| |
Boekbespreking
Godsdienst
Moïse, l'homme de l'Alliance. - Desclée & Cie, Doornik, 1955, 406 pp., geïll.
Uitgaande van de historische werkelijkheid, wil deze summa over de Godsman Moses al de wisselingen nagaan, die deze grootse figuur in de loop der tijden ondergaan heeft. Stuk voor stuk worden de drie grote tradities onderzocht, die zich op Moses beroepen: de joodse (Oud Testament, hellenistisch judaïsme, palestijnse apokriefen, rabbinisme), de christelijke (evangelies, apostolische overlevering, Paulus; de griekse en de latijnse Vaders; de middeleeuwse traditie), en de mohammedaanse (Koran en Suf-ivroomheid). Een speciaal hoofdstuk is gewijd aan de liturgie (synagogale en byzantijnse) en de iconographie (joodse en christelijke).
Aangezien dit werk door verscheidene auteurs geschreven werd, is het niet te verwonderen dat er heel wat herhalingen of contradicties (b.v. voor de tijd van de Uittocht) in voorkomen: het opstellen van een index zou dit klaar en duidelijk uitwijzen. Men heeft ook de indruk dat enkele medewerkers zich nogal ver van de kern van hun onderwerp wagen, en van de gelegenheid gebruik maken om over andere zaken te schrijven (rabbinisme, de ‘wet’ bij Paulus, enz.). Men kan zich afvragen of de ‘joodse fabels’ (Tit. 1, 14) in de apocalyptiek of bij de Rabbijnen, of zelfs de ailegoriserende toepassingen in het Christendom zich niet al te zeer verwijderen van de historische werkelijkheid, om het interesse van moderne christenen gaande te maken.
Dank zij een verbazingwekkende eruditie (hier en daar zou men wel vraagtekens kunnen plaatsen), en dank zij een serie suggestieve reproducties blijft dit verzamelwerk een uitstekende aanwinst voor de alzijdige kennis van de Mosesfiguur.
J. De Fraine
| |
Th. Chary, Les prophètes et le culte à partir de l'exil (Bibliothèque de théologie série III Théologie Biblique.). - Desclée, Doornik, 1955, 314 pp., ing. Fr. 150.
Bij de profeten van na de ballingschap - de tweede en derde Isaias (rond 540- | |
| |
20 v. C.). Aggaeus en Zacharias (rond 520), Malachias (rond 450), Joël (rond 400), de tweede Zacharias (rond 300), en Daniël (rond 167) - kan men een zekere ‘priesterlijke mentaliteit’ vaststellen, waardoor ze zich meer dan hun voorgangers van vóór de ballingschap, voor de cultus zijn gaan interesseren (de tempel, de sabbat, een priesterlijk messianisme enz.). De auteur van deze suggestieve dissertatie wil dit interesse uitleggen door de voortwerkende invloed van de profeet-priester Ezechiël (die optrad tussen 597 en 570). Om die these te bewijzen gaat S. eerst uit van een vergelijking tussen Ezechiëls beschrijving van de tempel (Ez. 40-48) en die van de Priesterschrift en van de Kronieken; daarna wordt voor elk der hierboven vermelde profeten nagegaan in hoever Ezechiëls invloed zuiver bewaard is of daarentegen zich door de speciale tijdsomstandigheden gewijzigd heeft. Ten slotte ziet S. de providentiële betekenis van de post-exilische profeten, die hij behandelt, in de duidelijke vermenging, in de persoon van de Messias, van de koninklijke (Davidische) en de priesterlijke lijn.
Ofschoon de auteur gelijk heeft beroep te doen op Ezechiël (zijn fijne, letterkundige en ‘thematische’ analyses staan daarvoor borg), wil het ons toch voorkomen, dat de nadruk op de tempel en de cultus noodzakelijk moest behoren tot de horizon van de postexilische profeten, aangezien alle religieuze hoop daarop (en daarop alleen) gevestigd bleef.
J. De Fraine
| |
René Laurentin, Le sens de Lourdes. - Lethielleux, Parijs, 1955, 144 pp., Fr. Fr. 480.
De kern van dit keurig uitgegeven werkje wordt gevormd door twee hoofdstukken: het ene (naar ons oordeel het mooiste) handelt over de kracht, de zuiverheid en doorzichtigheid van Bernadette's getuigenis; het andere geeft een korte theologie van de Lourdes-boodschap; dit laatste bereikt o.i. niet de diepte van het gelijksoortige hoofdstuk in het door Mgr. Kerkhofs uitgegeven werk over O.L.V. van Banneux. Rond deze beide hoofdstukken kringen enkele meer exegetische discussies over chronologie en tekst van de verschijningen. Voor de Lourdes-kenner zijn zij vaak verhelderend en overtuigend, maar de gewone lezer zal er uiteraard minder door geboeid worden. Samen met de Bernadette-biografie van Mgr. Trochu, waarnaar de schrijver trouwens herhaaldelijk verwijst, behoort dit boek ongetwijfeld tot de beste recente publicaties over het zoveel besproken Lourdes.
L. Monden
| |
Jean Galot, S.J., Le Coeur de Marie (Museum Lessianum, Sect. Ascétique et Mystique, 48). - Desclée de Brouwer, Brugge, 1955, 315 pp., Fr. 87.
Een paar jaren geleden liet pater Galot Le Coeur du Christ verschijnen; daaraan beantwoordt Le Coeur de Marie: het beeld namelijk van Maria's inwendig leven en rijkdom, enigermate ook haar bestemming en betekenis. En zulk een beeld, buiten de technisch-wetenschappelijke studie gehouden, wordt in het bereik gesteld van ieder godsdienstig gevormde vrome lezer.
In drie panelen staat het voor ons: ‘la consécration; l'épanouissement; de la souffrance à la gloire’, - het middenstuk veel aanzienlijker dan de zijstukken.
Ongerept door God uitverkoren en maagdelijk aan Hem toegewijd, ontplooide Maria de volheid van haar genade, bereikte ze haar allerhoogste bestemming in en door de goddelijke deugden; daarbij en daarna moest ze door het lijden heen gaan, om met een onbedorven lichaam de glorie in te treden.... Maar past de structuur van elk christelijk leven niet precies bij deze Mariale structuur; zodat de Moedermaagd ieder christen voorkomt als het oerbeeld van volmaaktheid en trouw?
Men zou de schrijver kunnen verwijten, dat hij een onbegrensd en ondoorgrondelijk mysterie in een theologisch kader heeft willen vangen. Met recht antwoordt hij daarop, dat zijn boek alleen een doorgang wil zijn, een ladder-van-Jacob naar de hoge openbaring. En werkelijk, wie het boek aandachtig leest en overweegt, benadert en geniet het voedend en verheven mysterie eerbiedig en dicht.
Em. Janssen
| |
Joseph Bernhart, Bibel und Mythus. - Kösel-Verlag, München und Kempten, 1955, 68 pp., gen., D.M. 3.60.
In deze voordracht wil de auteur, een katholiek theoloog, naar de diepe zin peilen van de mythe, dat ‘oerfenomeen van de mensheid’, in zoverre zij optreedt in de geïnspireerde boeken van de H. Schrift. Ofschoon van nature uit een menselijk pogen om het onzegbare te formuleren, en dus fataal ontoereikend voor deze
| |
| |
taak, wordt de mythe in de Bijbel toch aangewend om de ‘nieuwe dimensie’ van de Openbaring te suggereren. In zoverre is zij ‘een symbooltaal’, een ‘dichterlijke inkleding’, een ‘ideële beeldenwereld’, de ‘vox humana’ voor de uitdrukking van het ‘verbum divinum’ der Revelatie. Men moet eenvoudigweg toegeven dat Israël, in de branding van het Oude Nabije Oosten, door de mythen der naburige volkeren beroerd is geworden; en die oude mythische motieven klinken door tot in het Nieuwe Testament. Daarom hoeft men die motieven niet te verwaarlozen (deze houding schijnt de auteur, o.i. verkeerdelijk, te onderstellen bij de Entmythologisierungs-pogingen van Bultmann), maar men moet ze integendeel opnemen, op voorwaarde dat men zich bewust blijft van het feit dat het in de Bijbel gaat om ‘een nieuw woord in oude mythische waarheidsbeelden’. In die zin is elke mythe in de Bijbel reeds entmythisievt.
Verder wijst de auteur enkele practische toepassingen aan, die van groot nut zijn voor een goed begrip van bepaalde Bijbelverhalen.
J. De Fraine
| |
Sister Mary Laurence, O.P., Nuns are real. - Blackfriars, London, 1956, 181 pp., 10 s. 6 d.
Vijf jonge vrouwen stellen om beurt een kloosterzuster vragen omtrent het leven van de religieus. Deze worden met grote openheid beantwoord, en met een weldoende zin voor de werkelijkheid. De aldus tot stand gekomen correspondentie - de vorm waarin dit boek gepubliceerd wordt - bevat een fris over-en-weer, waarbij de zuster van haar kant volop blijk geeft het religieus leven duchtig bekeken te hebben. Het is een der beste boekjes over het religieuze leven dat we kennen en dat we jonge vrouwen aanbevelen, terwijl menige geestelijke leidsman er ook zijn nut mee kan doen.
W. Peters
| |
Laurentius Siemer, So sind wir Menschen. - J. Knecht, Frankfurt/M., 1956, 226 pp., geb. D.M. 8,80.
Het kenmerk van deze tweeënveertig radiotoespraken is de directe kracht, welke toch uitgaat van vrede en bezinning. De redenaar beschouwt het hedendaagse menselijke bestaan (1-9); daarin ziet hij God roepen en werken, geheimzinnig en barmhartig (10-20). In de samenleving beschouwt hij de Heilige Kerk met haar kenmerken en heiligen (21-26), met Maria (27-30); meer in het bijzonder onderzoekt hij het geloof (31-34), de goddelijke wet (35-38), de dood die toegang verleent tot het leven (39-42).
Maar de verdienste van het werk ligt niet in zijn structuur. In haast elke toespraak komt de redenaar een behoefte, een probleem, een angst tegemoet; en daardoor kan, wie de stukjes afzonderlijk in zich opneemt, een veelvuldige en afdoende bevrediging en verlichting ervaren.
E. Janssen
| |
Prières pour le peuple de Dieu. - Casterman, Doornik, 1955, X-308 pp., ing. Fr. 75, geb. Fr. 96.
Een gebedenboek dat zeer nauw aansluit bij de liturgie van het kerkelijk jaar, zonder de feesten der heiligen te verwaarlozen. De teksten, met overleg gekozen uit de H. Schrift, uit de liturgie en de hagiografische traditie, bieden stof zowel voor persoonlijke overweging als voor groepsgebed en geestelijke lezing. Het geheel heeft iets van een iekenbrevier, maar in zijn uitwerking staat het vrij van het officiële kerkelijke officie. Ongetwijfeld biedt dit boek degelijk voedsel voor een ernstig en authentiek geloofsleven. Of het ook praktisch bruikbaar is voor groepsgebed kan alleen de tijd uitmaken. Ons komt het voor dat het meer dienst kan bewijzen voor familiegebed of voor beperkte groepen dan in de parochie (waar niet iedereen het boek zal bezitten en op het vereiste geestelijke peil leven om het met vrucht te gebruiken). Intussen is er reden toe om met verlangen uit te zien naar gelijksoortige hulpmiddelen voor rijkere gebedscultuur in ons Nederlands taalgebied.
F. Cromphout
| |
G.J. Strangfeld, S.J., Die Stimme auf Patmos. - Verlag Herold, Wien-München, 1955, 320 pp.
Dit posthuum uitgegeven werk van de jong-gestorven hoofdredacteur van de Weense ‘Der Grosse Entschluss’ (Zeitschrift für aktives Christentum), is geen commentaar op de Apocalypse, maar een meditatieboek. Exegetisch geheel verantwoord, spreekt het de moderne mens onmiddellijk aan in zijn dieper wezen, waar hij leeft alleen tussen God en de wereld. Drie grondgedachten vormen het thema van deze rijke overwegingen: tegen de stroom van de wereld ingaand, die wereld geheel opnemend in de Kerk, en zo, de tijd belevend vanuit de eeuwigheid, de hemel verbeiden. Een der weinige boeken die, helder en diepzinnig tegelijk, helpen echt te bidden.
J. Kerkhofs
| |
| |
| |
Paul Claudel, J'aime la Bible (Bibliothèque Ecclesia, 8). A. Fayard, Parijs, 1955, 156 pp., Fr. Fr. 350.
In dit posthuum boekje worden zeven opstellen verzameld waarin Claudel zijn grote liefde voor de Bijbel uitspreekt. Reeds bij zijn bekering in 1886 werd hij op onvergetelijke wijze getroffen door twee bladzijden uit de H. Schrift (Prov. 8, over de wijsheid, en Lc. 24 over de Emmaüsgangers), die zijn later poëtisch werk zijn blijven inspireren. Zijn laatste levensjaren besteedde hij vooral aan het lezen van de latijnse bijbel, die hij noemde ‘ma chère Vulgate’. De commentaren die hij schreef hebben als tekstverklaring practisch geen waarde. Doch het merkwaardige is dat hij heel de poëzie en de religieuse diepgang van de geïnspireerde teksten weer heeft ontdekt. Hierdoor is hij een voorloper geworden van de huidige bijbelbeweging. Dit geeft dan ook de betekenis aan van dit boekje dat een warm pleidooi is om de H. Schrift opnieuw geliefd te maken onder de christenen.
I. de la Potterie
| |
Godsdienstgeschiedenis
Carl-Heinz Ratschow, Magie und Religion. - Bertelsmann, Gütersloh, 1955, 2e Aufl., 164 pp., geb. D.M. 11,50.
De hoofdstelling van dit boek wordt duidelijk uitgewerkt: de primitieve - d.w.z. voor- en buiten-historische - volkeren zijn zo gegrepen door het rechtstreeks waargenomene dat zij heel hun leven en denken opbouwen op de ‘unio magica’, op de eenheid van alle wezens en fenomenen die in elkander vervloeien. De geschiedkundige volkeren daarentegen leven in een meer abstract denken dat ieder wezen in zijn eigenheid erkent, doch juist daardoor tot een tegenstelling voert van subject en object. Daarom, zo meent de auteur, is de magie de essentiële religieuze houding van de primitieven, terwijl de godsdienst pas zeer laat verschijnt samen met het ‘abstracte’ denken. Deze laatste vorm schenkt echter nooit voldoening omdat er een grondige tweespalt is gerezen door het onderscheid tussen en de tegenstelling van mens (subject) en God (object). De auteur wil echter het Christendom - door zijn openbaringskarakter - boven alle andere godsdiensten stellen. Dit neemt echter niet weg dat zijn generalisaties over de magie, die als enige religieuze opvatting van de primitieven wordt aangegeven, geen rekening houden met de vele etnologische gegevens over monotheïstische opvattingen en ‘abstracte’ denkwijzen bij de primitieven. Van dit standpunt uit is dit werk, hoe interessant ook, erg eenzijdig.
