Streven. Jaargang 10
(1956-1957)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 201]
| |
[1956, nummer 3]H. Geurtsen S.J.
| |
[pagina 202]
| |
zijn. Wie niet in staat is om deze tegenstellingen te overbruggen, zal de liturgie spoedig terugbrengen tot een ritualisme en de persoonlijke vroomheid tot psychologie. Men heeft laten zien hoe zijn Oefeningen volkomen geworteld staan in de kerkelijke traditie en hoe zij, tot in onderdelen toe, vertolkt kunnen worden in het woord der Schriften. Ook dit tijdschrift bracht in het begin van het jaar een artikel over de Geestelijke OefeningenGa naar voetnoot1), waarin de auteur onder velerlei beschouwingen over hun karakter, hun plaats in het werk van de H. Ignatius en hun bruikbaarheid in de verkorte retraite, enige bezorgde vragen stelde. Deze raakten vooral de wijze waarop vaak in verkorte retraites ‘zaken die zeer belangrijk zijn, als zij harmonisch verweven worden met de volledige inhoud, maar weerstand wekken wanneer zij verkeerd gedoseerd, zonder aanzien des persoons worden toegediend’. Wij hebben niet het voornemen om hier op de vele gestelde vragen in te gaan; dit zou trouwens in een kort artikel niet goed mogelijk blijken, omdat zij vaak niet alleen het theoretische plan betreffen, maar ook het moeilijke terrein van de praktische verwerkelijking, waar met zoveel verschillende factoren rekening gehouden moet worden. Maar de vele in dit artikel aangeraakte punten werden mede aanleiding om ons af te vragen of er geen karakteristieke elementen zijn aan te wijzen, zelfs voorwaarden, welke vervuld moeten zijn, wil men, ook wat betreft de verkorte retraite, kunnen spreken over een afzondering in de geest en volgens de methode van de H. Ignatius. Het is bekend dat zijn oefeningen een zeer ruime verspreiding en toepassing hebben gevonden. Tussen de in ons land minder bekende ‘open retraite’, die de parochiële missie sterk benadert, en de volledige Geestelijke Oefeningen welke ‘in ongeveer dertig dagen beëindigd moeten worden’, doen zich nog veel andere vormen voor, welke men gewoonlijk naar hun duur aangeeft: retraites van acht of tien dagen of minder, tot de gesloten retraites van enkele dagen toe. Wanneer al deze vormen, ‘verricht volgens de praktijk en bijzondere methode welke Ignatius voor het eerst geleerd heeft, voor de gelovigen een wonderbaar hulpmiddel zijn om hun zonden te verfoeien en hun leven naar het voorbeeld van onze Heer Jesus Christus heilig te regelen’, en wanneer zij ‘langs de veilige weg van zelfverloochening en verzaking aan slechte gewoonten kunnen voeren tot de hoogste toppen van het gebed en de goddelijke liefde’, wanneer ook de verkorte retraite een ‘renbaan kan zijn van het volmaakte christelijke leven’, dan zal men zich met recht de inhoud van deze pauselijke waarderingen mogen realiseren door | |
[pagina 203]
| |
het ‘eigene’, het ‘bijzondere’ van de ignatiaanse retraite naar voren te halen. Het is natuurlijk duidelijk dat de volledige Geestelijke Oefeningen nooit geheel en al tot hun recht zullen komen in een aanzienlijk korter tijdsbestek. De acht of tien-daagse retraite kan dit ideaal dicht benaderen: de algemene oriëntatie, de structuur van het geheel, de juiste proportie van de onderdelen, kunnen worden gerespecteerd. Vaak zullen retraitanten die zulk een afzondering doormaken langs de onderlinge samenhang der delen en langs de orde waarin de ter overweging voorgestelde waarheden elkander opvolgen en opvangen, de innerlijke dynamiek van het geheel ervaren, maar tegelijk ook het verlangen koesteren om bij die verschillende étappen wat langer te kunnen stilstaan. Het weglaten evenwel van onderdelen loopt het gevaar van een onevenwichtige dosering, waarvan reeds sprake was. Een retraite van drie of vier dagen laat zulk een reductie of comprimering eenvoudigweg niet toe. Waarschijnlijk zou men in dit geval beter kunnen spreken over een adaptatie, die rekening houdt met de retraitant, zijn geestelijk niveau, zijn geestelijke noden, zijn reeds in voorafgaande retraites opgedane ervaring, en ook met de mogelijkheid van een eventuele volgende retraite; dit alles zal meespreken om vorm en inhoud van zulke retraites mede te bepalen. Maar hiermee hebben wij reeds over het eigenlijke onderwerp dat wij in dit artikel wilden aansnijden heengegrepen. Vóór al deze belangrijke en, zoals uit het artikel van Mgr. Ramselaar bleek, actuele, maar tevens ook, wat de praktische verwerkelijking betreft, zeer moeilijke vragen ligt o.i. een meer principiële. Men zou immers nooit over een adaptatie van de geestelijke oefeningen mogen spreken, over een retraite in de geest en volgens de methode van de H. Ignatius, wanneer de verkorte vormen, zij het ook op beperkte wijze, niet trouw bleven aan bepaalde voorwaarden of karaktertrekken. Voor de weergave van deze karakteristieke elementen bood menige publicatie in dit jaar goede diensten.
