| |
Boekbespreking
Godsdienst
Loontjens, Kanunnik P., Ontstaan en spiritualiteit van de religieuze stichtingen van Kanunnik P.J. Triest. Met voorwoord van Prof. E. Lousse. (Verschenen als nr. 4 in Opera Sacerdotatia. Drukkerij-Uitg. Lippens N.V. Gent).
In dit boek, een uitgewerkte lezing tijdens de Studiedagen voor de geschiedenis van de Nederlandse vroomheid in 1957, behandelt de auteur persoon en spiritualiteit van Kan. Triest (1760-1836) en daarna de spiritualiteit van zijn vier stichtingen, vier zusters- en broederscongregaties. In een laatste hoofdstuk beschouwt hij de aanpassingsmogelijkheden der stichtingen aan de huidige tijdgeest. Men kan zich afvragen: hebben wij over de spiritualiteit der 19de eeuw niet te somber geoordeeld? Het wezensechte karakter van de spiritualiteit van Kan. Triest wordt niet alleen bewezen door een analyse van de hoofdkenmerken: theocentrisch, christocentrisch, mariaal en caritatief, maar ook door een onderzoek van haar bronnen. Triests spiritualiteit wordt bepaald door zijn persoonlijke aanleg en eerste opvoeding thuis en door de degelijke, overernstige seminarie-opleiding: in de regels der stichtingen zijn Cisterciënser- en Karthuizerinvloeden en de geest van Sint-Vincentius merkbaar. Dit boek lijkt mij een belangrijke bijdrage tot de kennis der spiritualiteit in de 19de eeuw. Het woord ‘spiritualiteit’ past hier volkomen. En deze spiritualiteit is niet gezwicht voor de crisis van de moderne tijd. De congregaties van Triest hebben tot op heden stand gehouden te midden der religieuze en morele verzwakking, wat betreft het aantal roepingen en de confrontatie met de tijdgeest. Met veel nut zal men kennis nemen van het laatste hoofdstuk, waarin geen concrete voorstellen gedaan worden om de religieuze levenswijze en levensgewoonten aan te passen aan de huidige behoeften, maar wel een beroep op de echte personalistische, humanistische en familiale waarden van de tijd waarin wij leven. Open en eerlijk worden de beginselen uiteen gezet, die een verstandige en verantwoorde aanpassing zullen moeten leiden.
M. Smits van Waesberghe
| |
God met ons. Christologische opstellen door Dominicanen van het Albertinum te Nijmegen. - N.V. Gooi & Sticht, Hilversum, 1958, 284 pp., f 14.50.
De Dominicanen van het Albertinum te Nijmegen hebben bij gelegenheid van het 25-jarig bestaan van hun convent een boeiend en treffend boek uitgegeven, dat elke geestelijke of leek, die zich op zijn Christusgeloof bezinnen wil, zal verheugen. Een zestiental opstellen beleren de lezer over Christus, zoals Hij zich op het ogenblik aftekent in het bewustzijn der
| |
| |
Kerk, der theologen en der leken. De voornaamste aspecten en problemen van hte Christusgeloof worden hier op heldere en kundige wijze belicht, niet vanaf de katheder, maar meer vanaf de conferentietafel, of nog liever, ongeveer vanuit het scheepje van Petrus zoals de Heer tot de mensen sprak. Het is moeilijk aan dit of dat opstel zijn voorkeur te geven, ofschoon er natuurlijk verschil is in diepgang en doordringing al naar gelang het onderwerp en de persoonlijke dispositie van de schrijver. Bijzonder actueel is ‘Het menselijk ik-bewustzijn van Christus’ van Pater Maltha, de hoofdredacteur. Mij troffen bijzonder ‘Uit onze vereenzaming, verlos ons Heer’ van Pater van Dongen en ‘Ons heil, ons leven en onze opstanding’ van Pater Melkert. Wie geestelijke lectuur verlangt op hoog niveau vindt hier zijn gading.
J. van Heugten
| |
Roeck, O.C.D., Elias De, Eucharistie-geheimenissen. (Serie Oasen, 3). - Zuid-Nederlandse Uitgeverij, Antwerpen; Paul Brand, Bussum, (1957), 14,5 × 21 cm., 131 pp., f 7.90.
‘Smaakt en ziet hoe zoet de Heer is’. Op dit psalmvers, dat in vroeger eeuwen het communievers bij uitstek was, vormt dit boek één groot commentaar. De S. heeft zich hierin laten leiden door de grootse gedachten uit de liturgie en treffende passages uit geestelijke schrijvers. En dit alles weet hij doeltreffend te groeperen rond de hoofdgedachte, hoe de eucharistische Christus de weg is die ons leidt tot de Allerheiligste Drieëenheid. Zeer sterk legt S. de nadruk op de functie van de Maria-devotie in dit heilsproces. Op het eind van zijn inleiding zegt de S., dat wanneer men het heeft over het Sacrament van de Liefde, men niet in koud-zakelijke stijl kan blijven. Maar tussen deze zakelijke stijl en de gezwollen hoogdravende vorm waarin S. zijn goede gedachten gegoten heeft, ligt nog het juiste midden. Had de S. getracht zijn innig beleefde overtuiging in een rustiger toon mee te delen, dan zou die overredingskracht niet aan waarde hebben ingeboet.
P. Grootens
| |
Becker, R. De, De grote melaatse. De ziel van Pater Damiaan. - Vlaamse Boekcentrale, Antwerpen, 1958, 330 pp., geb. Fr. 175.
De levensbeschrijvingen over P. Damiaan worden talrijk. Dr. R. De Becker ss. cc. heeft getracht aan de hand van authentieke en dikwijls naar de tekst geciteerde bronnen een historisch getrouw beeld te schetsen van de vurige apostel der melaatsen. Het is een apologie geworden die P. Damiaan wil zien als de onvermoeibare werker, de diep-gehoorzame religieus, de vurige ijveraar voor de H. Eucharistie, de nooit rustende strijder voor zijn melaatsen. Minder boeiend dan het prachtig geschreven boek van Steven Debroey bewaart het van meet af aan een objectieve toon, die zich houden wil aan de eigen woorden van P. Damiaan en diens briefwisseling. Als zodanig is het dan ook een goed boek, dat verspreiding verdient.
E. Dirven
| |
Peters, O.C.D., P. Dr. Joannes a Cruce, Geloof en Geestelijk Leven. - Standaard-Boekhandel, Amsterdam-Antwerpen, 1958, 157 pp., f 4.50.
In 't pretentieloze maar uitstekende boekje dat we nu bespreken, bemerken we van de ene kant hoe de schr. de tekorten van het kerkelijk leven zeer scherp ziet, en hoe hij van de andere kant deze in een juist perspectief weet te plaatsen door de kostbaarheid van de parel, die het geloof heet, ons onder ogen te brengen. Wanneer hij duidelijke kritiek laat horen over de praktijk der Maria-devotie, over religieus enthousiasme (in de technische zin van deze uitdrukking: het roomser willen zijn dan de Paus), ons eenzijdig smekend bidden, ons doen-christendom, enz., dan wordt dit slechts even gesignaleerd om als uitgangspunt te dienen voor het pogen om de volle rijkdom en het diepste wezen van echt geloven bloot te leggen. In een vijftiental hoofdstukjes maakt schr. op voor iedereen bevattelijke wijze duidelijk wat geloven eigenlijk is; hij verliest zich hierbij niet in speculatieve beschouwingen, maar belicht de vele aspecten van het geloof door deze bovennatuurlijke levensrealiteit in onmiddellijk verband te plaatsen met de natuurlijke levensrealiteit. Dit duidelijke, leerzame en vooral ook stimulerende boek hoort thuis op de bibliotheek van iedere enigszins onderlegde katholiek, niet enkel om te lezen, maar om het herhaaldelijk ter hand te nemen en er voortdurend meer uit te leren. Het is zó goed en nuttig, dat wij het de volgende, op zich niet zo belangrijke kritiek niet willen onthouden. Een enkele keer ontvalt de schr. een zin die te veel riekt naar een bepaalde terminologie die hij juist wil vermijden: uitdrukkingen als: God als trancendente waarde, vallen uit de toon van het geheel. Er is ook weinig systeem te ontdekken waar de schr. auteurs citeert: de ene keer krijgen
| |
| |
we hoofdstuk en pagina van, laten we zeggen, Guardini's De Heer, een andere maal worden beide verzwegen. En wanneer, zoals we hopen, binnenkort een tweede uitgave nodig blijkt, zal schr. niet alleen de paginering als aangegeven in de inhoudsopgave corrigeren, maar nog enkele hoofdstukjes aan zijn boek toevoegen; het geheel is niet af; wel zet het de lezer op weg om zelf verder te gaan, maar velen zullen de inspirerende gids die schr. in deze hoofdstukken is, ook bij het verder gaan gaarne bij zich houden.
W. Peters
| |
‘Kerugma’ No. 5. Een reeks cahiers ten dienste van de prediking onder redactie van P. Meijers O.P., M. Hensen O.P., Dr. B.A. Willems O.P.
Het is een gelukkige gedachte geweest van de redactie van ‘Kerugma’ om ook deze vijfde aflevering onder één bepaald thema te plaatsen. Met behulp van de theologische inleiding en de uitgewerkte preken over de Kerk wordt opnieuw een goede hulp geboden om de zondagspreek een aanvaardbare opfrissing te geven.
H. Bruseker
| |
Verhoeven, O.C.S.O., Aloysius, God en wij; Eén. (Vox Romana reeks). - De Forel, Rotterdam, 1957, 16 × 21 cm., 230 pp., ing. f 6.50, geb. f 7.90.
Dit boek is door de S. bedoeld als een vervolg op een vroegere publicatie: Wij en God: Een. Beschrijft hij in dit laatste de inspanning die de mens zich getroosten moet in zijn opgang naar en zijn vereniging met God, nu - hoewel in feite het wederkerig zoeken van God en de mens onafscheidelijk is - laat hij zien welke wegen God bewandelt om de mens tot de vereniging met Zich te trekken. In het eerste deel belicht S. het feit van onze vereniging met God uit de H. Schrift en uit de Pinksterliturgie en verder hoe die eenheid zich in het dagelijkse leven uitwerkt en welke grote rol de H. Geest in deze vereniging speelt. Deze vereniging vindt hier op aarde, objectief althans, haar beste voorbereiding in het beleven van de Evangelische raden. Het tweede deel van dit werkje beschrijft de ontwrichting van onze eenheid met God door de ongetrouwheid aan Gods genade. In het derde deel geeft S. enige middelen aan die God ons ten dienste stelt om onze vereniging met Hem te verstevigen en te doen groeien: De H. Communie, de retraite, de Maria-devotie. Dit alles biedt degelijke meditatiestof.
P. Grootens
| |
Questiones Disputatae: 1. K. Rahner, Ueber die Schriftinspiration; 2. K. Rahner, Theologie des Todes; 3. H. Schlier, Mächte und Gewalten im Neuen Testament. - Herder-Verlag, Freiburg, 1958, 88-106 en 64 pp., ing. D.M. 5,20-5,80 en 4,80.
Onder deze bescheiden titel zijn de eerste drie deeltjes verschenen van een merkwaardige theologische reeks, waaraan vooraanstaande katholieke dogmatici uit alle landen hun medewerking hebben toegezegd. Verscheiden religieuse kwesties, die dank zij het patristisch, bijbels en liturgisch renouveau, in een nieuw licht zijn komen te staan, worden in deze monografieën dogmatisch behandeld. Ze vormen de eerste stap naar een nieuwe summa theologica, die zonder af te wijken van de grote synthesen van de dertiende eeuw en de na-tridentijnse theologie, een verantwoorde uitbouw van de christelijke openbaringen aan het denken van onze tijd geven wil. Die synthese is er nog niet, doch in ieder van de drie afleveringen wordt het aangegeven probleem zo fundamenteel behandeld dat de theologisch gevormde lezer aanvoelt dat de hier gegeven inzichten een verhelderend licht op het geheel van de gewijde wetenschap werpen. Er wordt hier weer, binnen het leven van de Kerk en Gods openbaring oorspronkelijk gedacht. Karl Rahner, die met Heinrich Schlier de serie leidt, is ongetwijfeld een der bezielers van dit dogmatisch renouveau. Zijn Ueber die Schriftinspiration verdiept en verwijdt de gangbare verklaring van de inspiratieleer. In de stichting van de Godsgemeenschap op aarde, zo betoogt hij, in de Kerk, en als wezenlijk element hiervan, heeft de Bijbel God als auteur. Zijn Theologie des Todes behoort ongetwijfeld tot de beste theologische essais die de laatste jaren werden geschreven. De bijdrage van H. Schlier, Mächte und Gewalten im Neuen Testament leze men het best na Rahners studie over de dood. De wereld van de engelen en de duivelen, die men in onze tijd het liefst als een erfenis van vóór-bijbelse oorsprong en een herinnering aan de bijgelovige middeleeuwen beschouwt, krijgt hier, uit de studie van de Openbaringsgegevens zulk een diepte en
levensgestalte, dat ze pas in het geheel van het christelijk mysterie begrijpelijk wordt.
A.L. Vandenbunder
| |
| |
| |
Wright, Prof. Dr. G. Ernst, De Bijbel ontdekt in aarde en steen. Vert. - Uitg. Het Wereldvenster, Baarn, 333 pp., met talrijke illustraties, f 34.90.
Het werk Biblical Archaeologie van Prof. Ernest Wright uit Chicago verschijnt hier onder gewijzigde titel in het Nederlands. Het doel van de auteur is niet de waarheid en historiciteit van de Bijbel uit de archaeologie te bewijzen, doch de waarheid te zoeken, d.w.z. tot een beter en dieper inzicht in de Bijbelse verhoudingen te komen. De schrijver is een gelovig protestant die de Bijbel met grote eerbied benadert en aan de hand der vondsten en opgravingen licht over het Bijbelse verleden tracht te verspreiden. Zo kon Prof. de Lange van Nijmegen het boek inleiden en aanbevelen. Slechts hier en daar, b.v. in de datering der evangeliën, zal een katholiek een afwijkende opvatting hebben. Over het algemeen spreekt uit heel het werk een bezonnen en gematigd, een kundig en gemotiveerd oordeel. De schrijver volgt systematisch de Bijbelse geschiedenis vanaf Abraham tot het ontluikende Christendom en bespreekt, in verband daarmee, wat de opgravingen en vondsten daaromtrent aan het licht brachten en hij doet dit op bevattelijke en onderhoudende wijze, met behulp van veel illustratie-materiaal. ‘De Bijbel is in de eerste plaats een op de geschiedenis geïnspireerde literatuur, waarin de overleveringen van een volk met betrekking tot het verleden en de historische feiten van het heden ernstig worden genomen, omdat daarin het geloof wordt beleden en uitgedragen’ (blz. 116). Dit is de leidende gedachte van de schrijver.
