| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst
Cullmann, O., Immortalité de l'âme ou résurrection des morts? - Delachaux & Niestlé, 1957, 86 pp., ing. Zw. Fr. 3.
Terecht beklemtoont de bekende auteur - en zijn betoog bracht heel wat opschudding teweeg in Zwitserland - het fundamenteel verschil tussen een wijsgerige onsterfelijkheidsleer en het christelijk geloof in de verrijzenis van het lichaam. Zelfs christenen verwarren dikwijls die twee. Tegenover die misvatting geeft Cullmann een geserreerde schets van de N.T. ische leer over de uitersten. De dood is daar niet, gelijk bij Plato, een welkome bevrijding maar een tegennatuurlijk gebeuren als gevolg van de gemeenschappelijke zondigheid van het mensdom. Niet een natuurlijke onsterfelijkheid garandeert de continuïteit tussen de mens die sterft en die eens verrijst maar de inbezitneming door de levenwekkende geest Gods die op de laatste dag de hele mens, ook in zijn lichaam, tot een godvormig leven roept. Vóór dat uiterste gebeuren ‘slapen’ de doden, ofschoon in de Heer. Met dit laatste, dat ook door de afgescheiden Oosterse kerken wordt gehouden, zijn we niet zeker dat aan alle N.T. ische teksten voldaan wordt: zou Paulus in de Brief aan de Filippenzen zulk een hartstochtelijk verlangen te kennen geven ontbonden te worden en met de Heer verenigd alleen maar om bij Hem te gaan ‘slapen’? En slaat zijn verlangen alleen op de uiteindelijke vereniging bij de verrijzenis, wat voor zin heeft dan nog zijn berusting, wegens zijn nog nodig zijn op aarde, in het uitblijven van zijn stervensuur? Binnen het katholicisme heeft de Traditie zich ontwikkeld tot het dogma der onmiddellijke vergelding van goed en kwaad na de dood door de reeds begonnen Godsschouwing of de eeuwige verwerping. Ofschoon men daar spreekt van ‘afgescheiden zielen’ is er toch geen kwestie van een Griekse onsterfelijkheidsgedachte: de ziel wordt er begiftigd met Gods eigen inwendig leven. Men had evenwel het gevoel dat zonder zijn lichaam de mens eigenlijk zichzelf niet is: daarvandaan de op het eerste gezicht naïeve uitlating der scholastieken
maar die eigenlijk voor hun eerlijkheid getuigt, dat in afwachting der verrijzenis, de goddelijke almacht voor de ziel supleëerde wat haar aan lichamelijkheid ontbrak. Het is de vraag of K. Barth met zijn onmiddellijke verrijzenis na de dood niet zeer dicht de katholieke opvatting benadert die toch ook de eindtijden als reeds aan de gang beschouwt. Deze recensie is nu al boven de haar gestelde perken uitgegroeid: wij hopen op dit onderwerp naderhand in Streven terug te komen.
R. Leys
| |
Graef, Richard, Macht des Gebetes. - F. Pustet, Regensburg, 1957, 166 pp., geb. D.M. 5,90.
Velen kennen Gräfs boekje Bidt, broeders (‘Herr, lehre uns beten’). Hier hebben we het oorspronkelijke Duitse werk, onder een nieuwe titel, met een grotendeels vernieuwde inhoud, in een nieuwe vorm. Eerst benaderen wij de tempel die bidden heet; daarna treden wij binnen en begeven ons in het heiligdom. Helder in de uiteenzetting, bewogen van toon, concreet door de vele toepassingen en voorbeelden, is deze korte verhandeling, in haar genre, een meesterwerk. Wij vragen ons af of er, voor een ruim publiek en ook voor ontwikkelden, zelfs contemplatieven, een voortreffelijker, completer en effectiever ‘inleiding tot het bidden’ te vinden is.
Em. Janssen
| |
Hoornaert, R., Louez Dieu. - K. Beyaert, Brugge, 1957, 153 pp., ing. Fr. 48.
Dit boekje is het resultaat van een leven van studie en gebed. Het is als zou de schrijver zijn jarenlange arbeid en ervaring, zijn geleidelijk gegroeide synthetiserende overtuiging vastgelegd en verkondigd hebben in deze ‘méditations sur la vertu de religion selon l'esprit de Saint François de Sales’. Want de deugd van godsdienstigheid verenigt de diepe deemoed voor Gods majesteit met de hunkerende en offerende liefde tot de verlossende Christus; met die grondgedachte stelde hij, in tweeëndertig overwegingen, de mens en de schepping tegenover God; daarna de Heilige Kerk, de Heilige Schrift, het kerkelijk jaar, het christelijk en apostolisch leven, het sterven. Ons treffen hierbij de rijpheid en rijkdom van theologische, mystieke, liturgische, scripturaire informatie, het soepel zich bewegen op terreinen van beschouwing, van
| |
| |
cultus en van positieve kennis, de ruime verscheidenheid dus in een werkje dat ouderen verrijkend en jongeren vernieuwend moet voorkomen.
Em. Janssen
| |
Keulers, Dr. Jos., De boeken van het Nieuwe Testament. - J.J. Romen en Zonen, Roermond en Maaseik, 7 delen, 1950-1956.
Toen de eerste druk van dit werk verscheen, in 1936-1942, kon men er gerust van zeggen dat het in een behoefte voorzag. De tijd heeft intussen allerminst stil gestaan. Wat in de vooroorlogse jaren nog als zeer bevredigend kon gelden, is dat nu niet meer. Nieuwe religieuze bezinning, en niet het minst de overal oplevende Bijbelse belangstelling der leken, stellen thans geheel andere eisen. In de vooroorlogse jaren, toen Keulers zich als eerste in de vaderlandse Katholieke gemeenschap aan een dergelijk werk zette, was het te begrijpen dat zijn opzet iets tweeslachtigs kreeg. Het hele terrein lag braak; hij moest schrijven voor allen. Zonder een strikt wetenschappelijk commentaar te willen of kunnen geven, hoopte hij toch ook de vakgenoten van dienst te kunnen zijn en raakte daartoe, noodgedwongen oppervlakkig, een menigte speciale vraagstukken aan. Van de andere kant wilde het werk uitdrukkelijk niet minder een praktisch commentaar zijn en ten dienste staan aan predikant en catecheet, ja zelfs aan de ontwikkelde leek. Deze twee preoccupaties verdroegen zich slecht met elkaar. Waar velen thans naar uitzien is een commentaar zoals er sinds de oorlog in het buitenland wel verschenen zijn: een commentaar dat met vermijding van overbelasting door apologetisch verweer en allerlei schoolse discussies, zich vooral zou toeleggen op de beknopte, positieve uitleg van de tekst en die deze vooral in zijn religieuze betekenis nader zou trachten te brengen tot de hedendaagse Bijbellezer. Maar alle onbevredigdheid die men bij deze heruitgave kan gevoelen, neemt toch niet weg dat op een wezenlijk punt de situatie nog dezelfde is als in de vooroorlogse jaren: nog steeds is Keulers onze enige Katholieke Nederlandse commentaar op het Nieuwe Testament. Een nieuwe, modern opgezette commentaar op het Oude Testament is aan het verschijnen, maar vordert langzaam; een nieuwe vertaling-met-aantekeningen van het Nieuwe Testament is al sinds jaren aangekondigd maar nog steeds niet verschenen;
menselijkerwijze gesproken mogen we dus verwachten, dat Keulers' werk nog de nodige jaren lang dienst zal blijven doen. Erkend moet dus worden, dat deze nieuwe druk wel degelijk opportuun was; hij voorziet nog steeds in een behoefte. Liever dan het werk te vergelijken met soortgenoten in het buitenland, of met eigen wensen, lijkt het dan ook realistischer deze uitgave op haar eigen kwaliteiten te waarderen. We hebben hier niet te doen met een onveranderde heruitgave van de eerste druk, maar wel degelijk met een nieuwe bewerking, waarvan de resultaten overal voelbaar zijn. De onvermoeibare schrijver is zich zeker wel bewust geweest van de richting waarin hij moest werken, en naar vermogen heeft hij getracht de nodige verbeteringen aan te brengen. De al te grote breedvoerigheid, die door vele critici aan zijn eerste druk verweten was, heeft hij door grotere beknoptheid getracht te vermijden. Dit is enkel winst; met recht heeft de Schr. vooral daar geschrapt, waar gepolemiseerd werd tegen vaak allang vergeten rationalistische fantasieën. De ruimte, die door dergelijke inkortingen vrij gekomen is, wordt gedeeltelijk benut om dieper in te gaan op de religieuze en theologische betekenis der teksten; met recht mag de Schr. dan ook in zijn voorwoord verklaren: ‘De omvang is kleiner, maar de inhoud is eerder toe- dan afgenomen’. En het doel, dat de Schr. reeds bij de eerste druk voor ogen stond, om ook predikanten en catecheten hulp te bieden, wordt zodoende dichter benaderd. Verder is ook weer in ruime mate rekening gehouden met nieuwere literatuur, wat b.v. in een boek als de Handelingen der Apostelen duidelijk merkbaar is; de literatuuropgaven zijn overal tot de laatste jaren bijgewerkt. Alles bijeen mag men zeggen, dat deze nieuwe bewerking weliswaar niet de radicale omwerking is die nodig zou zijn om er een werkelijk moderne commentaar van te maken; de opzet is over het geheel onveranderd gebleven. Zulk een omwerking zou ook wel nauwelijks het werk
kunnen zijn van één man. Toch dient te worden erkend, dat de verbeteringen die zijn aangebracht, aanzienlijk zijn. Ook de uitgever heeft zijn best gedaan en het uiterlijk voorkomen van het werk is boven alle lof verheven.
P. Ahsmann
| |
Bertrand, S.M.M., Drs. J., Nieuwtestamentisch woordenboek. - N.V. Drukkerij De Spaarnestad, Haarlem, 208 pp., geïll., f 6.90.
Dit boekje wil de gemiddelde Bijbellezer te hulp komen. Hij zoeke er niet in een
| |
| |
verklaring van de religieuze begrippen, een wegwijzer in de godsdienstige denkwereld van het Nieuwe Testament. Dit woordenboek heeft meer aandacht voor de stenen van het Palestijnse land dan voor het brood van Gods Woord zelf; het stelt zich tevreden met de meest bescheiden taak, het Woord te belichten in zijn materialiteit. Fauna en flora, landbouw en veeteelt, huizenbouw, kleding, maaltijden, volksgebruiken en wetsvoorschriften, personen en plaatsen die in het N.T. voorkomen, enz.: dit alles heeft ongetwijfeld ook zijn belang voor het beter verstaan van Gods Woord, zoals de Schr. bij gelegenheid zeer juist aangeeft. Ook de stenen spreken mee. Tekeningen en kaartjes verduidelijken de gegeven uitleg. Jammer blijft, dat waar het gebied van de strikte realia wordt verlaten, de gegeven verklaring vaak zeer onbevredigend is, zoals onder de trefwoorden ‘Evangelie’ en ‘Rijk Gods’. Het is misleidend, om de liturgische aanroeping ‘Maranatha’ als een ‘schietgebed’ te karakteriseren (118), of om n.a.v. Hand. 13, 3 te spreken van priester- of bisschopswijding (70). Over de Grote Verzoendag wordt wél gezegd, dat die dag de zondebok de woestijn in werd gestuurd (55) - een ritus waarop nergens in het N.T. gereflecteerd wordt -, terwijl niets gezegd wordt over de grote verzoeningsritus, die van zoveel belang is voor het N.T. Waarom vinden we wel de trefwoorden ‘Vlees’ en ‘Bloed’, maar niet ‘Geest’, ‘Hart’, ‘Ziel’, ‘Lichaam’? Zo is er nog veel meer. Men zoeke dus in dit boekje vooral inlichtingen over realia, op dit gebied toont de Schr. zich uitnemend thuis.