* * *
Een enkele blik in het boekje van de geestelijke Oefeningen maakt direct duidelijk dat men geen dogmatisch résumé over het geestelijk leven in handen heeft en ook geen ascetisch tractaat. Het is een leidraad en een gids voor oefeningen van velerlei vorm. Het veronderstelt van het begin tot het einde de bekwaamheid van interpretatie die, wil zij werkelijk ter zake zijn, zelfs insluit dat men deze oefeningen persoonlijk heeft gedaan en doorleefd. Het boekje is ook niet in eerste instantie bedoeld voor degene die de retraite doet, maar voor hem die een | |
[pagina 204]
| |
retraitant daarbij leiding geeft. Wie het enkel opent om erin te lezen, zal spoedig geen raad weten met de vele aantekeningen, noten, regels en toevoegingen, omdat hun volle draagwijdte en de wijsheid die ze bevatten hem ten enenmale ontgaan. Zoals alle oefeningen beogen ook deze een wel omschreven doel, dat aan het begin duidelijk wordt aangegeven. Zij willen de retraitant voorbereiden en disponeren om alle ongeregelde gehechtheden af te leggen en, nadat hij deze heeft afgelegd, Gods wil te zoeken en te vinden in de inrichting van zijn leven, tot zaligheid van zijn ziel. Het is bekend dat de uitleg van het doel der oefeningen zich in twee richtingen heeft toegespitst, alnaargelang men dit doel meer zag ofwel in de keuze van een levensstaat of een meest volmaakte levenswijze, ofwel in de vereniging met God. Een der grootste winstpunten van het hernieuwde onderzoek is wel dat men, gesteund op een overvloedig materiaal, deze tegenstelling heeft weten te overbruggen. Iedere groei in vereniging met God sluit onafscheidelijk een concreet wilsbesluit in; elk liefdeblijk van de kant van God voor zijn schepsel is een appèl aan zijn vrije instemming; elk zoeken en vinden van God, die Zichzelf meedeelt aan zijn schepselen en hem in de stemming brengt om die weg te gaan waarop hij Hem in het vervolg beter zal kunnen dienen, sluit tegelijk een keuze in van de in God vrijgeworden menselijke wil. De wonderlijke kracht van Ignatius ligt juist in zijn waardering van alle factoren van het geestelijk leven, die hij soms in enkele zinnen kernachtig samenbundelt, zoals in zijn eigen bepaling van het doel der Geestelijke Oefeningen. Deze oefeningen disponeren de mens om Gods wil te zoeken en te vinden. Maar dit zoeken en vinden zal tevergeefs zijn en aan alle mogelijke inbeelding en bedrog blootgesteld, wanneer de mens niet geheel en al vrij staat tegenover zijn Schepper en Heer. Wanneer hij hangen blijft aan allerlei ongeregelde neiging, zal het zoeken en vinden van Gods wil steeds onder de verdenking staan van enkel een werktuig te zijn in dienst van zijn eigen strevingen. Zulk een mens gaat niet recht naar God, maar ‘hij verlangt dat God recht naar zijn ongeregelde neigingen toekomt en hij maakt dus het doel tot middel en het middel tot doel, zodat hij, wat hij de eerste plaats moest geven, op de laatste stelt’. Daarom zullen de geestelijke oefeningen hem op de eerste plaats voorbereiden en disponeren om alle ongeregeldheid af te leggen. Wie ernstig verlangt de wil van God omtrent zijn leven te zoeken en te vinden zal hierin tevens de drijfveer vinden voor het afleggen van alle zondige en ongeregelde neiging. Dan eerst kan deze goddelijke wil zijn uitdrukking krijgen in de inrichting van het leven tot zaligheid van de ziel. | |
[pagina 205]
| |