P. van Alkemade
| |
Williamson, Hugh Ross, The challenge of Bernadette. - Burns and Oates, London, 1958, 14,5 × 22 cm., XIII-101 pp., geb. 10 s. 6 d.
Daar S. terecht onderstelt, dat uit de vele levensbeschrijvingen, iedereen op de hoogte is van de gebeurtenissen die zich in en rond de H. Bernadette hebben afgespeeld, wil hij aan de grote reeks biografieën van het kind van Lourdes, geen nieuwe toevoegen. Hij wil alleen maar enkele karakteristieke punten, die naar zijn mening onvoldoende naar voren werden gehaald, opnieuw belichten. Na gesproken te hebben over de bijzondere omstandigheden, die de verschijningen van Lourdes omgeven - Bernadettes soldatenmoed, de verschijningen van Lourdes in verband met de aldaar in de omtrek bestaande Mariaheiligdommen, de verschijningen aan Catharine Labouré in 1830, de betwiste verschijningen te La Salette, - behandelt hij de geschiedenis van Lourdes, van de grot, die altijd als een duivelsplaats werd beschouwd, van de bron en verklaart dan o.a. het graseten van Bernadette als een soort van exorcisme, waarmee Maria de duivel wilde verbannen. Wat de tijdsomstandigheden betreft, beschrijft S. het Maria-Lourdes als een voorpost tegen het ongeloof. Interessante en verhelderende opmerkingen maakt S. vervolgens omtrent de persoon van Bernadette, haar ouders, het sociaal milieu, haar godsdienstig leven, vooral haar groot verlangen naar de Eucharistie, verder omtrent haar verhouding t.o.v. de civiele autoriteiten, de parochiegeestelijkheid en vooral van haar novicenmeesteres Moeder Marie-Thérèse Vauzou. Bijzonder in de paragraaf, waarin hij dit laatste onderwerp bespreekt, wijkt S. sterk af van de traditionele mening, dat Mère Vauzou een egoïstisch ijzig koude vrouw geweest is, die er voortdurend berekenend op uit zou geweest zijn, het leven van Bernadette te vergallen. Tenslotte beschrijft de auteur Bernadette als spiegel van de H. Maagd.
P. Grootens
| |
Schnell, W.J., Thirty Years A Watch Tower Slave. - Marshall, Morgan and Scott, London, 1958, 207 pp., 12 sh., 6 d.
Wie zekere sympathie gevoelt met de juffrouw die aan het station de Wachttoren te koop aanbiedt, de jonge man of vrouw die met diepe overtuiging aan de deur zijn teksten uit de Schrift afvuurt, de dienstweigeraar omdat hij als getuige van Jehova de privileges van de geestelijke stand voor zich opeist, en vooral voor de velen die tijdens Hitler's regime vervolging verduurden, neemt met belangstelling dit boek ter hand. Het draagt als ondertitel: de bekentenissen van een bekeerde Getuige van Jehova en het belooft inside knowledge van een beweging die voor velen gehuld is in duisternis. Na lezing van deze bekentenissen is er geen sprake meer van enige verantwoorde sympathie voor de beweging, en enkel medelijden met wie hiervan het slachtoffer worden. Schr. baseert zijn uiteenzetting van de Wachttoren op een chronologisch verslag van zijn eigen activiteiten in de beweging, eerst in Duitsland, daarna, vanaf het midden der twintiger jaren, in Amerika. Het is natuurlijk vooral de bedoeling, de geest en de leer van de beweging waarop schr. de aandacht richt; omdat de schr. voortdurend de bronnen vermeldt en aanhaalt, wordt de lezer maar weinig keuze gelaten wat betreft de eigenlijke opzet van wat zich aanbiedt als een wereldcampagne voor het Woord Gods van de Bijbel. Het
| |
| |
leuren met de Wachttoren, het ongevraagde huisbezoek, het graag de martelaar willen uithangen, het uitlokken van een rechtsproces om wille van heilige principen, e.d. krijgen een geheel andere kleur wanneer men achter de schermen ziet van deze machtige organisatie. Deze bekentenissen doen de lezer schrikken. Niet dat het een groots boek is. Daar is het veel te emotioneel voor, wat melodramatisch ook, en geschreven in een merkwaardige stijl. Kennis uit eerste hand behoort bovenal sober en zakelijk voorgelegd te worden. Schr. zal hierop misschien antwoorden met een: wees maar eens sober en zakelijk, wanneer je dertig jaar lang als slaaf in zulk een wachttoren hebt doorgebracht! We kunnen dit begrijpen, maar het brengt met zich mee dat deze bekentenissen nu meer een waarschuwing zijn dan een geheel bevredigende uiteenzetting van wat er leeft in de wereld der getuigen van Jehova.
W. Peters
| |
Russmann, Josef, Sendung der Frau. - Herder, Wenen, 1958, 320 pp., ing. S. 135.
Eén thema beheerst de literatuur en de wetgeving van de laatste decennia: de emancipatie van de vrouw. Deze emancipatie kent verscheidene vormen, en blijkbaar zijn de vele gestalten van deze bevrijding niet alle een vooruitgang. De titel van het werk dat wij hier bespreken geeft de richting aan, in welke men zoeken moet, wil men tot een ware oplossing komen. Het wezenlijke vindt de gelovige in de woorden van Christus en in de geschriften van Paulus. Het boek van Russmann is geen theologisch tractaat. Het is een verzameling van toespraken, gegroeid uit de nood van een grootstad (Wenen), waar de zielzorger elke dag met dit probleem werd geconfronteerd. Alle aspecten van dit zo moderne vraagstuk zijn hier besproken. De vele kringen van lekespiritualiteit, die buiten het vervlakkende van gemeenplaatsen en het ongezonde van opgeschroefde theorieën, naar een verantwoorde uiteenzetting van dit levensmysterie uit zien, raden wij dit werk ten zeerste aan.
A.L. Vandenbunder
| |
Lais, Hermann, Probleme einer zeitgemässen Apologetik. - Herder-Verlag, Wenen, 1956, 232 pp., sfr. 11,20.
Geen wetenschap is wellicht zo tijdgebonden als de apologetica. Elke generatie heeft haar problemen. Binnen elke nieuwe constellatie van sociale normen en wetenschappelijke verworvenheden moet het geloof, wil het levendig zijn, nieuwe antinomiën oplossen en zo tot een verantwoorde katholieke visie komen. Herman Laïs is er in geslaagd vragen die de moderne mens bezig houden, helder en beknopt uiteen te zetten en vanuit die problematiek zijn lezer naar het antwoord te verwijzen dat in een authentisch religieus leven, de boodschap van Christus en de leer van de Kerk besloten ligt. Het meest waardevolle in dit werk lijkt ons de methode waarmede de verschillende opwerpingen gesitueerd worden. Het is inderdaad van belang te weten op welk vlak nieuwe stellingen een verschuiving van inzichten te weeg brengen. Zo haalt de schrijver drie soorten van moeilijkheden aan, die hij achtereenvolgens, naar gelang hun karakter, in een demonstratio religiosa, christiana en catholica behandelt. Deze termen laten voor ieder van de gestelde problemen duidelijk verstaan op welk niveau de tijdgenoot zijn geloofsleven uit te bouwen heeft. Zelden lazen wij een studie waar moeilijke begrippen en doctrines zo helder en zo verantwoord werden uiteengezet.
A.L. Vandenbunder
| |
Becher, Karl, Siegel, Karl, Rundfunk und Fernsehen im Blick der Kirche. - Josef Knecht, Frankfurt am Main, 1957, 371 pp.
Radio en TV zijn tot in het meest intieme van de maatschappij doorgedrongen: de huiselijke kring. Een bezinning op dit nieuwe feit in de structuur van de menselijke samenleving dringt zich dan ook op. Dit gebeurt het best in het licht van de kerkelijke documenten. De situatie van de katholiek is echter niet in alle landen dezelfde. Het is de verdienste van Karl Bechers werk met dit zo eigen karakter van het probleem rekening te houden. Deze studie richt zich minder tot de gewone luisteraar en TV-kijker dan tot de vele leken en priesters die geroepen worden om voor de micro en de camera te verschijnen en er op de een of andere manier de christelijke boodschap te verkondigen, Radio en TV vergen een eigen techniek van het woord en het beeld. Een reeks van medewerkers, vooral uit Duitsland, delen hun ervaringen en inzichten mede. De ondertitel rechtvaardigt volledig het karakter van deze publikatie: ein Werkbuch. Nu Zijne Heiligheid in de laatste encycliek Miranda prorsus de priesters en de leken heeft opgeroepen om zich deskundig op de verspreidingstechnieken voor te bereiden, kunnen wij niet anders dan dit handboek aanbevelen.
A.L. Vandenbunder
| |
| |
| |
Dubarle, A.M., Le péché originel dans l'Ecriture (Lectio Divina, 20). - Ed. du Cerf, Parijs, 1958, 202 pp.
Dit is, alles samen genomen, een knap boek. De leer der erfzonde heeft de laatste eeuwen, in de lopende voorstelling, aan schromelijke overdrijvingen geleden. Hier wordt de juiste draagwijdte van de Schriftuurteksten die er betrekking op hebben, op zeer intelligente wijze naar voren gebracht rekening houdend met de culturele en religieuze ontwikkeling waarin ze tot stand kwamen en met het literair genre waartoe ze behoren. Het boek vertoont o.i. één grote leemte: het beschouwt alleen de teksten die expliciet teruggaan op het Genesisverhaal en dit verhaal natuurlijk zelf. Maar de profetische literatuur die zo belangrijk is voor het zondebesef in Israël en voor het doorbreken daarin van de supra-individuele dimensies der persoonlijke overtredingen welke nu door het woord ‘erfzonde’ worden aangeduid, krijgt geen systematische uiteenzetting. De voorstelling zou er nochtans aan scherpte bij gewonnen hebben, bepaaldelijk in het hoofdstuk over Rom. V, waar het minder moeite zou gekost hebben de verhouding te verduidelijken tussen persoonlijke en ‘erf’-zonde. De lezing van het boek vergt een gespannen aandacht en het zal meer gewaardeerd worden door vaktheologen dan door de ontwikkelde leek voor wie de collectie ‘Lectio divina’ oorspronkelijk bedoeld was.
R. Leys
| |
Schell, Herman, Verherrlichung und Gemeinschaft. Eine Auswahl aus dem Gesamtwerk. Hsg. Paul-Werner Scheele. - Verlag F. Schöningh, Paderborn, 1957, 440 pp., D.M. 19.50.
Herman Schell († 1906) moet als een van de grootste theologen van zijn tijd beschouwd worden. Zeer vroom en gelovig streefde hij naar vernieuwing in theologie en kerkelijk leven. Met b.v. M.J. Scheeben mag hij gerekend worden tot de grote pioniers van het hedendaagse theologisch denken. Echter, juist in zijn origineel denken is hij op enkele punten te ver gegaan, waarom zijn werken indertijd op de Index zijn geplaatst. De motivering van deze indicering toont ons zijn uiterst moderne probleemstelling: zijn leer over de doodzonde werkt verzwakking van het zondebesef in de hand: bepaalde punten uit zijn eschatologie lijken afbreuk te doen aan Gods gerechtigheid; hij plaatst het gebod der naastenliefde zó centraal in het christelijk leven, dat hij de noodzakelijkheid der sacramenten te zeer afzwakt. Juist om deze moderne belangstelling is het uitgeven van deze uitgebreide bloemlezing uit zijn werken een belangrijke gebeurtenis. Ook al zal het belang van dit boek vooral de vaktheologen betreffen: deze kerkelijk goedgekeurde ‘Auswahl’ uit Schells werken verdient onze oprechte dankbaarheid.
S. Trooster
| |
Carrouges, Michel, Charles de Foucauld, Forscher und Beter. - Herder, Freiburg, 1958, 372 pp., geb.
Graag kondigen wij de Duitse vertaling aan van de o.i. tot nu toe beste levensbeschrijving van Charles de Foucauld, op het ogenblik dat men de honderste verjaardag viert van zijn geboorte te Straatsburg op 15 september 1858. Geen leven is boeiender, avontuurlijker, grilliger zou men zeggen. Maar de moderne biddende mens dringt door tot de vaste kern ervan, en de zekerheid waarmede Charles de Foucauld Gods wegen bewandelt, verwondert hem niet langer. De Duitse uitgave is zeer keurig. Er werden andere foto's gereproduceerd dan in de Franse originele uitgave van 1954.
J.-P. Van Schoote
| |
Rahner, Karl, Theologische Verkenningstochten. - N.V. Drukkerij De Spaarnestad, Haarlem, 1958, 290 pp., geb. f 10.50.
Enige jaren geleden zijn de overal verspreide artikelen en studies van deze vooraanstaande hedendaagse theoloog heruitgegeven in drie delen onder de titel Schriften zur Theologie. Uit de eerste twee banden van dit werk is nu in Nederlandse vertaling een bloemlezing verschenen. Iedereen die belang stelt in de ontwikkeling van het hedendaags theologisch denken doet er goed aan de hier verzamelde opstellen te lezen en te overdenken. Niet alleen ontvangt hij een eigentijds antwoord op actuele vragen - Onbevlekte Ontvangenis en Tenhemelopneming van Maria, verhouding van persoonlijke en sacramentele vroomheid, biecht, parochie, lekenapostolaat -; maar wanneer hij zich moeite geeft met R. mee te denken, wordt hij onder bekwame leiding tevens ingeleid in het hedendaags theologisch denken. Men kan uiteraard vechten over de keuze, die gemaakt is. Niettemin een kostbaar boek. Een speciaal woord van lof aan de vertaler, Gerard Wijdeveld. Er is reeds moed nodig om zich te zetten aan de vertaling van het waarlijk niet gemakkelijk proza van R. Wanneer men er echter in
| |
| |
slaagt een vertaling af te leveren als deze, geeft men blijk het ‘vak’ bijzonder goed te verstaan.