R. Hostie
| |
Alfons Rosenberg, Die christliche Bildmeditation. - O.W. Barth-Verlag, München, 1955, 306 pp., 51 Abb., geb. D.M. 16.
Schrijver sluit aan bij de beweging die onder de impuls van Guardini en ook van vele protestanten in Duitsland zoekt naar een herwaardering van de ‘meditatie’. In de inleiding en het eerste hoofdstuk zet hij, bondig doch scherp, de opvattingen uiteen die gemeengoed waren van vele spiritualiteiten in de late Middeleeuwen en die ook ten grondslag liggen aan de Ignatiaanse meditatie zoals ze in de zestiende eeuw werd opgevat. Daarna ontleedt hij de voornaamste symbolen (o.a. kruis, hart, rad, oog, ster, labyrint) in hun historische aanwendingen bij treffende gevallen (o.a. Bruder Klaus von Flüe, Valentin Weigel, Jakob Böhm). Al is het werk een historische studie, toch kan het ongetwijfeld stimulerend werken voor een gebedsoefening die eerst en vooral berust op de symboolwaarde van voorstellingen die door een overdreven rationalisme, waar ook wij nog onder lijden, niet konden begrepen worden.
R. Hostie
| |
Prof. Dr. J. de Graaf, Europese Dialoog in Moskou. - van Gorkum & Comp. N.V., Assen, 1956, 110 pp., f 3.90.
‘Geestelijke Factoren in Ruslands ontwikkeling’ luidt de ondertitel van dit goed geïnformeerde werkje. De auteur maakte deel uit van een commissie van de Raad der Kerken, die Rusland bezocht met oecumenische doeleinden. Hij heeft zich goed georiënteerd over Ruslands verleden, over zijn cultuur en levenssfeer en zo ontstond er een zeer instructief boekje, dat uiteraard vooral het religieuze en kerkelijke aspect behandelt. De politiek bleef vrijwel buiten beschouwing. Doordat de schrijver, goed geïnformeerd als hij is, nogal breed uithaalt over de ‘geestelijke factoren in Ruslands ontwikkeling’, biedt het werkje veel meer dan wat reisindrukken of wat beschouwingen naar aanleiding van zijn oecumenische zending.
J. v. Heugten
| |
| |
| |
Moraal-theologie
Dr. Albert Niedermeyer, Compendium der Pastoral-Hygiene. - Herder, Wien, 1956, XII-393 pp., S 105.
In de afgelopen jaren heeft de schr. zich vooral beziggehouden met ‘Pastoral-Medizin’ (Allgemeine Pastoralmedizin, Handbuch der speziellen Pastoralmedizin, Compendium der Pastoralmedizin); thans heeft hij zich geworpen op de ‘Pastoral-Hygiene’. In het onderhavige compendium worden dan die hygiënische vraagstukken behandeld, die op de practische zielzorg betrekking hebben, terwijl de problemen van de ‘Sozial-Hygiene’ meer uitvoerig besproken zullen worden in een ‘Grundriss der Sozial-Hygiene’. Alle gezondheidsvraagstukken, die maar enigszins samenhangen met de zielzorg, komen in dit boek ter sprake, met een grondigheid en volledigheid die het geduld van de lezer op de proef stellen. De auteur beschikt klaarblijkelijk over een onmetelijk kaartsysteem! Merkwaardig is dat de geleerde schr. niet schijnt te weten, dat bij een doopsel in utero sinds vele jaren geen sublimaat meer aan het doopwater wordt toegevoegd (blz. 47), noch dat men een bewusteloze geen H. Communie kán geven omdat de slik-reflex ontbreekt (blz. 57), zelfs niet dat er sinds enkele jaren een nieuwe regeling omtrent het eucharistisch vasten voor heel de Kerk bestaat (blz. 58-59). Op blz. 126 uit de schr. enige bezwaren tegen de Avondmis... vanwege de gezondheid van de priester. Het boekje, vooral voor priesters bestemd, heeft slechts een betrekkelijk nut.
A.v. Kol
| |
Filosofie
Dietrich von Hildebrand, Die Metaphysik der Gemeinschaft. - Habbel, Regensburg, 1955, 398 pp., geb. D.M. 16,80.
Wie zich in onze dagen wil bezinnen zal met vrucht deze fenomenologische onderzoekingen naar wezen en waarde der gemeenschap ter hand nemen. Hij zal er de levensvormen ontmoeten, waardoor maatschappelijke eenheid tot stand komt; hij zal de menselijke gemeenschap als reële eenheid peilen en de zingebieden der klassieke gemeenschapstypen doorgronden. Hij zal vooral de fundamentele eningskracht (virtus unitiva) der grote levenswaarden voor elke gemeenschap beter realiseren. Het mysterie der verschillende waarden en zingebieden in het maatschappelijke verschaft ons in het laatste hoofdstuk de maatstaf ter onderlinge rangschikking der gemeenschappen.
Von Hildebrand is steeds boeiend, geleidelijk en zacht voerend tot bezinning, in een veel-vernieuwende terminologie, die evenzeer bekoort door haar technische vaardigheid als door het dichterlijke en uitvoerige van haar zeggingskracht.
A. Poncelet
| |
Psychologie
Dr. W.J. De Haan, Moderne zielkunde en het Evangelie. Zielsbeschouwing en zielsvorming. - Desclée de Brouwer, Brugge, 1955, 320 pp., ing. Fr. 90, geb. Fr. 120.
De ondertitel omschrijft zeer duidelijk de inhoud van dit boek, dat zowel theoretisch als praktisch wil zijn. In een eerste deel zet de schrijver de opvattingen uiteen over de ziel (psyche) die men aantreft bij de grote hedendaagse psychologen. Daarna ontleedt hij welke psychologische opvattingen ten grondslag liggen aan de Evangelie-teksten. Uit beide eerste delen leidt hij dan de richtlijnen af die voor de hedendaagse zielsvorming en zieleleiding van belang zijn. Al dwingt het grote aantal der besproken psychologen en der behandelde vragen tot een onvermijdelijke schematisatie en soms wat verregaande vereenvoudiging der problemen, toch zal dit boek als kennismaking met de hedendaagse psychologische stromingen vele diensten bewijzen.
R. Hostie
| |
Dr. René Biot, L'énigme des stigmatisés (Bibliothèque Ecclésia, 14). - A. Fayard, Parijs, 1955, 192 pp., Fr. Fr. 400.
De titel zelf van dit boek geeft duidelijk de bedoeling aan van de auteur: hij wil ons confronteren met iets ‘raadselachtigs’ waarvoor hij vooralsnog geen definitieve uitleg heeft. Vooreerst brengt hij ons een kennismaking met en beschrijving van de meest aperte gevallen van stigmatisatie. Hij wijst op de grote variëteit die de wondetekenen vertonen en behandelt de begeleidings-verschijnselen. In een tweede deel toont hij aan dat de stigmata wel een afzonderlijke soort ‘won- | |
| |
den’ zijn; daarmee is echter nog niet uitgemaakt of ze van buiten- of bovennatuurlijke oorsprong zijn. Het feit zelf dat ze meestal in een sterk hysterisch getint geheel voorkomen, moet ons tot omzichtigheid aansporen: ook de Kerk wil de heiligheid niet meten aan deze buitengewone en raadselachtige verschijnselen.
Uit het hele boek spreekt de dokter die zich hoedt voor voorbarige conclusies en de gelovige die Gods werk wil erkennen. Alleen vinden we het jammer dat de auteur louter voortbouwt op franstalige publicaties en b.v. de zeer belangrijke studies van de Engelse Jezuïet Thurnston niet eens vermeldt.
R. Hostie
| |
Carel Enkelaar, Het geval Croiset. - Uitg. Het Wereldvenster, Baarn, 1955, 200 pp.
Over de alleszins merkwaardige kwaliteiten van Croiset als magnetiseur en psychoscopist schreef Enkelaar een boeiend en goed gedocumenteerd relaas, dat door Leo Uittenbogaard werd gecompleteerd met een biografie.
De bedoeling van dit boek is de aandacht van een grote kring lezers op Croiset en zijn werk te vestigen en de hiermede samenhangende onopgeloste problemen op parapsychologisch gebied ter tafel te brengen. De schrijver wilde geen reclame maken voor illegale geneeskunst en verzweeg opzettelijk het adres van Croiset. Als men echter goed zoekt, zal men het toch ergens vinden, buiten de tekst overigens. Zou dit een Fehlleistung zijn?
J.J.C. Marlet, arts
| |
A.L. Janse de Jonge, De mens in zijn verhoudingen. Hoofdstukken uit de phaenomenologische psychologie. - Erven J. Bijleveld, Utrecht, 1956, 219 pp., f9.90.
In deze studie worden verscheidene voor de psychologie fundamentele kwesties behandeld: de Ik-Zelf-verhouding; de Ik-Gij-verhouding; personalisatie en depersonalisatie; de verhouding tot de werkelijkheid; de verhouding tot het eigen lichaam; en tenslotte enkele belevingsdualiteiten: echt-onecht; vreemd-eigen; binnen-buiten. De phaenomenologische benadering van deze problemen, hoezeer ook nog tastend, biedt toch reeds de belangrijke winst, dat men een zekere orde kan scheppen in de vaak disparate publicaties. Bovendien wordt het door de aldus gevonden orde duidelijker, hoe het systematisch psychologisch onderzoek ontwikkeld moet worden. Voor het wetenschappelijk werk biedt dit boek een belangrijke bijdrage.
J.M. Kijm
| |
Geschiedenis
Algemene Geschiedenis der Nederlanden onder red. v. Prof. Dr. J.A. Van Houtte e.a. Deel X: Liberaal Getij. 1840-1885. - De Haan, Utrecht; Standaard Boekhandel, Antwerpen, 1955, XX-458 pp., geïll., geb. Fr. 300.
In afwachting dat het 9e deel verschijnt geeft dit 10e deel een overzicht van de geschiedenis der Nederlanden vanaf de definitieve scheiding door het Verdrag der XXIV Artikelen in 1839 tot het keren van het liberaal getij omstr. 1885. Prof. Simon behandelt de politieke geschiedenis van het Zuiden op een degelijke, overzichtelijke manier; jammer alleen dat hij Van Isacker's Werkelijk en Wettelijk Land niet heeft kunnen gebruiken; voor het Noorden hebben Prof. Brugmans, Drs. Zwager en Prof. Mr. De Vries de politieke geschiedenis vol inzicht geschreven. Prof. Van Houtte schetst met tal van statistieken het economisch leven in het Zuiden, terwijl Prof. Dhondt in een lang hoofdstuk over de sociale kwestie alleen het schuchter begin der socialistische arbeidersbeweging behandelt. Voor het Noorden hebben Prof. Brugmans en Drs. Van Tijn de economie en vele uitingen van het sociale leven samen verwerkt. Dr. Noordenbos toont dan de hoogtepunten en prominente figuren in het culturele leven van Nederland, terwijl dhr. Schmook voor België in een strict chronologische orde een overweldigend aantal namen opsomt, waarbij de grote lijnen en de leidende figuren niet voldoende uitkomen. Ten slotte bezorgt Dr. Jansen een overzicht van het herstel der kerkelijke hiërarchie in het Noorden, Prof. Coolhaas beoordeelt het regeringsbeleid in Nederlands-Indië van 1830 tot 1887 op een milde wijze, en Drs. Willekens schetst de taalstrijd in België, met enigszins de nadruk op de linkse elementen.
In dit deel missen wij een overzicht van het godsdienstig leven in het Zuiden, waarvoor het tweedelige Le Cardinal Sterckx van Simon en studiën van de Moreau overvloedig materiaal bieden. Wij durven ook verhopen dat het hele sociale leven in het volgende deel behan- | |
| |
deld zal worden, en dat men tevens meer aandacht zal besteden aan de culturele en ook andere banden tussen Noord en Zuid. Uiterst interessant is de confrontatie van België en Nederland welke de lezer, in navolging van Prof. Romein in de inleiding, maken kan. Hieruit blijkt dat nagenoeg op elk gebied - de buitenlandse politiek incluis, terwijl België dan toch een neutraal land was! - het Zuiden voorop gaat. Tegen het einde van de 19e eeuw kwam hier stilaan verandering in.
M. Dierickx
| |
A. Boone, S.J., Ignatius van Loyola en de orde der Jezuïeten. - De Seinhoorn. Brussel, 1955, 176 pp., geïll., geb. Fr. 40, spec. uitg. Fr. 50.
Josef Stierli, Die Jesuiten (Orden der Kirche, 1). - Paulus-Verlag, Freiburg/Schw., 1955, 234 pp., 4 pl., geb. Zw. Fr. 10,20.
Naar aanleiding van de vierhonderdste verjaring van Sint-Ignatius' dood, heeft P. Boone een zeer fris en meeslepend boekje over de Jezuïetenorde en haar stichter geschreven. Hij is erin geslaagd - wat zelden gebeurt - ons Ignatius als een levende persoon uit te beelden, een echte mens en een goede vader, met een ruime zin voor humor. Na een korte schets van het wezen der orde verhaalt hij in een gecomprimeerd résumé haar rijke geschiedenis, behalve de laatste honderd jaar. En ten slotte confronteert hij ‘de geest van Loyola en de tijdgeest’. Dit boek van een grote jeugdvriend, die volop in het collegewerk staat, is voor onze jeugd een mooi geschenk, en zal ook ouderen tot het einde toe boeien.
De Zwitserse Jezuïet Stierli behandelt hetzelfde thema als P. Boone in een boekje van hetzelfde formaat en nagenoeg dezelfde omvang. Toch zijn er twee merkelijke verschillen. Aangezien in Zwitserland de Jezuïeten nog steeds door het Jesuitengesetz in hun activiteit worden gehinderd en de vooroordelen tegen hen nog diep zijn ingekankerd, besteedt P. Stierli tachtig bladzijden aan het wezen der orde, tegen P. Boone tien; hij oordeelt het zelfs nodig verscheidene bladzijden te besteden om de telkens terugkerende protestantse misvatting dat de Jezuïetenorde ‘eine militärische Formation’ is, te weerleggen, en te memoreren dat de naam ‘generaal’ geen militaire graad is, maar eenvoudig generale of algemene overste betekent. Anderzijds heeft P. Stierli dit boekje gedurende een lange louterende ziekte geschreven: zo gaat hij grondiger dan de Vlaamse auteur in op de diep-religieuze en mystieke ervaringen van Ignatius, en wijdt aan Manresa, het Storta-visioen en Ignatius als mysticus samen 25 bladzijden.
Aldus geven beide auteurs het juiste antwoord op de vraag van hun publiek: ‘Wat zijn de Jezuïeten?’
M. Dierickx
| |
Aurelius Pompen, O.F.M., Sint Victor van Xanten en zijn betekenis voor de geschiedenis van Nederland. - Romen en Zonen, Roermond, 1955, 229 pp., f 12.50.
Het is verrassend een oud-hoogleraar in het Engels plotseling voor de dag te zien komen met een historische studie, waarbij hagiografie, archaeologie, rechtshistorie, folklore en nog zo het een en ander niet enkel te pas komen, maar ook met rustige zekerheid tot een veilig bezit zijn geworden. Zelfs wie zich voor het onderwerp niet interesseert, zal toch de methodische opbouw van dit boek en de accurate, volledige en heldere uiteenzetting bewonderen. Zo bezien, lijkt ons dit werk een uitstekend model voor hen, die zich in de historische methode willen scholen.