De meeste van zijn talrijke brieven eindigt Ignatius met de bede dat de heilige Wil van de goddelijke Majesteit in ons leven in alles in vervulling moge gaan; ja vaak ook vraagt hij dat wij in alles deze goddelijke Wil zullen mogen vinden. Daarmee drukt hij niet enkel de bezieling van zijn eigen leven uit, maar tevens ook wat hij met zijn oefeningen op het oog had. Het eigenlijke karakter van de geestelijke oefeningen ligt in een geestelijke afzondering om door de confrontatie van de concrete mens met Christus, zoals Hij leeft in de Kerk, tot een volledige beleving te komen van het christendom; Ignatius zou, volgens het woord van Nadal, zijn retraitant niet meer willen loslaten voordat hij hem geheel en al in de Heer heeft gericht, en afgestemd op alles waartoe deze mens tot zijn eigen heil en volmaaktheid in staat is. Dit alles vindt zijn bevestiging in de eisen welke Ignatius stelt aan hem die deze oefeningen zou willen intreden. Het is bekend dat hij zo maar niet iedereen toeliet. Niet alleen vindt hij het zeer voordelig ze grootmoedig en vrijgevig jegens zijn Schepper en Heer in te gaan, maar hij wenst ook dat van te voren bij de retraitant het inzicht gerijpt is hoezeer een ordening in zijn leven nodig is, en hoeveel gevaren er dreigen dat zijn keuze niet recht naar God gaat, hoezeer een persoonlijke instelling of gehechtheid de volle verwerkelijking van het grondbeginsel voor levensordening in de weg kunnen staan. Het verlangen om vrijwillig een retraite te doen moet gegroeid zijn en gewekt door de kennis hoe zijn leven en levenshouding in feite is en hoe deze naar waarheid moest zijn. Het Grondbeginsel en de Grondslag, waarin de norm van levensordening en tevens ook de enig juiste persoonlijke instelling aangegeven worden, doelen niet enkel op inzicht in een fundamentele waarheid en het constateren van een algemene grondhouding, maar zij moeten tevens reeds vóór de retraite binnendringen in de concrete existentie van de toekomstige retraitant, zodat hij zich bewust wordt waar in eigen leven de norm niet leidend was en waar de juiste instelling ontbrak. Daarmee hebben wij de eerste en de voornaamste karakteristiek van een retraite volgens de geest van Ignatius aangegeven. De overige zullen er straks vanzelf uit voortvloeien. Het gaat in zulke dagen om iets anders dan een rustig en heilig vertoeven bij de Heer. Een retraite kan wel een tijd zijn van grote intimiteit met God, van ware vrede, van waar gebed; maar wanneer in die dagen tevens niet gezocht wordt naar de wil van God in de inrichting van zijn leven, missen zij het wezenlijke van een ignatiaanse retraite. De retraite is geen godsdienstcursus, ook al zal de zin van de religieuze waarheden juist door | |
[pagina 206]
| |
een retraite ten volle duidelijk worden: ‘al wie immers kwaad doet, haat het licht en komt niet naar het licht, opdat zijn werken niet van schuld overtuigd zouden worden. Wie echter de waarheid beoefent, komt naar het licht, zodat van zijn werken bekend wordt dat zij in God zijn verricht’ (Joh. 3, 20-21). Retraitedagen zijn geen studiedagen over de Schriften, geen afzondering om de liturgische hoogtijdagen zo innig mogelijk mee te vieren, alhoewel zij het daadwerkelijk meevieren van de liturgie en het verstaan van de schriften zeer ten goede kunnen komen. De retraite legt de nadruk op het volmaakt dienaar zijn van God; op de volledige dienst in liefde, op de ordening van de concrete taak in het leven waartoe iemand door de goddelijke Majesteit in Christus geroepen is. Niet om vermeerdering van inzicht gaat men naar een retraite, maar om een vernieuwing in de bovennatuurlijke levenshouding, om de waarachtige geest van het christen-zijn weer levendig te maken en om beter aan al de eisen die dit christen-zijn in een persoonlijk leven stelt, te beantwoorden. Retraite is immers een bekering van de geest en van het hart in vollediger dienst van God, hetzij van een eerste bekering, hetzij van een bekering die in ieder christenleven voortdurend moet plaats hebben. Daarom is het woord uit de brief van de Bisschoppen in september 1945 zo juist gekozen: zij sporen hun volk aan tot een retraite: ‘om die zuivere geest van waarachtig christendom weer levendig te maken’.