S. Trooster
| |
Semmelroth, S.J., Otto, De ontmoeting van God en mens. Vert. - Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 1958, 315 pp., f 9.75, Fr. 146.
Vanuit het aspect der ‘ontmoeting van God en mens’ heeft Pater Semmelroth een kleine katholieke theologie geschreven. De voornaamste waarheden uit Bijbel en Openbaring weet hij hier in een synthetisch verband bijeen te brengen. De bijzondere karakteristiek van al Semmelroths werken zijn, zoals wij bij de oorspronkelijke Duitse uitgave zeiden (Streven, jan. 1957, p. 384): ‘een heldere indeling, een dialectische uitwerking, die toch altijd de concrete werkelijkheid eerbiedigt; diepe beschouwingen uiteengezet in eenvoudige taal. Revolutionaire inzichten moet men hier niet zoeken; de oorspronkelijkheid ligt in de synthese zelf, waardoor elk geloofspunt zijn plaats krijgt en zijn heilsbetekenis’. Leken op theologisch gebied zullen misschien de rijke achtergrond niet vermoeden van waaruit dit boek geschreven werd. Een leerzaam en indringend boek, dat hem die zich niet door de zwaarte der stof laat afschrikken, geestelijk verrijken zal.
Dr. P.v.A.
| |
Nicolussi, Dr. Johann, Meine Gedanken sind nicht eure Gedanken, I. Teil, Gott in der Natur, 304 pp., S. 36, II Teil, Gott im Alten Testament, 390 pp., S. 48. - Felizian Rauch, Innsbruck, 1957.
De bedoeling van dit boek is, de eeuwige waarheden over de verhouding van onze wereld tot God voor de mensen van deze tijd weer toegankelijk te maken. Wij vinden hier inderdaad een aantal beschouwingen, met onmiskenbare vroomheid geschreven, en geschikt voor geestelijke lezing. Vaak echter gaat de beschouwing over in redeneringen, die niet altijd even sterk zijn en simplistisch aandoen. Het hoofdstukje ‘Gibt es Ungläubige?’ laat, dunkt mij, te weinig plaats voor het te goeder trouw zijn. Meer ontwikkelde katholieken zullen door dit boekje niet zeer effectief geholpen worden om zich niet in de war te laten brengen ‘durch den immer mehr sich ausbreitenden Unglauben’. Het is zeer verzorgd en in handig formaat uitgevoerd. In het tweede deel worden na een inleiding behandeld: ‘Die Urväter’ (Adam en Eva, Noë), de aartsvaders, het Beloofde Land, de koningen, de profeten. Ook in dit deeltje vinden wij oprechte vroomheid en een grote vertrouwdheid met de tekst van de H. Schrift. Maar vooral in de eerste hoofdstukken is het polemische element zeer sterk vertegenwoordigd. Hierbij blijkt de auteur te weinig thuis in de moderne exegese. Werner Keller, De Bijbel heelt toch gelijk, waartegen herhaaldelijk te velde getrokken wordt, is zeker niet zonder meer dé vertegenwoordiger van de zich vernieuwende bijbel-wetenschap. De toepassing van woorden en gebeurtenissen op onze tijd is soms toch te moraliserend van toon. De uitvoering is even verzorgd als bij het vorige deel.
Th.F. Geraets
| |
Kirschbaum, S.J., Engelbert, Die Graeber der Apostelfürsten. - H. Scheffler, Frankfurt/M., 1957, 256 pp., 66 pl., 57 ill., geb. D.M. 22,80.
Na de publikatie, in 1951, van het officieel verslag over de opgravingen onder de Sint-Pietersbasiliek, zijn talrijke studiën en kritieken hierover verschenen. Prof. Kirschbaum, één der vier archeologen die door de paus met de technische leiding der opgravingen waren belast, en die mede het boven vermeld verslag opmaakte, is erin geslaagd een gezamenlijke studie over het onderwerp te publiceren voor een ruimer niet-vakkundig publiek. Na een eerste hoofdstuk over de dodenstad onder Sint-Pieter toont hij, als ooggetuige, hoe de opgravingen naar het graf van Petrus praktisch verliepen; dit is een ongemeen boeiend verhaal. Dan antwoordt hij op de voornaamste kritieken vooral van Duitse geleerden, en verwijst voor de overige naar Ruysschaert's merkwaardig Réflexions sur les fouilles vaticanes (cfr. Streven VIII1, 1954-1955, p. 381). Na dit voorbereidend werk reconstrueert de auteur de geschiedenis van Petrus' graf vanaf diens dood tot de bouw der huidige Sint-Pietersbasiliek in de 16e eeuw. Daarna wijdt hij nog een hoofdstuk aan het graf van Paulus en de Paulusbasiliek, en eindigt op een uiterst interessant hoofdstuk met nieuwe hypothesen over het gebeente van Petrus en Paulus. Het boek is rijk geïllustreert, zodat ook de leek in het vak, de uiteenzetting van deze uiteraard moeilijke kwestie, tamelijk gemakkelijk kan volgen.
M. Dierickx
| |
Russell, Bertrand, Why I am not a Christian and other essays on religion and related subjects. - Allen and Unwin Ltd, London, 1957, 220 pp.
Het doel van deze publikatie is volgens de uitgever, Prof. Paul Edwards van New
| |
| |
York University, grotere bekendheid te geven aan een aantal kleinere geschriften van de grote Engelse logisticus. Nog meer dan uit bezorgdheid voor de blijvende bekendheid van Russell's geschriften over godsdienst is Prof. Edwards tot deze publikatie overgegaan om zo een tegenwicht te verschaffen tegen de overstelpende godsdienstige propaganda van onze tijd. Ondanks literaire kwaliteiten een boek, dat de meer ontwikkelde lezer teleurstelt door ongenuanceerde weergave van de opvattingen van tegenstanders, door opvallende eenzijdigheid in historische beschouwingen en door een vreemd mengsel van anti-pragmatisme en pragmatistisch relativisme. Dat dit laatste op ethisch gebied allerminst bevredigend is geeft B.R. zelf toe in twee brieven in ‘The Observer’ (13 en 20 okt. 1957) n.a.v. een bespreking van zijn boek in dit blad. ‘I find my own views (on ethics) argumentatively irrefutable, but nevertheless incredible. I do not know the solution’. De meeste essays hier bijeengebracht zijn geschreven tussen 1925 en 1940 maar uit enkele artikelen van 1954 (‘Can religion cure our troubles?’) en uit Russell's voorwoord blijkt hij nog even antigodsdienstig als in 1930. Het meest interessante gedeelte van het boek is de letterlijke weergave van een discussie over het bestaan van God tussen B. Russell en F.C. Copleston S.J. gehouden voor de B.B.C. (Third program) in 1948. Hierin blijkt duidelijk hoe een positivistisch a priori een werkelijk gesprek onmogelijk maakt.
Th.F. Geraets
| |
De Boeken van het Oude Testament, deel X: Jeremias - Klaagliederen - Baruch - Brief van Jeremias; vertaling en commentaar door Dr. B.N. Wambacq O. Praem. - J.J. Romen & Zn., Roermond, Maaseik, 1957.
Met dit nieuwe deel bezitten wij een zeer goede Nederlandse katholieke vertaling en commentaar van het Boek Jeremias en van de overige Boeken welke met deze profeet in verband worden gebracht. In de inleidingen zijn de voornaamste vragen beantwoord aangaande het milieu, de chronologie, de samenstelling en de inhoud van de behandelde Boeken en ook aangaande de auteurs. Dit alles is vrijwel volledig, hoewel tot het wezenlijke beperkt. Bovendien vindt men er nog uitgebreide literatuuropgaven. De commentaar draagt de trekken van een onvermoeide en gedegen studie. Vandaar dat zij ook voor de exegeet zeer de moeite waard is. Voor de gewone lezer wellicht hier en daar een iets te veel, hetgeen men zelf echter gemakkelijk corrigeert. Dit deel is een waardige voortzetting van deze kostbare serie.
H. Suasso
| |
Trese, Leo J., Het talent in de kuil. Vert. - Paul Brand, Bussum, 1957, 13,5 × 19 cm., 154 pp., f 4.95.
De zeventien hoofdstukjes van dit werkje vormen evenzovele bezoeken van de priester aan een geestelijke vader. Een geestelijk raadsman is Leo Trese, die een verrassend duidelijke taal spreekt, zijn bezoeker met tintelende ogen aankijkt, de moeilijkheden uit de mond haalt voor ze zijn uitgesproken en met de nodige humor, maar vooral met diepe eigenverworvene overtuiging en geestdrift weet te spreken over de verschillende vormen waarin het priesterlijk leven zich beweegt: zeer dringt hij aan op het gebed - en terecht - in meditatie, de H. Mis, brevier en gewetensonderzoek. Wijs weet hij te spreken over zonde en biecht en praktisch is hij in het voorstellen van het deugdleven: de voorzichtigheid, eenheid met de andere priesters, de onthechting aan de wereld, de apostolische ijver en het inschakelen van de leken hierbij, de priester als man van zijn tijd, de priesterlijke bedieningen, de Mariadevotie en de innigheid met Christus in het H. Sacrament. Twee zaken zou ik deze geestelijke raadsman willen vragen: Vooreerst, dat hij niet al te veel blijft stilstaan bij wat ik de uiterlijke verschijningsvormen van het geestelijk leven zou willen noemen, maar iets meer aandacht zou besteden aan de eigenlijke geestelijke opgang van de priester. Vervolgens, dat hij nog eens de werken van St.-Ignatius en van de Bérulle naleest, om te zien, dat het bij deze twee meesters van het geestelijk leven in de meditatie niet gaat om een wetenschappelijke ontleding van een meditatie-proces. De nederlandse vertaling van Martien van Buuren pr. is zeer vlot.
P. Grootens
| |
Lubienska de Lenval, H., L'univers biblique où nous vivons (Bible et Vie Chrétienne). - Casterman, Doornik, 1958, 128 pp., ing. Fr. 48.
Zoals in haar Silence à l'ombre de la Parole tekent de bekende leerlinge van Montessori ook hier de grondlijnen voor een opvoeding, geheel geïnspireerd door de Bijbel. Het essentiële in die pedagogie is dat zij de jonge mens leert ‘wandelen voor het aanschijn van de Heer’. Bijbelse
| |
| |
opvoeding geschiedt immer door de felle ervaring van de natuur en haar ongecompliceerde symboliek. Daarmee leidt zij als van zelf naar een synthetische kijk op mens en wereld en naar eerbied voor orde en stilte. Aldus wordt het kind geleidelijk opgenomen in een kosmische liturgie en zal God zelf zin worden van zijn gehele universum. Deze opvoeding breekt met alle utilitaristische vormen van onderricht, en wil dat tenminste in de godsdienstles de opvoeding het zou winnen van het onderwijs. Het boekje kan bevrijdend werken, ook voor wie menen dat hun eigen opvoeding reeds lang afgesloten is.
J. Kerkhofs
| |
Pond, Kathleen, The spirit of the Spanish Mystics. - Burns & Oates, London, 1958, 170 pp., 16 S.
Kathleen Pond biedt hier haar Engelse lezers een ‘Anthologie of Spanish religious prose from the fifteenth to the seventeenth century’. Onder het dertgital auteurs, van wie zij stukken vertaalt, vindt men de bekendste geestelijke schrijvers uit Spanje's grote tijd, namen als Teresa, Sint Jan van het Kruis, Luiz de Leon, Alcantara, Luiz de Granade, Alonso Rodiguez etc., en zelfs Balthasar Grecian. Het woord ‘Mystics’ moet men dus niet al te strikt nemen. De gekozen stukken zijn helaas! erg kort. Wellicht ware een kleiner aantal auteurs met langere citaten bevredigender uitgevallen.
P. van Alkemade
| |
Galot, Jean, Marie dans l'Evangile (Museum Lessianum. Sect. Théol.). - Desclée de Brouwer, Brugge, 1958, 204 pp., ing. Fr. 110.
De schrijver, die reeds Le Coeur de Marie schreef, wil uit enkele evangelieteksten de schets samenstellen van een Mariologie. Zo behandelt hij het mysterie van de Boodschap, dat van Jesus' opdracht, dat van Kana, dat van Calvarië; om met dat van Pinksteren te besluiten. Hij beschouwt zijn teksten vlijtig en objectief, en voert ze tot theologische inzichten; zijn boek, ongemeen rijk van inhoud, kan haast evengoed dienen bij de overweging als bij de studie. Maar we hebben één bezwaar: het is geen consequente exegese en geen consequente theologie; het blijft een niet geheel verantwoorde harmonisering. Naar ons oordeel verrijkt een verderdoorgezette exegese de theologie en het geloof nog veel méér, zij het met zich-vernieuwende denkvormen en symbolen.
Em. Janssen
| |
Heer, Fr., Alle Möglichkeit liegt bei uns. - Glock und Lutz-Verlag, Nürnberg, 1958, 64 pp., geb. D.M. 4,80.
De twee hier bijeengebrachte opstellen Der tote Gott und der grössere Gott en Ein reicheres Leben, twee diagnosen van onze tijd, bevatten beide een comparatief die tweemaal klinkt als een belofte. God lijkt in onze tijd wel dood te zijn, zonder functie nog in enige menselijke bedrijvigheid; Hij is nochtans, bij deze diepgaande kentering van leven en wereld, de inwendig-werkende, opbouwende, harmoniërende, die alle onderdelen tot een opgang maakt naar het eeuwige leven. In het aardse Jerusalem, dat thans een zo wezenlijk bestaan heeft, ziet de schrijver het hemelse reeds beginnen; zijn boodschap is er ene van vertrouwen en hoop, doch van uit levensopenheid en levensmoed.
Em. Janssen
| |
Magus, Mijn nacht straalt als de dag. - Desclée De Brouwer, Brugge, 1957, 334 pp.
Voor God komen, in Hem opgaan, en in Zijn genadelicht tot in de diepste liefdegeheimen eerbiedig en minnend doordringen, is er iets meer persoonlijk? Hoe kan men dit naar buiten mededelen en in een meditatieboek neerschrijven? Het antwoord hierop zijn de religieus zo gave bladzijden van Magus' gebedenboek. Het zijn zoveel melodieën die in iedere ziel eigen levens-harmonieën oproepen.