Wat het onderwerp aangaat, schr. gaat op de boven aangegeven wijze de naam Sint Victor na in de Christelijke oudheid. Hij komt 35 maal in het Martyrologium Romanum voor, wat schr. aanleiding geeft de ingewikkelde geschiedenis van dit boek uiteen te zetten. Het is een militaire naam, uit Afrika afkomstig en pas kort na 322 onder Christenen in ere. Vermoedelijk werd iedere onbekende soldaat-martelaar Sint Victor genoemd.
In Nederland werden en worden nog twee Sint Victors vereerd (die geen van beiden in brevier of missaal vermeld staan), waarvan de een te Marseille werd gemarteld en het tot patroon der molenaars heeft gebracht omdat hij tussen molenstenen is verbrijzeld. De ander is Sint Victor van Xanten, die evenals vele onbekenden ingelijfd is bij het Thebaanse Legioen - reden om de geschiedenis van het oude Birten-Vetera na te gaan, de legende van de heilige te behandelen en vooral een overzicht te geven van de zeer belangrijke opgravingen, die in 1933 te Xanten hebben geleid tot de wedervinding van het martelaarsgraf met gebeente. De ene kerk na de andere was er overheen gebouwd, vóór 815 was er een kapittel, dat de parochies van Maas en Waal en Noord-Limburg van pastoors heeft voorzien, en waarvan de relaties tot
| |
| |
Kleef, Gelder en Nijmegen in bijzonderheden worden behandeld. De niet-residerende proost was per se aartsdiaken, maar zijn functies nam de officiaal waar, die heel wat te doen had met tiendrechten en andere inkomsten. Het geheel wordt besloten met een overzicht der verering der beide Victors, de betekenis van hun feest in het dagelijks leven (‘vichteren’) en, na drie andere, met een lied uit Batenburg, waarvan het refrein met een kleine variant deze recensie kon besluiten (O held, wij bewonderen uw dubbele moed; Professor, ontvang onz' eerbiedige groet) als we het konden laten er op te wijzen dat Theodorus Kanis op blz. 109 Theodericus moet zijn en de Gulden Sporenslag bij ons weten niet bij Katwijk plaats vond (blz. 135), zoals een merkwaardige verlezing van de zetter liet drukken.
Dr. J. Tesser
| |
Drs. J. Scheerder, Het Zuiden na 1648 (Geschiedenis der Nederlanden o.r.v. Prof. Dr. L.G.J. Verberne, Dl IV). - De Koepel, Nijmegen; Sheed & Ward, Antwerpen, 1955, VI-308 pp., 55 pltn., geb. Fr. 275.
Met dit vierde deel wordt de Geschiedenis der Nederlanden onder redactie van de betreurde Prof. Verberne voltooid. Dr. P.C. Boeren schreef in uitgesproken Lagelandse zin Van Lotharingen tot Bourgondië. Prof. Dr. L.J. Rogier behandelde in Eenheid en Scheiding de gezamenlijke Nederlanden tot het begin der 17e eeuw en van dan af enkel het Noorden, terwijl Prof. Dr. L.G.J. Verberne in Het Koninkrijk der Nederlanden, het Noorden vanaf de patriottentijd tot 1940 beschreef. Zo vormt dit vierde deel Het Zuiden na 1648 een harmonische bekroning en voltooiing van het hele werk.
De Vlaamse historicus Drs. J. Scheerder bezorgt ons een mooi boek. De rijke en bewogen geschiedenis van het Zuiden wordt synthetisch in acht hoofdstukken behandeld, waarbij verdere ondertitels telkens een thema aangeven. Na nauwkeurige controle van de feiten en data moeten wij erkennen slechts enige onbeduidende detailfouten te hebben gevonden; zo b.v. zei Hitler het Locarno-pact niet op de 7e februari 1936 (blz. 283) maar de 7e maart op. Wellicht had de auteur beter minder plaats ingeruimd voor de politieke en militaire geschiedenis en meer uitgeweid over het economisch en sociaal leven, over cultuur en godsdienst, al brengt hij ook op deze gebieden tal van gegevens. De enige leemte is, dat er werkelijk veel te weinig over Belgisch Kongo wordt gehandeld (blz. 201-207); ook over de Belgische koningen krijgen we bijna niets te lezen. Anderzijds heeft de auteur de Vlaamse kwestie en de betrekkingen tusen Noord en Zuid uitvoerig en met talrijke weinig bekende feiten behandeld.
Zo kunnen wij deze Geschiedenis der Nederlanden onder leiding van de ons veel te vroeg ontvallen uitgesproken Groot-Nederlander Prof. Verberne aan de historieminnende Lagelanders en nog het meest aan de leraren in de geschiedenis niet genoeg aanbevelen.
M. Dierickx
| |
K. Schoeters, S.J., Konflikt in Kongo. E.P. Em. Van Hencxthoven S.J. (1852-1906) stichter van de Kwango-Missie en van de ‘Kapel-Hoeven’. - De Seinhoorn, Brussel, 1955, 322 pp., ing. Fr. 90, geb. Fr. 125.
Het Kisantu-Vikariaat herdenkt in 1956 het 50-jarig afsterven van zijn stichter. Pater Emiel Van Hencxthoven. Om deze viering meer luister bij te zetten, schreef Pater Schoeters de eerste, belangrijke Nederlandse biografie van deze grote pionier.
Eerst leren we de jeugd en de werkzaamheden in België van de toekomstige missionaris kennen. Doch het overgrote deei van het boek is gewijd aan zijn stichtingswerk in Kongo. De ziekelijke Pater Van Hencxthoven zien we langs het pad der karavanen alleen te Leopoldstad aankomen. De gebouwen die de Staat voor de nieuwe missie te Kibangu had opgetrokken, bleken vanaf de eerste nacht onbewoonbaar: ze lagen te midden van de moerassen. Kimuenza wordt gesticht, Kisantu ontdekt en ingericht. In dit kleine rimboedorp wordt Pater Van Hencxthoven de grote bezieler: in enkele jaren groeit het uit tot het geestelijk centrum van de Bakongo. De kapelhoeven in het omliggende breiden de christelijke invloed uit. Protestanten en vijanden van de Kerk gaan hun lastercampagne beginnen; de ‘Commission d'Enquête’ tracht de publieke opinie tegen de paters op te zetten. Ondertussen heeft Pater Van Hencxthoven zich te Wombali teruggetrokken, waar hij bij de ingang van de Kwangovallei het christendom wil vestigen. Hij sterft er in 1906.
Met ongemene vaardigheid is Pater Schoeters er in geslaagd de figuur en het werk van Pater Van Hencxthoven voor ons te doen herleven; met een zeldzame intuïtie heeft hij zich weten in te leven in de mentaliteit die toen in Kongo moet
| |
| |
hebben geheerst. Daarom is het wel jammer dat dit weldoende boek door vele storende zetfouten en een slordige presentatie wordt ontsierd.
F. Torfs
| |
Fr. Leger, Les influences occidentales dans la révolution de l'Orient. Inde - Malaisie - Chine (1850-1950), 2 dln. - Plon, Parijs, 1955, X-300 en 267 pp., Fr. Fr. 1350 voor de 2 dln.
De auteur wijdt 140 bladzijden aan Indië, 50 aan de Maleise staten met Singapore, en meer dan 300 aan China. Hij veronderstelt enige kennis van de geschiedenis van deze landen in de laatste honderd jaar en behandelt met opzet verscheidene aspecten niet. Zijn aandacht gaat naar de invloed van het Westen op het Oosten, de botsing van Westerse ideeën, godsdienst en techniek met de oude Oosterse culturen, die volgens onze opvattingen nog in het middeleeuwse stadium stonden.
Dank zij een grondige voorstudie en een lang verblijf in het Oosten is de auteur er in geslaagd ons als het ware het angstwekkend probleem der aanpassing van de Aziaten te doen aanvoelen en het drama van de Europese overheersing, die ten slotte op een fiasco uitliep, te doen meeleven. Indië, dat onder Brits gezag stond, heeft in één generatie zijn vrijheid veroverd; China, dat de vernederende Europese concessies had moeten toestaan, heeft niet alleen de Europeanen van zijn grondgebied verdreven, op Hongkong na, maar in Korea het hoofd geboden aan de verenigde legers der blanken.
Azië slaat nieuwe wegen in. Een boek als dit leert de Aziatsiche volkeren beter kennen en waarderen, en de Europese superioriteit tot haar reële waarde herleiden. Het wordt hoog tijd dat de intellectuelen een grondiger inzicht in deze allerbelangrijkste problemen krijgen.
M. Dierickx
| |
A. Sizoo, Christenen in de antieke wereld. - J.H. Kok, Kampen, 1953. 204 pp., f 7.50.
De befaamde kenner van de oudchristelijke literatuur schetst hier verschillende aspecten van het leven der Christenen in de eerste eeuwen aan de hand van uitvoerige citaten uit de oudheid. Achtereenvolgens worden behandeld het martelaarschap, het dagelijks leven der plaatselijke kerk, het monniken-wezen, het werk van de bisschop, van de predikant en van de katecheet (deze laatste drie hoofdstukken bestaan vooral uit citaten van
Augustinus), het schriftelijk debat tussen Hieronymus en Augustinus en het dogmatisch twistgesprek tussen Heraclinianus en Germinius uit het jaar 366, de opvoeding en het gezinsleven (uit Augustinus' Belijdenissen), tenslotte een pelgrimstocht (het dagboek van Etheria).
Al zou de katholieke lezer wensen, dat over de liturgie meer geboden werd dan de nog steeds problematische teksten uit de Didachè, en al is soms de gereformeerde terminologie wat onnatuurlijk (in het latijn van Augustinus wordt ecclesia toch eigenlijk onjuist weergegeven door ‘gemeente’ en presbyter door ‘ouderling’), toch hoop ik dat dit boek in de hand van vele katholieke lezers komt. Want het leven van onze vaders in het geloof, met zijn heldenmoed en zijn zwakheid, komt ons hier zeer nabij.
N.
| |
T.S. Ashton, La révolution industrielle 1760-1830. (Civilisations d'hier et d'aujourd'hui). - Plon, Parijs, XXVIII-218 pp., Fr. Fr. 630.
In dit handig boekje beschrijft de bekende professor in de economische geschiedenis aan de universiteit van Londen de industriële omwenteling van Groot-Brittannië van haar begin tot haar overslaan naar het vasteland. Hij onderzoekt de concrete gegevens over de verscheidene factoren van deze revolutie, die beter een snelle evolutie zou heten: de aangroei der bevolking, de omvorming van de landbouw die veel arbeiders voor de industrie vrijmaakte, de beschikbare kapitalen aan lage interest, de rol van de banken, de uitvindingen eerst in de textiel-, daarna in de metaalnijverheid, de verbetering der verkeerswegen, enz. Het wil ons echter voorkomen dat de auteur de ergerlijke kinderarbeid in die periode en het verenigingsverbod dat de arbeiders weerloos aan de industriëlen overleverde, te licht aanslaat.
Aangezien de industriële omwenteling meer dan de Franse omwenteling onze hedendaagse wereld heeft beïnvloed, zijn wij de auteur dankbaar voor dit schitte rend exposé over het begin van die revolutie.
M. Dierickx
| |
J. Gripekoven, Confucius et son temps. (Collections Lebègue & Nationale, 115). - Office de Publicité, Brussel, 1955, 114 pp., Fr. 75.
De auteur is erin geslaagd de edele figuur van Confucius (552-479 v. C.) in het concrete Chinese kader van toen te doen herleven. Confucius, zoon van een
| |
| |
gouverneur en zelf eerst staatsambtenaar en bestuurder, viel in ongenade en trok daarna als zedenleraar door het wijde land, miskend door de prinsen en het volk en vereerd door zijn leerlingen. Zijn zedenleer, steunend op de voorschriften der voorvaderen, hun riten en gedichten, is zeer hoogstaand. J. Gripekoven wijst er terecht op dat Confucius geen atheïst was, al ligt wel bij hem de nadruk op de moraal. Door zijn raadgevingen aan ‘de goede prins’ trachtte hij ook politiek zijn volk ter hulp te komen in de voortdurende troebelen en oorlogen van toen. Pas na zijn dood zou zijn nobele gestalte tot de grote Chinese zedenleraar uitgroeien en zou het confusianisme 25 eeuwen lang de Chinese ziel vormen. Geen intellectueel van onze tijd kan zich nog permitteren niets van Confucius af te weten, en daarom is dit boekje uiterst welkom.
M. Dierickx
| |
Paul Duclos, Le Vatican et la seconde guerre mondiale. - Ed. A. Pedone. Paris, 1955, 256 pp., Fr. Fr. 1200.
Tien jaar na de tweede wereldoorlog blijft het nog een gewaagde onderneming objectief-historisch de houding, die het Vatikaan tijdens het konflikt aannam, te beschrijven. Dank zij aandachtige en uitgebreide bronnenstudie en contakt met talloze Romeinse ooggetuigen slaagde Pater Duclos S.J. erin een evenwichtige en bezonnen uiteenzetting te geven van wat de ondertitel omschrijft als ‘action doctrinale et diplomatique en faveur de la paix’. Voortdurend geïllustreerd door de feiten vormt het geheel een nauwgezette ontleding van de soepele en genuanceerde pauselijke leer over het internationale leven. Evenwicht, zin voor de politieke mogelijkheid, wijze beginselvastheid, intense morele macht blijven de klassieke kenmerken van de Vatikaanse ‘non-violence-policy’.
Deze studie toont glashelder hoe Pius XII de waarheid nooit verzwegen heeft, zelfs op gevaar van deportatie, en hoe uiterst zelden hij gehoor vond bij de grote mogendheden; zij is een schoon, maar bedroevend getuigenis voor het evangeliewoord: en de Zijnen hebben Hem niet aanvaard.
Een zeer interessant essay over de ‘rechtvaardige oorlog’ besluit het werk. Twee kleine bemerkingen bij dit in ieder opzicht verzorgde boek: men vindt er weinig over de betrekkingen van de H. Stoel met de U.S.A.; ook heeft de strikte nauwgezetheid wat geschaad aan de vlotte leesbaarheid.
J. Kerkhofs
| |
A. Simon, Catholicisme et Politique. Documents inédits (1832-1909). - Ed. Scaldis, Wetteren, 1955, 279 pp.
De auteur, een der beste kenners van de 19e eeuw in de Belg. geschiedenis, brengt in zijn laatste publicatie nieuwe en interessante gegevens over deze nog weinig bestudeerde periode. In een lange inleiding zet hij uiteen hoe, krachtens de Constitutie zelf, in België de scheiding van Kerk en Staat onvolledig is; trouwens koning Leopold I, de bisschoppen en vele politici betrokken de Kerk in het politieke leven, zodat er noodzakelijk een politiek katholicisme ontstond, al duurde het tientallen jaren voor er een confessionele partij tot stand kwam. Ook handelt de auteur nog over kard. Sterckx, bisschop van Bommel, en kard. Dechamps. Zo bestrijkt de inleiding van het boek de eerste halve eeuw van België's bestaan.