* * *
Uit deze allesbeheersende karakteristiek wordt duidelijk waarom Ignatius de volle nadruk legt op het ‘oefenen’, op het persoonlijk gebed van de retraitant. Het zoeken en vinden van de goddelijke wil in de inrichting van zijn leven betekent een ‘zich al oefenend inschakelen’ in de heilsplannen Gods. De retraitant zal veel bidden en in zijn bidden aandachtig luisteren en letten op de verschillende bewegingen van zijn ziel, om daardoor te leren hoe hij zich zal moeten inpassen in de steeds duidelijker en concreter wordende bedoelingen Gods met zijn concreet bestaan. Meer dan de welsprekendheid van de leider hangt het slagen van de retraite af van dit geestelijk gebed. Mgr. Ramselaar heeft zich afgevraagd ‘wie of er in staat is om drie kwartier te boeien en dat viermaal daags op vier achtereenvolgende dagen’. Achter deze vraag schuilt een heel complex van problemen; voor de hier aan de orde zijnde kwestie evenwel is het antwoord niet zo moeilijk. Ook al zou een retraiteleider daartoe in staat zijn, en misschien zelfs gedurende nog langere tijd, dan mogen deze boeiende woorden toch enkel bewerken, dat de retraitant tot een zeer persoonlijk geestelijk gebed | |
[pagina 207]
| |
gebracht wordt, tot een zeer persoonlijk verstaan en proeven van de heilsmysteries en hun verwerkelijking in eigen leven. Dit geldt voor iedere retraite volgens de geest van Ignatius, hoe kort deze ook moge zijn. De retraiteleider is geen conferencier, geen predikant; zijn taak is het om de mens die hij leidt, bij God te brengen, hoe eerder hoe beter, want ‘Hij zal hem Zelf in de stemming brengen om de weg te gaan, waarop hij Hem in het vervolg beter zal kunnen dienen’. Vanzelf spreekt dat men sterk rekening moet houden met alle omstandigheden, met de gesteltenis van de retraitant en zijn wil om zich voor God open te stellen. Men zal rekening moeten houden met de bestaande behoefte aan kennis van het geloof. Rustig kan men toegeven dat de behoefte aan vorming en verdieping zeer groot is en elke retraite kan, op eigen bijzondere wijze, hierin mede voorzien. Maar retraitedagen die gevuld worden door een serie conferenties, preken, discussies waarin men van gedachten wisselt, tenkoste van het persoonlijk geestelijk gebed, missen de bedoeling welke Ignatius beoogde. De ‘meer eenvoudige en ongeletterde mens’ die Ignatius op het oog heeft, wanneer hij te spreken komt over mogelijke aanpassingen van zijn oefeningen, is sterk tijdgebonden. De retraitanten van onze dagen kan men niet vergelijken met de gelovige, maar ongeletterde spaanse boer, of het eveneens nog ongeletterde volk van het Parijs uit zijn dagen. Maar zelfs voor deze allereenvoudigsten legde hij de klemtoon niet op de instructie, maar op het gebed, ook al moet men toegeven dat hij, zoals ook historisch vaststaat, hier het instructieve element voor zijn doen opvallend naar voren haalt. De nadruk op de noodzakelijkheid van het persoonlijk gebed vloeit voort uit het ‘eigene’, het ‘bijzondere’ van de dagen der geestelijke afzondering, en betekent allerminst een onderwaardering of achterstelling van het liturgische gebed der Kerk. De H. Mis blijft ook in de dagen van de retraite het middelpunt van het mensenleven en van de doorgebrachte dag. De H. Mis is niet een supplementaire meditatie, maar de grote handeling waardoor het persoonlijk gebed van de retraitant geïntegreerd wordt in het bidden van de H. Kerk; zelfs wordt de aansluiting bij het offer van Christus op het kruis, dat voltooid werd door zijn heilige Verrijzenis, door alle oefeningen van de retraitant bedoeld. Van de andere kant ligt dan ook hier de reden waarom diezelfde oefeningen, waarin de retraitant zijn trouwer jawoord leert spreken, hem uitermate geschikt maken om de liturgische viering te verstaan. * * *