P. Ahsmann
| |
Duméry, Henry, La foi n'est pas un cri. - Casterman, Doornik, 1956, 192 pp., ing. Fr. 75.
Het geloof wordt soms beschouwd als loutere beleving, als een kreet van vertrouwen. Tegen die verkeerde opvatting wordt hier het positief en objectief karakter van de openbaring in het licht gesteld: het christendom is een historisch verschijnsel, dat zich ontwikkeld heeft in bepaalde culturen, en vanaf het begin een cultus gekend heeft en uiterlijke instellingen. Vanuit dit standpunt wordt hier heel het historisch verloop van de openbaring geschetst, vanaf de godsdienstervaring van Israël en het getuigenis der eerste Kerk tot aan de dogmatische formuleringen die wij nu kennen. S. is op de eerste plaats filosoof, en biedt ons een soort fenomenologie van de openbaring; hij toont op diepgaande wijze hoe het geloof van de apostelen, als iedere levende realiteit, noodzakelijk een ontwikkeling moest kennen. Ons geloof, met zijn essentiële normen, nu in de twintigste eeuw, is niet verschillend van het hunne. De auteur zegt zelf, dat hij schrijft voor niet-specialisten. Zijn diep-doordacht boek vergt bezinning en nadenken, maar het verrijkt de aandachtige lezer met een dieper inzicht in de continuïteit die bestaat tussen onze geloofsbeleving en die van de eerste Kerk.
I. de la Potterie
| |
Kerkhofs, Mgr. L.J., Wat gebeurde er te Banneux? vert. H. Thans. - Lannoo, Tielt-Den Haag, 1957, 208 pp., ing. Fr. 74, geb. Fr. 98.
De Maria-boodschap van Banneux klinkt bekoorlijk: in een tijd vol sociale en internationale problematiek, verschijnt O.L. Vrouw als ‘Maagd der Armen’. Maar is Banneux ook niet een vrucht van de moderne lichtgelovigheid? Hierop antwoordt niemand minder dan degene, die van Rome het ongewone voorrecht kreeg de titel te dragen van ‘bisschop van Luik en van Banneux’. Steunend op eigen uitgebreide documentatie en op de arbeid van eminente theologen, behandelt schr. achtereenvolgens de feiten, de boodschap, de geloofwaardigheid en de nageschiedenis van Maria's bezoek in het Waalse dorpje. Het werd een boeiend verhaal en een heldere studie, en toch blijft het overal eenvoudig, vroom en diep-doordacht. Het is een rustig pleidooi dat overtuigt en eindigt met de officiële erkenning van de echtheid der verschijningen - zeker een uitzonderlijk feit in de kerkgeschiedenis -. Langs haar grote bisschop is dit werk een geschenk van Maria aan het Nederlands-sprekend volk: zij wil er aanwezig zijn om het te helpen en op te voeden naar God. Zij laat zich dus kennen als werkelijkheid, niet als een droombeeld uit een sprookje. Deze boodschap zal velen werkelijk goed doen, en tegelijk de beste voorbereiding vormen om in 1958 de 25ste verjaardag der verschijningen te vieren. Druk en vertaling zijn beide goed verzorgd.
J. Kerkhofs
| |
Sheridan, Clare, To the Four Winds. - Deutsch, London, 1957, 351 pp., 25 sh.
De schr. van deze autobiographie is een volle nicht van de bekeerling Sir John
| |
| |
Leslie, en van niemand minder dan Sir Winston Churchill (de drie knappe en intelligente Jerome-zusjes kwamen uit Amerika naar Groot Britannië en huwden een Sheridan, een Leslie en een Churchill!). Het boek vormt interessante, zelfs boeiende lezing, niet alleen omdat schr. er in slaagt een halve eeuw Engelse geschiedenis te doen leven, maar ook omdat de volle menselijkheid van deze begaafde vrouw op zich fascineert. Het is een leven van veel verdriet: één van haar kinderen sterft jong, haar enige zoon sterft wanneer hij net twintig is, en haar man sneuvelt in de eerste wereldoorlog; het is ook een leven van succes, want bijna toevalligerwijs ontdekt zij haar talenten als beeldhouwster. Vooral treft het ons echter als een leven vol onrust, waarbij het rusteloos trekken van land naar land symbolisch is van het steeds op zoek zijn naar het goede en schone, en de bron hiervan, God zelf. Het is eerst na de tweede wereldoorlog dat zij het voorbeeld van haar neef John Leslie volgt en katholiek wordt.
W. Peters
| |
Munter, O.F.M., Longinus De, De strijd om Therese Neumann. - St.-Franciscus-Uitgeverij, Mechelen, 1956, 344 pp., 12 pl., ing. Fr. 140.
Een boek te meer in de welhaast onafzienbare reeks publicaties voor, tegen en rond Konnersreuth. Het is vooal merkwaardig om de volledigheid van zijn documentatie en de accuraatheid, waarmee de historische waarde van de verwerkte gegevens getoetst wordt. Storend daarentegen is de hartstochtelijke polemische toon, die niet alleen de wetenschappelijke sereniteit in de weg staat, maar de schrijver o.i. ook wel eens belet, de bedoelingen van zijn tegenstrevers of de draagwijdte van hun argumenten naar hun juiste waarde te schatten. Het betoog van D.M. treft zeker, op bepaalde detailpunten, zwakke plekken bij zijn tegenstrevers en zet heel wat onnauwkeurigheden recht. In zijn geheel echter lijkt zijn pleidooi voor Konnersreuth ons verre van overtuigend. Zo heeft hij, wel zeer tegen zijn bedoeling in, ons alleen sterker kunnen overtuigen van de psychogene oorsprong en genezing van de ziekten die Thérèse vóór haar stigmatisatie heeft meegemaakt. De kwestie van de authenticiteit van de stigmatisatie zelf is echter daarmee nog helemaal niet uitgemaakt. Voor als na de lezing van dit boek - en de vele andere die de laatste tijd over dit onderwerp verschenen - blijft het Konnersreuther geval een voor ons onopgelost, en misschien door de al te grote publiciteit wel onoplosbaar geworden vraagteken.
L. Monden
| |
Donck, E. Van der, Lectionarium voor de zon- en feestdagen. - Dessain, Mechelen, 1957, 228 pp., 28 × 20 cm., geb. Fr. 135.
Een boek dat groeide uit de zielzorg, en waar velen op wachtten. De epistels en evangelies van al de zondagen en van een veertigtal heiligenfeesten werden hier in het Nederlands vertaald met het oog op de publieke voorlezing in de liturgische dienst: een getrouwe weergave van de Schrift, die de gevaren vermijdt van een z.g. ‘bewerking voor het volk’ en toch werkelijk de boodschap van deze teksten omzet in begrijpelijk en vloeiend Nederlands. Ongetwijfeld zal deze vertaling velen, voor het eerst misschien, aanspreken. Wel zullen de bijbelkenners hier en daar verrast opschrikken, want iedereen begrijpt dat de keuze tussen een sacrale en een begrijpelijke tekst de vertaler wel eens voor moeilijke gevallen bracht. Dat hij vele latinismen en semietismen onmiddellijk heeft omgezet, b.v. vijf uur 's avonds voor het elfde uur, e.d., kunnen wij alleen maar toejuichen. Enkele schema's worden ook voorgesteld voor de Zondagspreek of homilie, met dien verstande dat enerzijds voor de liturgische context werd gezorgd, en anderzijds de catechismusstof, voor België als voor Nederland, in z'n geheel over een cyclus van zes jaren verdeeld. De fraaie afwerking en de vrij geringe prijs verhogen nog het krediet van deze pastoraal zo verdienstelijke uitgave.
J. Van Brabant
| |
Golterman, W.F., Eén Heer, één Kerk. - G.F. Callenbach, Nijkerk, 1956, 218 pp., f 7.90.
Dit boek beschrijft voorbereiding, stichting en ontplooiing van de Wereldraad alsmede de voornaamste problemen die door deze beweging werden opgeroepen. Schr., die Studiesecretaris van de Oecumenische Raad van Kerken in Nederland is, geeft in het eerste deel een helder en zakelijk overzicht van de wordingsgeschiedenis van de Wereldraad. In het tweede deel spreekt Schr. over de grondproblemen van de oecumenische beweging, nl. de eenheid van het wezen der Kerk, de punten waarover tussen de kerken verscheidenheid en gescheidenheid heerst: traditie-begrip, ambt en kerkorde,
| |
| |
liturgie alsmede factoren van niet theologische aard; de wegen tot eenheid: reïntegratie, welke door de Rooms-Katholieken en Orthodoxen wordt voorgestaan; alomvattendheid, als met name door de kerk van Zuid-India gerealiseerd; vernieuwing, welke weg volgens Schr. de enig mogelijke voor de Wereldraad is, en hierin bestaat ‘dat de kerken naar elkaar zullen luisteren, elkaars (en eigen!) opvattingen zullen toetsen aan het laatste criterium der waarheid, het Woord Gods, tot ons sprekende uit de Heilige Schrift door de Geest’ (159); het christologisch fundament van de Wereldraad: de zg. basis-formule van de Wereldraad ‘Jesus Christus God en Heiland’, waarbij Schr. terecht aantekent dat in deze formule ‘het belangrijkste precies niet gezegd is, nl. dat God in Christus mens is geworden of dat Christus God én mens is’ (165). Na kort bericht te hebben over de ondogmatische groepen in de Wereldraad alsmede over de verschillende realiseringen van intercommunio besluit Schr. met een overzicht van de oecumenische situatie in Nederland. Schr. heeft zijn betoog zakelijk en sereen opgebouwd. Enkele opmerkingen wilden we toch maken. Als het waar is dat de huidige situatie der verdeelde kerken niet beantwoordt aan de gegevens van het N. Testament (15) en ook niet kan worden verklaard vanuit de veelheid der gaven, geeft Schr. dan daarin niet te kennen dat de eenheid van de Kerk in het N. Testament als zodanig werd gemanifesteerd? En wat volgt hieruit voor al diegenen die zich op de basis van de Schrift stellen? Is een beroep op de Traditie, verstaan als de voortlevende apostolische verkondiging, niet eo ipso reeds een beroep op de Schrift zelf? Dat het Apostelambt als bijzonder ambt uit het algemene ambt der gelovigen zich ontwikkeld heeft, is in strijd met het wezen van het shali'ach-begrip (129). Dat de episcopus in de aanvang geen regeermacht had, wordt door Schr. op geen enkele wijze uit de
Schrift verduidelijkt. Voor theologisch-gevormde lezers kunnen we dit boek aanbevelen.
J. Mulders
| |
De werkende stilte. De oorsprong der grote kloosterorden. Onder redactie van L. Engelbregt O.F.M. - Elsevier, Amsterdam, Brussel, 1957, 270 pp., f 22.50.