Dan komen verscheidene groepen documenten, bijna alle ontleend aan het archief van de familie der prinsen de Croij: één document van 1832 over het menaisianisme, een groep brieven van een zoeaaf, graaf Albert de Robiano, en enige documenten over de pauselijke onfeilbaarheid. Drie vijfden van het boek zijn echter gewijd aan documenten over het politiek catholicisme vooral uit de jaren 1870-1900.
Ons enig bezwaar tegen het boek, hoe interessant ook, is, dat de documenten geen gesloten groep vormen, en dat de inleiding handelt over de eerste decenniën na 1830 en de documenten vooral over de periode na 1870. Ook ontbreekt een lijst der uitgegeven documenten.
M. Dierickx
| |
Walter Ullmann, The growth of papal government in the middle ages. - Methuen, London, 1955, XVIII-482 pp., geb. 42 s.
Om de geschiedenis van de verhouding tussen Kerk en Staat te schetsen houdt men zich dikwijls aan een eenzijdige beschrijving van de feiten met veronachtzaming van hun ideële achtergrond, ofwel aan de abstracte uiteenzetting van de verschillende theorieën buiten elk verband met het concrete gebeuren. W. Ullmann, professor te Cambridge, wil een brug slaan tussen beide wijzen van geschiedschrijving.
Hij begint zijn onderzoek in de vierde eeuw, wanneer de Kerk voor de eerste maal een modus vivendi zoekt met het nu christelijk geworden Rijk en hij sluit af rond 1250, als de kerkelijke theorieën in
| |
| |
de werken van Bernardus en anderen een hoge graad van volmaaktheid bereikt hebben. Vanaf die datum wordt de eeuwenlange dialoog tussen de Kerk en het éne Rijk onderbroken door de nationale staten in Frankrijk en Engeland, wier opkomst de Kerk voor een nieuw probleem stelt.
Daar de Middeleeuwers bij hun politiek en sociaal denken van de eenheid der societas christiana als van een vast axioma uitgingen, kon het niet anders of ze werden ertoe gedrongen de Kerk aan het Rijk of het Rijk aan de Kerk onder te schikken. Het tweede alternatief vond de meest briljante voorvechters. Toch werd de spanning eerst na menige crisis ten voordele van de Kerk beslist. Elk van de periodes van succes of van teruggang werkte mee om de idee van de Kerk vaster uit te drukken. In feite blijkt de positie van de Kerk minder ‘clericaal’ te zijn dan men gewoonlijk voorstelt, al zijn verscheidene onder haar aanspraken alleen binnen het kader van een integraal-christelijke en gehiërarchiseerde maatschappij denkbaar.
De overvloedige nota's en verwijzingen onderaan op de bladzijde tonen aan hoe grondig de auteur de vakliteratuur doorwerkte. De index achteraan maakt het gebruik gemakkelijker, maar het is jammer dat er geen bibliografie aan het boek werd toegevoegd.
H. Smets
| |
Prof. Dr. M. Freund, Geschichte des zweiten Weltkrieges in Dokumenten, II: An der Schwelle des Krieges 1939 (Weltgeschichte der Gegenwart in Dokumenten). - Verlag Herder u. Alber, Freiburg i/Br., 1955, XVI-504 pp., geb. D.M. 29.50 (bij subscriptie D.M. 26).
Dit tweede deel van de geschiedenis van W.O. II in documenten is volgens dezelfde principes als het eerste opgezet (zie Streven, VII2, 1955, 385). De auteur publiceert letterlijk de 167 volgens hem belangrijkste documenten uit de periode 13 maart-5 augustus 1939, d.i. van de bezetting van Praag tot vlak voor het nazisowjetverdrag, en verbindt deze met een doorlopende tekst. Hiervoor heeft hij blijkbaar talrijke boeken, artikels en bronnen geraadpleegd. Wij menen dat dit voorlopig de enige manier is om een objectief inzicht te krijgen in het ontstaan en het verloop van W.O. II. Voor een definitieve geschiedenis is het veel te vroeg daar nog talrijke, vooral sowjetische documenten ontbreken en de passies nog niet zijn gaan liggen; anderzijds geven mémoires en zwart-, wit- of roodboeken altijd een scheve kijk op de gebeurtenissen. Een groot gevoel van vertrouwen wekt het procédé van de auteur om telkens de twee klokken te laten horen, d.w.z. de twee onderhandelende staatslieden of de twee contracterende partijen hun documenten, minuten of verslagen te laten voorleggen. Alleen van sowjetische zijde is hier een werkelijke leemte.
Natuurlijk spreekt een zuiver diplomatische geschiedenis niet het laatste, ook niet het belangrijkste woord; de redenen waarom staatslieden of landen nu eenmaal zó optreden moet men elders zoeken. Wie echter de onderhandelingen en stellingnamen der grote mogendheden in deze eerste maanden vlak voor W.O. II wil leren kennen, heeft hier de meest objectieve uiteenzetting die voor 't ogenblik mogelijk is.
M. Dierickx
| |
Peter Kleist, Niemand gaat vrij uit. Een boek van ergernis en hoop (Vert. J. van Loon). - De Eglantier, Antwerpen, 1955, 470 pp., 6 krtn, 51 ill., geb. Fr. 235.
Dit boek is geschreven met een gloeiende passie; en dit is voor een geschiedkundige studie nooit een aanbeveling.
Na een inleidend hoofdstuk over het kwarteeuw vóór 1933, beschrijft de auteur in dertien hoofdstukken telkens een van de dertien jaren van nazi-Duitsland. De hoofdstelling van het boek is, aantonen dat niet Hitler alleen schuld heeft aan de katastrofe van de laatste wereldoorlog, maar dat niemand vrij uitgaat. De andere politieke partijen brachten Hitler op een wettige manier aan de macht, de andere volkeren hadden hun deel van verantwoordelijkheid in het grote wereldgebeuren, de andere staatslieden namen met Hitler de beslissingen die de onttroning van Europa en de huidige communistische druk veroorzaakten. De onmenselijke nazipractijken heeft men overdreven, en andere volkeren hebben even erge of erger dingen gedaan.
In dit boek staan interessante gegevens over de diplomatieke zending van Rudolf Hess in mei 1941, over de voorkennis door Roosevelt van de plotse overval der Japanners (op Pearl Harbour), over de verantwoordelijkheid van Churchill en Roosevelt voor de unconditional surrender, enz. Ongelukkig kunnen wij het boek niet vertrouwen, wegens de gepassioneerde voorstelling en ook bepaalde onjuiste
| |
| |
feiten. Beweren dat de Katholieke Kerk niet tot de vervolgden van het naziregime behoort (blz. 97) of schrijven ‘de wijziging in de Belgische politiek (in october 1936) is dus meer van declaratoire dan van feitelijke aard’ (blz. 216) en dergelijke uitlatingen is pertinent onjuist.
Toch is het boek geen ophemelen van Hitler. Herhaaldelijk geeft de auteur als de grote fout van de Führer aan, dat hij de Europese volkeren wilde onderwerpen als koloniën i.p.v. als vrije partners naast zich te dulden en het communisme de kop in te drukken.
Het boek is uitstekend gecomponeerd, vlot geschreven, mooi geïllustreerd, maar is onbetrouwbaar, werkt vaak irriterend, en bereikt daardoor het doel niet, dat het had kunnen bereiken.
M. Dierickx
| |
Roman Dombrowski, Mussolini: Twilight and Fall. - Heinemann, London, 1956, 248 pp., 21 sh. (geïll.).
De Poolse auteur begint zijn verhaal bij de val van Pantellaria in de zomer van 1943. Deze werd snel gevolgd door de invasie op Sicilië en de geleidelijke bezetting van Italië door de geallieerden. Mussolini's macht nam snel af, werd door zijn gevangenname tot niets gereduceerd en was in feite na zijn bevrijding door Skorzeny enkel fictie, ook toen hij, dank zij Hitlers goedgunstigheid, naar Italië mocht terugkeren als hoofd van een staat die in feite enkel op papier bestond. De laatste restanten van deze nieuwe fascistenstaat werden bij de terugtocht van de Duitsers geliquideerd, en Mussolini werd door de partisanen, sterk communistisch van inslag, zonder enige vorm van proces vermoord, en zijn lijk werd zelfs niet met rust gelaten.
Deze gebeurtenissen vonden plaats in een tijd dat betrouwbare voorlichting over de gehele wereld, maar vooral in eigen land onmogelijk was. Bovendien was Mussolini's dood bijna gelijktijdig met die van Hitler, en de Führer vroeg toentertijd meer belangstelling dan de uitgerangeerde Mussolini. Ten slotte vergete men niet dat ons eigen land leefde in de hoop en de vrees van de komende bevrijding en de vorm waarin deze zou plaats vinden. Het is dan ook begrijpelijk hoe er een lacune bij velen ontstond wat betreft contemporaine gebeurtenissen op ander front dan wat ons direct aanging. Deze lacune nu wordt op zeer onderhoudende wijze opgevuld door dit boek. Het is geen wetenschappelijk werk, ofschoon de indruk gewekt wordt dat de auteur de bronnen uit eerste hand heeft benut. Een enkele maal komt de journalist om de hoek kijken wanneer hij imaginaire conversaties laat plaats vinden, maar over het algemeen Is het boek sober en zakelijk gehouden, niettegenstaande het rijke sensationele materiaal. Over het verhaal ligt een zekere mildheid, waardoor medelijden met de ontstellende tragiek van deze gebeurtenissen de boventoon voert, en er weinig ruimte gelaten wordt voor zinloze verbittering over de boosheid van de mens, die de evenmens zoveel leed berokkende.
W. Peters
| |
Mary Lecomte DU NOüY, Pierre Lecomte du Noüy, De l'agnosticisme à la Foi. - La Colombe, Paris, 1955.
De Franse bioloog P.L. (1883-1947), bekend om zijn wiskundige formule voor het dichtgaan van wonden, om zijn studies over het evenwicht van de oppervlaktespanningen bij colloïdale oplossingen, over de kritische temperatuur van het bloedserum, uitvinder van talrijke meetinstrumenten en werkmethoden, vindt hier een toegewijde biograaf in zijn vrouw. Het boek is als een dithyrambe op de echtelijke liefde tussen deze beide mensen. Als pionier van de biofysica was hij verbonden aan het Rockefeller Instituut en later aan het Institut Pasteur. Uiterst-links-georiënteerde collega's deden zijn candidatuur voor het Collége de France mislukken. Zijn meest gelezen boek is L'Homme et sa destinée, waarin hij zijn wijsgerige gedachten samenvat en dat een tegengif vormt tegen het atheïstisch existentialisme. Het werd ook in het Nederlands vertaald. Hij heeft aan alle bronnen van het leven gedronken, maar vond tenslotte de weg naar God en naar de Katholieke Kerk. De ontwikkelingsgang van zijn innerlijk religieus leven is echter niet diepgaand en overtuigend genoeg geschetst om de ondertitel van het werk geheel en al te rechtvaardigen.
Jos Daniëls
| |
Otto Walter, Pius XII. Leben und Persönlichkeit. - Walter-Verlag, Olten-Freiburg, 1956, 240 pp., 17 pl.
Deze heruitgave van de - ook in Nederlandse vertaling - bekende paus-biografie werd tot het jaar 1954 bijgewerkt. Terwijl echter tot aan de pauskeuze het levensverhaal en het karakterbeeld hoofdzakelijk anecdotisch werden uitgewerkt, bestaat de aanvulling in een zakelijke kroniek van de oorlogstijd, en, voor de
| |
| |
naoorlog, in een kalender-opsomming van de voornaamste gebeurtenissen. Literair heeft het boek er zijn eenheid en ook heel wat van zijn oorspronkelijke charme bij ingeboet. Documentair echter bevat het waardevol en in deze vieringstijd ook zeer bruikbaar materiaal.
L. Monden
| |
Cecilia M. Ady, Lorenzo dei Medici and Renaissance Italy. - English Universities Press Ltd, London, 1955, 176 pp., 2 k., geb. 7/6.
Lorenzo's beheer betekende voor de Medici-bank finantieel geen succes, terwijl hij zelf meer en meer opging in zijn rol van vredestichter tussen de Italiaanse staten. Zelden werd een figuur zo opgehemeld en zo afgebroken. Deze heldere synthese, als wier centrale figuur hij verschijnt te midden van het historische leven van het XV-eeuwse Italië, geeft ons van hem een verrassend objectief en nuchter beeld, boeiend wijl reëel. Des te enigmatischer echter wordt Lorenzo's complexe persoonlijkheid, als wij deze jonggestorven, illusieloze burger-diplomaat, die alle titels weigerde maar de gelijke was van koningen en pausen, deze despoot die enkel met de instemming van zijn mede-burgers regeerde, gepassionneerd zien voor platonische dialogen en plastische kunst, ‘meer dan past’ (Macchiavelli) met zijn kinderen spelend, en één van de grootste dichters van zijn tijd, die in de religieuze poëzie zijn diepste en oprechtste accenten bereikte.
A. Deblaere
| |
Wetenschap
L. de Broglie, Physique et biologie. Réunions d'Etudes et Mises au Point. - Ed. de la Revue d'Optique Thérique et Instrumentale, Parijs, 1954, 164 pp., Fr. Fr. 1200.
Onder de titel ‘Réunions d'Etudes et de Mises au Point’ verschijnen de mededelingen van de studiedagen die Franse theoretici der natuurkunde en hun collega's uit de toegepaste natuurwetenschappen samenbrengen om onder het voorzitterschap van Louis de Broglie hun zienswijzen over grensvraagstukken te confronteren. Voor de eerste maal waagden zij het over het delicate punt van de verhouding tussen ‘leven’ en ‘mathesis’ te confereren. De bijdragen, in bovenstaand werk gepubliceerd, handelen over de theorie van biologische verschijnselen zoals de reproductie, de autosynthese en kankerveroorzakende stoffen. Andere mededelingen bewogen zich meer op het terrein van het experiment: ionen-uitwisseling in de zenuwvezels, fysische grondslag der zintuigelijke waarneming. Ofschoon de auteurs specialisten zijn, toch blijven hun mededelingen voor beide wetenschappelijke kringen leesbaar.
Dit colloquium bewijst dat fysici en biologen ongetwijfeld degelijke fundamenten gelegd hebben om de kloof die hen scheidt te overbruggen. Veel verder zijn zij echter nog niet.
Dr. F. Elliott
| |
Dr. W.M. Kruseman, Van Alchemie tot Industrie. - H. Nelissen, Bilthoven; De Techniek, Antwerpen, 1955, 353 pp., geb. f 16.50 en f 15.50.