Dit persoonlijk geestelijk gebed waarin de retraitant de wil van de | |
[pagina 208]
| |
Vader omtrent zijn leven zal vernemen, vraagt een klimaat van stilte en afzondering, en ‘hoe meer onze ziel zich in de eenzaamheid en afzondering bevindt, des te meer maakt zij zich bekwaam om haar Schepper en Heer te naderen en één met Hem te worden. En hoe meer zij zo met Hem verenigd wordt, stelt zij zich meer open om ‘genaden en gunsten te ontvangen van zijn goddelijke en hoogste goedheid’. Wij hoorden reeds dat deze blijken van goedheid, dit één-worden met de Heer, tevens ook altijd een opgave is voor de vrijheid van de retraitant. Rabindranath Tagore heeft ditzelfde eens vertolkt in zinnen welke ons sterk herinneren aan het gebed dat Ignatius in zijn contemplatie om de liefde te verkrijgen neerschrijft: ‘Moge niets meer van mij overblijven dan dat weinigje waarmee ik U mijn alles noemen mag. Moge niets meer van mij overblijven van mijn wil dan dat weinigje, waarmee ik U gewaar word aan alle zijden en tot U nader in alle dingen en U mijn liefde bied in alle seconden. Moge niets meer van mij overblijven dan dat weinigje, waarmee ik U nooit kan verbergen. Moge niets meer overblijven van mijn banden dan dat weinigje, waarmee ik door Uw wil gebonden ben, en Uw bedoeling ten uitvoer breng in mijn leven - en dat is de band van Uwe liefde’. Natuurlijk wordt op de eerste plaats een innerlijke afzondering en een geestelijke stilte bedoeld, de stilte van het geestelijke evenwicht; maar deze stilte is enkel mogelijk door de steun van uiterlijke eenzaamheid, ‘los van alle vrienden en bekenden en van alle aardse zorgen, niet verdeeld over vele zaken, maar een en al oog voor éne enkele zaak’, nl. ‘de dienst van zijn Schepper en de geestelijke vooruitgang van zijn ziel’. Het doen van een retraite is eigenlijk een zeer persoonlijke zaak. Het ideaal van Ignatius is en blijft de retraite van de eenling, persoonlijk geleid door zijn raadsman en klaargemaakt om de innerlijke bewegingen van zijn hart en van de verschillende geesten te onderscheiden. Er komt zelfs een ogenblik waarop de leider zal moeten zwijgen. De punten die hij voor de verschillende oefeningen uitlegt, moeten beknopt zijn, voorzien van een bondige uitleg, want ‘wanneer hij die de beschouwing doet iets vindt wat het geheim een beetje beter doet begrijpen en verstaan (hetzij door eigen werkzaamheid van het verstand, hetzij voorzover het verstand door Gods werking is verlicht) dan geeft dit meer smaak en geestelijke vrucht dan wanneer hij die de oefeningen geeft, de zin daarvan lang en breed had uitgelegd’. Deze persoonlijke eenzaamheid en deze persoonlijke leiding om de meest intieme eenzaamheid te vinden in het ogenblik ‘waarin de Schepper rechtstreeks verkeert met zijn schepsel en het schepsel met zijn Schepper en Heer’, zal ook verzorgd moeten worden, wanneer | |
[pagina 209]
| |
een groep tesamen de geestelijke oefeningen doormaakt (wat overigens ook reeds tijdens het leven van Ignatius voorkwam). Veel zal hier de homogene samenstelling van deze groepen van dienst zijn, waarin personen met eenzelfde taak, met eenzelfde apostolische instelling, van dezelfde leeftijd en ontwikkeling, van hetzelfde geestelijke niveau zijn samengebracht, waardoor dan tevens de retraite zelf telkens anders gekleurd kan zijn. Hiermee hebben wij de overgang naar de inhoud van de retraite aangeraakt, die ook aan belangrijke eisen moet voldoen, wil men met recht en reden spreken over een afzondering volgens de geest en methode van de H. Ignatius.