Onder redactie van Pater. L. Engelbregt heeft Elsevier een luxueuse uitgave bezorgd over het kloosterwezen, zoals zich dit weerspiegelt in de grote mannelijke orden vanaf Benedictus tot en met Ignatius. Over elke orde licht telkens een eigen ordelid in, en wel bijzonder over het begin der ordestichting. Een epiloog van de hand van Pater Engelbregt geeft nog een kort overzicht over het kloosterwezen der laatste eeuwen. Dr. C.A. Bouman geeft in een vrij uitvoerige proloog een uiteenzetting over het ontstaan van het kloosterleven in de eerste eeuwen. Het boek is prachtig en voortreffelijk geillustreerd. Het is bedoeld voor katholieken en niet-katholieken, een inleidende kennismaking, en als zodanig is het ongetwijfeld geslaagd.
J. van Heugten
| |
Verhoeven, Bernard, Pleidooi voor een non. - Desclée de Brouwer, Paul Brand, Bussum, 1957, 274 pp., f 7.90.
Bernard Verhoeven heeft in zijn markante, kleurige en beeldrijke trant het leven verhaald van Alessandra Rudini, een Italiaanse van hoge geboorte, die na gehuwd geweest te zijn, de maitresse werd van d'Annunzio, daarna tot inkeer kwam en Carmelites werd. Zelden raakte een mensenleven zo aan de uitersten van hoog en laag, van goed en kwaad, van ondeugd en opstanding. De schrijver heeft zijn onderwerp met liefde en geestdrift behandeld en er een boeiende biografie van gemaakt. Het boek ademt, om zo te zeggen, in die levenssfeer van het negentiende-eeuwse Italië, waarin het liberalisme der hogere standen bijna alle Christendom had afgeschud en waarin Alessandra opgroeide. Tot te Lourdes de volledige bekering tot het oude geloof volgt en daarmee de algehele omkeer. Als Carmelites wordt de wereldervaren en intelligente vrouw spoedig een leidende figuur in haar kloostermilieu.
R.S.
| |
Zürcher, Prof. Dr. Josef, S.M.B., Die Gelübde im Ordensleben, Band I: Der Gehorsam, Auf Grund der Veröffentlichungen der Arbeitsgemeinschaft ‘Vie Spirituelle’ bearbeitet und herausgegeben, Zürich-Köln, Benziger Verlag, (1956), 13/20, 220 blz., 13,30 Zw. frs.
Na een algemeen inleidend artikel over de aard der gehoorzaamheid volgen enige paragrafen over haar geschiedkundige ontwikkeling: hoe de religieuze gehoorzaamheid ontstond in de woestijn van Egypte door de invloed van Pachomius, hoe zij groeide onder Benedictus en Franciscus, en welke vorm zij kreeg bij Ignatius en in de praktijk van zijn orde. Dan volgt een tweede deel, waar theologisch de waarde en aard der gehoorzaamheid wordt bestudeerd in het geheel
| |
| |
van het kloosterlijk streven naar de volmaaktheid. Daarom wordt hier ook gesproken over de verhouding van deze deugd met de goddelijke deugden van geloof, hoop en liefde, en handelt een hoofdstukje over de plaats van de vrouw in de Kerk, en de mogelijkheid voor haar om in de Kerk een wel ondergeschikte maar toch gezagvolle positie te bekleden. De auteurs hebben nl. in het bijzonder de situatie in kloosters van vrouwelijke religieuzen voor ogen. Dit blijkt eveneens in het derde deel, dat de voorafgaande beschouwingen afsluit door enige opstellen over de actuele problemen, die de gehoorzaamheid in onze tijd oproept: hoe kan de gehoorzaamheid niet alleen geen rem zijn voor zelfstandige oordeelsvorming, ontwikkeling van initiatief, groei van een vrije persoonlijkheid, maar deze zelfs stimuleren. Onderdanen, maar speciaal ook oversten kunnen uit deze beschouwingen veel leren voor een goed aangepast beleid, dat eigentijds is en toch voortbouwt op de traditie. Omdat het boek ontstond door de gezamenlijke studie van vele medewerkers wordt het onderwerp telkens van een andere kant belicht, met rijke schakeringen. Wel heeft de redacteur het gevaar dat deze werkwijze bedreigt niet geheel kunnen bezweren, en zal men af en toe op herhalingen stuiten. Ondanks dit bezwaar bevelen wij dit werk gaarne aan voor allen, die te maken hebben met kloosterlijke gehoorzaamheid - als onderdaan of als overste - vooral echter voor hen, die jonge religieuzen moeten leiden op de weg naar volmaaktheid.
L. Bakker
| |
Sizoo, Prof. Dr. A., Augustinus. - J.H. Kok, Kampen, 1957, 351 pp., f 13.75.
De bekende Augustinuskenner biedt met dit boek de rijpe vrucht van zijn levenslang zich verliezen in de studie der werken van de grote kerkvader aan zijn lezers. Er is hier iemand aan het woord die niet alleen Augustinus, maar ook diens tijd en levenssfeer, door en door kent. Dat er een Calvinist aan het woord is, blijkt slechts uit kleinigheden als het gebruik van ‘avondmaal’ voor ‘eucharistie’, ‘presbyter’ voor ‘priester’ etc. Een katholiek auteur zou ook uitvoeriger over Augustinus' spiritualiteit en over zijn werk als voorbereider van het ordeleven gesproken hebben. Maar elk katholiek lezer zal met genoegen dit mooie, evenwichtige en alzijdig verantwoorde leven ten einde toe volgen. Er zijn biografieën van Augustinus in omloop, waarbij zijn priesterlijke arbeid en zijn theologische werkzaamheid te kort komen; in dit werk valt ook daar het volle licht op. Het boek sluit uitstekend aan bij het prachtige werk over Augustinus van Prof. van der Meer en vult het in sommige opzichten nog aan. Prof. Sizoo heeft hiermee (althans voorlopig) op waardige wijze zijn levensstudie over de grote kerkvader afgesloten.
J. v. Heugten
| |
Caraman, Philip, Henry Morse. Priest of the Plague. - Longmans, London, 1957,, 201 pp., 18 sh.
Henry Morse werd in 1645 opgehangen, onthoofd en gevierendeeld wegens landverraad. Na zijn studies te Cambridge was hij katholiek geworden, deed zijn priesterstudies op het vasteland, werd lid van de Sociëteit van Jesus en keerde naar Engeland terug. Hier deelde hij het lot van zijn medepriesters: gevaren te land en te zee, verbanning en gevangenisstraf, en de troost van zijn priester zijn. In de dertiger jaren van de zeventiende eeuw wordt Londen geteisterd door de pest, en Henry Morse helpt de stakkers, katholiek of niet, in een wat wij misschien zouden noemen niet verantwoorde zelfvergetelheid. Maar ook zulk een heroïeke naastenliefde is niet in staat het ridicule van de beschuldiging van landsverraad aan de kaak te stellen. De biografie van dit weinig uitzonderlijke leven is in al zijn soberheid een indrukwekkend werk. Schr. romantiseert nergens, is uiterst schaars met aanvullende mededelingen, maar deze zijn met zoveel zorg gekozen en in de tekst verwerkt dat de lezer volop meeleeft met de priester. Degenen die father Caraman's boeken kennen over John Gerard en William Weston, zullen allerminst teleurgesteld zijn met deze voortreffelijke additie tot wat een geheel apart genre hagiografie is geworden.
W. Peters
| |
Blamires, Harry, The Will and the Way. A Study of Divine Providence and Vocation. - Society Propagation Christian Knowledge (S.P.C.K.), London, 1957, 128 pp., 15 sh.
Ofschoon een enkele keer een juistere formulering wenselijk zou zijn, bevelen wij de vier opstellen in dit boek van een niet-katholiek de lezers van harte aan. Het is een menselijk boek omdat het zijn uitgangspunt vindt in hoogst menselijke vragen over een God die in raadsels gezien wordt en in raadsels vaak optreedt. Het is een echt christelijk boek omdat het de
| |
| |
vragen niet beantwoordt; het geloof toch is niet de oplossing van allerlei vragen, maar geloof is overwinning, hetgeen meer en heel wat beter is dan oplossing. Het uitgangspunt van schr. is dat Christus het beeld is van de Vader. Dit klinkt eenvoudig en het is ook eenvoudig, en het verdienstelijke van deze opstellen ligt dan ook in de bevattelijkheid waarmede de diepere inhoud van Gods Zelf-openbaring in Christus besproken wordt. Wat de gevolgde methode betreft, deed schr. ons meerdere malen denken aan Guardini: geen geringe lof voor schr. en zijn opstellen.
W. Peters
| |
Filosofie
Tomlin, E.W.F., Living and knowing. - Faber & Faber, London, 1955, 275 pp., 25 sh.
De auteur tracht een vernieuwing van het metafysisch denken tot stand te brengen door reflexie op het leven, dat hij, in navolging der psycho-biologen, gelijkstelt met bewustzijn. Aldus wil hij de kloof tussen het stoffelijke en geestelijke overbruggen, en hoopt de biologie, die volgens hem een theoretische bovenstructuur mist, te verbinden met de psychologie die een onderstructuur zou ontberen van feiten. De redenering gaat dus niet zozeer tegen Descartes in als wel tegen de vreemdheid waarmede zuivere ervaringswetenschappen en geesteswetenschappen aan elkander zijn tegengesteld. Uit en te na wordt afgerekend met alle vormen van positivisme, op een wijze die niet alleen weldadig aandoet in angelsaksische sferen, maar ook zo opbouwend is dat zelfs de schijn van harde polemiek vermeden wordt. De afwisseling der beschouwingswijzen van de aangehaalde denkers (ook oosterse) maakt de lectuur boeiend, maar tevens zwaar vanwege de geringe systematiek van het betoog; iets wat de auteur overigens uitdrukkelijk wil vermijden. De psycho-biologische sententie, volgens welke zelfs de plant een zeker bewustzijn zou hebben, moge in filosofische kringen weinig gunstig onthaal vinden, maar toch schemert er door het hele boek een verwantschap, met de leer over het verum transcendentale; ook in andere punten kan men overeenkomst voelen met neothomistische leerstukken, hoewel de scholastieke filosofie praktisch niet aan bod komt. Dit kan oprecht betreurd worden bij een auteur die zo soepel denkt en bovendien zijn weg zoekt tussen het logisch positivisme en existentialisme. Een zeer lezenswaardig boek met vele rijke passages; met name wilden wij nog wijzen op het hoofdstuk ‘Value’, waarin o.a. een aantal gedachten staan over de creativiteit van de mens op technisch niveau, die een goede inleiding kunnen zijn op een filosofie van de techniek.
J. Verhaar
| |
Runes, Dagobert D., On the Nature of Man. - Philosophical Library, New York, 1956, 106 pp., geb. $3.
Dit zijn losse gedachten over de mens en de filosofie naar het patroon van het verlichte rationalisme van spinoziaanse factuur. Door de puntige stijl en de paradoxale vorm krijgen deze aforismen soms een schijnbare diepte, terwijl zij bij nader toezien niet veel meer dan oude gemeenplaatsen blijken te zijn. Het rationalistisch vooroordeel van de schrijver splijt het mensdom enerzijds in verlichte, autonome, heldhaftige rationalisten en anderzijds in door priesters (liefst medicijn-mannen genoemd) en tyrannen misleide massa's. Volgens hetzelfde rationalistisch individualisme wordt elke sociale gebondenheid als een aanslag op de vrijheid bestempeld. ‘The law is the sanctification of all the evils of a villanous ochlocracy’. Dit werd reeds vierentwintig eeuwen geleden door sommige sofisten verteld, en het heeft misschien wel zin het te herhalen, om op paradoxale wijze het misbruik van de wet aan de kaak te stellen. Maar zo klakkeloos herhaald wordt het toch wat eentonig.