Nu de toepassingen der scheikunde in het dagelijks leven stormenderhand toenemen (men denke aan nylon, plastic, vele geneesmiddelen), zal menigeen zich interesseren voor de herkomst en de samenstelling van de produkten, waarmee hij dagelijks omgaat. Op vele vragen, die de leek zich stelt ten aanzien van de chemische industrie, wil Dr. Kruseman bier een antwoord geven. Zonder natuurwetenschappelijke kennis te veronderstellen, geeft schr. enig inzicht in vele gebieden der scheikunde; zelfs colloïdchemie en biochemie worden niet overgeslagen. Door meer theoretische gedeelten in te vlechten in zijn boek, voert hij ook tot werkelijk inzicht, al zal men vanzelfsprekend de nodige simplificaties moeten accepteren. Schr. heeft de moed, om moeilijke begrippen uit de scheikunde op zeer eenvoudige wijze voor te stellen (b.v. het begrip valentie, p. 79) en weet zich te beperken tot een gemakkelijk te begrijpen voorstelling (b.v. de structuurformules der monosacchariden, p. 216 en 314). Wel zou men soms een kleine aantekening wensen, al was het maar in een voetnoot, waarin werd meegedeeld, dat deze voorstellingswijze niet meer helemaal overeenstemt met de huidige stand der wetenschap (zo worden b.v. de onderzoekingen van Haworth over de monosacchariden met geen enkel woord vermeld).
P. v. Breemen
| |
Dr. R. Deraemaeker, Sociale aspecten der medische erfelijkheid (K.V.H.U., verh. 438). - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1955, 84 pp., Fr. 25.
In dit bondig werkje tracht de auteur de invloed te beschrijven die de bijzon- | |
| |
derste genetische factoren kunnen hebben op de genetische samenstelling van een bevolking. Hij onderzoekt in welke mate de selectie en de mutatie, het huwelijk tussen verwanten en de gerichte keuze invloed uitoefenen op de erfelijke aanleg van een bevolking. Een onmiskenbare verdienste van de auteur ligt in het rechtzetten van bepaalde misvattingen. Al te dikwijls maakt men zich illusies over de werkzaamheid van de genoemde genetische factoren. Dat komt duidelijk naar voren bij een nuchter overwegen van de gegevens en eventueel berekenen van de genetische samenstelling van een bevolking. Aan de zeer rake en ontnuchterende beschouwingen van de auteur kan men toevoegen dat men zich al te gemakkelijk in de menselijke eugenetica laat leiden of althans inspireren door princiepen die gelden in de veredeling van dierrassen of plantvariëteiten. Principiëel is het geenszins geoorloofd en ook onjuist de menselijke voortplanting als een zuiver zoölogisch probleem te beschouwen. En wat de praktijk aangaat kan het voor een veefokker duidelijk zijn welke kenmerken hij in de nakomelingschap wenst naar voren te doen komen, doch voor de menselijke eugenetica is dat volstrekt niet zo duidelijk. Wie zal zeggen welke de normen zijn van de ‘ideale’ mens die de eugenetica nastreven zal?
Dr. F. Elliott
| |
The Age of the Universe (British Journal for the Philosophy of Science, Nov. 1954). - Th. Nelson & sons Ltd. Edinburgh, 1954, pp. 179 à 274, sh. 7/6-.
Het leven der wetenschapsmensen is als dat der ontdekkingsreizigers: soms volgen vondsten en ontdekkingen snel op elkaar, soms gaan hun wegen door eindeloze woeste gebieden waar niets merkwaardigs te bespeuren valt. De sterrekunde kon wel sinds het begin der eeuw de indruk geven in zo'n dor gebied te zijn geraakt: zij deed geen grote ontdekkingen meer en scheen uitgeput te zijn. Nochtans bleven bepaalde belangrijke vragen nog onopgelost, zoals die van de ouderdom van het universum. De laatste jaren is hierin echter verandering gekomen, zodat zelfs de sterrekunde de wetenschap geworden is waarin de meest verrassende ontdekkingen gedaan werden. Het probleem van de ouderdom van de aarde is echter nog niet opgelost.
Een Brits tijdschrift voor Philosophie van de Wetenschappen schreef hierover een prijsvraag uit en publiceerde de zes beste van de zes en twintig ingezonden verhandelingen in een bijzonder nummer. Hieruit blijkt dat het nog niet mogelijk is een definitieve uitspraak te doen tussen de verschillende theorieën over het ontstaan van het heelal. Theorieën die aannemen dat de tijdsschaal zelf met de tijd verandert stellen het opzoeken van een ‘begin-tijd’ in een nieuw licht. Daarom wordt een degelijke studie gemaakt van de filosofische vooronderstellingen van dit astronomisch vraagstuk. Allen echter gaan er mee akkoord dat het uiteindelijk criterium voor de juistheid van een natuurwetenschappelijke theorie in de confrontatie met de waarneming ligt.
Dr. F. Elliott
| |
Kunst en cultuurleven
Willy Zschietzschmann, Kleine Kunstgeschichte der Griechen und Römer.
Hans Weigert, Kleine Kunstgeschichte Europas. - W. Kohlhammer, Stuttgart, 1955-1956, 338 pp., 194 afb., 348 pp., 184 afb., geb. D.M. 13,20 en 10,60.
In twee handboeken brengt de Kohlhammer-Verlag een overzicht van de antieke en West-Europese kunst. Het deel over de kunst van Griekenland en Rome, waarbij ook de Etruskische en de Vroeg-Christelijke kunst wordt vermeld, is goed samengesteld en van uit een verantwoord inzicht geschreven. Prof. W. Zschietzschmann is een van de eersten die het hernieuwde inzicht in de kunstgeschiedenis consequent heeft doorgedacht op het gebied van de antieke kunst. Al valt de archaïsche kunst in een zekere ontwikkeling te situeren, toch is haar waardering niet afhankelijk van een bepaalde graad in deze ontwikkeling. Zij is een autonome kunstschepping en een volwaardige uitdrukking van een bepaalde levensopvatting.
Aansluitend bij het deel over de Griekse en Romeinse kunst behandelt H. Weigert de Middeleeuwen en de Moderne Tijden. Wij hebben reeds de verdienste van H. Weigerts' Geschiedenis van de Europese kunst geprezen (Streven, jan. '56). Dezelfde kwaliteiten komen in dit meer beknopte handboek tot uiting. Het is echter duidelijker op de Duitse lezer georiënteerd.
De bruikbaarheid van deze handboeken wordt verhoogd door een iconografische
| |
| |
documentatie over de Griekse mythologie en de christelijke symboliek, door een verklaring van de vaktermen, door tijdstabellen en niet in het minst door de rijke en over het algemeen verzorgde illustratie.
G. Bekaert
| |
David de Jong, Rembrandt vorst der schilders. Roman. - Uitg. Contact, Amsterdam en Antwerpen, 1956, 412 pp., f 9.75 en f 12.50.
De ondertitel ‘roman geïllustreerd met 44 reproducties’ geeft reeds het eigenaardige karakter van dit boek aan. Het is veel meer een levens- en kunstgeschiedenis van Rembrandt dan een roman. De schrijver plaatst Rembrandt in het Amsterdam van die tijd en heeft daar enige fantasie voor nodig, zodat de titel ‘roman’ enigszins gemotiveerd is. Hij laat het levensverhaal schrijven door een jongere vriend van de schilder, de Joodse arts Paravicino; daardoor wint het onderwerp aan nabijheid en overtuigingskracht. Wie een goede inleiding tot leven en werk van Rembrandt wenst, leze dit boek. De vele reproducties zijn zo gekozen en worden zo beschreven dat zij een goed overzicht geven van Rembrandts ontwikkeling en groei, een goed inzicht tevens. De auteur is niet alleen op de hoogte van Rembrandts werken, maar heeft begrip en gevoel voor de wonderlijke psyche van de schilder en leidt zijn lezers door dat wonderlijke labyrinth van Rembrandts innerlijk. Door deze gematigde romanvorm te kiezen, ofschoon het boek veel meer historie en onmiddellijke werkelijkheid biedt dan men in een roman verwacht, wist hij historische lacunes te overbruggen en een sluitend levensverhaal samen te stellen, waarin Rembrandts kunst tot haar volle recht komt. Een voortreffelijke uitgave voor het Rembrandtjaar!
J. v. Heugten
| |
Monografieën over Belgische Kunstt H. Lampo, Jan Vaarten,- P. Davay, Anne Bonnet; M. Seuphor, Willy Antoons; Luc Haesaerts, Jean Milo; R. Dupierreux, L. Buisseret. - De Sikkel, Antwerpen, (1954), elk 16 pp. en 24 ill., geb. elk Fr. 60.
Van de in deze monografieën behandelde kunstenaars is Jan Vaerten ongetwijfeld de sterkste persoonlijkheid en de enige wellicht, die als werkelijk groot kan doorgaan. Lampo's inleiding tot zijn werk schenkt een verhelderend inzicht in zijn persoonlijkheid en de evolutie van zijn schepping, wat niet van alle inleidingen tot moderne kunstenaars kan gezegd worden.
De beeldhouwer Antoons zien wij groeien naar een steeds monumentaler uitdrukking van elementaire zielsinhouden, in een zeer verstilde en ascetische plastiek; de inleiding door Seuphor klinkt hooggestemd en opent wijsgerige horizonten. Het schilderwerk van Anne Bonnet, enigszins luidruchtig ingeleid, getuigt van een delicate kleurgevoeligheid en een sterker synthese in de compositie. Hoewel ver van alle realisme, kan men haar kunst evenmin als die van Jan Vaerten abstract noemen. Buisseret, door Dupierreux' inleiding met al de oude cliché's over ‘de Waalse kunstenaar’ (zelfs Van der Weyden, ‘een Waal, bijna een Fransman’ komt er bij te pas) meer geschaad dan gediend, verschijnt ons als de vertegenwoordiger van een sober academisme en een knap portrettist. In Jean Milo tenslotte verheugt ons een innig samengaan van sensuele kleurzin, fantasie en hartstocht onder een strenge discipline van steeds sterker beheerste compositie. De inleiding door L. Haesaerts, wat zwaar, getuigt van kennis en enthousiasme.
Jammer, dat de Nederlandse vertaling van de vier in het Frans gestelde inleidingen nogal stuntelig aandoet, en dit in zo'n keurige reeks.
A. Deblaere
| |
Max Bill, Robert Maillart. - Verlag Girsberger, Zürich, 1955, 184 pp., 260 afb., 22 × 22 cm., geb. Zw. Fr. 35.
Wie zich voor architectuur interesseert zal zich verheugen dat de monografie van Max Bill over de ‘bruggenbouwer’ Robert Maillart (1872-1940) in een tweede, uitgebreide uitgave verschenen is. Meer en meer komt het werk van Maillart in het centrum van de belangstelling te staan. Onweerstaanbaar wordt men aangegrepen door de schoonheid van de werken, vooral de bruggen, die Maillart bouwde. Volwaardige kunstwerken zijn het en door de prachtige oplossingen die zij verwezenlijken en door de eerlijke uitdrukking die eruit spreekt. Maillart noteert in een van zijn essays, die in het boek werden opgenomen, dat een ‘constructeur’ meer is dan een ‘calculateur’. Het rekensommetje is slechts het uitgangspunt, een van de vele elementen waarmee de constructeur zijn werk zal verwezenlijken. Niet alleen om hun technische vondsten, die wel gauw zullen achterhaald zijn, maar om hun schoonheids- | |
| |
waarde zullen de constructies van Maillart blijven bestaan.
Over zijn monografie zegt M. Bill dat zij een compromis is tussen een technische ontleding voor de ingenieur en een meer toegankelijke voorstelling voor de leek. Wij zijn blij om dit compromis, want ook de leek heeft misschien meer van de ingenieur in zich dan Bill vermoedt. Dankbaar zal hij naast de foto's gebruik maken van de constructietekeningen en genieten van de opbouw der bekisting, die op zichzelf reeds prachtig zijn.
G. Bekaert
| |
F. Wittgens, Picasso. - Verlag A. Zettner, Würzburg, 1955, 18 pp., 20 klpl., 29 × 38 cm., geb. D.M. 39.50.
In het aprilnummer van Streven hebben wij reeds vermeld dat het boek van F. Wittgens over Picasso alleen de schilderkunst behandelt. Dit gebeurt daarbij op een zeer bondige wijze. Mevr. Wittgens blijft niet stilstaan bij de verschillende perioden van Picasso's loopbaan, ook al vermeldt zij ze. Zij tracht de eenheid en de betekenis van het oeuvre in zijn geheel aan te duiden, vooral in een uitvoerige interpretatie van de ‘Guernica’. Het essay van F. Wittgens is wel niet origineel - zij herneemt de interpretatie die C. Zervos destijds van Picasso's werk heeft gegeven - maar toch uitstekend verantwoord als een inleiding op het werk, waarvan wij in een twintigtal schitterende kleurplaten (tienkleurendruk) een eveneens beknopt maar toch rijk overzicht krijgen.
Voor wie meer op de kwaliteit dan op de kwantiteit gesteld is, vormt dit prachtige Picasso-album wel het beste dat tot nog toe verscheen.
G. Bekaert
| |
Otto H. Förster und Toni Feldenkirchen, Köln. Alte, heilige und schöne Dinge. - 1955, 48 pp., 136 pl., 29,5 × 21,5 cm., geb. D.M. 28.
Fritz Goldkuhle, Mittelalterliche Wandmalerei in St Maria Lyskirchen. - L. Schwann, Düsseldorf, 1954, 144 pp., 83 afb., ing. D.M. 20.
Wil men een synthese van Förster-Feldenkirchens schitterend boek en van de stad waaraan het werd gewijd, dan hoeft men slechts de eerste prent te bekijken. Een romeinse gemma stelt Mars en Venus voor. De gemma werd verwerkt in het romaanse Driekoningenschrijn. Dit reliekschrijn bevindt zich in de gotische Dom. Voor deze Dom maakte een moderne kunstenaar de bronzen poorten. Tweeduizend jaar zijn samengevat hi het monument dat boven op de heuvel staat als een verguisd maar hoopvol symbool van de stad die in 1944 met de grond werd gelijkgemaakt. De hele stadskern brandde uit. De kroon der romaanse kerken werd verwoest. Maar toch heeft Keulen de adelsbrieven van zijn geschiedenis bewaard in talrijke kleinere kunstschatten, waarmee Förster en Feldenkirchen hun portret van Keulen hebben ontworpen. Het is waarachtig, maar in al zijn rijkdom slechts een afglans van het echte Keulen.
In het brandende Keulen bleef op een wonderbare wijze het kerkje St. Maria Lyskirchen bewaard. In deze kleine kerk bevindt zich een indrukwekkend geheel van Middeleeuwse fresco's, die tot nog toe onbestudeerd bleven. Fritz Goldkuhle brengt ons een degelijke studie over de iconografie, de stijl en de betekenis van deze nog goed bewaarde wandschilderingen. Zijn werk is verhelderend voor de Rijnlandse schilderkunst van de Middeleeuwen omstreeks het midden van de XHIe eeuw. Dat Keulen niet alleen zijn erf bewaart, maar dit ook uitbouwt, tonen de brochure ‘Neue Kölner Kirchen’, waarin niet minder dan dertig moderne kerken worden vermeld en het januari-nummer van ‘Baukunst und Werkfonn’, waarin het goedgekeurde projekt voor de nieuwe Rijnbrug wordt besproken.