* * *
Wij zeiden reeds dat een retraite volgens de geestelijke oefeningen immer een ‘mutatio cordis’ een ommekeer van het hart insluit. De retraitant bereidt zich voor en brengt zich in de stemming om uit te treden uit alle ongeregeldheid in zijn leven, om vervolgens in staat te zijn de goddelijke Wil te zoeken en te vinden in de inrichting van zijn leven, tot zaligheid van zijn ziel. Deze zaligheid zal God zelf zijn, zijn één-zijn met God. De toewijding van de gehele mens in Christus door de H. Geest aan de Vader, is een deelnemen aan het leven van de Heer, aan Zijn dood en verrijzenis. Het fundament hiervan is het doopsel, waarin wij allen, naar Paulus' woord, gestorven zijn en verrezen met de Heer. Maar tevens is dit sterven en verrijzen voor ons nog immer een opgave: onze toewijding moet op de zonde veroverd worden in immer voortschrijdende verloochening. Het leven van eerbiedige dienst in liefde, waarin de glorie Gods in het schepsel tot uitdrukking komt, is een voortdurend afsterven aan eigen zondigheid en hang naar zonde: ‘allen hebben gezondigd en ontberen Gods glorie’ (Rom. 3, 23). Prof. Grossouw zegt in zijn prachtig boekje, getiteld: In Christus, schets van een theologie van Sint-Paulus: ‘Paulus' leer is een verlossingsleer, zoals het Christendom een verlossinggodsdienst is. Het Christendom verlost niet van de stof, maar van de zonde. Paulus zegt dit uitdrukkelijk: ‘de verlossing, dat is vergiffenis der zonden’ (Ef., 1-7; Kol. 1-14). En even verder: ‘Waar het zondenbewustzijn verloren is, zoals grotendeels in de wereld van heden, tolt het christendom in een ledige ruimte. Wij kunnen alleen hopen dat de gevolgen van de zonde, angst, ellende en dood, die onze generatie zo hard hebben getroffen, de ogen der mensheid weer zullen openen voor de werkelijkheid die daarachter ligt’ (blz. 12 vg.). Onzes inziens is hier het wezenlijke gezegd, om de karakteristieke inhoud van een ignatiaanse retraite te kunnen vaststellen, d.i. de wezen- | |
[pagina 210]
| |
lijke inhoud, die nimmer, ook niet in een verkorte retraite, mag ontbreken. Zolang wij niet weten dat wij slaven zijn van kwaad en ongeregeldheid, en in de mate dat wij dit niet weten, is het onmogelijk onze vrijheid goed te gebruiken, d.w.z. volgens de allerheiligste Wil van de goddelijke Majesteit. Willen wij beseffen dat onze ware vrijheid een pure gave Gods is, ons geschonken volgens een allerbarmhartigst raadsbesluit van de drie-éne God in Christus, dan zullen wij onze valse vrijheid diep moeten peilen. Willen wij aangesproken worden door het Woord dat mens werd, beeld van de volmaakte vrijheid, van het volmaakte zoonschap, van de totale onderwerping en overgave aan de liefde van de Vader, dan zullen wij eerst onze ongehoorzaamheid aan Gods wil en wet, onze opstand tegen God, waardoor een staat van vijandschap tegen God intreedt, die op de dood uitloopt, moeten durven proeven. Zolang wij ons niet innerlijk gevoelen als een zondaar, zullen wij ook niet de noodzakelijkheid merken om uit deze staat te treden. Dit ontneemt ons het ware uitzicht op Christus. Ignatius weet goed dat het niet genoeg is om enkel enige uiteenzettingen te houden over zonde en zondenstraffen. De retraitant zal eigen zondigheid moeten peilen en de verschrikking van de dood in een eeuwige straf, welke hij in zich draagt door zijn zonde, moeten ervaren. De universele zonde die vanuit de wereld der engelen op deze aarde kwam, heeft zich ook in zijn leven vastgezet en voortgezet: zijn weigering van gehoorzaamheid aan God is een voortschrijdende dood en zijn verlangen naar eenheid met God en