| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst
Albert Frank-Duquesne, Chemin de la Croix. Via Crucis. - Editions Universitaires, Parijs-Brussel, 1955, 368 pp.
Gegroeid uit een zonderlinge gebedsexperiëntie tijdens een zeven uren lange boetepleging te Breendonk steekt deze Kruisweg torenhoog uit boven soortgelijke producten. Zijn veertien staties, treffend geschouwd en gedacht vanuit een zeer rijke scripturistische (de onlangs gestorven auteur was de zoon van een bekeerde jood) en theologische cultuur, zijn tot een ware Summa geworden van de Verlossingsleer als configuratie van de Christen met zijn lijdende Meester. De profetische vaart en rauwheid à la Bloy waarmede het geheel geschreven is, stoort hier niet, zoals in de andere, exegetische en soms betwistbare, werken van Frank-Dequesne: zij past bij de grootheid van het onderwerp dat een bepaald soort vrome vertedering alleen maar ontluistert.
R. Leys
| |
Saints and ourselves. Second Series. Edited by Philip Caraman, S.J. - Hollis and Carter, London, 1955, 149 pp., 12 s. 6 d.
Een zeer gemengd gezelschap heiligen wordt beschreven door een al even curieuze verzameling auteurs, die twee zaken met elkaar gemeen hebben: een benijdenswaardig schrijftalent (namen als Wyndham Lewis, Dawson, Scott-Moncrieff zeggen reeds genoeg) en een juist idee van de waarlijk grote mens. Met opzet schrijven we ‘grote mens’, want al deze schrijvers staan in bewondering voor de door hen gekozen heilige, omdat zij grote mensen waren. Vandaar dat we de titel van deze collectie ook zo raak gekozen vinden: saints and ourselves: we hebben met hen niet de heiligheid gemeen, ook niet de grootheid, maar wel het mens zijn. En dit geeft een grondslag om naar hun grootheid toe te groeien. Bonifatius, Margaretha van Schotland, Hugo van Lincoln, Albertus de Grote, de Heilige Lodewijk en Jeanne d'Arc, Alphonsus de Ligori en Petrus Claver, zij staan in dit boek niet als imponerende figuren ver verheven boven het profanum vulgus dat wij zijn, maar als medemensen ons gemoedelijk wenkend vol te houden en de goede strijd door te zetten. Het betekent verlies, indien we ons dergelijke bemoediging laten ontgaan door deze korte studies ongelezen te laten.
W. Peters
| |
Herbert Roth, Also glaube ich. Theologie für den Laien. - Herder-Verlag, Freiburg i/Br., 1955, XII-342 pp.
Dit boek Zo geloof ik geschreven door een Duitse Jezuïet, is, de ondertitel duidt het aan, een poging om een voor leken aangepaste theologie te bieden. Het beantwoordt aan een sinds de oorlog dringende behoefte om bij de leken een meer verantwoord geloofsbewustzijn op te roepen tegenover de steeds groeiende eisen die hun als christenen worden gesteld. Het sluit trouwens aan bij de door P. Schoonenberg S.J. voor Nederlands-sprekenden uitgegeven serie Het geloof van mijn doopsel.
De moeilijkheid bij dit soort werken is altijd een wetenschappelijk verantwoorde inhoud te geven, die nochtans de vroomheid der leken zonder omwegen kan bereiken. Wij menen dat dit boek aan deze eis ruim voldoet en aan vele moderne problemen door zijn actuele geloofsvoorstelling de richting van een zuivere oplossing aan de hand kan doen, al is natuurlijk het bestek van een enkel boekdeel - zij het dan ook nog zo Duits-praegnant gedrukt en geschreven - voor het gehele dogma, een tegemoetkoming aan het vulgariserende genre.
R. Bertrand
| |
Philosophie en paedagogie
Sören Kierkegaard, Wijsgerige kruimels of een kruimeltje filosofie. Vert. Dr. J. Sperna Weiland. - Erven J. Bijleveld, Utrecht, 1955, 151 pp., f 5.90.