G. Bekaert
| |
Karl Scheffler, Adolp Menzel. - Verlag F. Bruckmann, München, 1955, 208 pp., 109 afb., 8 klpl. D.M. 24.
Het boek dat K. Scheffler, de grote kenner van de negentiende eeuw, voor veertig jaar publiceerde over de persoonlijkheid en het werk van Menzel wordt opnieuw in een verzorgde uitgave aangeboden door F. Bruckmann Verlag. Naar C.G. Heise in zijn voorwoord verzekert bleef het oorspronkelijke werk - want K. Scheffler zelf heeft zijn boek in een tweede uitgave verknoeid door allerlei positieve gegevens - zo goed als ongewijzigd. Wij vragen ons echter af waarom C.G. Heise het niet helemaal ongewijzigd de lezer aanbood. De lezer zelf kan over het al te tijdsgebondene heenlezen om de echte, blijvende waarde van deze Menzelmonografie te onderkennen. Nu blijft er een zekere wrevel om wat werd weggelaten. Maar ook in zijn huidige presentatie blijft Schefflers essay het beste en het diepzinnigste dat over ‘de schilder van Frederik de Grote’ werd gepubliceerd.
G. Bekaert
| |
| |
| |
Litteratuur
Ph. Soupault en J. Chouquet, Les deux cents plus beaux poèmes de la langue française (XIIIe au XIXe siècle). - Robert Laffont, Parijs, 1955, 436 pp., geb.
In juni 1955 werd, op gemeenschappelijk initiatief van de Franse Radio- en Televisiediensten, uit de Franse poëzieschat (XIIIe tot XIXe eeuw) een lijst van vijfhonderd gedichten samengesteld waarvan tweehonderd, aangewezen door de voorkeurstemmen van vierduizendtweehonderd toeschouwers en luisteraars, in een zeer aantrekkelijke uitgave werden gebundeld. De auteurs werden chronologisch gerangschikt, hun gedichten echter volgens de uitslag van het referendum. Men krijgt op die manier een vrij getrouw beeld van wat de ontwikkelde Franse burger aan poëtische bagage in het leven meedraagt.
Die bagage is zeer ongelijk van waarde. Men treft er verzen aan die blijkbaar in het geheugen bleven hangen van uit de schooltijd: zo wordt o.m. verklaard waarom de on-poëtische La Fontaine in het referendum de tweede plaats bekleedt. Andere voorkeurstemmen werden ingegeven door vaderlandse gevoelens: het blaaswerk van La Marseillaise en Chant du départ waren derhalve onvermijdelijk. De laat-middeleeuwse poëzie, vooral Villon, kreeg een verheugend aandeel. Verder blijkt de galante Ronsard de meest geliefde dichter te zijn - trouwens, de meest voorkomende gedichten bezingen het liefdegebeuren; als afzonderlijk gedicht spant Heureux qui, comme Ulysse.... van Du Bellay de kroon. De dorre XVIIIe eeuw trok te veel aandacht; de grote romantici blijven vanzelfsprekend flink vertegenwoordigd; de keuze uit de grote stromingen in de tweede helft van de XIXe eeuw is nog aarzelend en onvast. In een aanhangsel werden door de samenstellers enkele gedichten opgenomen die naar hun oordeel ten onrechte over het hoofd werden gezien, o.a. van de grote M. Scève.
Kortom, een verzameling die afgestudeerden heel wat genoegen kan verschaffen.
J. Dax
| |
Ecrivains de Toujours: 23: Nina Gourfinkel, Gorki par lui-même; 25: Sophie Laffitte, Tchékhov par lui-même; 27: Jeanne Ancelet-Hustache, Goethe par lui-même. - Ed. du Seuil, Parijs, 1954-1955, 192 pp., alle geïll.
Drie beknopte biografieën van grote schrijvers, boeiend, bevoegd en oordeelkundig voorgesteld, met goed aangebrachte teksten en interessante illustratie.
Gorki is in Sovjet-Rusland reeds een mythos geworden, doch de revolutionaire schrijver was te onafhankelijk van geest om niet vaak in conflict te komen met Lenin. Onbuigzaam en idealistisch romanticus, verschijnt hij ons als mens reeds groter dan als schrijver. Met de nodige sympathie voor de Russische revolutionaire beweging, onontbeerlijk om Gorki te kunnen begrijpen, toont S. ook de gewenste objectiviteit tegenover de wisselingen der Sovjetkritiek ten opzichte van Gorki's werk.
Van Tchekov's oeuvre echter blijkt steeds meer de uitzonderlijke betekenis, terwijl de figuur van de te vroeg gestorven auteur verbleekt. In zijn uiterst sober realisme verwezenlijkte hij wat de hele Westerse literatuur nog lang na hem langs omwegen zocht: achter de schijnrealiteit de andere, onzichtbare dimensie van het leven als voelbare aanwezigheid op te roepen.
Na de bibliotheken, die over Goethe werden volgeschreven, nog een korte biografie aan hem te wijden betekende geen kleinigheid. J. Ancelet's presentatie mag buitengewoon geslaagd heten, en werd met juist inzicht aangepast aan een niet-Duits publiek. Niet alleen Goethe's liefdes en zijn zoeken naar innerlijk evenwicht kregen hier hun plaats, maar ook zijn religieuze houding en haar evolutie, - dit laatste met een veel scherper inzicht dan in veel grote biografieën, aan de dichter gewijd.
A. Deblaere
| |
K. Jonckheere, Van kritiek gesproken. - Nederlandse Boekhandel, Antwerpen, 1955, 55 pp., Fr. 50.
In deze (wat al te pover uitgegeven) brochure zijn een artikel en vier lezingen gebundeld, die handelen over literatuuronderwijs, over samenwerking tussen auteur, uitgever en boekhandelaar, over poëziekritiek en over de taak en de moeilijkheden van de recensent.
‘Bijna alle Vlaamse boekbesprekingen zijn te kort’, schrijft Jonckheere. Ook deze. Uit dit bundeltje losse, puntig intelligente opstellen is inderdaad zeer veel te leren, vooral over de ‘keuken’ van het boekbedrijf. Enkele verkeerde beweringen of oordelen zijn waarschijnlijk niet louter verstrooidheden. ‘Het belang van de weekbladen in dit land is gauw afgewo- | |
| |
gen. Wij bezitten er geen’: geen enkel? ‘Alle verstandige mensen hebben Boekengids reeds lang geklasseerd’: verstandige mensen die niet zo laatdunkend over Boekengids oordelen, hoeven zich om deze uitspraak niet ongerust te maken, want J. herhaalt een paar keren met klem, en terecht, dat de waarde van een critisch oordeel afhangt van de persoonlijkheid van degene die het uitspreekt. Ook het zijne dus.
Voor de rest kunnen we J. alleen maar bijvallen in zijn ijver voor de gezondmaking van onze - nog zo intellectueel arme en partijdige - Vlaamse kritiek en van ons - steeds meer gecommercialiseerd - boekwezen.
Fr. Van Bladel
| |
Zwolse Drukken en Herdrukken. Een boecxken gemaket ende bescreven van suster Bertken.... Naar de eerste uitgave van 1516, opnieuw uitgegeven met een inleiding en aantekeningen door dr. C. Catharina van de Graft. - W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle, 1955, 121 pp., f 2.75.
Een zeer gelukkige keuze, de geschriften van Zuster Bertken in de serie Zwolse drukken en herdrukken uit te geven. De inleidster onderhoudt ons over de tekstgeschiedenis, de inkluizing en haar ceremonies; vervolgens over het leven van Zuster Bertken en bespreekt tenslotte zuster B. als schrijfster. Bij de behandeling van B. als dichteres ware een bredere beschouwing zeer gewenst geweest. Hetgeen hier over Bertken als mystica gezegd wordt, is te schraal en te weinig zeggend, en overtuigt allerminst. Dr. v.d. Graft had beter gedaan uit Dezaire's artikel wat ruimer te citeren; het zou de inleiding in waarde hebben verhoogd. De tekst zelve van zuster B. te lezen is een kennismaken met een hoogbegenadigde vrouw, die gegrepen is door Gods liefde. En van deze liefde weet de auteur te getuigen in proza en poëzie die tot het beste onzer middeleeuwse letterkunde behoort.
Joh. Heesterbeek
| |
Piet Vandeloo, Grondwater, gedichten. - De Sikkel, Antwerpen, 1955, 47 pp., Fr. 65.
Als ik eenmaal de zangen der dichters huiverend heb beluisterd, zegt P. Vandeloo, bevangt me de nooit aflatende angst: ‘dat ik het niet zal verstaan en angstiger nog, angstig tot de dood dat ik mezelf niet zal horen’. Als een ruisende regen of een watergolf in de nacht slaat dan het dichterschap over hem heen: voortaan wordt de volheid van het leven in het vers gegrepen en de liefde in de poëtische vlam benaderd en beleefd. Zo droomde hij zich de magie van zijn vers voor, maar in de uiterste greep naar het leven ervoer hij de eigen onmacht: dichterlijke bezieling en liefdesvervoering zijn tot elkaar onherleidbaar. Dit merkwaardig thema heeft P. Vandeloo in een sterk ritme en met een vaardige beheersing van het vrije vers uitgeschreven. Hij heeft het aangedurfd een eigen symboliek uit te bouwen en, is eenmaal de sleutel tot zijn ‘duistere taal’ in verzen als Marsman of Regenliedje ontdekt, dan blijkt zijn bundel een zeldzame reüssite van symbolistische poëzie te zijn. Men herleze slechts De Wachtende of het pregnante en ontroerende Gebed. Ondanks zekere tekorten die een debutant verraden, zal men in het levend ritme, in de eigen symboliek en de lyrische zuiverheid van toon, de stem van een echt dichter herkennen.
J. Du Bois
| |
Hugo Claus, Paal en Perk, gedichten bij tekeningen van Corneille. - De Sikkel, Antwerpen; Daamen N.V., Den Haag, 1955, ing. Fr. 65.
Bij elf tekeningen van Corneille, vrij ongelijk in vormgeving maar getuigend van een ware zin voor lijn en. plastiek, schreef Hugo Claus enkele verzen, die de angst om de nooit te vatten tijd uitspreken. Meer als poëtische boutades dan als gedichten opgevat, onthullen ze eens te meer de feeërieke woordmagie van de auteur.
J. Du Bois
| |
Albert Bontridder, Dood Hout, gedichten, ingeleid door L.P. Boon, tekeningen van Corneille. - C.P.J. Van Der Peet, Amsterdam; De Sikkel, Antwerpen, 1955, 40 pp., ing. Fr. 125.
Ter dood veroordeeld om het aanranden van een blanke vrouw, werd de Amerikaanse neger Willie Mac Gee op 8 mei 1951 terechtgesteld. Deze veroordeling, meer door rassenhaat dan strikte rechtvaardigheid ingegeven, vervulde A. Bontridder met verontwaardiging en schaamte tevens. Aan deze gevoelens danken we een reeks episch-lyrische zangen die, na een eerste publikatie in Tijd en Mens, thans volledig herzien, afzonderlijk werden uitgegeven.
De dichter ziet in de daad van Mac Gee, - het grijpen naar een blanke vrouw - de uitgesproken wil van de zwarte om als volwaardig mens de ande- | |
| |
ren in het menszijn te ontmoeten: een teruggaan naar het ‘prenatale’ waarin alle mensen, zonder onderscheid van ras en kleur, alleen mens zijn. Wanneer echter de blanke zich in een steriel narcisme bewust afkeert van de zwarte, en diens wil tot ontmoeting beantwoordt met dood door executie, vallen misdaad en schuld noodzakelijk op hem terug.
De symboliek die Bontridder hier aanwendt, verklaart het ongenuanceerd vrijpleiten van Mac Gee. Het gaat hier niet om een man die de zedenwet overtreedt, maar om de misdadige houding van een ras tegenover een broederras. Deze verzen werden met een brede zwaai en een sterke intellectuele visie geschreven. Bontridder is geen taalvirtuoos, zijn woord dient de idee, maar weet die in hevige spanningen en met een dramatische kracht te vertolken. Jammer dat het zoeken naar eigen vormgeving de beheersing van het taalinstrument en meteen de overtuigende toon van zijn gedicht verzwakt.
J. Du Bois
| |
P.H. Dubois e.a., Facetten der Nederlandse poëzie. II: Van Willem Elsschot tot Martinus Nijhoff (Nimmer-Dralend-reeks, nr 57). - Nijgh & van Ditmar, 's-Gravenhage; Manteau, Brussel, 1955, 156 pp., Fr. 42, f 2,50.
Aan een reeds verschenen bloemlezing Facetten der Nederlandse Poëzie werd een tweede bundel toegevoegd, een keuze uit het werk der dichters tussen het Symbolisme en het na-oorlogse Expressionisme in. Bij het uitkiezen hielden de auteurs zich aan de normen die de gelukkige samenstelling van het eerste deeltje hadden bepaald. De dichters werden naar hun respectievelijke geboortedatum gerangschikt, wat weieens verrassend uitvalt, maar aan de bundel elk literair-historisch reliëf ontneemt. Bleef daarom een schets van deze tussentijdse periode achterwege? Of mogen we, na verdere uitgroei van dit uitstekend verzamelwerk, in dezelfde reeks, een uitgebreide inleiding verwachten?
J. Du Bois
| |
Harm Werners, Um 't Hemelriek. - van Gorcum, Assen, 1955, 57 pp., f 2.50.
Een bundeltje ‘Drentse dreumerijen’, in de jaren 1953-1954 door de regionale Omroep Noord in het Drents programma uitgezonden. Korte, in Drents dialect geschreven, bepeinzingen, eenvoudig, oprecht, hier en daar een tikje gevoelig, op de eenvoudige mens afgestemd - over Drents boerenleven én een kort verblijf in Griekenland (om hulp te bieden na de aardbevingen).
Een keurig uitgegeven en aardig boekje in de serie ‘Nieuw Drentsch Mozaïek’.
Joh. Heesterbeek
| |
Prof. Dr. B.A. van Groningen, Homerus. Vier kanten van zijn persoonlijkheid. - H.J. Paris, Amsterdam, 1954, 74 pp., f3.90.
Dit boekje getuigt op boeiende wijze van een zeer ontvankelijke en hoogst persoonlijke Homeruslectuur. Als in een climax wordt Homerus getekend als waarnemer, mensenkenner, wijze en dichter.
Homeruskenners maakt het hun eigen ervaringen meer bewust; leerlingen vinden er vele wegwijzers naar dieper inzicht; buitenstaanders krijgen een eerste oriëntering tot nadere kennismaking. Beslist een waardevol boekje voor iedere meer ontwikkelde. Ook voor leerlingen van hogere klassen dringend aanbevolen.
J. Fruytier
| |
Prof. Dr. Gerlach Royen, O.F.M., Latijn en Grieks dat wij allen spreken. - H.J. Paris, Amsterdam, 1954, 114 pp., f 3.90.