Mijn ogen sluiten in Gods aanwezigheid.
Terwijl zijn licht opleeft in mijn binnenste.
Bezocht, en immer vereenzaamd.
En treden door het schroeiend vuur der aardse
Zelf een hemels licht geworden, drager van
Om oppermachtig op te staan, en glanzend
naar de mensen te treden.
Die enkele regels lijken ons de grondinzichten van schrijvers geestelijk leven weer te geven. Een veilige gids voor wie in uren van dorheid Gezelle's klacht op de lippen heeft ‘Gij badt op enen berg alleen’.
A.L. Vandenbunder
| |
Guardini, R., De kruisweg van onze Heer en Heiland, vert. G. Smit. - Lannoo, Tielt-Den Haag, 1958, 64 pp., ing. Fr. 38, geb. Fr. 62.
Wie vertrouwd is met Guardini's werken
| |
| |
- en welk religieus mens vandaag heeft niet in meer of mindere mate deze vertrouwdheid verworven? - zal graag naar deze korte, rustige kruisweg grijpen, vooral op de duistere ogenblikken waarin het lijden hem weer eens tot een bittere eenzaamheid heeft herleid. Guardini denkt biddend na over de zin van het lijden, en het is vanuit een groeiend inzicht dat ook de volle troost van het geloof geschonken wordt. Wie deze kruisweg mee wandelt, is niet langer eenzaam meer: hij vindt Jesus, zich zelf, alle mensen, en ook de vrede van het hart terug.
J.-P. Van Schoote
| |
Literatuur
Kersten, Miel, e.a., In Gods Spoor. Bloemlezing van religieuze poëzie uit het werk van hedendaagse Oost-Vlaamse dichters. - Sanderus, Oudenaarde, 1957, 174 pp., geb. Fr. 75.
Het komt de laatste tijd meer voor dat regionale en provinciale saamhorigheid op artistiek gebied bewust tot uiting wordt gebracht. Deze bloemlezing is hiervan een bewijs te meer. De opzet is vrij beperkt; jammer dat de literaire maatstaven werden verlegd en er vrij wat kaf tussen het koren bleef liggen. Enkele opvallend sterke dichters, o.a. Minne, Van Wilderode, Helderenberg, Kr. D'Haen en andere getuigen van een ware religieuse beleving in de Oost-Vlaamse gouw. P. Brauns, de inleider, heeft geen woord gewijd aan het eigene, dat deze dichters verenigt en waarvan de trekken duidelijk te onderscheiden zijn. Hij verkoos zijn persoonlijke inzichten in het wezen van de religieuse poëzie neer te schrijven.
J. Du Bois
| |
Buckinx, P.G., De Oevers van de Stroom. - Colibrant, Drongen, 1958, 45 pp., Fr. 65.
Verzen schrijven die blijvend inwerken omdat zij hun kracht ontlenen aan het levensmysterie zelf, is het artistieke ideaal van sommige experimentelen. En zij schrikken er niet voor terug bij deze poging de taal te verkrachten. Buckinx heeft dergelijke verzen geschreven in een taal die om haar eenvoud verrassend werkt. Geen virtuositeit, geen zgn. woordmagie; en toch ontkomt men niet aan de suggestie van het heimelijke, fascinerende, haast angstwekkende waarmede natuurkrachten en levensgeheimen zich openbaren. Buckinx' poëzie bevat steeds een streven naar vertolking van deze geheimen. Zijn dichterlijk zoeken is in deze bundel Kongogedichten meer dan elders overtuigend geslaagd. Buckinx vormt met de generatie van Tijdstroom de schakel tussen expressionisme en atonaal. Maar er is meer: hij wijst de jongeren in hun vernieuwend zoeken de weg.
J. Du Bois
| |
Albe, Magnificat, Mariabundel. - Desclée De Brouwer, Brugge, 1958, 63 pp., ingen. Fr. 45.
Naast een nieuwe editie van Ivoren Toren, Verborgen Roos en Hymne aan de Allerheiligste, bevat deze bundel een reeks nieuwe gedichten die de thematiek der oudere verzen herneemt. Albe verbindt het religieuse met objectieve waarden en ontkomt zo aan het devotionele en gevoelerige dat zovele vrome zielen voor ware godsdienstigheid houden. Ongedwongen en fris van sfeer lijken deze gedichten toch meer het resultaat te zijn van een vlotte verskunst dan van diepe beleving, wat merkbaar is aan het voortdurend zich herhalen van beeld, ritme en uitwerking. In zijn poging het religieuse artistiek te verwoorden overtreft Albe zeker vele andere dichters, maar men zal toegeven dat hij de overtuigende poëtische zuiverheid van Paradijsvogel niet meer heeft bereikt.
J. Du Bois
| |
Daiches, David, The Present Age from 1820. - The Cresset Press, London, 1958, 376 pp., 21 sh.
Met dit deel is de vijfdelige serie Introductions to English Literature, onder de redactie van Prof. Bonamy Dobrée, compleet. Iets minder dan de helft van dit boek wordt in beslag genomen door een opstel over de literatuur der laatste dertig jaren. Wanneer men bedenkt dat aan de roman ongeveer dertig pagina's worden besteed en bijna even zo veel, of weinig, aan Critical and General Proze, begrijpt men wel dat men hier niet te maken heeft met een volledige verhandeling van wat op dit terrein na de eerste wereldoorlog werd gepresteerd. Als er niet een interessant en instructief hoofdstuk over de algemene achtergrond aan voorafging, zou men dit gedeelte teleurstellend moeten noemen. Het tweede gedeelte bevat de bibliografie van een zeer groot aantal moderne schrijvers (met uitsluiting van de allerjongste generatie), met hier en daar een korte kritische bemerking en een verwijzing naar kritische studies of opstellen over een schrijver. Alles bijeen gaat het hier inderdaad om een inleiding, met heel veel namen, en nog meer titels van gedichten en romans.
W. Peters
| |
| |
| |
English Short Stories of Today (selected by Dan Davin). - Oxford University Press, London, 1958, 246 pp., 12 sh. 6 d.
Het korte verhaal stelt zijn geheel eigen eisen, omdat het een aparte kunstvorm is, en niet enkel een korte roman. In deze tweede serie short stories zijn de grootste schrijvers in dit genre wel bijeengebracht, allen nog in leven met uitzondering van Dylan Thomas, Joyce Cary en Walter de la Mare. Somerset Maugham, Pritchett, Frank O'Connor, Hartley, Elizabeth Bowen, Graham Greene en Evelyn Waugh vragen als vanzelf om opname; tot een enigszins jongere generatie behoren Angus Wilson en William Sansom (ofschoon ook deze reeds een stuk in de veertig zijn). Waar we de keuze van een bepaalde short story enigszins vreemd vinden, blijkt achteraf dat het beste wat een schrijver schreef soms werd opgeofferd aan wat hij als vertegenwoordiger van een bepaald genre of bepaalde techniek presteerde: de rijke verscheidenheid van mogelijkheden komt aldus in deze bundel uitstekend tot haar recht.
W. Peters
| |
Browning, D.C., Dictionary of Literary Biography, English and American. - Dent, London, 1958, 752 pp., 20 sh.
Deze uitgave maakt deel uit van de bekende Everyman's Library. Meer dan twee duizend literaire figuren worden behandeld, waarbij sommigen tevreden moeten zijn met een enkele paragraaf die weinig meer is dan een verzameling van concrete gegevens omtrent leven en werken, anderen enkele pagina's aan zich gewijd zien, hetgeen gewoonlijk ruimte biedt voor een kritische bespreking, die overigens niet altijd even waardevol is. De allerjongste generatie, waaronder de ‘angry young men’, vindt in deze dictionaire geen plaats, maar na iedere letter treft men enkele blanco pagina's, die de student in staat stelt deze dictionaire bij te werken en bij te houden. Het is een nuttig en handig boek, en zeer redelijk van prijs.
W. Peters
| |
Du Bois, P.H., e.a., Facetten der Nederlandse Poëzie, Van Willem Kloos tot Willem Elsschot. - A. Manteau, Brussel; Nijgh en Van Ditmar, Den Haag, z.j., 160 pp., ing. Fr. 42.
Dit derde deeltje uit de reeks Facetten der Nederlandse Poëzie, omvat één der rijkste perioden van onze letterkunde. De verantwoorde en smaakvolle keuze maakt ook dit deeltje tot een waardevol boek. De opname van enkele gedichten door poëtae minores geschreven bezorgt de lezer verrassingen. Deze bloemlezing groeit uit tot een overzichtelijk en haast onmisbaar geheel. Twee nieuwe bundels zullen hier later aan worden toegevoegd; Van Gezelle tot Kloos, en verder van H. Hensen tot de atonalen. Kan de uitgever ons ook geen deeltje bezorgen over de moderne Zuid-Afrikaanse poëzie?
J. Du Bois
| |
Storz, Gerhard, Sprache und Dichtung. - Koesel-Verlag, München, 1957, 438 pp., geb. D.M. 19,80.
Ofschoon nauw verband houdend met de taalfilosofie, behoort dit boek toch eerder tot de taal- en literatuurwetenschap, en natuurlijk ook tot de taalesthetiek. De titel kan in zover aanleiding vormen tot een misverstand, dat de auteur taal en poëtische taal voor twee verschillende dingen zou houden. Dit is nochthans gelukkig niet het geval. Het gaat hier werkelijk over de taal zelf op haar best, nl. over de creatieve poëtische taal, maar dan in de meest ruime en niet enkel in de lyrische zin van het woord. Deze taal en dit preken worden achtereenvolgens beschreven als beweging, ritme en zang, als verweven met het ‘zwijgen’, en als geestelijke creatie van ‘werkelijkheid’. Uitvoerig handelt de auteur over het beeldend aspect van de taal en over de zin der vergelijking, welke hij zeer juist als de beleving van een zijnsanalogie verklaart. Interessante analysen volgen dan over de woordsoorten als naamwoorden, bijwoorden, adjectieven, enz. en over het poëtisch gebruik van de tijden van het werkwoord. Natuurlijk kon een studie over vers, strofe, rijm, stijl en stijlsoorten in een boek als dit niet ontbreken. De auteur verliest zich nooit in abstract getheoretiseer, en zijn ideeën verlaten doorgaans niet het gebied der concrete literatuur. Wat nochthans niet wil zeggen dat hier steeds maar gesneden brood wordt geboden. Het boek wil met aandacht gelezen worden. Maar het loont de moeite.
L. Vander Kerken
| |
Hohoff, Curt, Heinrich von Kleist. - Rowohlt, Hamburg, 1958, 158 pp., D.M. 2.20.
In Rowohlts monografieën van belangrijke mensen heeft Curt Hohoff dit voortreffelijke boekje over de grote dramaticus Heinrich von Kleist uitgegeven. Hohoff beheerst zijn stof volkomen en heeft met grote intelligentie de geniale, psychisch
| |
| |
gekwelde figuur van de dichter, doorlopend in verband met zijn werken, de lezer voor ogen gesteld. Weinig stervelingen hebben een moeilijker leven geleid dan deze Pruisische zoon uit een officiersfamilie, die in alles, in de liefde, in zijn carrière, in zijn familieverhouding, tegenslag had, zelfs in het succes zijner literaire produkten, en toch terecht van zijn genialiteit overtuigd bleef. Vijf en dertig jaar oud zocht en vond hij een gezellin die vrijwillig met hem in de dood ging. Kleists werken zijn van zulk een eigenaardige psychische structuur, van zulk een schijnbare hardheid, van zulk een diepte en echtheid dat zij eerst veel, veel later volledig erkend werden. Thans geldt hij als een der allergrootsten in Duitsland.
J. van Heugten
| |
Lewis, C.S., Het wordend aangezicht. Vert. - Uitg. W. Ten Have N.V., Amsterdam, 342 pp., f 8.90.
‘Een mythe’ luidt de ondertitel van dit wonderlijke verhaal van de bekende Anglicaan, C.S. Lewis, die al vele boeken uitgaf om zijn medemensen tot christelijke bezinning te brengen. Hier verzint hij een barbaars land, ergens in Scythië, noordelijk van Griekenland, en laat een prinses de geschiedenis van haar familie en omgeving schrijven. De diepere zin van het fantastische relaas - een zin die menig lezer ontgaan zal -, is, dat elk mens een masker draagt; het ergste masker is het heidendom en alleen hij die zijn verborgen werkelijk gelaat terugvindt, zal van aanschijn tot aanschijn voor God verschijnen: vandaar ‘het wordend aangezicht’ (zie Streven, blz. 397, 1956-1957).
J. van Heugten
| |
Zwolse Drukken en Herdrukken. Sluiters, Willem, Buitenleven, met Johan Wessings levensbeschrijving van de dichter. Met een inleiding en aantekeningen door F.C. Kok. - W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle, 1958, 178 pp., f 6.25.
Een vroom man en een niet onverdienstelijk dichter toont Sluiters zich in het hierboven vermelde gedicht. De oordelen over Sluiters als dichter zijn wel zeer gevarieerd geweest, zoals de inleider duidelijk laat zien waar hij een reeks van literatuurhistorici vermeldt die beknopt of uitvoerig over de predikant-dichter gehandeld hebben. Het meest waarderend oordeel is wel uitgesproken door prof. van Es in deel V der Geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden. Er komen zeker zeer geslaagde delen in Buitenleven voor, doch dat ook de poëzie wel eens tot rijmelarij vervalt, is moeilijk te loochenen. Met grote zorg en nauwkeurigheid heeft de heer Kok zich van zijn taak gekweten; menig interessant detail is in de brede inleiding te vinden en dat het grote gedicht van Sluiters ‘op een nieuw’ is uitgegeven, zal de studerenden en minnaars der zeventiende-eeuwse letterkunde niet dan aangenaam zijn. Het gedicht is verschenen in de Zwolse Drukken en Herdrukken voor de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde.
Joh. Heesterbeek
| |
Zwolse Reeks van Taal- en Letterkundige Studies. Nr. B. Dr. L.C. Michels, Filologische opstellen. Dl. II: Stoffen uit de 16e en 17e eeuw. - W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle, 1958, 386 pp., f 16 en f 18.
