige, vrome, energieke non die er zich met moed en volharding doorheenslaat. Haar devotie tot Sint-Jozef is wel echt, maar toch een beetje al te simplistisch. Het is een boeiend verhaal van onderduiken, angst voor de politie en ten slotte van redding en bevrijding over de grens.
J. van Heugten
| |
Waach, Hildegard, Ein Pionier der Nächstenliebe. Hildegard Burjan. Skizze eines grossen Lebens. - Herder, Wenen, 1958, 159 blz.
Hildegard Burjan (1883-1933), eigenlijk Hildegard Ircund tot ze in 1907 huwde met Alexander Burjan, was van Joodse afkomst, en werd opgevoed te Sörlitz, te Berlijn, te Zürich, buiten alle christendom. Ze vond het geloof te Berlijn, in een katholiek ziekenhuis; kort daarop verhuisde ze naar Wenen, waar ze (een gehuwde vrouw nochtans, met al haar plichten tegenover man en gezin) de stichteres, weldra de overste werd van een religieuze Zustergemeenschap, ‘Caritas Socialis’. Haar ruime en grote invloed, haar stichting en werk werden door Nazisme en oorlog spoedig weggevaagd; nu zien we haar als de durvende en begenadigde voorloopster van de talrijke lekeninstituten (religieuze contemplatie naast maatschappelijke arbeid) die vooral na de oorlog zo talrijk, zo weldoend, zo veelbelovend zijn geworden.
Em. Janssen
| |
Killian, Hans, Maar achter ons staat God. Vert. door Peter Jaspers. - Hollandia uitg. Baarn, 1958, 294 pp., f 8.90.
Een chirurg vertelt uit zijn jarenlange praktijk enige gevallen die hem méér dan andere hebben doen gevoelen hoe God staat achter alle chirurgen die aan het ziekbed of aan de operatietafel eenzaam worstelen om het leven van hun patiënten te redden. Na een kort hoofdstuk over zijn jeugd en opleiding in de medische wetenschap, laat de rest van het boek de lezer meeleven met verschillende chirurgische gevallen die dr. Killian krijgt te verwerken, doch veel meer met de liefdevolle aandacht en toewijding die deze chirurg zijn zieken wijdt. Een boek dat getuigenis aflegt van een medicus in de beste zin van het woord. Goed geschreven en vlot vertaald weet het boek de lezer zeer te boeien.
Joh. Heesterbeek
| |
Blakelock, Denys, Finding my way. - Hollis and Carter, London, 1958, 118 pp., 12s. d6.
Men leest deze autobiografische schets in een kleine twee uur, maar het zijn weldadige uren, doorgebracht met een nederige mens die de kunst verstaat om in stilzwijgen te spreken. Blakelock was een groot acteur, is een bekende televisie-persoonlijkheid, en publiceerde enkele bundels verzen; in dit boekje ontmoeten we voornamelijk de mens met zijn moeilijkheden en twijfels, zijn moeizam zoeken naar de waarheid en naar de wil Gods. Het is de bescheidenheid en het gewoon menselijke van deze bekeerling dat lezing van dit simpele levensverhaal een waar genot maakt.
W. Peters
| |
Varia
Abeln, Dr. G.H.J., De Vrijhandelszône als economische integratievorm voor West-Europa. - H.E. Stenfert Kroese N.V., Leiden, 1958, 160 pp., f 10.-.