F. De Raedemaeker
| |
Marcel, Gabriel, Die Erniedrigung des Menschen. - J. Knecht, Frankfurt/M., 1957, 304 pp., geb. D.M. 12,80.
In Les hommes contre l'humain, waarvan dit boek de goed verzorgde Duitse vertaling is, neemt G. Marcel voornamelijk stelling tegen de vertechniseerde wereld, die de menselijke vrijheid bedreigt. Het ligt in de lijn van deze existentialistische denker, die zich in het ‘mysterie’ van de mens heeft verdiept, de techniek, die geheel ligt op het gebied van het ‘probleem’, geen goed hart toe te dragen. Dat de mens met verfijnde en versterkte technische middelen veel meer onheil kan stichten kan vroeger het geval was, is duidelijk. Dat hij er echter ook veel meer
| |
| |
goeds kan bereiken, wordt hier te veel over het hoofd gezien. De waarschuwende stem van de filosoof is echter op haar plaats, om aan de techniek haar eigen betekenis aan te wijzen, die steeds van dienende aard hoort te zijn, anders keert zich deze menselijke gave tegen de mens zelf en degradeert hem tot een ‘ding’, waarover de machtigste naar willekeur beschikt.
F. De Raedemaeker
| |
Lang, Albert, Wesen und Wahrheit der Religion. Einführung in die Religionsphilosophie. - M. Hueber-Verlag, München, 1957, XII-268 pp., geb. D.M. 11.80.
Dit boek moet ten zeerste worden aanbevolen aan alwie een duidelijk, voor elke ontwikkelde leesbaar overzicht verlangt over de voornaamste problemen van de godsdienstfilisofie en de oplossingen, die er van verschillende zijden aan worden gegeven. De wezensbepaling van de religieuze grondakt, zijn psychische structuur, zijn intentioneel voorwerp worden beurtelings onderzocht, waarna het gebied van de godsdienst tegenover dat van de filosofie, de kunst en de ethiek wordt afgebakend. Verder wordt gehandeld over de symbolische uitdrukkingsvormen van de godsdienst en zijn rand- en vervalverschijningen als bijgeloof en magie. Het tweede deel van het boek geeft een overzicht van de verschillende godsbewijzen. A. Lang is een veilige gids voor deze zeer uitgebreide en afgewisselde stof; hij weet de verworvenheden van de hedendaagse godsdienstfilosofie in de klassieke en beproefde stellingen te integreren. Een rijke bibliografie oriënteert de lezer naar verdere studiebronnen.
F. De Raedemaeker
| |
Spinoza, Baruch, The Road to inner Freedom, The Ethics, ed. by D.D. Runes. - Philosophical Library, New York, 1957, 216 pp., geb. $3.
D.D. Runes, die te Wenen in de filosofie doctoreerde en nu in de V.S. doceert, is een goed kenner en een leerling van Spinoza. Na een zeer korte inleiding geeft hij in dit boek de vertaling van een groot aantal proposities van de Ethica onder de volgende hoofdingen gerangschikt: Oorsprong en natuur van de emoties; Over de menselijke slavernij; Over de kracht van het intellect; Over God; Over de natuur en de oorsprong van de geest. Deze teksten zijn zeer verstandig gekozen met het doel de lezer in het eigene van Spinoza's denken in te leiden.
F. De Raedemaeker
| |
Kunst en cultuurleven
Visser, Dr. W.J.A., De cultuur van ons Westen. - H.J. Dieben, Den Haag, 1956, 618 pp., f 19.50.
Dr. Visser heeft de benijdenswaardige moed gehad een ‘cultuur van ons Westen’ te schrijven en hij heeft een werk gepresteerd dat onze aandacht waard is. Er zit onnoemelijk veel eruditie in dit boek; het doet bijna aan als een encyclopedie en menigeen zal zich in zijn lectuur verdiepen, dankbaar voor zoveel wetensstof. De titel ‘Cultuur van ons Westen’ is enigszins misleidend; had de auteur een andere titel gekozen, dan ware veel misverstand voorkomen. ‘Overzicht der Westerse cultuur’ ware beter geweest. Nu verwacht de lezer een cultuurgeschiedenis of cultuurbeschouwing, wat het boek slechts in geringe mate is. Een exclusieve ‘cultuurgeschiedenis’ had meer wetenswaardigheden verwaarloosd en meer ruimte gelaten voor algemene beschouwingen en criteria. De schrijver simplificeert, dunkt mij, ook te veel. Zo loopt door heel het boek de scheidingslijn tussen latijnse en germaanse volken, waarbij de eersten het verstand, de laatsten het gevoel vertegenwoordigen, met de begeleidverschijnselen daarvan. Zo wekt het werk voortdurend innerlijke weerstand en reserve, hoewel men telkens verbaasd staat over het ontzaglijke weten en het rijke inzicht van de auteur. Een der best geslaagde gedeelten lijkt mij het hoofdstuk over taalkunde en taalstudie. Alles overziende kunnen we zeggen dat Dr. Visser een merkwaardig en rijk werk geschreven heeft, dat velen met voldoening ter hand zullen nemen, al beantwoordt het niet geheel aan zijn titel.
J. van Heugten
| |
Rutters, Herman, Inleiding tot de kunst van Bach. - Uitgeverij Born N.V., Assen, Amsterdam; Mertens en Stappaerts, Antwerpen, 1957, 47 pp., f 1.60 en Fr. 25.
In de reeks: Hoofdfiguren van het menselijk denken is bovenstaand boekje verschenen, dat in overzichtelijke vorm en eenvoudige bewoordingen de figuur van Joh. Seb. Bach belicht. Na een korte biografie en een beschrijving van de sociale positie, die Bach als toonkunstenaar in zijn tijd vervulde, bespreekt de schrijver de kerkelijke en wereldlijke composities.
| |
| |
Zeer interessant is het hoofdstuk, dat de centrale plaats, die het koraal in Bachs muziek inneemt, behandelt. De overige onderwerpen, zoals: ‘Bachs muziektaal’ en ‘interpretatie’ zijn erg summier gehouden, maar geven de lezer in ieder geval een aanleiding om zich in deze speculatieve stof verder te verdiepen. Al bij al een brochure, die ons Bach laat zien als een der grootste muzikale denkers uit de historie.
Fons Schellekens
| |
Metz, Peter, Das Goldene Evangelienbuch von Echternach. - Prestel-Verlag, München, 1956, 220 pp., 13 klpl., 96 pl., geb. D.M. 58.
De uitgave van de Codex Aureus Epternacensis mag zeker gerekend worden onder de meest kostbare kunstboeken van de laatste tijd. In groot formaat, tot in het laatste detail verzorgd, brengt deze uitgave de reproductie van alle miniaturen uti het gouden evangeliarium van Echternach nu bewaard in het Germanische National-Museum te Nürnberg. Voldoende uittreksels uit het tekstgedeelte geven een duidelijk beeld van het sierlijke schrift. Enkele bladzijden slechts werden in kleur gereproduceerd. Dit kan men ongetwijfeld een tekort noemen, zoals trouwens ook het feit dat geen enkel detail werd afgebeeld, waardoor we beter in staat waren geweest de techniek van dit handschrift en de eigen stijl te achterhalen. De uitzonderlijke verdienste van deze uitgave ligt elders. Men weet hoe moeilijk het is, zelfs voor gespecialiseerde onderzoekers, om inzage te krijgen van deze broze manuscripten - de vrees van de conservatoren is trouwens gewettigd -, zodat men zich slechts in zeldzame gevallen rekenschap kan geven van de compositie, niet alleen van één pagina van het handschrift, maar van het handschrift in zijn geheel. Daartoe moet men het handschrift kunnen doorbladeren, de bladzijden in hun individualiteit overwinnen om ze nog slechts te zien als elementen van het boek. De uitgave van het gouden evangeliarium stelt ons daartoe in staat door in een honderdtal prenten, in de juiste volgorde gerangschikt, de kunstvolle samenstelling van het handschrift weer te geven. Ook de tekst van Peter Metz gaat in deze richting. Soms kunnen wij hem niet volgen in een al te ver doorgedreven symbolisme. Wij geven echter gaarne toe dat hij erin is geslaagd een dieper begrip van dit hoogtepunt van de miniatuurkunst van de Duitse Keizertijd mee te delen.
G. Bekaert
| |
Kramer, Samuel Noah, L'histoire commence à Sumer. - B. Arthaud, Parijs; Vromant, Brussel, 1957, 313 pp., 52 ill., ing. Fr. 190.
In een uitzonderlijk waardevol boek heeft S.N. Kramer, de eminente assyrioloog, de bevindingen neergeschreven van een haast dertigjarig studieleven, gewijd aan de ontcijfering van het Sumerische spijkerschrift. Ogenschijnlijk is dit boek slechts een verzameling van een vijfentwintig vrij korte hoofdstukken, die, zoals de auteur zelf zegt, als enig verband hebben dat zij alle in betrekking staan met de oorsprong van de menselijke beschavingsgeschiedenis, in het Oosten als in het Westen. Deze losse stukjes handelen over de meest uiteenlopende aspecten van de Sumerische beschaving: de school, de wetgeving, de medicijnen, de oorlog, de ethica, de cultuele liefdeszangen, de godsdienst.... Elk ervan is slechts het commentaar, nogal zakelijk, van een of van enkele van die nietige schrifttafeltjes in gebakken klei. Maar hierin ligt de verrassing. Door deze toevallige elementen heen begint een vijfduizend jaar oude, en hoe moderne, beschaving te leven. Een beschaving waarmee wij door de Bijbel meer vertrouwd zijn dan wij vermoeden. Voortdurend immers kunnen de contactpunten van deze sumerische literatuur met de bijbelse boeken worden aangewezen - ook S.N. Kramer legt er de nadruk op -, hoewel een directe invloed schijnt uitgesloten. In elk geval leren wij door de lectuur van dit boek de voedingsbodem waaruit de geïnspireerde auteur zijn stof heeft geput, beter kennen. Dit belangwekkende boek is, zoals men dit van Arthaud kan verwachten, zeer verzorgd uitgegeven.
S. Heester
| |
Colombier, Pierre du, Sienne et la peinture siennoise. - Arthaud, Parijs; Vromant, Brussel 1956, 84 pp., 124 pl.