Spelenderwijs geeft de geleerde S. in dit wel wat ‘volle’ boekje een idee van hetgeen in onze Nederlandse taal aan de oude talen ontleend is. Ook het ‘hoe’ van deze ontlening wordt interessant toegelicht. Om in te snuffelen heel bruikbaar voor taalleraren en speciaal geïnteresseerden.
J. Fruytier
| |
Eldert Willems, Boekje van Weer en Wind, gedichten. - Colibrant, Lier, 1955, 39 pp., Fr. 45.
Een reeks evocaties van weer en wind aan zee, zuiver esthetisch van opzet. Maar de ver doorgedreven vereenvoudiging van het vers doet de taaimogelijkheden geweld aan. De schrijver houdt zich teveel aan het experiment, waarbij hij niet duister maar onverstaanbaar wordt, en weleens de structuur van de zin vergeet.
J. Du Bois
| |
Rose Gronon, De groene dijk. - Boekengilde De Clauwaert, Leuven, 1955, 59 pp.
Rose Gronon heeft met Orso en vooral met De late Oogst bewezen een van onze goede schrijfsters van historische verhalen te zijn. Maar haar jongste novelle, die tegen de vage achtergrond van de XVIe eeuwse hervorming het leven vertelt van
| |
| |
een aan lager wal geraakte schipper en zijn duister fanatische vrouw, ontgoochelt. Personages en intrigue zijn hier niet aanvaardbaar gemaakt door het verhaal, dat in het schema is blijven steken. Een zwak verhaal in verzorgd proza.
Fr. Van Bladel
| |
William Shakespeare, Hendrik IV. Ingel. en vert. door W. Courteaux (Klassieke Galerij, 106). - De Nederlandse Boekhandel, Antwerpen, 1956, XVIII-213 pp., ing. Fr. 40.
Dit bonte stuk van Shakespeare heeft in W. Courteaux een uitstekend vertaler gekregen. De voorliggende tekst is niet enkel goed, maar werkelijk zeer vlot leesbaar Nederlands, verzen of proza al naargelang de tekst van Shakespeare zelf. Ook de Inleiding doet het uitstekend. Graag aanbevolen aan alwie het moeilijke Engels niet beheerst.
J. Noë
| |
René Canat, L'hellénisme des romantiques, 3: L'éveil du Parnasse 1840-1852. - Didier. Parijs, 1955, 220 pp.
Bij zijn dood, in 1945, liet R. Canat een handschrift na over L'hellénisme des romantiques. Daarvan werden reeds twee deeltjes uitgegeven. La Grèce tetrouvée en Le romantisme des Grecs. Het derde en laatste deel, L'éveil du Parnasse, bleef onvoltooid. Toch is het werk van Canat onontbeerlijk voor een dieper inzicht in deze periode van de Franse letteren, waarin het Griekse schoonheidsideaal nieuwe theorieën en uitdrukkingsvormen in het leven riep.
J. Dax
| |
Romans
Theun de Vries, Bruiloftslied voor Swaantje. - Van Loghum Slaterus, Arnhem, 1956, 95 pp., f4.50.
Deze novelle is het derde deel van de romanreeks De Fuga van de Tijd. Zij sluit onmiddellijk aan op Pan onder de Mensen. De in armoedige verhoudingen opgegroeide Allard Rosweide keert voor een kort bezoek naar zijn Drents geboortedorp terug. In Rotterdam heeft hij muziek gestudeerd en nu, weer terug in zijn familie, voelt hij zich ontgroeid aan dit milieu. De muziek zwijgt in hem, tot hij, bij een bezoek aan een nichtje, Swaantje, wonderlijk door haar bekoord wordt, zoals zij door hem. Swaantje is verloofd, maar, in haar vertedering, geeft zij zich aan Allard, en thuis gekomen, schrijft deze haar bruiloftslied. De novelle is geschreven in voortreffelijk, vaak poëziegeladen proza; het al te naturalistische gedrag van Swaantje dwingt echter tot voorbehoud.
J. v. Heugten
| |
Albert van der Hoogte, Huis in de Nacht. - Uitg. Contact, Amsterdam en Antwerpen, 1956, 188 pp., f 5.90.
Met Het laatste Uur bewees A. van der Hoogte dat hij een verhaal kon schrijven. Hij moet lange tijd in Indonesië gewoond en de overgangstijd na de Japanse bezetting meegemaakt hebben. Zowel Het laatste Uur als Huis in de Nacht hebben deze overgangstijd tot achtergrond. In het laatste boek heeft het eigenlijke verhaal weinig te betekenen. Er worden een drie-viertal mensen beschreven, die in een verlaten en haast vergeten huis op het eiland Madoera verblijven en de schrijver doet dit met hallucinatorische directheid en aanschouwelijkheid. Alles werkt samen tot een lugubere vereenzaming, de politieke toestand, het vervallen huis, de zinloosheid van ieders positie. De komst van een vrouw voert een ogenblik de spanning ten top, maar ook dit gaat voorbij. De situatie dezer mensen als zo aangrijpend luguber en hopeloos beschreven te hebben getuigt van een bijzonder talent.
J. v. Heugten
| |
J. Thorwald, De stuwdam, met maquettetekening, kaarten en 18 foto's.
K. Unselt, In de greep van de angst.
H.O. Meissner, Tokio '41. - P. Vink, Antwerpen, 1955, 352-339 en 311 pp., geb. Fr. 160 (in reeks: Fr. 130).
Met de nieuwe B.F.T.-reeks, waarvan we hier de drie eerste boeken in een zeer verzorgde uitgave mogen begroeten, begint de uitgeverij Vink een interessante reeks vertalingen van romans over veelbesproken recente gebeurtenissen.
De eerste speelt zich af hoog boven Kaprun, op de flanken van het Grossglocknermassief, en vertelt de spannende geschiedenis van de reusachtige onderneming waaruit het grootste krachtstation van Europa moest ontstaan. De romantiek krijgt haar deel wanneer een jonge vrouw in deze ruwe mannenwereld verschijnt.
Niet minder spannend is de vertaling van Menschen in der Falle, die voor velen nog onbekende aspecten opent op de angstige en bedreigde levensvoorwaarden rond en achter het IJzeren Gordijn.
| |
| |
De derde roman vertelt het veelbewogen leven van Dr. Sorge, chef van de Duitse informatiedienst in Tokio, die door zijn verwaande heerszucht o.m. een keerpunt bracht in de Duitse opmars tegen Rusland. Hier wordt de lezer een blik gegund achter de schermen van het diplomatieke en journalistieke leven in het Tokio van 1941.
Alle drie voor volwassenen, met een sterker voorbehoud voor de laatste.
J. Liebens
| |
d'Autheville, Saâdia, vert. J.A. Schalekamp (Elite-reeks, 2). - P. Vink, Antwerpen, 1955, 270 pp., geb. Fr. 125 (in reeks: Fr. 85).
Deze roman is wel erg actueel vermits de tonelen zich afspelen in de gebieden van Noord-Afrika die op het ogenblik in het brandpunt der belangstelling staan. De vertaler geeft ons een zeer interessante inleiding over de toestanden aldaar tot voor korte tijd. In een nabeschouwing krijgen we nog zeer leerrijke uiteenzettingen over magie en fakirkunsten, waar ook het verhaal, dat zeer spannend verloopt, voornamelijk over handelt.
Mooie lectuur in de ik-vorm met als een der hoofdpersonen de auteur zelf. Een gelijknamige cinemascopische kleurfilm loopt voor het ogenblik in ons land. Voor volwassenen.
J. Liebens
| |
Elisabeth Goudge, Klokken zingen over de stad, vert. F. van Oldenburg-Ermke. - Heideland, Hasselt-Heemstede, 1955, 280 pp.
Jocelyn Irvin komt verbitterd uit de oorlog terug als verminkt officier en sluit vriendschap met de tienjarige, door zijn grootvader aangenomen, Henrietta, waarmede hij dikwijls op stap gaat. Hij ontdekt in nagelaten papieren de ware afkomst van Henrietta en spoort haar vader, de dichter Ferranti, op. Hierbij wordt hij geholpen door de toneelspeelster Felicity Summers, welke een ware moeder zal worden voor Henrietta.
Mooie en ontroerende roman van deze fijne schrijfster waarvan het werk zo ver verheven is boven het alledaagse. Het geheel is een pleidooi voor het vertrouwen in het leven en tegen alle zwartgalligheid. Ook voor rijpere jeugd.
J. Liebens
| |
Dick Ouwendijk, De vorst en zijn schaduw. - Lannoo, Tielt, Den Haag, 1955, 263 pp., Fr. 85 en Fr. 110.
Roman van een revolutie, luidt de ondertitel van Ouwendijks laatste boek. Een vrij onbloedige revolutie; het gaat méér om de macht in handen te krijgen tussen verschillende kopstukken, als: staatspresident, maarschalk, partijvoorzitter, enz. Sinds de ‘grote Leider’ overleden is, begint het spel om de macht. Men zou kunnen spreken van ‘hoge politiek’, maar dan van een corrupte,
Het onderhavige boek lijkt mij een der meest geslaagde te zijn in het oeuvre van Ouwendijk. De verhaaltrant is losser en soepeler geworden; het gegeven is metterdaad uit de verf los gekomen. De lezer zal het boek met veel interesse lezen.
Joh. Heesterbeek
| |
Frank Feuille, De Katoenweg. Vert. van Bert Russel. - Thymfonds, Den Haag, 1956, 256 pp., f 7.25.
Een roman welke de lezer terugvoert naar de burgeroorlog tussen de Noordelijke en Zuidelijke staten van Amerika. De auteur vertelt ons de geschiedenis van de geheimzinnige weg, waarlangs de ruwe katoen, de onmisbare grondstof voor de Europese spinnerijen, een weg naar de markt vond, toen de Zuidelijke staten door de blokkade van de Noordelijken van de buitenwereld waren afgesloten. Een interessant en boeiend boek is aldus ontstaan dat de lezer aangename uren zal bezorgen.
Joh. Heesterbeek
| |
Lia Timmermans, De ridder en zijn gade (Korenaren-reeks). - Desclée de Brouwer, Brugge, 3955, 264 pp., ing. Fr. 80.
Oom Henri, de ridder met de trieste figuur, en zijn gade, tante Judith, zijn de verpersoonlijkingen van een protserige en onnozele bourgeois-mentaliteit. Een ongemeen geestige typeringszin en een dartel vertelvermogen zijn de bijzondere kwaliteiten van dit ietwat onwaarschijnlijk verhaal, waarop de dochter van Felix Timmermans ons vergast. Hier en daar wordt de satyre gechargeerd, maar dit gebeurt dan zo jolig, dat alle bezwaren gul worden weggelachen.
Fr. Van Bladel
| |
Ernest Claes, Jeroen en Benzamien. - N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1955, geïll., ing. Fr. 90, geb. Fr. 115.
De geschiedenis der twee sympathieke Molenbeekse slagers, die van hun potsierlijke grootdoenerij genezen en terugkeren naar hun ware volksaard, is wel- | |
| |
licht een van Claes' meest ‘objectief’ geschreven verhalen: de verteller neemt schijnbaar superieur afstand tegenover zijn personages, legt een les in zijn verhaal, behandelt het gebeuren in een bijna onaandoenlijk en opmerkelijk zuiver Nederlands. Om E. Claes niet alleen als volksschrijver maar ook als stilist andermaal te doen waarderen heeft De Standaard een gelukkige keuze gedaan met dit werk opnieuw uit te geven bij de 70ste verjaring van de auteur.
Fr. Van Bladel
| |
J.M. Elsing, De Pioniers (Elite-reeks). - P. Vink, Antwerpen, 1955, 341 pp., geb. Fr. 85.
J.M. Eising heeft naam verworven met zijn koloniale romans. In dit boek beschrijft hij de geschiedenis van Bondo, chef van de Baloeba, die meewerkte aan de aanleg van de spoorweg Léo-Matadl en daarna chef wordt van een nieuwe nederzetting. Moeilijkheden ontstaan wanneer de belasting opgelegd en de rubber-campagne georganiseerd worden. Temidden van deze gebeurtenissen leven de inlandse chef, de staatsagenten, handelaar en missionarissen, ieder met eigen bekommernissen. Zoals in zijn vorige boeken weet Eising de juiste toon te treffen om het leven van de inlanders uit te beelden.
A. Feys
| |
Sociologie
‘So möchte ich wohnen’, Ergebnisse einer Wohnungswirtschaftlichen Befragung. - Neue Heimat, Hamburg, 1955, 2 delen, 128 en 259 pp., geb. D.M. 18.
Veel nieuws leert dit massale onderzoek eigenlijk niet; het bevestigt de besluiten van meer beperkte monografieën: weinig mensen van de grootstad zijn tevreden met de beschikbare woonruimte. Om dieper inzicht in de publieke verlangens te verkrijgen richtten twee der grootste West-Duitse bouwondernemingen in de lente 1954 een enquête in, waarbij 11 groot-steden betrokken werden. De uitslag vertolkt de opinie van 5 mil. inw., een derde der stadsbevolking uit de Bondsrepubliek. Wat technische verzorging en nauwgezetheid betreft, vinden de architecten en urbanisten hier een eersterangs bijdrage. Jammer dat de enquête enkel uit bouw-economisch en niet tevens uit sociaal-psychologisch oogpunt werd ingericht: zo ontbreekt b.v. een vraag naar het kinderaantal of naar de grootte van het gezin (inwonende ouderen, enz.), waardoor de richtinggevende resultaten van het hele onderzoek een gevoelig manco vertonen.
J. Kerkhofs
| |
C. Van Gestel, O.P., Kerk en Sociale Orde. - De Vlaamse Drukkerij, Leuven, 1956, 388 pp., ing. Fr. 160, geb. Fr. 190.
Dit nieuwe werk van de Leuvense hoogleraar is grotendeels een bijgewerkte en sterk aangevulde uitgave van het in 1951 verschenen en in heel de wereld zo gunstig onthaalde handboek over De Sociale Leer der Kerk. De algemene structuur bleef practisch ongewijzigd: een eerste, historisch deel, waarin de ontwikkeling der katholieke sociale leer vanaf het begin der 19de eeuw uitvoerig wordt behandeld; een tweede deel, gewijd aan de uiteenzetting van de sociale leer zelf (met drie voorname hoofdstukken over eigendomsprobleem, arbeid en kapitaal, en standsorganisatie).
Het overzicht van de houding der Kerk inzake internationale orde lijkt wel wat al te summier, en het belang van positeif sociologisch onderzoek mocht wellicht wat meer geaccentueerd worden, gezien de talrijke kerkelijke uitspraken daaromtrent tijdens de laatste jaren.
Deze uitzonderlijk rijk gedocumenteerde publicatie, voorzien van een uitgebreide bibliografie, schijnt werkelijk het stan daardwerk over het onderwerp, - en dit niet enkel voor het eigen taalgebied, - zowel wegens de omvangrijke inhoud als wegens het evenwicht en de nuancering, waarmee de diverse strekkingen worden beoordeeld.