Schrijver, die op bovengenoemde studie onlangs is gepromoveerd aan de Universiteit van Amsterdam, stelt in dit werk het probleem aan de orde of integratie mogelijk is met het behoud van een grote mate van autonomie der deelnemende regeringen op het gebied van het economisch beleid. In het eerste hoofdstuk tracht schrijver aan de hand van een statistische analyse van de wereldhandel het bewijs te leveren van het natuurlijk integratieproces. Daarna analyseert hij de handel van West-Europa, met name de handel tussen de landen van de Europese Economische Gemeenschap (E.E.G.) en de overige landen van de organisatie voor de
| |
| |
Europese Economische Samenwerking (O.E.E.S.). Tevens wijst hij hierbij op de betekenis van het West-Europese economische integratieproces voor de Nederlandse industrie. Na deze analyse van dat wat de praktijk op verschillend niveau biedt geeft schrijver, na een uiteenzetting over de verhouding economische theorie - economische politiek, een beeld van de vormgeving van de economische integratie. Van hieruit komt hij dan tenslotte op de problematiek van de vrijhandelszône zelve. Het grootste bezwaar, dat tegen een dergelijke economische integratievorm wordt aangevoerd is, dat weliswaar de tarieven tussen de landen onderling worden afgebroken, maar dat ieder land zijn eigen buitentarief ten opzichte van derde landen mag behouden, wat oorzaak kan zijn van ongelijke concurrentievoorwaarden. Dr. Abeln meent, dat dit bezwaar in de praktijk nogal mee zal vallen. Waar zich deze mogelijke moeilijkheden, aangeduid als distorsie, voor zouden kunnen doen dienen maatregelen te worden genomen, welke schrijver uitvoerig bespreekt in het hoofdstuk betreffende de harmonisatie van het externe harmonische beleid. Tenslotte wordt de interne harmonisatie belicht en worden de problemen besproken, die zich kunnen voordoen op het sociale, monetaire en financiële terrein. Dr. Abeln's eindconclusie is, dat economische integratie tussen de landen van West-Europa mogelijk is in de vorm ener vrijhandelszône, mits men tot overeenstemming kan komen over een beperkt aantal punten van coördinatie.
Dr. J.J.B.P. van Lierde
| |
Pakenham, Lord, Causes of Crime. - Weidenfeld and Nicolson, London, 1958, 198 pp., 21 sh.
De misdadigheid in Engeland neemt steeds grotere omvang aan. De vraag naar de oorzaken hiervan stelt zich van zelf. De katholieke oud-Labourminister heeft dit tot zijn speciaal studieterrein gemaakt en geeft nu een overzicht van verschillende oorzaken. Zijn bronnen zijn een aantal recente studies over deze materie, met daarnaast een door hem zelf ingestelde enquête onder hoger gevangenispersoneel en inspecteurs van politie, en persoonlijke gesprekken met gevangenen. De resultaten zijn niet bepaald verrassend: de oorlog, verval van christelijke zeden, verwaarloosd gezinsleven, slechte vrienden, e.d. zijn als vanzelfsprekend een broeikas voor criminaliteit. In deze studie wordt dit alles wetenschappelijk en vooral statistisch vastgesteld.
W. Peters
| |
Huizinga, J.H., Confessions of a European in England. - Heinemann, London, 1958, 296 pp., 25 sh.
De eerste hoofdstukken van dit boek zijn van het bekende The English: are they human? -slag, en de humor waarmede de eigenaardigheden van Engeland en de Engelsman ter sprake worden gebracht is van het bekende soort: een mengsel van lichte satyre, under- en over-statement. In het tweede gedeelte is de correspondent van de Nieuwe Rotterdamse Courant aan het woord als ‘professional observer and interpreter of English national life’, waarbij we graag het woordje political zouden inlassen. De bom op Hiroshima, de Kroning van de koningin, de Welfare State en het twee-partijen systeem, Mau-mau, Cyprus en Suez, het verval van het roemruchte Empire en Engeland's hooghartig-afwijzende houding ten aanzien van ieder nauwer samengaan met Europa (Huizinga zelf is een vurig Europees Federalist) vormen de inhoud van menige ‘cantankerous confession’, want Huizinga heeft zich heel evident bijna doorlopend tijdens zijn lang verblijf in Engeland geërgerd aan Engelse politiek en Engeland's politici. De bekentenissen van deze journalist bevatten echter weinig nieuws, zeker voor de Europeaan: mogelijk dat ze voor de Engelsman, die zich buiten Europa plaatst, wel nieuws bevatten, iets waar Huizinga zelf van overtuigd is: daarom schreef hij dit boek!
W. Peters
| |
Het antwoord van een Non. Door een Carmelites. Vert. - De Fontein, Utrecht-Antwerpen, 1958, 186 pp., f 4.90.
De auteur beschrijft in de vorm van een serie fictieve brieven, die sterk aan uittreksels van een dagboek doen denken, het leven in een Carmelitessenklooster. ‘Het boek doet wat onecht, om niet te zeggen, wat onoprecht aan’, zo schreven wij bij de oorspronkelijke uitgave; ‘het is te opzettelijk instructief, met een weinig spontane, vaak erg versleten humor, en daarbij aan de romantische kant.’ Ik geloof niet dat een dergelijk antwoord zijn taak voldoende verricht, nl. ongeveer afdoend en volkomen verhelderend de bezwaren weg te nemen die op het ogenblik in veel hoofden en harten bewust of latent tegen het kloosterleven aanwezig zijn.
P. van Alkemade
|
|