Een bijzonder mooi boek uit een overigens terecht bekende reeks. Wanneer men eenmaal aandachtig de meer dan 100 reproducties bekijkt, blijkt hoezeer Siëna van uit zijn heel eigen schoonheidskarakter werd begrepen en meegedeeld. Dreigt de herinnering aan de atmosfeer van een verblijf in deze stad te verzwakken, dan zullen de prachtig genomen foto's van Siëna's typische stadsgezichten en monumenten dit beletten. Ook de grote werken zijn er, van Duccio, Simone Martini en Ambrogio Lorenzetti tot de in onze tijd wel wat onderschatte Pinturicchio, Beccafumi en Sodoma; de meesterwerken van
| |
| |
kathedraal, Battistero, Ospedale della Scala, Opera en Pinacoteca, en van de voornaamste heiligdommen. Het boek eindigt met uitstapjes naar San Gimignano, Monte Oliveto Maggiore, Montepulciano. De prettige, concreet vertellende tekst bereikt zijn hoog gehalte van vulgariserende vlotheid slechts dank zij het bezit van een degelijke, gedetailleerde, en kritisch over de laatste publicaties geïnformeerde wetenschap.
A. Deblaere
| |
Weihrauch, H., Die Bildwerke in Bronze und anderen Metallen (Bayerisches Nationalmuseum München, Katal. nr. XIII, 5). - Verlag F. Bruckmann, München, 1956, 240 pp., 30 × 21 cm., 293 ill.
De systematische wetenschappelijke cataloog van het Bayerische Nationalmuseum, waarvan in 1924 de steen- en houtsculptuur, in 1926 de ivoor- en beensculptuur verscheen, wordt na lange onderbreking voortgezet met de rijke bronsplastiek. Het vroegere reusachtig formaat werd vervangen door een handiger in-4o, couché papier, met zeer verzorgde afdrukken naar nieuwe foto's van de 293 behandelde werken. Hans R. Weihrauch verzamelde niet alleen de wetenschappelijke gegevens uit bestaande studies, daar werken als Bode's Italienische Bronzestatuetten e.a. reeds de sporen van de ouderdom vertonen, maar publiceerde hier voor het eerst de resultaten van langdurig persoonlijk onderzoekingswerk. Samen met de bronzen van het Nationalmuseum worden de vrijstaande stukken van het Residenzmuseum behandeld, waarmee ze historisch een eenheid vormen. Binnen de grote stijlperioden geschiedt de catalogisering geografisch voorzover dit mogelijk is, met eventuele aanduidingen van plaats van herkomst en atelier, een beknopte iconologische en materiële beschrijving van grote nauwkeurigheid, een vergelijking met over de wereld verspreide replieken, bibliografische verwijzingen, alsook kunsthistorische gegevens en stilistische waardering bij de voorname werken. Voor de eigen kunstgeschiedenis mag de aandacht gevestigd worden op de behandeling van een reeks interessante Nederlandse werken.
A. Deblaere
| |
Literatuur
Kouwenaar, Gerrit, Hand o.a., gedichten. De Windroos XXXIX, - U.M. Holland, Amsterdam, 1956, 46 pp., ing. f 2.75.
Soms is er een mens die ons de waarheid suggereert omtrent onszelf; die te zeggen weet, hoe het ermee staat. Zo'n mens is de dichter Gerrit Kouwenaar. Hij ontmaskert ons bestaan tot op zijn uiterste armoede, dwars doorheen alles ‘wat wij aan ons oppervlak schijnen’; hij dringt door tot daar waar wij zijn aangetast in onze diepste werkelijkheid: ons menszijn zelf. Want ‘konden wij mensen zijn’. Wij zijn ‘ziende doof’ en ‘sprekend stom’, en ‘ik was iemand anders altijd’, zegt hij van zichzelf. Wij zijn ‘de volledig manke mens’, de ‘onuitgesproken mens’, ‘moeiteloos stijgend op onze kennis’ en ‘voorzien van een denkwijze’, maar niet in staat het leven te leven zoals het bedoeld is. De toestand is onhoudbaar geworden: ‘wij kunnen niet langer blind gaan’. Wij zullen een nieuwe wijze van menszijn zoeken, een nieuwe leefruimte scheppen. Het is de opgave van de dichter ‘proefmens te zijn’, het nieuwe leven te vinden en te verkennen. Dat nieuwe leven in zijn volheid is voor hem het nieuwe woord, de nieuwe naam die de dingen herschept, een spreekbare, leefbare taal. Voorlopig kwam hij, dunkt mij, nog niet verder dan een angstig-scherpe analyse van onze huidige situatie, het sterkst gegrepen in het gedicht ‘bevrijding’. Om zo te schrijven moet men een waarachtig dichter zijn. Maar er is een openheid naar het volledige inzicht, dat het leven doorziet tot op de liefde en vandaar uit herschept; en waartoe een mens moet worden verlost. ‘Er is een weg’. Maar waar? En Wie is het?
Huub Oosterhuis
| |
Stenius, Göran, Die Glocken von Rom. Roman. Aus dem Schwedischen übers. - Verlag Josef Knecht-Carolusdruckerei, Frankfurt a. M., 1957, 488 Seiten, Leinen, D.M. 14.80.
De schrijver van deze merkwaardige priesterroman is een Finse diplomaat, die lange tijd in Rome verbleef en, zoals blijkt uit zijn boek, ook in Vaticaanse en clericale kringen goed thuis is. Hoofdfiguur van de roman is een Fins-Zweedse jonge archeoloog, die na veel innerlijke strijd tot het Katholicisme overgaat, priester wordt, een veel belovende toekomst in de pauselijke curie prijs geeft en zielzorger wordt in een achterbuurt van Rome. Hij herinnert aan Bernanos' Curé de campagne, inzoverre hij zijn wetenschappelijk
| |
| |
verleden vergeet om in zuivere oprechtheid en eenvoud het evangelie te beleven en de minste van allen te worden. Een opvallend en treffend boek dat met grote intelligentie en met nog grotere innigheid, met intens religieuze drift geschreven is. De geestelijke aspiraties en innerlijke spanningen der huidige intelligentia komen hier op gevoelige wijze aan het woord. Het is een boek voor bezonnen, ernstige lezers.
J. van Heugten
| |
Muschg, Walter, Die Zerstörung der deutschen Literatur. - Francke-Verlag, Bern, 1956, 197 pp., geb. D.M. 12,20.
Het eerste essay verleende zijn titel aan de bundel: voor Nederlandse lezers ook het interessantste, daar het in een korte en toch pakkend geïllustreerde synthese de invloed van het nazisme op de Duitse letterkunde en schrijvers behandelt evenals de pijnlijke, zo niet hopeloze, reïntegratieproblemen na de oorlog, voorzover voor literatuur nog een plaats in het leven open blijft. Twee onbarmhartig kritische studies over Gottfried Benn en Josef Weinheber, waarin S. voor zijn persoonlijke antipathie tot in de woordkeus eerlijk uitkomt, evenals het ironische ‘Verschwatzte Dichtung’ kunnen nog onder de verwoestende titel worden ondergebracht. In dit laatste opstel haalt Prof. Muschg zijn hart op aan een kritiek, die zich vergaloppeert in pseudo-metafysische woordkramerij (genre Heidegger), en besluit: ‘Man lechzt in diesem Treibhaus voll Papageien nach frischer Luft. Nach der Luft der Philologie’ (p. 109). Volgen nog: gelegenheidsartikels over Schiller en de onwetenschappelijke literatuurgeschiedenis van Josef Nadler, een rede over Jeremias Gotthelf en een interessante waardering van Freud als schrijver. Alles samen blijkt de verwoesting van de letterkunde de opruiming van een wereldvreemde literatuurcultus mee te brengen, terwijl onze tijd de geëngageerde strijd van de kunstenaar aanschouwt tegen de anonieme kolossale machten, die het persoonlijke verpletteren. Daar de literatuur dan toch een taak en een roeping ziet, lijkt ons een gematigd optimisme gewettigd.
A. Deblaere
| |
Fischer-Bücherei, 128: I. Seidel, Unser Freund Peregrin; 131: Binding, R.G., Erlebtes Leben. - Fischer-Bücherei, Frankfurt-Hamburg, 1956, 168-204 pp., ing. DM. 1,90 (ieder).
Uit de handige en net uitgegeven Fischer-Bücherei zijn bij ons de werken, die reeds de internationale markt veroverd hebben, het meest bekend. Toch verdienen vaak minder universeel bekende en typisch Duitse werken de aandacht, zoals deze twee mooie getuigenissen uit de eerste helft onzer eeuw. - Enerzijds de volstrekte eerlijkheid van Rudolf G. Binding, begaafde zoon van een beroemd professor, te beschaafd om in opstand te komen tegen de wereld van overgeërfde cultuurvormen en verschaalde conventies, te eerlijk om niet te ervaren hoe zij tot een lege maskerade zijn geworden, en te bescheiden om tot zijn veertigste jaar in deze ‘als ob’-wereld iets anders te zijn dan een sportieve nietsnut. Het is aangrijpend, in zijn sobere belijdenis mee te leven, hoe de mens van deze generatie vruchteloos zoekt naar hetgeen hem moet ‘ergreifen’, dat zijn levensinzet waard zou zijn, doch overal slechts het ‘erschreckende Unvermögen zu eigenem Empfinden’ constateert, om tenslotte het ‘erlebte Leben’ in zijn kunst en een late liefde, het gevoelde leven voor oprecht leven te gaan houden, voldoening aan het leven voor levensopdracht. - In een andere richting laat Ina Seidel haar hoofdpersonages, drie verweesde kinderen door adellijke familie opgenomen, uit de lege schijnwereld van de volwassenen ontsnappen; hun heimwee en verlangen naar echtheid wordt gevoed door de mysterieuze geestelijke gemeenschap met Vitus Peregrinus, de reeds vóór een eeuw op het familieslot gestorven dichter. Deze neoromantische gemeenschapsbeleving, aan Alain Fournier of Basco herinnerend, zal voor altijd hun enige werkelijkheid zijn, al zal hun bestaan dan ook schijnbaar aan de rand van de concrete realiteit verlopen.
A. Deblaere
| |
Friedrich, Hugo, Die Struktur der modernen Lyrik, von Baudelaire bis zur Gegenwart (Rowohlts deutsche Enzyklopädie, 25). - Rowohlt-Verlag, Hamburg; Internationale Pers, Berchem, 1956, 214 pp., ing. f 30.
Dit boekje is een klein meesterwerk. Voor de eerste keer wordt hier getracht, niet meer, zoals tot nog toe steeds het geval was, de moderne dichters op zichzelf te beschouwen, maar door te dringen tot de gemeenschappelijke structuur van alle moderne poëzie. Van deze structuur ontdekken we gaandeweg als voornaamste kenmerken: nieuwe techniek, negatieve opvatting van het schone, autonomie van de taal, abstractievermogen, oppositie tussen de dichter enerzijds en de ge- | |
| |
meenschap, God, de schoonheid, de werkelijkheid, de lezer, de kunst en zichzelf anderzijds. De baanbrekers van de moderne dichtkunst waren, op theoretisch plan, Rousseau, Diderot en Novalis; de eerste vertegenwoordigers, Baudelaire, Rimbaud en Mallarmé. Bij nader toezien vinden wij, in onze eeuw, bij Apollinaire, Lorca, Machado, Alberti, Eliott, Ungaretti, e.a. dezelfde structuur terug. Ter illustratie volgt een reeks verzen van de grootste dichters uit de XXe eeuw: naast de oorspronkelijke tekst vindt men een proeve van Duitse vertaling. Het werk wordt besloten met een algemene en bijzondere literatuuropgave, een personenregister en een zeer nuttig zaakregister. Onmisbaar.
J. Dax
| |
Moeller, Ch. Littérature du XXe siècle et Christianisme, III: Espoir des hommes. - Casterman, Doornik, 1957, 512 pp., ing. f 135.