In de Zwolse reeks van Taal- en Letterkundige Studies is bovenvermelde bundel opstellen verschenen, welke door Prof. Asselbergs gekozen zijn uit de vele artikelen door Dr. Michels in de loop der jaren gepubliceerd. Ook hier valt wederom de filologische speurzin en scherpzinnigheid van de schrijver te bewonderen. Vanzelfsprekend is deze verzameling opstellen bestemd voor lieden van het vak. Daargelaten de verdiensten der overige studies, komen mij de opstellen van Stalpart van der Wiele en Huygens als de meest interessante voor; de lezer bespeurt hier duidelijk hoe de voorliefde van Prof. Michels naar deze beide auteurs uitgaat. Van deze studies, die samen een groot gedeelte van deze bundel innemen (van blz. 173 tot 319), aandachtig kennis te nemen, is een serieuze en aangename arbeid.
Joh. Heesterbeek
| |
Klassieken uit de Nederlandse Letterkunde. Nr. 10. Dr. L. Debaene, Marieken van Nieumegen. - W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle, 1958, 98 pp., f 3.25.
Van de vroege Nederlandse toneelliteratuur blijft Marieken van Nieumegen altijd nog het meest leesbare, levendige en menselijke spel. Terecht heeft de inleider op deze laatste factor bijzonder gewezen. Vergeleken met andere rederijkersspelen steekt dit stuk wel zeer scherp af. De auteur moet een goed mensenkenner geweest zijn dat hij (zij?) zulke levensechte personen heeft weten te scheppen. Een zakelijke, heldere inleiding gaat aan de onderhavige uitgave vooraf; aan de voet der bladzijden vindt de lezer verklaring van woorden etc. Ondanks het vele dat reeds aangaande de oorspronkelijke vorm
| |
| |
van dit spel en deszelfs auteur geschreven is, handhaven de vraagtekens zich in deze kwesties nog onverzwakt.
Joh. Heesterbeek
| |
Best, Herbert, Diane. Vert. van Jean H.P. Jacobs. - P. Vink, Antwerpen, Tilburg, z.j., 324 pp., f 7.90.
Op de bloeiende plantage Gramercie op Jamaica speelt zich in het begin der 19e eeuw, als Napoleon nog oppermachtig is, het tragische gebeuren af dat Herbert Best beschreven heeft op een wijze die de lezer geboeid houdt tot het einde. Gonry Moore, de eigenaar der plantage, lijdt aan een geheimzinnige ziekte waarvan hij achterhaalt dat zij geen natuurlijke oorzaak heeft. Twee personen kunnen slechts verdacht worden: zijn vrouw en de hoofdopzichter der plantage. Omwille van de eer en de toekomst van zijn enig kind Diane moet Gomry Moore elke opspraak zien te vermijden en met de grootste voorzichtigheid te werk gaan bij zijn ontmaskering van het complot. De dramatische gebeurtenissen van deze roman spelen binnen een tijdsverloop van drie weken. De auteur heeft met trefzekere hand de verschillende figuren in dit drama getekend. Met een waar talent is deze ‘crime-story’ geschreven; de historische entourage is prachtig opgeroepen. Het is een boek dat men in één ruk wil uitlezen. De vertaling verdient alle lof.
Joh. Heesterbeek
| |
Prismaboeken. Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen.
DOSTOJEWSKI, Schuld en Boete. II dln. Een nieuwe vertaling van Dostojewski's eerste grote beroemde roman door S. van Praag.
G. FOCHLER HAUKE, De aarde en haar levensvormen. II dln. Een werk over de geschiedenis der aarde en van het leven in zijn veelvoudigheid.
Prof. Dr. P.J. BOUMAN, Van Renaissance tot Wereldoorlog. Een Prisma-uitgave van het bekende werk van Prof. Bouman dat vier eeuwen culturele en sociale geschiedenis van Europa beschrijft.
André PERRIN, De zoon en de vader. Een beklemmende beschrijving van schrijvers jeugd.
Nieuwe Nederlandse Verhalen. Verzameld door P. Maas. Een aantal verhalen van de bekendste schrijvers van 1880 tot heden.
J.E. SLUITERS, Prisma-vogelboek. Een beknopt overzicht van alle in Nederland en België voorkomende vogelsoorten.
R.J. MINNEY, Met de dood voor ogen. Het verhaal van een Engelse vrouw die, 22 jaar oud, na allerlei folteringen in Ravensbrück werd gefusilleerd.
Compton MACKENZIE, Raketten bij de vleet. Een boekje in de trant van Whisky als water.
Clay BLAIR, Met de moed der wanhoop. Het relaas van een aantal ontsnappingen van Amerikaanse piloten in de Korea-oorlog.
Arthur UPFIELD, De moord op de weerprofeet. Een Australisch detectiveverhaal.
Frank ARNAU, Pigskin maat 7. Een natuurgetrouwe beschrijving van het recherchewerk en tevens een boeiende detective.
Lewis COTLOW, Zanzaboekoe. Het verhaal van Cotlows tochten door Afrika.
Prismaboeken. Het Spectrum (Utrecht, Antwerpen) geeft dit keer uit Een Prisma fotoboek van Peter Charpentier, een nieuwe Wodehouse, Gressie en Katvis, een bundel Vlaamse Verhalen verzameld door André Demedts, en twee boeiende, originele romans, De misstap van Michael Mann door J.R. Oliver, en Het valse Bewijs, een detective-verhaal van H. Brean.
R.S.
| |
Kunst en cultuur
Prakke, Dr. H.J., Van perswetenschap tot publicistiek. - Van Gorcum & Comp., Assen, 1956, 42 pp., ing. f 1,50.
Dit is de tekst van de openbare les door S. gehouden bij de opening van zijn colleges als privaat-docent in de publicistiek aan de Universiteit te Groningen. Hij betoogt daarin dat publicistiek, ‘de wetenschap der samenspraak in onze samenleving’ (p. 5), een afzonderlijk deel van de sociologie uitmaakt; verder geeft hij een ‘encyclopedische’ aanduiding van de verschillende aspecten van dit nieuw wetenschappelijk onderzoekterrein. Verder had Prof. Prakke reeds (1955) een merkwaardig artikel gepubliceerd over de ‘Publicistische beïnvloeding van het plattelandse denken’ (in ‘Sociologisch Jaarboek’, IX) en een boekje over de ‘Kerkespraak’, een vorm van pre-journalische nieuwsvoorziening in Drente (Assen, Van Gorcum). Ook gaf hij een studie uit over de ‘groepskrantjes’ uit het begin dezer eeuw en hun invloed op de leidende kringen van thans (ib., 1956); over diezelfde élite had hij trouwens een sociologisch-statistisch on- | |
| |
derzoek ingesteld, waarvan de resultaten in 1954 onder de titel ‘Pers en politieke élite’ het licht zagen, een werk dat sedertdien school heeft gemaakt.
M. Grammens
| |
Frost, Stella, A tribute to Evie Hone and Mainie Jellett. - Browne and Nolan, Limited, Dublin, 1957, 77 pp., geïll., 15 sh.
't Is een merkwaardig verschijnsel, dat de culturele prestaties van sommige landen in Europa, die ons geografisch zeer nabij zijn, toch weinig onze belangstelling wekken. Een van deze landen is b.v. Ierland. Maar weinigen zullen weten, dat er ook in dit land verschillende kunstenaars zich met grote begaafdheid en toewijding hebben toegelegd op het scheppen van religieuse kunst. Tussen deze kunstenaars nemen Evie Hone en Mainie Jellett een belangrijke plaats in, twee hoogbegaafde vrouwen, die met haar zuiver artistieke en zeer sterk geïnspireerde werken de liturgie en de kerkelijke kunst voortreffelijk hebben gediend. Haar kunst, gegroeid en gerijpt in nauw contact met de grote Europese kunststromingen, neemt een bijzondere plaats in bij het Ierse volk. Beide kunstenaressen hebben contact gehad met kunstenaars van het vaste land van Europa. Zij waren leerlingen van Albert Gleizes in Parijs, terwijl Evie Hone ook ons land bezocht, waar zij contact opnam met Prof. Roland Holst. Zij bewonderde de glasramen van deze kunstenaar, evenals het prachtige werk van Thom Prikker en Joep Nicolas. In dit boek, samengesteld door Stella Frost, vertellen een aantal vrienden over het leven en de werken van de beide kunstenaressen. Het zijn bewonderaars van de kunst van Hone en Jellett en zij trachten die bewondering op anderen over te dragen. Ongetwijfeld verdient haar werk ook onze grote belangstelling, want het is voor de religieuze kunst waardevol. Een kleine collectie fraaie foto's geeft een idee van de religieuze kracht en voorname allure, die deze werken bezitten.
C. de Groot
| |
Werkmonographien zur Bildenden Kunst. Nr. B. 9001-2-3-6-10-23. Herausgegeben von Carl G. Heise. - Reclam Verlag, Stuttgart, 1956, D.M. -90.
De vermaarde uitgeverij Reclam geeft een serie boekjes uit, waarvan ieder deeltje afzonderlijk een beroemd kunstwerk behandelt. De methode, om op deze wijze belangrijke kunstwerken bekend te maken, is niet nieuw, maar ongetwijfeld behoren de uitgaven van Reclam tot de meest geslaagden in dit genre. Ieder deeltje bevat een degelijke inleiding, door bekende kunsthistorici verzorgd en een zestiental uitstekende reproducties, die het kunstwerk in zijn geheel en in details laten zien. Vervolgens geven de boekjes een beknopte levensschets van de kunstenaar, belangrijke mededelingen over het kunstwerk uit de brieven van de kunstenaars en somtijds ook oordelen van tijdgenoten, die het werk in het juiste historische milieu plaatsen. Zo ervaart men b.v. iets van de ontroering, die het schilderij van Runge ‘Portret van zijn ouders’ in zijn romantische tijdgenoten wekte, maar ook leest men er over de harde en tevergeefse strijd die de moderne beeldhouwer Barlach te voeren had tegen het meedogenloze Nazi-regime. De serie boekjes, die zeer omvangrijk belooft te worden, is een uitstekend hulpmiddel voor studenten in de kunstgeschiedenis en boeiende en verrijkende lectuur voor alle minnaars van de kunst.
C. de Groot
| |
Bergengruen, W,. Römisches Erinnerungsbuch. Kleine Ausgabe. Mit 16 Bildtafeln. - Herder-Bücherei, Freiburg, 1958, 143 pp., D.M. 1,90.
Wanneer iemand een boek over Rome schrijft, dat zich daarbij nog als een herinneringsboek aandient, dan moet hij ongetwijfeld aan veel voorwaarden voldoen. Voor diegenen, die uit eigen ervaring weten hoeveel deze stad te bieden heeft, zal hij al haar rijkdom opnieuw onder de ogen moeten brengen. Wie er nog niet geweest is, zal hij de zekerheid moeten geven dat Rome nooit teleurstelt. En omdat elk boek nu eenmaal beperkt is van omvang, doet het Rome bijna zeker tekort. Wanneer S. ons achtereenvolgens langs de muren, fonteinen, straten en pleinen van Rome voert, dan worden we echter door zijn poëtische zeggingskracht aangegrepen, die vanuit haar overrijke background laat aanvoelen dat Rome steeds meer biedt dan men oorspronkelijk verwachtte.
H. Leuridan
| |
Myers, Bernard S., Die Malerei des Expressionismus. - Verlag M. DuMont Schauberg, Köln, 1958, 400 pp., 36 klpl., 64 pl., 300 ill., geb. D.M. 59.
Het boek van B.S. Myers, in Streven (januari 1958) reeds vermeld, is het standaardwerk over de moderne schilderkunst in het Duitsland van even voor en onmiddellijk na de eerste wereldoorlog m.a.w. over de bloeiperiode van het Duitse expressionisme. Men mag het een standaard- | |
| |
werk noemen niet om zijn originele interpretaties noch om zijn nieuwe inzichten, maar wel omdat het op een intelligente wijze de status quo opmaakt van de wetenschap over deze belangrijke periode. De auteur beschrijft vooreerst het expressionisme als geestesstroming en situeert daarin dan de verschillende figuren die aan deze beweging haar definitieve vorm hebben gegeven: de alleenstaanden als Modersohn-Becker, Kokoschka, Rohlfs, Barlach; de kunstenaars van de Brücke en die van Der blaue Reiter; de nieuwe zakelijkheid, het verisme met Gross en Dix, Beckmann. Een overvloedige documentatie maakt dit boek tevens tot een uitstekende beeld-anthologie.
G. Bekaert
| |
Koch, Alexander, Hotelbauten. - Verlag A. Koch, Stuttgart, 1958, 320 pp., 370 pl., 60 ill., 22 × 30 cm., geb. D.M. 65.
Door de uitbreiding van de internationale betrekkingen en de groei van de toeristische belangstelling is het hotel voor meer en meer mensen een deel geworden van hun levenssfeer. Nu is het wel zo dat de hotels, die A. Koch in zijn tweede boek over dit onderwerp toont, voor een vrij beperkte groep van bezittenden werden voorzien, maar dit neemt niet weg dat zij, juist daardoor wellicht, het duidelijkst de evolutie in de hotel-architectuur illustreren. Het hotel is immers niet langer meer een reeks opeengestapelde slaapkamertjes, uitkijkend op een zwarte luchtkoker, midden in een overbevolkte stadskom. Het hotel wordt stilaan ‘leefbaar’. Het zoekt naar een aantrekkelijke ligging met een boeiend uitzicht. De vierkante meters worden niet alleen meer gewaardeerd als kostbare slaapruimte, maar zij staan in functie van een algehele, prettige levensruimte. Men heeft er ruime toegangen, aangename terrassen en kamers waarin men een gemoedelijke dag kan doorbrengen. Aan dit alles kleeft nog wel een tikje ontoegankelijke en primaire luxe, maar in verscheidene voorbeelden ziet men hoe ook dit onaangename aspect in het moderne hotel aan het verdwijnen is.
G. Bekaert
| |
Schnitzler, Prof. Dr. Hermann, Rheinische Schatzkammer. - L. Schwann-Verlag, Düsseldorf, 1957, 166 pl., 10 klpl., 28 pp., 23 × 32 cm., geb. D.M. 87.