Deze ‘Meditaties over Humaniteit en Christendom’, zoals de ondertitel luidt, zijn een Nederlandse vertaling van een werk van K. uit 1844. Als vertegenwoordiger van de humaniteit (= filosofie) treedt op Sokrates, maar bedoeld wordt hier Hegel en zijn systeem. Tegenover dit menselijk denken, dat in de kringloop gevangen is, en dat voorbijgaat aan het
| |
| |
feit, dat wij alleen onwaarheid in ons kunnen ontdekken door de zonde, stelt K. het christendom, dat uitgaat van de waarde van het ogenblik en gelooft in de waarheid die het door openbaring ontvangt. Het is jammer, dat de uitmuntende aantekeningen van de vertaler deze gelijkstelling tussen Sokrates en Hegel beamen en niet wijzen op de noodzaak Sokrates heden anders te moeten interpreteren dan K. meende te moeten doen in zijn tijd. Maar dat hangt niet slechts van positieve gegevens af, maar ook mede van een bepaalde kijk op de verhouding tussen filosofie en christendom. Dit neemt intussen niet onze dankbaarheid weg voor de grote dienst die deze vertaling bewijst aan de niet Deens verstaande wijsgerige of theologische lezer.
J.H. Nota
| |
Charles L.C. Burns, Maladjusted children. - Hollis and Carter, London, 1955, 80 pp., 6 sh.
Schr. put uit een ervaring van twintig jaren met moeilijk opvoedbare kinderen om ‘de leek in het vak’ enigszins wegwijs te maken op het terrein van de kinder-psychologie. Hij vermijdt hierbij wetenschappelijk jargon, maar baseert zich bij voorkeur op concrete voorbeelden als illustratie-materiaal voor opvoedkundige problemen en de oplossing hiervan. De auteur bewandelt een gulden middenweg in zoverre hij in ieder kind toch steeds veel meer blijft zien dan een verzameling van neigingen, verdrongen of niet verdrongen complexen etc., maar van de andere kant scherpe kritiek heeft op diegenen wier houding tegenover moderne psychische geneesmethoden zich uitdrukt in een smalend ‘al die onzin’.
W. Peters
| |
C. Philippi-Siewertsz van Reesema, Kleuterwereld en Kleuterschool. - Wereldbibliotheek, Antwerpen, 1954, 343 pp., 45 foto's en tabellen, Fr. 77,50.
Voor de Zuidnederlander is de bedoeling van dit werk - het verschijnt met de steun van de Nederlandse Organisatie voor Zuiver Wetenschappelijk Onderzoek - op het eerste gezicht niet duidelijk. Het moet gezien worden tegen de achtergrond van de in Nederland lang geldende discussies aangaande het Montessorianisme en zijn toepassing. In dit werk haalt de auteur allerhand wetenschappelijk materiaal aan tot staving van de grondbeginselen van het kleuteronderwijs, zoals het door haar wordt gezien. Veel van dit wetenschappelijk materiaal stamt van onderzoekingen door haar zelf ontworpen en uitgevoerd. Het boek laat enigszins aan duidelijkheid te wensen over, maar de inzichten die het bevat verdienen alleszins in het bereik te worden gesteld van allen wie de vooruitgang van het kleuteronderwijs ter harte gaat: ouders zowel als opvoeders. Schrijfster leert dat men reeds in het kind de streving naar de cultuurwaaden aantreft, waarop onze westerse beschaving is gegrondvest: de streving naar liefde, naar geestelijke, scheppende activiteit, en naar vruchtbare samenwerking. Wij moeten ons meer naar het kind neerbuigen om het te leren kennen zoals het is, willen wij het op de gepaste wijze opvoeden voor deze tijd. Die - nieuwe - wetenschap van het kind vordert spoedig, maar dient zich nog meer op de praktijk in te stellen.
W. Smet
| |
Jacques Leclercq, Leçons de droit naturel. IV: Les droits et devoirs individuels, 2 dln. 3de uitg. - Wesmael-Charlier, Namen, 1955, 196-392 pp., Fr. 98 en 185.