In dit derde deel van Littérature du XXe siècle et christianisme doorloopt Moeller de dimensie van de louter menselijke verwachting zoals die spreekt bij Malraux, Kafka, Vercors, Maulnier, Cholokhov, Reymont, Bombard en Sagan. De interessante bespreking van Malraux en Kafka vormt de hoofdschotel. Moeller volgt ook hier de reeds in de eerste twee delen aangewende methode: analyse van en bezinning op lange citaten uit de behandelde schrijvers, vanuit een uitgesproken christelijk standpunt. Dit laatste schenkt aan het geheel zijn originaliteit maar brengt tevens mede dat de grenzen tussen het specifiek literaire en het domein van de filosofie en theologie meer dan eens dreigen te verdwijnen. Aanbevolen.
J. Dax
| |
Sociologie
Dessauer, F., Streit um die Technik. - J. Knecht, Frankfurt/M., 1956, 472 pp., geb. D.M. 17,80.
Vele dichters en filosofen hebben in de moderne techniek een fatale bedreiging gezien voor de geestelijke zelfstandigheid van de mens. De mechanisatie dreigt de vrije ontplooiing van de persoonlijkheid te remmen. Sommigen zelfs spreken van de ‘demonie’ van de techniek (E. Junger). F. Dessauer, die zich sedert vijftig jaar met het probleem van de techniek heeft beziggehouden, erkent weliswaar de gevaren van de techniek - evenals die van de politiek, de economie enz. -, daar elke uitwendige activiteit van de mens hem zo kan beheersen, dat hij ‘diepteblind’ wordt, d.w.z. het eeuwige in hem, dat zijn activiteit moet leiden verwaarloost. In die zin is de techniek steeds een bedreiging geweest voor de menselijke vrijheid. Maar dit treft niet het eigene van de techniek. Zij is een menselijke roeping, een vaardigheid, die in hem door zijn Schepper werd gelegd; door de techniek beantwoordt de mens aan een goddelijke opdracht: ‘onderwerp u de aarde’. En of dit nu geschiedt door middel van een windmolen of van een reactievliegtuig, het blijft wezenlijk hetzelfde. Met dit verschil dat de moderne techniek een oneindig groter aantal mensen deelachtig maakt aan een vrij en menswaardig bestaan, terwijl anderzijds de gevaren van een zekere technolatrie gestegen zijn. In dit boek vindt men ook een overzicht van hetgeen de filosofen vanaf de voorsocratici tot aan en met de existentialisten (Jaspers, Heidegger) over het onderwerp hebben geschreven. Een overzicht over de hedendaagse literatuur over de techniek per jaartal gerangschikt toont op een aanschouwelijke wijze aan, hoe sterk in de laatste decenniën de belangstelling voor het probleem van de techniek is gestegen.
F. De Raedemaeker
| |
Veldkamp, Dr. G.M.J., Groepsproblemen in een veranderende samenleving. - Paul Brand N.V., Bussum, 1956, 142 pp., f 4.90.
Dat de Nederlandse staatssecretaris voor economische zaken nog tijd en lust vindt tot het houden van zulke gedragen voordrachten als hier zijn gebundeld, verwondert nauwelijks in het kader van hetgeen hij overigens reeds het licht heeft doen zien op het gebied van sociale verzekering en algemene maatschappij-problemen. De schr. waarschuwt zelf reeds, dat de bundeling van een vijftal losse inleidingen het bijeengebrachte nog niet tot een eenheid maakt. Het waardevolst komt mij zijn eerste en omvangrijkste essay voor, dat over ‘christelijke organisatievormen in een veranderende samenleving’ handelt. De ontleding van de mutatie onzer samenleving mag dan al veel bij anderen borgen (waarvan ook aantekeningen getuigen), het geboden overzicht is helder en de ontleding wordt voor enkele specifieke problemen (vooral van de Kerk in deze samenleving) belangwekkend doorgetrokken. Een eigengeaarde ‘christelijkheid’ van de in onze
| |
| |
samenleving fungerende organisatievormen is mij evenwel niet duidelijk geworden. Van veel belang, zeker naast en tegenover het juist verschenen rapport der Prof. Telders-stichting, is ook de voordracht over ‘Enige problemen rond de verwezenlijking der bedrijfsorganisatie’, waarin de problematiek niet verbloemd, maar evenmin het ideaal opgegeven wordt. De drie kleinere bijdragen betreffen ‘jeugd en politiek’, ‘de taak van de intellectueel’ en de ‘emanciperende middenstand’. Een stimulerend boekje, dat is zeker.
J.v.d.V.
| |
Sociaal-Wetenschappelijke Verkenningen. Uitgave bij gelegenheid van het vijftienjarig bestaan van het Instituut voor Sociaal Onderzoek van het Nederlandse volk. - Van Gorcum, Assen, 1957, 187 pp., f 10 en f 11.75.
Het derde lustrum van het Isonevo werd aanleiding tot de uitgave van een aantal gebundelde studies om het werk van dit instituut meer bekendheid te geven. De gekozen onderwerpen zijn van zeer uiteenlopende aard. Zij komen in zoverre met elkaar overeen dat zij alle opgezet zijn als uitgangspunten voor verdere onderzoekingen. De conclusies zijn derhalve van een inleidende en voorlopige strekking. Van de hand van een tiental medewerkers van dit instituut werden studies opgenomen over migratieproblemen, beroepsmobiliteit, gezinssociologie, de ontwikkelingsgebieden, de sociale functie van de huisarts etc., onderwerpen die op het ogenblik ten zeerste in de belangstelling staan. Het valt echter te betreuren dat in deze bundel ook een onderzoek gepubliceerd werd over de opinie van gehuwde vrouwen over geboorteregeling. De wetenschappelijke waarde van een opinieonderzoek over een dergelijk delicaat onderwerp staat nog geenszins vast. En dan nog zal men met publicatie van zulk een onderzoek uiterst prudent moeten zijn. Wij willen de schrijvers niet van wetenschappelijke sensatie-lust beschuldigen, maar wel lijkt het ons ten zeerste gewenst dat men zich alvorens tot publicatie over te gaan, zich terdege afvraagt of dit sociaal gezien geen verkeerde gevolgen kan hebben. De conclusies van dit onderzoek, die niet verder gaan dan reeds algemeen bekende waarheden, zoals het verschil in mening over de geboorteregeling bij de onderscheiden godsdienstige groeperingen zijn ook niet van die aard, dat zij onze kennis over deze kwestie vermeerderen. Niettegenstaande dit bezwaar blijven de andere studies, die in deze bundel voorkomen, aanbevolen aan allen die zich met de sociale problemen van ons volk bezig houden.
J. Wernink
| |
Declercq, G. en Vanneste, O., Structurele werkloosheid. I-II. - Centrum voor Economische Studiën, Leuven; Uitg. Groeninghe, Kortrijk, 1957, XIV-130 en VIII-278 pp., 5 K., geïll., ing. Fr. 275.
Een tweede uitgave van een Vlaamse economische studie is, op zichzelf, een merkwaardig feit. Het is des te merkwaardiger wanneer men beseft dat deze studie baanbrekend werk verricht op het gebied van de economische theorie. Een eerste deel brengt inderdaad een oorspronkelijke ontleding van een fenomeen dat door de ‘orthodoxe’ economie al te gemakkelijk verwaarloosd wordt, omdat in haar denkwereld, gebaseerd op de tijdsdimensie, de structurele werkloosheid als uitzonderlijk en onbelangrijk voorkomt, vooral dan in periodes van hoogconjunctuur. Een nieuwe dimensie, de ruimte, wordt in aansluiting bij de meest recente tendens der economische theorie, ingevoerd. Zo wordt het mogelijk het begrip ‘streek’ te definiëren, de structurele werkloosheid te beschouwen als een kwaliteit die de verschillende vormen van werkloosheid a.h.w. aankleeft, de vage term ‘depressed area’ - die trouwens aan de conjunctuurstudie is ontleend - te vervangen door het scherp omlijnde begrip ‘structurele verzwakte streek’. enz. Dat het hier niet gaat om een woordenspel blijkt uit de verrassende resultaten (o.m. wat betreft de samenhang van de verschillende vormen van werkloosheid) waartoe het consequent doorvoeren van deze nieuwe denkwijze heeft geleid. Ook in het tweede deel, gewijd aan de structurele werkloosheid in West-Vlaanderen, konden dank zij de methode der ruimte-economie nieuwe aspecten naar voren gebracht worden. Het omvangrijk statistisch materiaal, in dit deel verzameld, geeft een volledig beeld van de werkloosheid en de tewerkstelling in West-Vlaanderen.
L. Phlips
| |
Niedermeyer, Albert, Grundriss der Sozialhygiene (Wiener Beiträge zur Hygiene, Bd. 5). - Verlag W. Maudrich, Wenen-Bonn, 1957, X-391 pp., geb. D.M. 40.
De openbare gezondheid wordt natuurlijk grotelijks beschermd door de hygiënische maatregelen die niet alleen door de individuen doch ook door de sociale instanties
| |
| |
worden getroffen. N., die reeds een werk op zijn actief heeft over de sociaal-hygiene van de zwangerschap, heeft het hier aangedurfd, op een breder plan, de grondvoorwaarden aan te geven van het gezonde leven in de gemeenschap. Zoals in al zijn talrijke andere werken is N. ook hier christelijk en universalistisch in zijn opvatting. Nadat hij met zijn bekende systematische geest de grondbegrippen en de grondproblemen heeft aangegeven, gaat hij over tot de bijzondere vraagstukken. Hij deelt ze in onder drie hoofdingen: ten eerste de hygiëne van de menselijke levensvoorwaarden, zoals deze door de natuur worden aangeboden: klimaat b.v., of door de mens zelf worden ingericht: als woning, kleding, voedsel, enz., ten tweede, de hygiëne van de voortplanting, en ten derde de kultuurhygiëne, waaronder hij voornamelijk de geesteshygiëne bedoelt. We vinden in dit keurig uitgegeven boek, met een zeer nuttig aanhangsel over huwelijksraden, een overvloed van informatie. Zij zal voornamelijk ten goede komen aan artsen en beambten die hetzij in de ondernemingen, hetzij in de besturen, met de openbare gezondheid belast zijn.
A. Snoeck
| |
Utz, A.F. en Groner, J.F., Relations humaines et société contemporaine, II, vert. A. Savignat. - Editions St.-Paul, Fribourg-Parijs, 1956, pp. 1313 à 2382, ing. Zw. Fr. 80, geb. Zw. Fr. 88 (2 delen).
Dit tweede deel van de Summa socialis bevat naast een sectie over De Christelijke gemeenschap, het geheel der onderrichtingen van Z.H. Pius XII over economie en politiek. De bruikbaarheid van dit eminente consultatie-werk wordt sterk verhoogd door een uitvoerig alfabetisch register (12.000 woorden) en een chronologische tabel van alle documenten met hun datum, onderwerp en bestemming. In deze verwarde tijden, waarin de katholiek tegenover zovele nieuwe problemen en situaties komt te staan, zal deze ‘Summa’ een trouwe gids zijn. Dit boek is ook een prachtig getuigenis van het levenswerk van Pius XII.