De grote kenner van de Karolingische en Ottoonse kunst in het Rijnland, prof. Hermann Schnitzler, heeft in een royaal uitgegeven boek de afbeeldingen verzameld van de voornaamste kunstwerken die in de Rijnlandse kerkelijke schatkamers bewaard worden of ooit bewaard werden. Niet dat de auteur hier een volledige catalogus heeft willen samenstellen van de rijkdom die er geborgen is. Hij beperkt zich tot de kunst van de vroege Middeleeuwen (een tweede deel over de Romaanse periode is voorzien), die ongetwijfeld het meest tot de roem van de kunst in het Rijnland heeft bijgedragen. Daaruit maakt hij een keuze van de belangrijkste werken: het ivoorreliëf, het Andreas-altaar, de Egbertcodex uit Trier; de Codex Aureus van Echternach en de Staurotheek uit Limburg; een reeks handschriften uit Keulen; de Pala d'oro en het Lotharkreuz uit Aken; de Madonna en het Mathildenkreuz uit Essen; de Liudgeruskelk en het kruisbeeld uit Werden, om slechts enkele te noemen van de twee-en-vijftig uitgelezen kunstwerken. Een beknopte inleiding - die later tot een uitgebreid commentaar zal aangevuld worden - geeft een algemene historische oriëntatie. Van elk kunstwerk wordt verder een beschrijving met bibliografische nota's gegeven. Het eigenlijke belang van het boek echter ligt in de afbeeldingen zelf. De meeste van de sobere, maar uitstekende, foto's werden speciaal voor dit boek opgenomen door de Akense kunstenares Ann Bredoll-Lepper. Zij is er, samen met de auteur, in geslaagd verscheidene van deze kunstwerken - meestal van kleine afmetingen en in hun gesloten vitrines slechts van ver te benaderen - in een nieuw licht te stellen. Alleen door het isoleren en vergroten van het detail is een fotograaf in staat een bepaald kunstwerk op een nieuwe wijze te doen zien. En dat is ook hier zijn grote waarde.
G. Bekaert
| |
Vogler, Prof. Dr. Med. Paul, Kühn, Prof. Arch. Erich, Medizin und Städtebau, ein Handbuch für gesundheitlichen Städtebau. 2 dln. - Urban und Schwarzenberg, München und Berlin, 1957, 1427 pp., 520 ill., geb. D.M. 190.
Het urbanisme is een haast niet te omschrijven begrip omdat het een synthese vormt van de nu uiterst gespecialiseerde en ver uit elkaar liggende domeinen die het menselijk weten en kunnen omvatten. Het eist een aandacht voor het verleden en voor de toekomst, voor het individu en de gemeenschap, voor lichamelijke en geestelijke aspecten. Het is een wetenschap en een kunst terzelfdertijd. Het urbanisme stelt dan ook aan zijn beoefenaars de hoogste eisen, waaronder voorzeker een ernstig verantwoordelijkheidsbesef een
| |
| |
eerste plaats inneemt. En dit brengt met zich mee een ruim interesse voor de zeer uiteenlopende facetten van het menselijk bestaan. Eén van die facetten slechts wordt onderzocht in het uitgebreide werk van de professoren Dr. Med. Paul Vogler en arch. Erich Kühn Medizin und Städtebau. In twee lijvige delen worden door specialisten de verscheidene vraagstukken behandeld die ontstaan op de grens van de twee wetenschappen, geneeskunde en stedebouw, waar die twee wetenschappenkunsten elkaar moeten aanvullen. Zo vinden wij in dit boek even goed bijdragen over sociaal-antropologische tendenzen als over kernsplitsing, over energievoorraden als over denkschema's in de geneeskunde, over het wezen van de stad, het ontstaan van de grootstad, het woningtype even goed als over de schadelijke invloed van het stadsmilieu op het kind, de vrouw of op de ogen, de neus, de huid.... over de factoren die deze schadelijke invloed uitoefenen: straatverkeer, lawaai, luchtonreinheid, afvalprodukten even goed als over de mogelijke sanering ervan. Hoewel alle onderwerpen door verschillende specialisten werden behandeld, toch zijn de twee samenstellers erin geslaagd een vrij grote eenheid in hun boek tot stand te brengen. Alleen de illustratie schijnt meer aan het initiatief van de verschillende auteurs te zijn overgelaten.
G. Bekaert
| |
Pevsner, Nikolaus, Europäische Architektur. - Prestel-Verlag, München, 1957, 740 pp., 600 afb., 135 tek., D.M. 75.
Het oorspronkelijk vrij nederig opzet van Nikolaus Pevsners vulgariserende geschiedenis van de Europese architectuur is in de Duitse uitgave niet meer te onderkennen. De tekst werd wel niet grondig gewijzigd - alleen wat aangepast aan het ruimere lezerspubliek - maar door de plaats die hij in de nieuwe uitgave kreeg heeft deze tekst een ander karakter aangenomen. Want de Duitse uitgave is in feite een beeld-geschiedenis. De tekst is de bescheiden commentaar die het prachtige ritme van de zeshonderd unieke afbeeldingen op een sobere manier interpreteert. Maar het genot van dit boek - want het is een genot - zit in de architectuur: de architectuur van het boek zelf, het formaat, de bladspiegel, de keuze en de schikking van de illustraties; en de architectuur die het boek voorstelt vanaf de Atheense Akropolis die de frontispice vormt tot de heuvel van Ronchamp met de Notre-Dame du Haut. En daartussen de heerlijke, levendige verscheidenheid van de Westerse bouwkunst die in haar verschillende stijlen en typen toch een organisch geheel vormt. Het is een unieke belevenis in dit schitterend samengesteld boek het gelaat van de Europese mens rustig te kunnen beschouwen en het in zijn architectuur dieper te mogen doorgronden dan in het woord waarachter het zich zo vaak verbergt.
G. Bekaert
| |
Geschiedenis
Flandria Nostra, o.r.v. Dr. J.L. Broeckx e.a. Deel II. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1957, 461 pp., rijk geïll., geb. 495 Fr., luxe-uitg. 750 Fr.
Dit tweede deel van Flandria Nostra (voor Deel I zie Streven, XI, 1957-1958, p. 673-676) gaat niet over de schone kunsten maar over de kunstenaars van ‘Vlaanderen’ in zeer ruime zin genomen, waartoe vaak Noord-Nederlanders en Walen behoren. Dr. H. Baeyens brengt vele zeldzame gegevens samen over de bouwmeesters, zoals Dr. G. Gepts-Buysaert over de beeldhouwers, en Dr. J.L. Broeckx, de leider van dit deel, over de schilders. Ongeveer de helft van het lijvige boekdeel is gewijd aan scriptores en miniaturisten, aan plaatsnijders en tapijtwevers, aan kantwerksters en glazeniers, aan metaal- en ceramiekkunstenaars. Telkens verhalen de auteurs, in een meestal vlotte, prettige stijl, over de werkvoorwaarden en scholing, en over de opdrachtgevers en sociale toestanden van al deze kunstenaars. Vele ons onbekende namen zien wij hier vermeld, en de beroemde kunstenaars kunnen wij in hun dagelijkse leven volgen. Heel het geslacht der Keldermansen komt ter sprake en de vele Teniersen krijgen een heuse stamboom. Bijna voor elke kunst wordt op één of twee afzonderlijke bladen, overzichtelijk de uitzwerming naar den vreemde en de invloed over heel Europa aangegeven. En is het niet interessant te horen dat van de ongeveer honderd schilders die Flandria in de 17e eeuw telde, meer dan de helft in Antwerpen geboren werd, en ook meer dan de helft er werkte? De rijke illustratie is uitstekend aangepast aan de eigen opzet van Flandria Nostra. Werkelijk een mooi werk.
M. Dierickx
| |
| |
| |
Toynbee, Arnold J., Een Studie der Geschiedenis. Ontmoetingen tussen beschavingen. Bew. door D.C. Somervell. Nederl. vert. van Mr. L.O. Schuman. - Kroonder, Bussum, 1957, 478 pp., geb. f 14.75, Fr. 225.
De eerste zes delen van Toynbee's wereldberoemd A study of history werden door Somervell samengevat in een lijvig deel dat sindsdien de ondertitel kreeg: Opkomst en verval der beschavingen (zie Streven, II, 1948-1949, blz. 971-976). In grootse synthesen handelde het over de vier fasen van - naar Toynbee's overtuiging - elke der 21 grote beschavingen: het ontstaan, de groei, de ineenstorting en de ontbinding. De laatste vier delen van Toynbee's tiendelig opus verschenen in 1954 en werden eveneens door Somervell in één deel geresumeerd, dat hier in Nederlandse vertaling voor ons ligt, met de ondertitel Ontmoetingen tussen beschavingen. In deze tweede helft handelt de auteur over algemene rijken en over de verhouding van algemene kerken tot de beschavingen waarin ze leven. Daarna behandelt hij, op interessante manier, de wederzijdse aanrakingen van gelijktijdige beschavingen - zoals die van de Westerse met de andere hedendaagse culturen - en ook de aanrakingen tussen beschavingen in de dimensie van de tijd, m.a.w. de ‘renaissances’. Hij eindigt met beschouwingen over vrijheid en wetmatigheid in de geschiedenis, en - wat de lezers zal aantrekken - over de vooruitzichten van de Westerse beschaving. Ongetwijfeld heeft Toynbee de perspectieven verruimd, maar vakhistorici wijzen zijn synthesen af, als steunend op onvoldoende documentatie, en vooral als a priori-constructies. Zo heeft Prof. Geyl onlangs de ban kunnen breken waarin Toynbee talloze Noord-Amerikanen gevangen hield. Religieus gezien komt Toynbee met zijn oppervlakkige vergelijkingen uit op een syncretisme.
M. Dierickx
| |
Geschiedenis der Mensheid, samengesteld door Alexander Randa, in het Nederl. bew. o.l.v. Dr. O. Noordenbos. Deel II. - De Bezige Bij, Amsterdam: Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1957, XIX + pp. 379-756, geïll., geb. Fr. 450.
Deze vijfdelige Geschiedenis der Mensheid brengt iets volledig-nieuws in onze historische visie. Nieuw is b.v. het procédé om telkens eerst de godsdienst te bespreken, gevolgd door de cultuur en de kunst, de sociale en economische toestanden, en dan pas, op twee kolommen en compact gedrukt, de politieke en militaire feiten: wij realiseren de afgelegde weg, als wij bedenken dat tot voor enkele decennia de geschiedenis hoofdzakelijk uit dit laatste bestond. Eerst handelt dit tweede deel over ‘de boeddhistische Oecumene’, want het boeddhisme, ‘de eerste religie met universele doelstelling’, bewerkte de eenheid van Azië; het hier behandeld boeddhistisch tijdperk loopt, al naar de landen, slechts ten einde wanneer de Islam of de Europeanen opdagen, of bij de modernisering in de 19e en 20e eeuw, zoals in Japan en China. Het tweede hoofdstuk over ‘het Messiaans tijdperk’ begint met de opmerking dat, op de Oost-West-as van Griekenland tot China, zich tussen de 6e en de 1e eeuw een theologie vormde van de stervende en verrijzende heilbrenger en deze mythe werd zo lang verder gefluisterd ‘tot aan het eind van het Messiaans tijdperk de verwachte als historische werkelijkheid verschijnt’ (blz. 481). Scherp en juist geven de auteurs de essentiële verschillen aan tussen de éne historische Messias en de verscheidene mythische messiassen. Het derde en vierde hoofdstuk over het Oosterse christendom en over de Islam brengen ons op meer bekend terrein: ook hier treffen voortdurend nieuwe gezichtspunten. Vele platen en kaarten, waarvan verscheidene in kleuren, illustreren dit merkwaardig werk. Het uitgesproken godsdienstig standpunt rechtvaardigt de leider van dit verzamelwerk, A. Randa, in zijn slotzin: ‘Pas nu, nadat de coulissen van de macht zijn weggevallen, begint de eigenlijke confrontatie van Europa met de geestelijke krachten van de Oosters-christelijke
wereld, met de boeddhistische oecumene en met de Islam’ (blz. 756).
M. Dierickx
| |
Historia Mundi, Band VI: Hohes und spätes Mittelalter. - Francke-Verlag, Bern, 1958, 644 pp., 9 krtn., geb. Zw. Fr. 34.
Terwijl het vijfde deel van Historia Mundi beschreef, hoe na de ineenstorting van de antieke wereld drie nieuwe culturen opbloeiden, de Westerse, de byzantijnse en de mohammedaanse, behandelt dit zesde deel de verdere groei van deze drie culturen. Hierbij blijkt dat het christelijke Westen veel levenskrachtiger en creatiever is geweest dan de spoedig verstarrende byzantijnse en moslim-beschavingen. Naast het keizerrijk en het pausdom met hun randstaten, en Engeland en Frankrijk in hun verstrengelde geschiedenis, komen ook de andere Europese staten, vooral het Iberische schiereiland ter sprake, terwijl Otto Bruner een lang en zeer interessant hoofdstuk schreef over het ‘Inneres Gefüge des Abendlandes’. Ten slotte, na de
| |
| |
hoofdstukken over Byzantium en de Islam, vormen de uitvoerige beschouwingen over de renaissance en het humanisme de overgang naar de moderne tijd (behandeld in het reeds verschenen VIIe deel). Het is een waar genoegen de degelijke, klare en toch fijn genuanceerde uiteenzettingen te lezen over de verhoudingen en de strijd van kerk en staat, over het geestesleven, de eigen atmosfeer van een tijd of van Byzantium in de middeleeuwen. Om dan toch één voorbeeld te vermelden: de Guldensporenslag van 1302 krijgt een aangewezen plaats in de strijd tussen Frankrijk en Engeland, maar wordt verder eveneens als een belangrijke episode in de strijd tussen Bonifatius VIII en Filips IV de Schone op zijn juiste waarde geschat. Alleen over de economie en de sociale toestanden hadden wij uitvoeriger en grondiger exposés gewenst. Opvallend is dat in dit deel over de periode van 900 tot 1450 de geschiedenis van het Verre Oosten en van Amerika gedurende de middeleeuwen niet behandeld wordt, wat toch aangewezen was, daar het volgende deel met de ontdekkingen aanvangt. Een kostbare selectieve bibliografie over elk thema, een uitvoerig register en een grote losse tijdtafel besluiten dit interessante en vlot geschreven deel.
M. Dierickx
| |
Grosser Historischer Weltatlas. III Teil: Neuzeit. - Bayerischer Schulbuch-Verlag, München, 1957, 24 × 34 cm, 92 pp. kaarten, 47 pp. tekst, geb. D.M. 12.80.