De Leçons de droit naturel van Kan. Leclercq zijn in ons land reeds zo bekend dat het overbodig zou wezen eens te meer over de verdiensten van dit werk uit te weiden. Met beide volumina van het IVe Deel is de derde bijgewerkte uitgave volledig. Het eerste boek handelt meer in het bizonder over de eerbied voor het leven en over het recht van de mens op zelfbeschikking, met al de verplichtingen, die hieruit zowel voor de individuele personen als voor de staat voortvloeien. Het tweede boek bevat een uitgebreide verhandeling over arbeid en eigendomsrecht, over de verhouding van kapitaal en arbeid, alsmede over de vier grote sociale systemen, die hoofdzakelijk omtrent deze laatste kwestie hun oplossing voorstellen: het communisme, het economisch liberalisme, het socialisme en de christelijke leer omtrent de sociale verhoudingen.
L. Vander Kerken
| |
Dr. J. Stinissen, Collectieve intelligentietest (Studia Psychologica). Standaard Boekhandel, Antwerpen; Leuvense Universitaire Uitgaven, 1955, 182 pp., ing. Fr. 160.
Uit een poging om een begin te maken met een Vlaamse ijking van de Termanen Wechslerschalen, groeide een nieuwe test voor collectieve zowel als voor indi- | |
| |
viduele afname. Men mag gerust, zonder in overdrijving te vallen, beweren dat deze test de beste is die we thans voor het Nederlandse taalgebied bezitten. Hij kwam tot stand volgens de nieuwste principes in testconstructie. Elk item werd zorgvuldig naar zijn discriminatieve waarde onderzocht. De betrouwbaarheid en de validiteit van het geheel is verantwoord volgens de strengste eisen. Wel zou men kunnen inbrengen dat de ijking verder moet doorgevoerd worden, maar dit kan zonder moeite geschieden na al het voorafgaande werk. De leeftijdsmarge door de test bestreken is 11 tot 15 jaar, zijn totale tijdsduur is ongeveer 1 uur, afhankelijk van het gehalte der subjecten. De test behoort eerder tot het ‘power’ type dan tot het ‘snelheidstype’. De prijs ligt in het bereik van gewone begrotingen: 2 Fr. per exemplaar met korting bij grote getallen.
W. Smet
| |
Sociologie
Prof. Dr. W. Banning, Moderne maatschappij-problemen. - Erven Bohn N.V., Haarlem, 1955, 231 pp., geb. f 7.90.
In dit boek geeft de bekende Leidse hoogleraar ‘een beschrijvende analyse van krachten en processen in de hedendaagse maatschappij voornamelijk ten dienste van de practische arbeid’. Die practische arbeid is dan vooral de pastorale en de schr. doet zijn onderzoek dus zeker van zijn theologische (protestant-christelijke) basis uit, maar met nog meer stelligheid waarschuwt hij er tegen eerst de normatieve inhoud van het christelijk leven vast te stellen en dan eens op onderzoek uit te gaan naar de maatschappelijke werkelijkheid, waarin dan de christelijke normen zouden moeten worden verwerkt en verwerkelijkt. Hem is het in dit boek in elk geval juist om de exacte analyse te doen van de processen en situaties der hedendaagse samenleving en de vragen van meer theologische aard, waartoe hij daarbij nu en dan doordringt, laat hij blijkbaar met opzet onbeantwoord. Zo komen het economische, het technische, het urbaniserende, het massificerende proces, tenslotte ook de diverse integratie-en desintegratie-processen ter sprake. Zo worden problemen van de industriële arbeid, van ordening en planning, van het gezin, van het platteland aan de orde gesteld. Ondanks de ernst der situaties, waarvoor de schr. zich bij zijn beschrijving ziet geplaatst, kan hij de winst van veel, dat aanvankelijk schijnt te verontrusten, zeer goed zien en verklaren; zo weet hij menig symtoom van desintegratie wel degelijk te verstaan als kiem van een nieuwe vorm van integratie. Dit rijpe werk zal een vruchtbaar uitgangspunt kunnen zijn voor een bezinning omtrent de plaats waar wij staan, en de mogelijkheden, die er ons als een opdracht in gegeven zijn. De normen voor die opdracht echter - de auteur weet het ook - zullen wij elders te zoeken hebben.