Fr. Vandenbussche
| |
Psychologie en moraal
Couwenberg, Dr. S.W., De vereenzaming van de moderne mens. Een nieuwe formulering van het sociale vraagstuk. Met een voorwoord van Dr. B. Delfgaauw. - Uitg. Pax, 's-Gravenhage, 1957, tweede herziene en uitgebreide druk, 194 pp.
Reeds een jaar na het verschijnen van zijn studie over de vereenzaming van de moderne mens biedt Dr. Couwenberg ons een nieuwe, grondig bewerkte editie daarvan aan. In zijn diagnose van de actuele toestand vestigt Couwenberg er de aandacht op, dat de vereenzaming van de mens als storing in de beleving en verwerkelijking van het bestaan zich op alle terreinen van het maatschappelijk leven manifesteert. Wat reeds op te maken valt uit de grote plaats, die dit thema inneemt in de kunst en de wijsbegeerte van onze dagen, wordt bevestigd bij een gedetailleerde studie van onze samenleving. Wij vinden vereenzaming zowel in het beperkte kader van het gezin als in de wijdere sociale milieus van werk, vakbeweging, woongebied en kerk. Typische symptomen zijn de neurotisering, het gedrag van de opgroeiende jeugd, het verval van het kerkelijk gemeenschapsleven, de zeer verzwakte belangstelling voor de vakbeweging en de massificatie. Uit de beschouwingen over de diagnose bleek dat wij geplaatst zijn voor een sociaal vraagstuk, dat zich thans anders voordoet, dan in de tijd toen gestreden moest worden voor de meest elementaire rechten van de arbeiders op het gebied van loon, regeling van werktijden, van arbeidsomstandigheden, verzekering e.d. Nu gaat het om problemen, waarin iedereen direct betrokken is, en die niet zozeer van materiële aard als wel van geestelijk-zedelijke aard zijn. De bespreking van de therapie strekt zich dan ook uit over de meest uiteenlopende maatregelen ter bevordering van de goede verhoudingen in onze samenleving. Wij treffen er naast paragrafen over gezin en gezinszorg, persoonlijkheidsontplooiing in het industriële arbeidsproces, woonmilieu, school en volksopvoeding, ook beschouwingen aan over het kerkelijk leven en over het contact tussen volksgroepen van verschillende levensovertuiging. Gedeeltelijk gaat het hier om een overzicht van maatregelen en desiderata ten aanzien van het gestelde probleem. Het is echter meer dan een overzicht,
omdat alles geplaatst wordt in het kader van de diagnose en de hierop steunende algemene beschouwingen, die dit tweede deel inleiden. In deze algemene beschouwingen brengt de auteur in herinnering, wat in wijsgerige en wetenschappelijke literatuur wordt gezegd over het wezenlijk sociaal karakter van
| |
| |
de mens. Vervolgens pleit hij voor een personalistisch gemeenschapsideaal, dat in de verscheidene gemeenschappen, waarin wij leven, analoog verwerkelijkt moet worden. Opvoeding en onderwijs moeten erop gericht zijn; het gezin moet er een bijzonder rijke verwerkelijking van vormen; maar ook alle meer zakelijke gemeenschappen moeten zoveel mogelijk de persoonlijkheid tot haar recht laten komen. Onontbeerlijk fundament hiervoor is een herstel van de verbondenheid van de mens met God. ‘Door het christelijk geloof komt de mens pas tot de meest hecht gefundeerde verhouding ten opzichte van de medemens’ (blz. 97).
J.M. Kijm
| |
Gerbrandy, Sj. e.a., Aspecten van de dood in de wetenschappen. Interfacultaire voordrachten in 1956 gehouden aan de Vrije Universiteit. - J. Kok, Kampen, 1956, 104 pp., f 3.95.
Deze serie voordrachten is bedoeld om de studenten in aanraking te brengen met de problemen en de werkwijzen van andere dan hun eigen faculteiten, en om hen inzicht te geven in de betekenis van de beginselen van de V.U. voor de verschillende wetenschappen. Een overzicht van de sprekers en de door hen behandelde onderwerpen moge hier volstaan om enigszins aan te geven, hoe deze bedoelingen werden verwezenlijkt: Prof. Mr. Sj. Gerbrandy, Aspecten van de dood in het recht; Prof. G. Goudswaard, De sterfte in haar samenhang met economische verschijnselen; Prof. Dr. A. Hoitink, Aspecten van de dood in de geneeskunde; Prof. Dr. L. Kuilman, Aspecten van de dood in de biologie; Prof. Dr. G. de Vries, Aspecten van de dood in de literatuur.
J.M. Kijm
| |
Leder, Gottfried, Kriegsdienstverweigerung aus Gewissensgründen. - Herder-Verlag, Freiburg i/Br., 1957, X-184 pp., ing. DM. 12,80.
Dit boek verschijnt op het ogenblik dat de Duitse Bondsrepubliek de eerste recruten voor haar nieuw leger werft. Het sinds de oorlog zo actuele probleem van de dienstweigering uit gewetensbezwaren wordt er onder verscheidene aspecten behandeld. In een eerste deel bestudeert S. het juridisch statuut, dat de West-Duitse grondwet voor de dienstweigeraar voorzag. Vanuit een voorafgaande vergelijking met een soortgelijke regeling in de andere landen, krijgt de lezer een inzicht in de rechtelijke en politieke oplossing van de kwestie. De morele zijde van het probleem, die met de notie ‘geweten’ haar intrede deed in de grondwet, wordt in een tweede deel beschreven. Vanuit een omschrijving van het weerstandsrecht tegen de staat, vanuit een volkenrechtelijke en morele beoordeling van de oorlog en tenslotte langs de geldende opvattingen over gewetensvrijheid, komt S. tot een verantwoorde aanvaarding van het recht om dienst te weigeren uit gewetensbezwaar. Het ontbreekt deze studie - waarschijnlijk een doctoraatsthesis - niet aan ernst, inzicht en degelijkheid. Nochtans komt ze door haar talrijke verwijzingen wel eens aan eenheid en rijpe overtuigingskracht te kort. Het boek verdient de ruimste belangstelling vooral in België, waar het probleem van de dienstweigering sinds lang opgeworpen is en nog steeds geen wettelijke en bevredigende oplossing heeft gekregen.
L. Braeckmans
| |
Politiek en geschiedenis
Halperin, Ernst, Der siegreiche Ketzer. - Verlag für Politik und Wirtschaft, Köln, 1957, 396 pp., D.M. 15.80.
Als buitenlands correspondent in Belgrado heeft Halperin een gedegen studie gemaakt zowel van de binnenlandse toestanden in Joego-Slavië als van de buitenlandse betrekkingen van dit land. In dit boek met de ondertitel: Tito's Kampf gegen Stalin, geeft hij een boeiend relaas over de ontwikkeling van de verhouding tussen Joego-Slavië en Rusland na 1944. In dat jaar tastte Tito in principe de Russische hegemonie over de communistische wereld aan, toen hij de Joego-Slavische revolutie stelde boven de belangen van het verbond tussen Rusland en de Westelijke mogendheden. Na uit de Kominform gestoten te zijn ontwikkelt Tito geleidelijk een van de Russische afwijkende ideologie, die uiteindelijk zou moeten leiden tot een meer-partijenstelsel. Als hij na de perfect geënsceneerde knieval van Kroestsjef te Belgrado in 1955 deze consequentie niet aanvaardt, leidt dit tot het conflict Tito-Djilas, dat uitvoerig besproken wordt. Schrijver plaatst dit alles voortdurend tegen de achtergrond van het internationale gebeuren. Hij critiseert herhaalde malen de te slappe houding van het Westen tegen Tito en verwijt het te weinig inzicht in de communistische gedachtenwereld, waardoor het talrijke kan- | |
| |
sen laat voorbijgaan om Tito aan het Westen te binden. In verband met de ontwikkeling in Polen en de pas gepubliceerde rede van Mao een zeer interessant en critisch geschreven boek. Ieder, die belang stelt in de hedendaagse gebeurtenissen achter het ijzeren gordijn zou dit boek moeten lezen.
J. Oomes
| |
Fisher, W.B., The Middle East. - Methuen, Londen, 1956, XIV-522 pp., 95 ill., geb. sh. 35.
Dit encyclopedisch opgevat werk geeft een uitstekend overzicht van de huidige stand van het aardrijkskundig (geologisch en sociaal) wetenschappelijk onderzoek in het Midden-Oosten (van Cyrenaïka tot Iran, met inbegrip van Kreta, Turkije en Cyprus). Wie zich voor de problemen van het Midden-Oosten interesseert kunnen wij bezwaarlijk een beter background- en referentie-materiaal aanbevelen. Men zal er goed aan doen de politieke beschouwingen welke de auteur zich, met een typisch Britse zin voor de opinievrijheid van de wetenschapsmens, veroorlooft, te nemen voor wat zij waard zijn. Men leze daarover heen en denke er aan dat de eigenlijke studie nog voor enkele jaren definitief zal blijven. De opinies van Fisher over de Cyprus-kwestie zijn b.v. reeds sinds de publicatie van het boek door de feiten achterhaald, maar zijn korte uiteenzetting over de geologische, economische, historische en sociale achtergrond van het probleem zal, tot het tegenbewijs, haar waarde behouden.
M. Grammens
| |
Goslinga, C.Ch., Emancipatie en Emancipator. - Uitgeverij van Gorkum, Assen, 1956, 188 pp., f 7.90.
Het emancipatieproces der slaven in de Nederlandse Antillen strekt zich uit over een periode van meer dan twee eeuwen. Het begint met de aanvoer van de negers door de West-Indische Compagnie, gedurende de 17e eeuw. De leiders van deze Compagnie moedigden de handel in ‘picos de Indias’ (zoals de slaven werden genoemd) zo aan, dat de privéhandel op dit gebied al spoedig plaats ging maken voor een op grote schaal georganiseerde slavenhandel. Alhoewel van het begin af aan de Compagnie maatregelen nam om de slaven te beschermen, tegen de willekeur van hun meesters, hielp het allemaal niet veel en was in het algemeen de positie van de neger verre van benijdenswaardig. Deze slechte toestand moet voor het grootste deel toegeschreven worden aan de onverschilligheid van de geestelijken en van de leiders van de Compagnie, welke laatsten meer aldus redeneerden: O.L. Heer is goed, maar handeldrijven is beter. Wat er in de 17e en 18e eeuw voor de slaven werd gedaan op de ABC-eilanden (Aruba, Bonaire en Curaçao) was hoofdzakelijk het werk van de Jezuïeten en Franciscanen, die de eilanden bezochten. De bekering van de negers tot het Katholicisme begon eigenlijk met de vorengenoemde beide ordes. Deze geestelijken die hoofdzakelijk van Spaanse afkomst waren, legden daar de grondslag waarop Monseigneur Niewindt later zijn georganiseerde missie kon opbouwen. In 1795 brak een grote opstand uit onder de slaven. Deze opstand, die mede gestimuleerd was door de slogan van de Franse revolutie, werd echter door de regering onderdrukt. Na een interim-regering van de Engelsen - van 1807 tot 1816 - kwamen de Nederlanders terug. In 1819 zond een zekere kapelaan Stöppel een petitie aan Koning Willem I, waarin hij de moeilijkheden aangaf waarop hij stuitte in zijn godsdienstig werk onder de slaven. Tevens wees hij op de slechte condities waaronder de slaven leefden: zonder matrimonie, zonder godsdienst en zonder de minste opvoeding. Deze petitie
veroorzaakte algemene verontwaardiging onder de leiders. Voordat maatregelen tegen kapelaan Stöppel konden worden genomen, stierf deze laatste aan de gele koorts. In 1824 kwam bisschop Niewindt naar Curaçao en vanaf die tijd werd een periode ingeluid van een uitnemend georganiseerde missie. Wegens de wijze waarop deze eerste Curaçaose bisschop het emancipatieprobleem aanvatte, kent schrijver aan Mgr. Niewindt de erenaam toe van ‘Emancipator’. Niewindt begrijpt wat zijn taak en zijn werk is onder de slaven. Hij bouwt scholen en kerken, en bereidt hen zoveel mogelijk voor de vrijheid voor. De moeilijkheden die hij daarbij moet overwinnen zijn ontzaglijk, en dit vooral wegens de tegenwerking welke hij van overheidswege ondervindt. Met Gouverneur van Lansberge komt er echter een einde aan deze moeilijkheden. Onder de regering van vorengenoemde gouverneur worden voor de slaven vele verbeteringen aangebracht, vooral op sociaal terrein. Maar de slaven wensten meer dan alleen sociale verbeteringen; zij wensten n.l. ook de vrijheid. Het was pas in 1855 dat in de Tweede Kamer in Nederland voorstellen werden besproken tot afschaffing van de slavernij; een afschaffing welke in Willemstad op 1 juli 1863 werd gepubliceerd
| |
| |
door Gouverneur Crol. Mgr. Niewindt mocht dit grote ogenblik niet meer beleven, want de ‘Emancipator’ stierf in 1860. Op meesterlijke wijze is door Goslinga het verloop geschetst van de ontwikkeling van bovenvermeld drama, dat ruim twee eeuwen in beslag nam, alvorens, vooral dank zij de ‘Emancipator’ Niewindt, de emancipatie een voldongen feit werd.