Zoals het vier jaar vroeger verschenen eerste deel over de oudheid (zie Streven, VII, 1953-1954, p. 492) verdient ook dit derde deel alle lof. Van de ongeveer 250 kaarten handelen meer dan de helft over de periode sinds 1815. Het grootste deel is gewijd aan de politieke en militaire geschiedenis waaronder een tiental aan niet-Europese continenten, terwijl er acht de godsdienstige toestanden en eveneens acht het sociale en economische leven in beeld brengen. Verscheidene van die kaarten bergen een massa gegevens. Aldus behandelt de full-pagekaart 165 de industriële omwenteling en geeft in grafiek aan, welke bevolking elk Europees land had in 1800 en in 1870, welke elks produktie was aan steenkool, ruw ijzer, stoommachines en textiel, en het aantal km spoorweg in 1840, 1855 en 1870. De kaarten met de godsdiensten in Europa in 1546 en 1650, de massale deportaties en migraties in Europa gedurende en na W.O. II, en tal van andere kaarten zijn buitengewoon illustratief. De 31 blz. register van de plaatsnamen verhogen zeer de bruikbaarheid. Afgezien van enkele kleine fouten en van een voor ons te groot overwicht van Duitsland en af en toe een te kleine letter, kunnen wij deze atlas slechts aanprijzen. Hij is echter meer voor historici en studenten bestemd dan voor leerlingen van het secundair onderwijs.
M. Dierickx
| |
Filosofie en pedagogie
D'Arcy, Martin C., The Meeting of Love and Knowledge. - Allen and Unwin, 167 pp., 12 s. 6 d.
In zekere zin is dit werkje van de bekende Engelse Jezuïet een aanvulling op zijn The Mind and Heart of Love. Het vormt een rustig, maar toch hartstochtelijk pleidooi voor de wijsheid, die we met grote waardering en eerbied bejegend vinden niet alleen bij de Jood (in zijn Wijsheidsboeken van het Oude Testament), maar evenzeer bij de Griek en de Middeleeuwse mens, en ook bij de Oosterling. De houding tegenover, en de mening aangaande deze wijsheid bij verschillende volkeren in verschillende tijden brengt hij in onderling verband, dit met voortdurende verwijzing naar Aldous Huxley's Perennial Philosophy. Het is geen gemakkelijk boek, maar de systematische opbouw, de rustige betoogtrant, vooral ook de bewogenheid waarmede D'Arcy dit onderwerp behandelt, trekken de lezer bijna onweerstaanbaar mee. Wie rich zorg maakt over de tegenstelling wijsheid en wetenschap in de samenleving van vandaag, over deze tegenstelling ook in de opvoeding van de jeugd (men denke aan de controverse omtrent gymnasium alpha en beta) zal deze korte studie niet ongelezen mogen laten. Het zal hem de wijsheid geven die hij ook bij het bespreken en behandelen van deze tegenstelling broodnodig heeft.
W. Peters
| |
Schoenwald, Richard, Freud. De mens en zijn denkbeelden. Vert. - H.J. Paris, Amsterdam, 1958, 232 pp., f 9.50.
Richard Schoenwald heeft in ‘Freud. The Man and his mind’ een goed overzicht gegeven van de figuur Freud en zijn denkbeelden. De auteur is even goed thuis in Freuds persoonlijke lotgevallen als in zijn schrifturen, zodat er een homogeen en goed aansluitend werk ontstaan is dat beide voortdurend in onderling verband be- | |
| |
schouwt. Freud was een voorbeeldig echtgenoot en vader, een harde werker, die veel tegenslagen ondervond vooraleer zijn opvattingen algemeen erkend werden. Enige zijner ontdekkingen zullen algemeen erfgoed blijven, terwijl zijn zich vastgraven in het sexuele, zijn speuren naar de libido in alle levensuitingen van geboorte tot dood reeds zijn begaafdste leerlingen als Jung en Adler afstootte en nog steeds de waarde zijner werken verengt en beperkt. Schoenwald ziet dit al te zeer voorbij en beschouwt Freud als een schaduwloze grootheid. Freud miste alle zin voor religie en kon, waar hij buiten zijn vak trad, overslaan tot wilde fantazieën zoals b.v. in zijn boek over Mozes. Trouwens heel zijn wetenschap is niet vrij van fantasterij. Wie zich van dit alles bewust is en kritisch weet te lezen, zal dit goed geschreven boek van Schoenwald kunnen genieten.
Dr. P.v.A.
| |
Schorb, Otto Alfons, Erzogenes Ich - erziehendes Du (Erziehungswissenschaftliche Bücherei). - E. Klett-Verlag, Stuttgart, 1958, 156 pp., ing. D.M. 9.80.
De schrijver van dit theoretisch werkje neemt zich voor aan te tonen dat de Ich-Du-verhouding tot het wezen van de pedagogische situatie behoort. De opvoeding is immers op de eerste plaats een gebeuren tussen twee mensen: opvoeder en opgevoede. Nochtans komt het ons voor dat het onderscheid tussen sociale verhouding en pedagogische relatie niet klaar genoeg aangetoond werd. Of het specifieke van deze laatste juist in de Ich-Du-verhouding bestaat kan wel betwijfeld worden. Is deze Ich-Du-verhouding voor de pedagogische situatie niet eerder een vooronderstelling? Het specifieke van de opvoeding schijnt ons veeleer in de verhouding volwassene-onvolwassene te liggen. Het spreekt vanzelf dat men de opgevoede als subject en niet als object moet gaan beschouwen, een punt waartegen de schrijver vooral gekant is. Het werk zou er bij gewonnen hebben indien minder plaats was besteed aan het historisch gedeelte.
G. Vierstraete
| |
Schelsky, Helmut, Schule und Erziehung in der industriellen Gesellschaft (Weltbild und Erziehung). - Werkbund-Verlag, Würzburg, 1957, 82 pp., ing. D.M. 3.60.
Vanuit sociologisch standpunt behandelt Helmut Schelsky ongeveer hetzelfde probleem als de pedagoog Martin Keilhacker in Pädagogische Orientierung im Zeitalter der Technik. Het werkje bevat twee opstellen: Welk is de sociologische rol van de school in de moderne maatschappij? en: Welke plaats neemt beroep en vrije tijd in in de huidige opvoeding? Dit zijn twee brandende vraagstukken waarmee de pedagogie dient rekening te houden bij het zoeken naar een gezonde oplossing voor een nieuw humanisme. In deze eeuw vormt de sociologie meer dan ooit de naaste hulpwetenschap van de pedagogie. Met de sociologische bemerkingen en de pedagogische conclusies van de eminente socioloog H. Schelsky krijgen wij nieuwe inzichten in het probleem van de school, de vrije tijd en het beroep.
G. Vierstraete
| |
Keilhacker, Martin, Pädagogische Orientierung im Zeitalter der Technik. - E. Klett-Verlag, Stuttgart, 1958, 128 pp., geb. D.M. 8.40.
Raak en bondig schetst de bekende Duitse pedagoog een diagnose van de gevaren der technische eeuw. Zijn theoretische stellingname en praktische conclusies vormen kostbare elementen voor een noodzakelijke hervorming van het onderwijsprogramma. Voor Keilhacker is opvoeding een vorming tot vrijheid tegenover de materiële gegevens van de beschaving. Tevens moet het humanisme rekening houden met de techniek en de technische aanwinsten van deze eeuw opnemen in de opvatting van een nieuw mensenbeeld. Het werkje is origineel en aangenaam om te lezen. Voor vele opvoeders zal het duidelijke richtlijnen verschaffen in de ingewikkelde problemen die de opvoeding tegenwoordig stelt.
G. Vierstraete
| |
Buber, M., De vraag naar de mens. Vert. - Erven J. Bijleveld, Utrecht, 1957, 146 pp., f 6.90.
Dit boek vormt de uitwerking van een serie colleges uit 1938, met een in 1947 verschenen enigszins gewijzigd laatste hoofdstuk. N.a.v. de vraag van Kant: wat is de mens? doorloopt de profetische denker Buber de geschiedenis der filosofie, om hierin te constateren, dat in tijden van eenzaamheid en ontworteling deze vraag tot een antwoord kwam bij Augustinus en Pascal, maar bij wijsgeren in een tijd van geborgenheid als Aristoteles, Thomas van Aquino, Hegel, de vraag naar het ik als zodanig niet geleefd wordt en daarom ook niet echt gesteld en beantwoord. Nietz- | |
| |
sche, beïnvloed door Feuerbach, stelt de vraag wel, maar zijn antwoord schiet volgens B. in alle opzichten tekort. Het tweede deel gaat, na een kritische beschouwing over Heidegger en Schelers mensbeeld, nader in op dit antwoord, dat B. persoonlijk ziet in een ‘derde weg’ tussen individualisme en collectivisme, in de ik-gij verhouding, van mens tot mens. Uiteraard kan de geschiedenis van het mensbeeld in zo'n kort bestek met zo'n bepaalde vue niet overal juist worden weergegeven. Wij missen b.v. bij het begin reeds Sokrates, de pionier van het denken over de mens, en zijn verwonderd, dat B. die Scheler persoonlijk heeft gekend, alleen zijn mensbeeld uit de laatste periode weergeeft en dit als individualistisch verwerpt, zonder te letten op Schelers woorden, dat de vroegere waardenleer gehandhaafd blijft. Daarbij zou blijken, dat Schelers beschouwingen over de relatie tot de ander en de verschillende vormen van gemeenschap ook van belang zijn voor B.'s eigen opvatting. De opmerking over de protestantse sfeer waaruit Heidegger stamt zou nadere verheldering behoeven. Voor het overige een bijzonder rijk en inspirerend werkje.
J.H. Nota
| |
Standing, E.M., Maria Montessori, Her life and work. - Hollis & Carter, London, 1957, 354 pp., 25 foto's, 21 S.
Na een overzicht van het leven van Maria Montessori behandelt de auteur de beginselen van haar systeem, vooral in verband met de intellectuele ontwikeling van het kind. In het laatste deel van zijn boek maakt de schrijver een vergelijking tussen Fröbel en Montessori. Dit helder geschreven boek geeft een uitstekend overzicht van de opvattingen van Montessori, samengesteld door iemand, die een rijke praktijkervaring paart aan een warme bewondering voor dit systeem. Dat een zo gedurfde conceptie, die onvermijdelijk getekend is door de invloeden van de tijd en de omstandigheden waarin zij ontstond, aanleiding geeft tot kritische beoordeling, komt in dit boek herhaaldelijk tot uiting, wanneer de schrijver de verdediging op zich neemt van de voorgestelde beginselen. Deze apologetische passages zijn niet steeds overtuigend. Deze publikatie kan echter zeker bijdragen tot een betere kennis van Montessori en haar werk, en tevens tot een discussie, die ons duidelijker doet zien, wat de diepe zin en de eigenlijke waarde is van hetgeen zij tot stand bracht.
J.M. Kijm
| |
Economie en sociologie
Goedhart, Prof. Dr. C., Hoofdlijnen van de leer der openbare financiën (Capita Selecta der Economie, 20). - H.E. Stenfert Kroese, Leiden, 1958, X-364 pp.
De Amsterdamse hoogleraar, bekend specialist inzake monetaire problemen, heeft thans over de economie van de staathuishouding een handboek geschreven dat op een zeer hoog peil staat en in het Nederlandse taalgebied een ware leemte vult. Alhoewel Nederland inzake de Leer der Openbare Financiën en Belastingwetenschap op een benijdenswaardige traditie kan bogen, ontbrak een overzichtelijk en omvattend werk dat de nieuwere inzichten van de fiscale wetenschap, vooral de ‘Keynesiaanse Revolutie’, verwerkte. Achtereenvolgens behandelt de auteur de Overheidsuitgaven (een veelal verwaarloosde problemenkring), de Overheidsinkomsten, speciaal de Belastingen, het Overheidskrediet en de Begrotingspolitiek. Elk dezer hoofdstukken wordt ingeleid door een bevattelijk ‘dogmenhistorisch’ overzicht. Aldus kan de student de rijping en de continuïteit van een gedachtenpatrimonium volgen. Tevens worden de aangenomen werkhypothesen steeds geëxpliciteerd: dit bevordert het aanleren van methodisch denken: O.i. worden de best geslaagde delen van dit merkwaardig leerboek gevormd door de uitvoerige bespreking (blz. 100-192) van de afwentelingsleer (waaruit blijkt, dat onder invloed van macro-economische, monetaire beschouwingen de traditionele stelling van de niet-overdraagbaarheid van de winstbelasting ten zeerste aanvechtbaar is en in elk geval niet onder alle omstandigheden kan gelden), alsook door de beschouwingen over instrumenten, mogelijkheden en grenzen van de ‘fiscal policy’ (waarbij de auteur de solidariteit van fiscale en monetaire sequenties onderlijnt en duidelijk de Keynesiaanse vernieuwing der denkbeelden aantoont (blz. 314 v.).
S. Plasschaert
| |
Banning, Prof. Dr. W., Moderne Maatschappij-Problemen. Tweede bundel. - Erven Bohn N.V., Haarlem, 1958, 211 pp., geb. f 7.30.
In ‘Streven’ van maart 1956 (jg. IX, 1e deel, blz. 583) heb ik de eerste bundel ‘Moderne Maatschappij-problemen’ van de Leidse socioloog en theoloog aangekondigd en het een rijp werk genoemd. Die kwalificatie komt met zeker zoveel
| |
| |
recht aan deze tweede bundel toe. Het moge dan waar zijn, dat ‘het betoog blijft binnen bekende en vertrouwde banen’, zoals de Schr. in zijn voorwoord waarschuwt, het is er des te bezonkener in zijn oordelen en des te meer uitgewogen in zijn typeringen door. Typeringen, daar gaat het de schr. in dit boek om. Hij zoekt de maatschappelijke structuren, die zo veelvormig en ook onderling zo afwijkend kunnen zijn, te typeren, hun karakteristieke bestanddelen, overeenkomsten en verschillen vast te stellen en vooral hun zicht op en hun betekenis voor de mens bloot te leggen. Zo geeft hij in zijn eerste hoofdstuk de typologie van een tiental maatschappij-structuren en schetst in de volgende drie hoofdstukken, die de hoofdzaak van het boek uitmaken, de - geografisch bepaalde, historisch te verklaren - ontwikkeling der drie grote hedendaagse maatschappij-structuren, die ons wereldaanzien mede bepalen: de westeuropese, de noordamerikaanse en de (sovjet-) russische. In zijn slotbeschouwing gaat hij dan dieper in op de anthropologische implicaties van zijn ontledingen. Het is rondweg bewonderenswaardig, hoe gecondenseerd de schr. een veelomvattende visie weet voor te dragen. In dit beknopte bestek vindt men telkens het essentiële kort en pittig aangeduid. Natuurlijk moeten daar vele nuanceringen verzwegen blijven, de schr. zelf maakt daarop meermalen attent en kan dit uiteraard niet telkens herhalen. Maar wat geboden wordt aan markante punten en grote lijnen, is zo wezenlijk, dat men het boek niet anders dan als rijpe vrucht genieten kan. Het is een inleiding èn een samenvatting en daarom dienstig zowel voor hem, die een eerste benadering zoekt als voor degene, die behoefte heeft aan een afsluitend totaalbeeld.