J. Kerkhofs
| |
A. Desqueyrat, S.J., Bilan spirituel du capitalisme (Bibl. de la Recherche Sociale). - Spes, Parijs, 1955, 207 pp., Fr. Fr. 420.
Opgesteld met het doel de ‘geestelijke’ gevolgen van het kapitalisme na te gaan is dit vulgarisatiewerk noodzakelijk beperkt tot één aspect van dit complexe historisch gebeuren. Schr. onderzoekt in hoever de economische en sociale structuren der laatste twee eeuwen objectieve oorzaken waren en nog zijn voor de huidige ongodsdienstigheid. Hij gaat hierbij uit van de bepalingen door Leo XIII, de liberale politici, de hedendaagse economisten en de doorsnee-Fransman aan het kapitalisme gegeven. Naargelang men het kapitalisme beschouwt naar een dezer be- | |
| |
palingen, onderkent men een verschillende terugslag op de godsdienst. Ofschoon hij een goede analyse van het kapitalisme biedt, amplificeert de auteur te weinig de eigenlijke religieuze gevolgen ervan.
J. Kerkhofs
| |
Geografie
M.-H. Lelong, O.P., Heilig Land. Nederl. van Ds. C.M. De Vries, met foto's van W. Van de Poll. Elsevier, Brussel-Amsterdam, 1955, 27 × 19 cm., 196 pp., 183 foto's, 4 klpl., 2 K., geb. Fr. 280.
Deze prachtige verzameling kunstfoto's over het ‘Heilig Land’ (Jerusalem, Bethlehem, Nazareth, Galilea) heeft tot doel duidelijk te maken dat ‘de geschiedenis ingevoegd werd in de bovennatuurlijke orde: op een gegeven tijdstip en op een bepaalde plaats is God een van ons geworden’ (p. 12). De auteur is van oordeel dat de exacte plaatsbepaling van die heilige geschiedenis niet steeds mogelijk is, en ook niet vereist. Misschien klinkt zijn toon wat al te sarkastisch, als hij bepaalde localisaties in twijfel trekt (b.v. voor de Olijfberg). Terecht grijpt hij naar de Oud-testamentische voorgeschiedenis, aangezien deze ‘onmisbaar is voor een goed verstaan van het Evangelie’.
Minder prettig lijkt ons dat dit oorspronkelijk katholiek werk vertaald werd door een Protestants theoloog: af en toe voelt men zich geschokt door de protestantse terminologie (b.v. in de vertaling der Bijbelteksten; vgl. Jo. 2, 4: ‘Vrouw, wat heb ik met U van node?’). De polemiek van de oorspronkelijke auteur tegen de Italiaanse architect Antonio Barluzzi (p. 97 met name genoemd) lijkt ons wat al te heftig: waarom kan ‘Kunst’ geen ‘gebedsoefening’ zijn? Dat de Golgotha de indruk geeft van een ‘bazaar’ is wellicht te wijten aan het ‘uitbundig eerbetoon’ van de Oosterse christenen.
J. De Fraine
| |
Albert Houet, Modern woordenboek der Belgische gemeenten. Dictionnaire moderne des communes belges. - van Muysewinkel, Brussel, 1955, 621 pp., 1 k., geb. Fr. 230.
Guyot's Dictionnaire des communes is sedert 1951 niet meer verschenen. Vandaar dat deze nieuwe - tweetalige, zorgvuldig bij- en omgewerkte - publicatie de beste diensten zal bewijzen. In elke openbare dienst en in elke leeszaal onontbeerlijk.
M. Dykmans
| |
Varia
Emm. Amand de Mendieta, Le Mont-Athos. La presqu'île des Caloyers. - Desclée de Brouwer, Brugge, 1955, X-390 pp., 1 K., Fr. 240.
De orthodoxe kloosters op het schiereiland van de Berg Athos vormen, in het midden van onze twintigste eeuw, een authentiek en levend overblijfsel van de byzantijnse middeleeuwen. De auteur van dit boek maakte er in het najaar van 1949 een studiereis heen van enkele weken. Na enkele algemene hoofdstukken over de geschiedenis en de onderlinge en inwendige organisatie der monnikengemeenschappen, laat hij ons, aan de hand van zijn reisjournaal, de verschillende kloosters bezoeken. Het boek is een ware mijn van gegevens. De zin voor het pittoreske en het anecdotische, en de talloze uitwijdingen van historische, culinaire en artistieke aard verdoezelen enigszins het essentiële. Gelukkig heeft de auteur er een laatste hoofdstuk aan toegevoegd, dat meer speciaal het ascetisch en mystisch ideaal van de Athosmonnik beschrijft.. Een critische bibliografie, die goed samengesteld is en veel dienst kan bewijzen, besluit dit merkwaardig boek.
E. Voordeckers
| |
Boris Simon, Les chiffonniers d'Emmaüs, 2: Le poids des autres. - Edit. du Seuil, Parijs, 1955, 320 pp., Fr. Fr. 540.
Iedereen kent thans het werk van Abbé Pierre, na Oostpriesterhulp wellicht de grootste caritatieve onderneming van het na-oorlogs West-Europa. Boris Simon, die in zijn Les Chiffonniers d'Emmaüs (zie recensie van de Ned. vertaling Streven 1954, II, 288) reeds de nederige en moeizame beginperiode van het werk, het ‘verborgen leven’ ervan, geschetst had, schenkt ons hier naar hetzelfde compositie-procédé en in dezelfde, steeds prettige, vaak aangrijpende reportage-stijl het ‘openbaar leven’ van het in het brandpunt der belangstelling gekomen werk, met de nieuw-gestelde problemen, de nieuwe crisis-momenten en de steeds duidelijker boodschap die uit al deze gebeurtenissen spreekt. Een treffend en weldoend getuigenis.
L. Monden
| |
| |
| |
Deutsches Handbuch für Fremdenverkehr. Bd. I: Württemberg - Baden Bodensee. Bd. II: Bayern. Bd. III: Hessen - Rheinland - Pfalz - West-Falen. Bd. IV: Berlin-W. - Niedersachsen - Hamburg - Bremen - Schleswig-Holstein. - Verlag Erwin Jaeger, Darmstadt, 1954-1955, 408, 424, 679, 376 pp., geïll., geb. D.M. 45.
Wie deze handboeken nooit in handen heeft gehad, kan er zich moeilijk een idee van vormen. Wij stellen ons immers bij een handboek, en zeker bij een handboek voor toerisme, eerder bescheiden formaten voor. Het Deutsches Handbuch für Fremdenverkehr echter is een lijvig in-quarto. Wij verwachten illustraties van de meest pittoreske hoekjes of de meest indrukwekkende monumenten. En wij krijgen eindeloze rijen binnenen buitenkiekjes van hotels, badgelegenheden, bussen, treinen, met als aanhangsel een volledige lijst van alle verblijfen slaapgelegenheden, van alle minerale baden en andere kuuroorden, van sanatoria en kinderhemen, van jeugdherbergen en campingterreinen, van reisbureau's en inlichtingsdiensten, een titulatuur van het West-Duitse tijdschriftwezen.
Voor reisspecialisten in Duitsland is dit boek onmisbaar. En toch is het ook voor toeristen met een minder pragmatisch of culinair interesse bruikbaar en leerrijk. Want eenmaal door de positieve gegevens heen ontdekken wij tussen de vele kiekjes van landhuizen en hoteltafels ook de interessante foto's, die wij verwachtten, een pittoresk landschap, een folkloristische aantrekkelijkheid, een historisch monument, een kunstwerk. Steden en dorpen worden in een paar typische foto's gekarakteriseerd.
Daarbij wordt bij alle plaatsnamen - ongeveer 4500 - een korte beschrijving gevoegd, accuraat en suggestief. Aan elk der vier delen gaat een algemene inleiding vooraf, met enkele goede kleurfoto's geïllustreerd. Door zijn alfabetische indeling is het uiterst gemakkelijk te raadplegen.
G. Bekaert
| |
Nationaal Maria-Congres van 1954. Verslagboek der priestervergaderingen. - Secr. der Mariale Dagen, Abdij, Tongerlo, 1955, 86 pp.
Van 2 tot 4 september 1954 werden voor een 200-tal priesters te Ganshoren-Brussel de zes conferenties gehouden, die hier gebundeld werden. Twee spreekbeurten behandelden direct theologische problemen: de klassieke van Mag. A. Van
Hove over ‘inhoud en bewijzen voor de Onbevlekte Ontvangenis’, en de meer poëtische van Dr. R. Leijs over de heerlijkheid van ‘het onbevlekt Hart van Maria’. De twee volgende referaten, van Dr. N. Broeckaert en Dr. C. Van Gestel, hadden betrekking op de prediking over ‘de onbevlekte Ontvangenis’ en over ‘de samenhang van Maria's voorrechten’. De twee laatste sprekers, J.M. Hupperts en Mgr. De Smedt, onderzochten de verhouding van de priester tot Maria, zowel in ‘het priesterlijk apostolaat’ als wat ‘het inwendig leven van de priester’ betreft.
Ongetwijfeld zullen deze bladzijden de priesters helpen om hun persoonlijke ‘devotio’ (algehele toewijding) aan Maria te beleven, en Maria's Moederlijke zegen over hun werkzaamheden af te smeken, ook al zijn sommige auteurs wat ver gegaan in hun eerlijk-bedoelde, maar niet steeds zuiver verantwoorde godsvrucht.
J. De Fraine
| |
R. d'Harcourt, Konrad Adenauer (Coll. Témoins du XXe siècle, no 2). - Editions Universitaires, Parijs, 1955, 125 pp.
Tegenhanger van de serie ‘Classiques du XXe siècle’, wil deze serie levensbeschrijvingen grote en typische gestalten van onze eeuw in het licht stellen. De bladzijden, door de Franse académicien aan Ad. gewijd tonen de oude staatsman in zijn ware gedaante: een wijs, geduldig, diep-christelijk en westers diplomaat - een edel mens. Men verwachtte wel wat meer bijzonderheden over het persoonlijk leven van de Rhöndorfse rozenkweker.
J. Kerkhofs
| |
L. Passuth, De regengod weent over Mexico, vert. D. Ouwendijk, 396 pp.
J.C. Speas, De bruid van Schotland, vert. D. Ouwendijk, 262 pp.
W.D. Ellis, Jonathan Blair, vert. J. Wagener-Schilperoort, 496 pp.
D.E. Smith, Hij liep een eindje om, vert. M.L. Ohl, 200 pp.
R. Carson, Avontuur in de wolken, 206 pp. J. van Tuvl, Antwerpen, Zaltbommel, 1955, geb. in reeks Fr. 65.
In deze volgorde verschenen de vijf nieuwste romans van de populaire Triomf-reeks:
De eerste is het verhaal der verovering van Mexico door Cortez. Het geheel schijnt te berusten op een ernstige historische studie en staat boven het peil van de
| |
| |
gewone historische roman. De naam van de vertaler staat borg voor de degelijkheid van de Nederlandse bewerking. Niet voor allen.
De bruid van Schotland is de charmante jonkvrouw Elspeth, die aan het hof in Londen opgevoed, door de clan der Mac-Hughs wordt ontvoerd. Zij verzaakt aan een voornaam opgedrongen huwelijk om de chef van haar ontvoerders vrijwillig te volgen en haar groot familiegeheim te ontsluieren. Gevormde lezers.
Jonathan Blair, een jonge advokaat, is de held van deze lijvige roman, die het vervolg is op Het beloofde Land. Hij voert een harde, niets ontziende strijd voor zijn mensen van het dorp Mesopotamië (Ohio) en behaalt uiteindelijk de overwinning, ook op zijn eigen omgeving en op zijn geliefde. Ook voor rijpere jeugd.
De roman van D.E. Smith is een erg lief en warm verhaaltje uit de tijd der V-bommen op Londen. Joseph ontsnapt als door een wonder aan een dezer bombardementen omdat hij toevallig buiten ieders weet ‘een eindje om’ liep. Dat eindje vormt tenslotte het hele avontuur, dat goed afloopt en in één adem zal gelezen worden door groot en klein.
Tenslotte het Avontuur in de wolken, dat ons humoristisch en fris de idylle verhaalt van twee jonge mensen die elkaar van ver noch nabij kennen. Een hele reeks avonturen en misverstanden die zich voornamelijk in en rond een oud transportvliegtuig afspelen. Zeer goede ontspanningslectuur voor iedereen.
J. Liebens
| |
Alain de Prelle, Avontuur is mijn beroep. I: Met een weekloon de wereld rond; II: De wereld rond met 1000 francs. - P. Vink, Antwerpen, 1955, 304-366 pp., rijk geïll., geb. Fr. 125 (ieder).
Reeds op negenjarige leeftijd ontvluchtte Alain de Prelle de kostschool en werd gepakt als verstekeling op een vrachtboot. In 1941 verliet hij bezet België per fiets en belandde veilig in Engeland.
Bij de bevrijding maakt hij tenslotte voor goed van het avontuur zijn beroep en in het relaas zijner belevingen sleept hij, charmant en fantastisch, de lezer met zich mee door de meest interessante streken van de hele wereld. De onmogelijkste situaties wisselen af met de meest prettige tonelen of met spannende en belangwekkende beschrijvingen van volkeren en gewoonten waarmee hij in aanraking komt. Talrijke foto's verhogen nog het belang van dit leerrijke werk. Een derde deel: Rijker dan Lavarède wordt aangekondigd om deze trilogie van de betreurde wereldreiziger te voltooien.
J. Liebens
| |
Reinaert-Reeks. - Arbeiderspers, Brussel. 1955.
Sedert de viering van haar 50e uitgave gaat de Reinaert-reeks onvermoeid verder haar mooie keuze van het allergeschiktste uit de eigen en uit de wereldliteratuur in het bereik te brengen van onze volkslezers. De titels der laatste nummers zijn daarvan de beste getuigen:
51: | A. DEMEDTS, Het heeft geen belang, 284 pp. |
52: | A. LATZKO, Mensen in de oorlog, 206 pp. |
53: | D. INGELRAM, Het verzwolgen dorp, 226 pp. |
54: | E. CLAES, De Witte, 228 pp. met keurige tekeningen |
55: | Ch. DICKENS, Londen en Parijs, 350 pp. |
56: | H. VENCKEN, De rode minaret, 220 pp. |
57: | S. LAGERLOEF, Gösta Beling, 312 pp. |
58: | P. KELLER, Mijnheer Hubertus, 225 pp. |
Verschillende van deze werken werden reeds vroeger in ons tijdschrift besproken.
Anderzijds mogen we 'n nieuwe ‘reeks’ begroeten: ‘Met Reinaert de Wereld in’ welke een serie avontuurlijke en leerrijke reportages, in romanvorm, omvat. Ook hier sporen de titels alleen reeds tot lezen aan:
1: | H. HARER, Zeven jaar in Thibet; |
2: | R. FRISON-ROCHE, Het verloren spoor; |
3: | G. BOUTSEN, De blauwe vallei; |
4: | A. GATTI, Moeder oerwoud; |
5: | R. PAPE, Met hand en tand. |
Vergeten we niet te vermelden dat ieder dezer werkjes slechts 30 Fr. kost.
J. Liebens
|
|