J. van Lierde
| |
Pevsner, N., The buildings of England: Vol. I: London, The cities of London and Westminster. - Penguin books, Ill., 631 pp., 15 sh.
Schr. neemt de lezer mee op een tour door de City, West End en Westminster, en attendeert hem voortdurend op huizen, gebouwen, beeldjes, hofjes, enz., waar hij vroeger nimmer veel aandacht aan besteedde. Dat dit alles hoogst interessant is, spreekt vanzelf, temeer daar het oordeel, vaak de kritiek, van een frisheid is dat de lezer menigmaal wel moet glimlachen. - Het is een lijvig deel van het gewone pocketbook formaat, misschien iets te zwaar om mee op zak te nemen, maar vooral voor de niet-Londener zeer aardig om zo nu en dan eens in te neuzen. Met zijn bijna honderd illustraties, een voortreffelijke index, zijn mijn van informaties, en de prettige leesbare stijl is het de vijftien shillings overwaard.
W. Peters
| |
Varia
Moore, Bernard, The Second Lesson, Seven Years at the United Nations. Macmillan and Co. Ltd., London, 1957, X - 229 pp., geill. geb. sh. 21.
Gedurende zeven jaar woonde Bernard Moore als correspondent van de B.B.C. de zittingen bij van de UNO. Hij biedt hier geen diepgaande en indringende studie over de beginselen en de werking van dit internationaal organisme, doch roept, door talloze anecdotes, een helder beeld van de situatie op. Door het ten tonele voeren van pittoreske Uno-afgevaardigden en een levendige beschrijving van de niet zelden bewogen vergaderingen brengt hij ons een inzicht bij in de structuur, de werkzaamheden, de winst - en de verliespunten. Met een charmerende loslippigheid openbaart hij ons de wereld achter de schermen en toont aan hoe belangrijke beslissingen op diners en cocktailparties bedisseld worden. Suggestief zijn de uiteenzettingen over de hoofdstuk dat het voogdijschap van de verschillende blokken en de hachelijke situatie van de secretaris-generaal die zo tussen de blokken moet laveren dat hij geen te grote misstappen begaat. Het hoofdstuk dat het voogdijschap van de UNO over een aantal onderontwikkelde gebieden behandelt, interesseert ons vooral. De auteur legt de opzet van een aantal niet-koloniale mogendheden bloot om naar aanleiding van de voogdijgebieden bondgenoten te werven voor het oosters of het afro-aziatisch blok. Omdat hij jarenlang de zittingen van de Volkenbond bijwoonde is hij zeer bevoegd de situatie van het vroegere organisme en die van de UNO te vergelijken. Waarbij de huidige internationale organisatie gunstig afsteekt tegenover haar machteloze voorgangster. Al deze beschouwingen worden op zijn Brits voorgeschoteld, flegmatiek en met de nodige humor. Wie de UNO als een levend wezen wil kennen en niet alleen maar als een dor handvest of de min of meer gelukkige toepassing van procedure-regelen vindt in dit boek zijn gading.
J. Smets
| |
Das Atom. Aussichten und Gefahren. - Hanseatische Verlagsanstalt, Hamburg, 1956, 61 pp., geïll., D.M. 4.80.
Brandt, Leo, Staat und friedliche Atomforschung. - Westdeutscher Verlag, Köln und Opladen, 1956, 52 pp., geïll., D.M. 3.90.
Het eerste boekje is een bundeling van zeven radiovoordrachten, die in september 1956 voor de Norddeutsche Rundfunk werden gehouden. De verschillende sprekers hebben zich zeer zorgvuldig op elkaar afgestemd, zodat een goed gecomponeerd geheel is ontstaan, waarin het onderwerp van verschillende kanten evenwichtig wordt belicht (energie-behoefte, medische, biologische en industriële toepassingen; gevaren voor gezondheid en erfelijkheid; het probleem van de radioactieve afvalprodukten). - Het tweede werkje is een boeiende en levendige redevoering van Prof. Brandt, die ten doel heeft om subsidies van de Westduitse regering voor vreedzaam atoomonderzoek te verkrijgen. Om zijn doel te bereiken, geeft spr. eerst aan zijn toehoorders een uitleg van de fysische grondslagen van de energie-winning uit kernprocessen en van de voornaamste toepassingen. Hij onderstreept vanzelfsprekend zeer sterk de achterstand die Duitsland door het verliezen van de oorlog heeft opgelopen,
| |
| |
en pleit met klem voor een zo intensief mogelijk onderzoek, om de aansluiting bij Amerika, Rusland en Engeland te bereiken, ‘voor het te laat is’.
P. van Breemen
| |
Jordan, Pascual, Atom und Weltall. - Friedrich Vieweg & Sohn, Braunschweig, 1956, 144 pp., kart. D.M. 7.80, Halblw. D.M. 9.80.
Het is overbekend, dat de recente ontwikkelingen der fysica ons gesteld hebben voor allerlei nieuwe vraagstukken, die voor een niet gering deel ook van min of meer wijsgerige aard zijn. Aan de oplossing van deze problemen wordt in eerste instantie gewerkt door de fysici zelf, want alleen al de probleemstelling vraagt meer natuurwetenschappelijke kennis dan men van een leek mag verwachten. Dit heeft gevoerd tot een literatuur van een heel eigen genre, die vanuit de natuurwetenschap dringt naar een dieper borende bezinning, maar die helaas dikwijls een gemis aan filosofische scholing verraadt. Het onderhavige boek neemt op dit gebied een eervolle plaats in. De schr. doorloopt met grote schreden het gebied der micro-, macro- en astro-fysica, om steeds even langer stil te staan bij de onderwerpen, die de wijsgerige houding der huidige fysici het duidelijkst oproepen. Veel nadruk legt hij daarbij op het afstanddoen van alles wat onze denk-gewoonten ons als vanzelfsprekend doen voorkomen. Schr. stelt zich in dit verband op een gematigd positivistisch standpunt; vandaar uit belicht hij de overvloed van vraagstukken, die zijn onderwerp oproept. Tot slot zij nog opgemerkt, dat dit boek een bewerking is van Die Physik des 20. Jahrhunderts, dat Jordan in 1936 liet verschijnen. Deze nieuwe uitgave wil ook de ontwikkeling der laatste 20 jaar recht doen wedervaren, en meer aandacht dan vroeger besteden aan de algemene relativiteitstheorie en aan het verband van fysica met astrofysica en geschiedenis van de kosmos.
P. v. Breemen
| |
Gaunt, William, The Aesthetic Adventure. - Penguin Books, 1957, 272 pp., 3 sh. 6 d.
De oorspronkelijke uitgave van dit boek verscheen aan het einde van de tweede wereldoorlog; we achten het belangrijk genoeg om op deze goedkope uitgave de aandacht te vestigen. De mengeling van het geniale, het infantiele en het diep tragische, die wordt opgeroepen door de namen van Oscar Wilde en Aubrey Beardsley, wordt in deze studie van de Engelse fin-de-siècle periode op sympathieke, maar toch ook onbarmhartige wijze voortgezet. Het gaat schr. niet zozeer om literaire of kunst-kritiek, alswel om de karakters die met zekere hartstochtelijkheid vlak voor het voetlicht van de wereld willen staan. De gehele periode wordt de lezer daardoor veel begrijpelijker; de artisten blijken allen mensen te zijn, met al hun leed niettegenstaande hun hautain neerzien op wat zij kleinmenselijk vinden; het l'art pour l'art blijkt niet opgewassen tegen de realiteit die het leven is.
W. Peters
| |
Gerlach, Walther, Physik des täglichen Lebens. - Springer-Verlag, Berlin, Göttingen, Heidelberg, 1957, 187 pp., D.M. 12.60.
Men zoeke in dit boek niet een uitleg van de werking van radio of stofzuiger; noch een beschrijving van eenvoudige proefjes, die men zonder laboratorium kan uitvoeren. Wat schr. wil geven, is: een beknopte en heldere weergave van de voornaamste hoofdstukken uit de hedendaagse fysica, voorzover de wetenschap over de problemen tot een eenstemmige mening is gekomen en zonder zich te begeven op de terreinen, die op het ogenblik nog omstreden zijn. Hij doet dat op rustige, zakelijke en sympathieke wijze, door werkelijk uitleg te geven. Vooral de opbouw van de stof uit atomen vormt de sleutel, waarmee allerlei vraagstukken voor de lezer toegankelijk worden gemaakt. De historische ontwikkeling van de atoomtheorie gebruikt schr. als de leidraad, volgens welke hij zijn stof ordent. Hierbij illustreert hij zijn onderwerpen dikwijls met eenvoudige waarnemingen, die ieder van ons dagelijks vele malen doet; en inzoverre draagt het werk toch met recht de aangeduide titel.
P.G. v. Breemen
| |
Scott, J.M., Sea-Wyf and Biscuit. - Pan-Books, London, 1957, 157 pp., 2 s.
De oorspronkelijke uitgave van twee jaar geleden is onze aandacht ontsnapt. We mogen echter niet nalaten de pocketuitgave van dit voortreffelijke verhaal te signaleren. Het is uitstekend geschreven en uiterst knap gecomponeerd: dit maakt het verhaal van vier oorlogsslachtoffers, die weken op een vlot ronddobberen, tot een der allerbeste, en zeker der aller-verrassendste, en, merkwaardig genoeg, ook tot een der meest ontroerende boeken die doorstaan oorlogsleed ons heeft geschonken. Het is wat men noemt een must.
W. Peters
|
|