met allen enkel een smartelijke wroeging, zolang hij zijn zondigheid niet wil afleggen. In het berouw dat een sterven is aan de zonde, krijgt hij eerst deel aan het Leven, als een pure, om niet gegeven gave van barmhartigheid. Uit dit Leven dat Christus is, gaat een voortdurende roep uit, welke de retraitant in de beschouwingen over leven, dood en verrijzenis van de Heer, immer beter zal horen. Hiermee is de wezenlijke inhoud van een retraite volgens geest en methode van Sint-Ignatius aangegeven. Langs de zuiverende weg der overwegingen over zonde en zondestraffen wordt de retraitant voorbereid om opnieuw Gods wil te kunnen zoeken en vinden in het licht van Christus' leven, die ons met de Vader verenigt in de éne H. Kerk. Midden in de historie van deze wereld, en daarom ook midden in het leven van de retraitant, staat Christus, die de wereld van zonde overtuigt, maar ook in zijn volmaakte onderwerping aan de Vader, Weg, Waarheid en Leven is. De ignatiaanse retraite heeft als middelpunt de oriëntering van een mensenleven op Christus, in Christus, door Christus; dat is het doel | |
[pagina 211]
| |
dat Ignatius zich stelde, en tevens de enige reden van bestaan voor zijn methode, welke hij zo zorgvuldig uitwerkte, en waarvan hij uit ondervinding wist dat zij leidde naar de God van Liefde. Onze uiteenzetting was principiëel; de moeilijke vraag van de concrete verwerkelijking in de verkorte retraite, vooral in de afzondering van slechts enkele dagen, blijft volledig open. Niet omdat het actueel belang van deze praktische kant wordt betwijfeld of onderschat. Integendeel, alle op dit apostolische werk van de retraite betrekking hebbende vragen, hadden en hebben de volle aandacht, bijzonder van hen die hier het eerst bij betrokken zijn. En bovendien, hoewel wij ons dus ook bewust zijn op de bezorgde vragen die Mgr. Ramselaar aan het begin van dit jaar stelde, geen antwoord geformuleerd te hebben, menen wij toch veel contact gehad te hebben, vooral met de achtergronden van zijn gedachten. Misschien is er één punt waarin wij tegenover hem wat terughoudend staan. Wij willen dit, vanwege het principiële belang, even naar voren halen, maar doen dit het liefst in een vraag, waarmee wij tevens onze uiteenzetting sluiten. Heeft Mgr. Ramselaar de weg der zuivering, die langs de meditatie over de zonden en de zondenstraffen loopt, niet te weinig recht laten wedervaren? Of moeten wij ook hier goed onderscheid maken tussen een principiële houding en bezorgdheid over de verwerkelijking? Niemand zal betwijfelen dat op de stoffen welke Ignatius in de eerste week, de week der zuivering, aangeeft, wel eens een te exclusieve en te forse klemtoon gelegd is, meer dan nodig was voor alle retraitanten in een bepaalde groep. Ook niet dat deze nadruk gegeven werd ten koste van een meer positief, meer op Christus, de genade, de sacramenten, de Kerk, het uiteindelijk Godsrijk gericht karakter. Wie zal het betwijfelen dat ook de fundamentele gedachten van het ‘God dienen’ en ‘het onderhouden van de geboden’ meer evangelisch als de ernst van de liefde kunnen gezien worden. Ook is het waar dat bij de overwegingen over de zonden en de zondestraffen soms te sterk de slaafse vrees op de voorgrond treedt (die wel ‘een vrome en heilige zaak is, waar men niets beters of nuttigers bereikt’), ten koste van de ‘kinderlijke vrees, die geheel en al aangenaam en welgevallig is aan God, onze Heer, omdat zij één is met de goddelijke liefde’. Maar mogen zij ooit ontbreken in een retraite volgens de geest van Ignatius? Wij menen het antwoord hierop te hebben gegeven. |
|