J.J.M. van der Ven
| |
Raeven, Drs. Mr. F.M., Inleiding tot het social casework. - Uitgeverij Foreholte, Voorhout, 1958, 147 pp., f 4.50.
‘Het social casework vormt een waardevolle bijdrage in de hulpverlening in de menselijke noden, mits men het voldoende kritisch beschouwt en het weet aan te passen aan de Nederlandse mentaliteit en behoeften’ (p. 129). Dit oordeel van de schrijver duidt reeds aan, dat zijn inleiding tevens een pleidooi is voor deze psychologisch georiënteerde vorm van maatschappelijk werk zonder dat hij een kritiekloos overnemen van de Amerikaanse praktijk voorstaat. Het werkje geeft alle feitelijke informatie die nodig is om een inzicht te krijgen in wat het social casework eigenlijk is.
L. Janssen
| |
Scheyven, Raymond, De opmars van het Kommunisme in Azië. - Politica, Leuven, 1958, 96 pp., ing. Fr. 45.
Volksvertegenwoordiger R. Scheyven, Oud-voorzitter van de ECOSOC, die sinds jaar en dag pleit ten gunste van een genereuze hulp aan de door het Communisme bedreigde Onderontwikkelde Landen, schreef, na een 3 maanden lange reis door Oost en Zuid-Oost Azië, inclusief Mao-China, een reeks artikelen in ‘La Libre Belgique’, waarbij de verwerkte indrukken het stramien vormen tot het ontvouwen van politieke denkbeelden. Het beeld dat schrijver ophangt is vrij pessimistisch: het Communisme dreigt Azië te veroveren. Vooral het Chinees experiment oefent een sterke aantrekkingskracht uit, terwijl in het vooralsnog democratische Indië, verstarring en crisis zich aftekenen. S. is voorstander o.a. van een politiek van actieve coëxistentie (p. 80), omdat hij meent, o.i. terecht, dat het IJzeren Gordijn als functie bezit de inwoners van het communistisch blok onwetend te houden. De grondige bereisdheid, de bekendheid met vooraanstaande politici in de meest diverse landen en niet het minst de openhartige toon waarmede S. de diagnose stelt en een therapeutiek voorschrijft, maken een contact met zijn denkbeelden zeer vruchtbaar. Alleen hadden we de vertaling sierlijker gewenst.
S. Plasschaert
| |
Rohde, Kl. Er., Gleichgewicht und Konjunkturtheorie. - G. Fischer-Verlag, Stuttgart, 1957, 236 pp., ing. D.M. 18.
De publicatie van de door A. Spiethoff gestichte reeks ‘Bijdragen tot het Onderzoek der Economische Konjunktuurbeweging’ wordt sinds 1957 voortgezet dank zij het initiatief van M.E. Kamp. Als eerste deel verscheen dit zuiver theoretisch werk, (blijkbaar een proefschrift), gewijd aan de rol van het evenwichtsbegrip in de conjunctuurstudie. Rhode levert verdienstelijk werk wanneer hij aantoont dat de statische evenwichtstheorie. die het verloop van de conjunctuurbeweging niet kan beschrijven onontbeerlijk is wanneer een verklaring van deze beweging wordt gezocht op voorwaarde dat op macro-economisch plan, d.i. met aggregaten, wordt gewerkt (p. 56-73). Meteen wordt de rol van de kringlooptheorieën in het licht gesteld, terwijl de noodzakelijkheid van een dynamische theorie, voor de studie van de beweging
| |
| |
als zodanig behouden wordt. Om deze genuanceerde stelling te bewijzen gaat S. zeer systematisch - al te systematisch wellicht - te werk. Op èèn punt kunnen we hem niet helemaal volgen: hij schijnt er namelijk niet aan te twijfelen dat het evenwicht in de moderne economie alleen een (ietwat irrealistische) maatstaf kan zijn waarmede de graad van onevenwichtigheid der te bestuderen toestanden kan gemeten worden (cfr. o.a. p. 29 en 187). Nochthans beweren gezaghebbende auteurs, zoals Robertson, Robbins, Dupriez, Souter, dat het evenwicht ook een vorm is, wiens verwezenlijking (wellicht zonder succes maar dan toch aktief) wordt nagestreefd. Deze fundamentele vraag had niet onbeantwoord mogen blijven.
L. Phlips
| |
Varia
Devolder, O.F.M., Prof. Dr. P.N., De communistische propaganda. Theorie, strategie en methode. - Standaardboekhandel, Antwerpen, Amsterdam, 1957, 319 pp., f 19.50.
In de Leuvense bibliotheek voor communicatie-wetenschap heeft Pater Devolder een voortreffelijk en vrijwel omvattend werk gepubliceerd over de Sovjet-Unie. Het werk bevat veel meer dan de titel op het eerste gezicht belooft. De auteur heeft zich aan de hand van een uitgebreide literatuur op de hoogte gesteld van doel en streven, van de doctrien en de geschiedenis der Sovjet-Unie en dit alles geconcentreerd om de propaganda, deze propaganda genomen in haar breedste zin. Wie inzich wil krijgen in de geest en de structuur van de Moskou-republiek zal dit werk met vrucht en genoegen lezen. Helder en overzichtelijk beschrijft Pater Devolder de ideologieën van het Russische communisme en daarbij aansluitend de strategie en de methode, de praktische verwerkelijking en propagandering dezer ideologieën. Een boek dat vele ernstige lezers welkom zijn zal.
J. van Heugten
| |
Berg, Dr. J.H. v.d., Psychologie en geloof. Een kroniek en een standpunt. - Callenbach, Nijkerk, 1958, 77 pp., f 3.25.
Een schematisch overzicht van de geschiedenis der godsdienstpsychologie, dat bedoeld is als een inleiding op de in dit boekje verdedigde opvatting over deze wetenschap. Op goede gronden maakt de auteur zich los van opvattingen, die de godsdienst te zeer tot een puur subjectieve aangelegenheid reduceerden. Bijzondere betekenis kent hij toe aan de pastorale psychologie, welke hij echter duidelijk en misschien zelfs te scherp onderscheidt van de godsdienstpsychologie. In het slothoofdstuk wordt dan de mogelijkheid onderzocht om een nieuwe godsdienstpsychologie op te bouwen, met een grote fijngevoeligheid voor sporen van het religieuze, waarbij wij echter een grotere belangstelling zouden wensen voor de verwerkelijkingen van de godsdienstigheid in leer en uitdrukkingsvormen.
J.M. Kijm
| |
Benelux. - Thames and Hudson, London, 1958, 30 sh.
Naast een korte inleiding bevat deze uitgave een honderdtal prachtige foto's van Jean Roubier. De klemtoon ligt meer op gebouwen en stadsschoon dan op het landschap. Erger is dat, wat Holland betreft, de klemtoon exclusief ligt op het bekende sextet: Rotterdam, Delft, Den Haag. Haarlem, Amsterdam en Alkmaar, met als extraatje een molen, een bollenveld en een Volendammer: daarnaast bestaat Holland niet, althans niet in deze verrukkelijke fotoserie.
W. Peters
| |
Rombouts, S., Algemeen beschaafd Nederlands, als grondslag van het moedertaalonderwijs. - R.K. Jongensweeshuis, Tilburg, 1958, 78 pp., f 2.
In de brochure wordt aandacht gewijd aan Het ABN naast en boven de dialecten; Het ABN in Vlaams België; het ABN op school; de uitspraak van het ABN, en tot slot de uitspraak van vreemde woorden. Naast vele behartenswaardige zaken, bevat deze brochure uitspraken die niet door elke lezer zullen geaccepteerd worden; er worden beweringen gelanceerd alsof voor de auteur de toekomst open en bloot ligt; men zie b.v. blz. 61-62; of leze wat er verkondigd wordt aangaande de huig-r en de brouw-r. Waar ‘de uitspraak’ der vreemde woorden ter sprake komt, zal menigeen ‘vreemd’ opkijken; ik noem slechts een paar voorbeelden: territwaar, peremptwaar, emay, revey!.... Inderdaad: caveant consules....
Joh. Heesterbeek
| |
Gelderse Kastelen. Het kwartier Zutphen. - Van Loghum Slaterus, Arnhem, 1958, 98 pp., f 12.50.
Evert Zandstra, Wouter van Heusden en D.J.G. Buurman hebben met liefde gewerkt aan dit Zutphense deel van Gelderse Kastelen. De eerste zorgde voor de tekst, de tweede voor de foto's, de derde
| |
| |
voor de documentatie; het geheel ontstond op instigatie van de Stichting De Gelderse Bloem. Een groot aantal afbeeldingen van kastelen en huizingen illustreert het boek en de uitvoerige tekst, die met zorg is samengesteld en getuigt van veel eruditie, leest alleraangenaamst. Deze kastelen vormen een rijke oude traditie en ieder Geldersman op de eerste plaats, maar ook elke Nederlander zal belang stellen in deze vertegenwoordigers van voorbije eeuwen.
R.S.
| |
Stern, Dr. Karl, De Derde Revolutie. Een briljante uiteenzetting van de hedendaagse tegenstelling tussen Psychiatrie en Religie. Vert. - De Fontein, Utrecht, 1958, 219 pp., f 8.90.
In bijzonder goed Nederlands wordt hier een belangrijk en actueel boek van de katholieke psychiater Karl Stern gebracht. Onder de ‘derde revolutie’ verstaat de auteur de wetenschappelijke progressie van deze eeuw, waarin het geloof allengs meer wordt vervangen door de wetenschap en speciaal het individu wordt ontmenselijkt via bepaalde biologische, psychologische en sociologische denksystemen. Zonder de psychoanalyse te idealiseren, toont Stern aan, dat juist in deze denkrichting, mits ontdaan van de daaraan klevende materialistische wijsgerigheden, waarden aanwezig zijn welke het christelijk mensbeeld toegankelijk maken en kunnen verrijken. Op enkele controversen tussen de leer van Freud en de christelijke mensbeschouwing gaat de schr. uitvoerig in. Hij blijft evenwel fragmentarisch en betrekkelijk populair, en komt - ondanks zijn weidse beschouwingen - toch eigenlijk niet veel verder dan een inleiding tot een christelijke antropologie, gezien vanuit een katholiek psychiatrisch standpunt. Deze voortreffelijke inleiding biedt echter talrijke mogelijkheden tot nog meer diepergaande en verderreikende bespiegelingen. Dit boek, dat bedoeld is voor een grote lezerskring, zal speciaal vele artsen vermogen te boeien.
J.J.C. Marlet, zenuwarts
| |
Paton, David M. (Editor), Essays in Anglican Criticism. - SCM Press, London, 238 pp., 25 sh.
De zeventien in deze bundel bijeengebrachte opstellen zijn wel van zeer uiteenlopende aard. Dit vindt niet alleen zijn oorzaak in het onderwerp dat iedere essayist bespreekt en dat varieert van echt dogmatisch tot het zeer praktische, maar nog veel meer in het feit dat de schrijvers niet allen Anglikaans zijn, dat onder de Anglikaanse schrijvers niet allen tot de Anglikaanse Staatskerk behoren (ofschoon wel indirect tot de Anglican Communion), en dat de schrijvers die lid zijn van de Engelse Staatskerk, sterk uiteenlopende richtingen vertegenwoordigen. De waarde der afzonderlijke bijdragen is ook erg verschillend. Hier en daar is de zelf-kritiek wel erg oppervlakkig, en wordt het ideaal van de comprehensiveness, de alomvattendheid van de kerk, wel erg overbelast. In een enkel opstel beweegt de zelf-kritiek zich de diepte in, zoals b.v. in een uitstekende bijdrage over het Anglikanisme en de Orthodoxe Kerken. Lezing van het geheel is toch wel de moeite waard, omdat deze verzameling ons enerzijds de Anglikaanse Kerk beter doet begrijpen, omdat anderzijds veel eerlijke zelf-kritiek der Anglikanen ons als katholieken ook niet zou misstaan: veel van hun moeilijkheden en veel van hun tekorten zijn ook de onze.
Dr. W. Peters
| |
Brome, Vincent, Six Studies in Quarrelling. - Cresset Press, London, 1958, 21 sh.
Op voortreffelijke wijze wordt in dit boek een stuk sociaal en intellectueel leven opgeroepen uit het Engeland van ongeveer het eerste kwart van deze eeuw. Voor wie zich nog, geheel of gedeeltelijk, de geweldige debatten kan herinneren waaraan Wells, Shaw, de onverzettelijke protestant Coulton, en natuurlijk het bellicose Chesterbelloc monster (Chesterton en Belloc) deel namen, en de felle strijd tussen hen opnieuw mee-leeft, ontkomt niet aan de indruk dat het dispuut van vandaag voor radio of televisie niet in de schaduw kan staan van het open gevecht van deze knappe mannen, gevoerd met het volmaakt gehanteerde gesproken of geschreven woord. Ofschoon hun problemen niet langer de onze zijn, en de zakelijke inhoud van deze studies niet bijzonder actueel is, valt er veel te genieten, en veel te leren ook, van deze vechtjassen uit een voorbije tijd.
W. Peters
| |
Gilby, Thomas, Morals and Marriage. - Longmans, London, 1958, 90 pp., 6 sh.
De ondertitel van dit bijna 25 jaren oude boekje luidt: The Catholic Background to Sex. Het behandelt duidelijk en kort verschillende aspecten van liefde en liefdesbeleving in het huwelijk, waarbij het schr. voornamelijk gaat om de aan de katholieke leer ten grondslag liggende begrippen en opvattingen.
W. Peters
|
|