J.J.M. van der Ven
| |
J.V.L. Casserley, The bent world. - Oxford University Press, London, 1955, 238 pp., 21 sh.
De auteur geeft dit uitstekende boek de ondertitel mee van A Christian Examination of East-West Tension. In het eerste deel bespreekt hij theorie en praktijk van het Marxisme, hetgeen schr. niet identificeert met communisme. In het tweede gedeelte bespreekt hij dan The West in Practice and Theory. Successievelijk behandelt schr. dan de vergoddelijking van de democratie, de obsessie met techniek, economie en economische leerstelsels, om daarna zijn aandacht te wijden aan het verval van het gezin, en, daarmede in verband staande, de verwereldsing van het gehele Westen. De titel is ontleend aan een sonnet van Gerard Manley Hopkins, dat in zijn geheel nog vóór de titelpagina staat afgedrukt. Dit gedicht geeft aan in welk een geest van optimisme de auteur geschreven heeft. De wereld is geladen met Gods grootheid, maar niemand die deze nu nog onderkent, sinds alles besmeurd is en overdekt met het zielig resultaat van een verindustrialiseerde mens. Maar toch ‘there lives the dearest freshness deep down things’. De verbogen wereld zal toch weer recht getrokken worden.
We kunnen dit boek aan al degenen die een verantwoordelijke plaats innemen in de kerk - dus alle priesters op zijn minst! -, in de staat, in de opvoeding of de politiek, niet genoeg aanbevelen.
W. Peters
| |
Alfred Weber, Einführung in die Soziologie. - R. Piper-Verlag, München, 1955, 526 pp., ing. D.M. 9,80, geb. 12,80.
Bedoeld voor een Duits publiek, is deze inleiding synthetisch en vulgariserend
| |
| |
gehouden. De sociologie wordt daarbij in typisch Duitse richting als geesteswetenschap ontwikkeld, terwijl de beschrijvende, Angelsaksische opvatting niet tot haar recht komt. Aldus deint zij uit tot cultuurfilosofie, politieke doctrine, enz. en verwaarloost zij de sociologie als positieve wetenschap. De bijdragen over het buitenland zijn slecht verzorgd, de activiteit van de Unesco is nauwelijks vermeld; dat namen als Le Bras, Boulard, Zeegers, Ballendier, von Nell-Breuning, Fichter ontbreken is onvergeeflijk. Het boek is ook sterk liberaal georiënteerd; men houdt weinig rekening met de ‘linkerzijde’, die toch vooral de moderne sociologie beïnvloedt, en men verzwijgt totaal het katholiek sociologisch werk.
Alles samen verkiezen wij veruit de inleiding van Gurvitch ‘Twentieth Century Sociology’ boven dit Duitse verzamelwerk.
J. Kerkhofs
| |
Dr. H. Somers, S.J., Het Probleem van Pilatus. De verhouding Kerk en Staat. - Sheed & Ward, Antwerpen, 1954, 76 pp.
Sinds de Nederlandse Bisschoppen in een gezamenlijk mandement hun visie gaven op de verhouding Kerk en Staat, hebben de discussies dienaangaande helaas niet altijd door helderheid en evenwichtig oordeel uitgemunt. Daarom achtten wij het een weldaad, toen een rustige uiteenzetting verscheen over de grondslagen van wat in het politiek strijdgewoel zo licht werd misverstaan.
Het elfde deeltje van de ‘Logosreeks’, is zoals we van de serie gewend zijn, goed doordacht, wars van elke simplificatie, maar toch zonder specialistische kennis door ieder, die zich op het probleem bezinnen wil, gemakkelijk te volgen.
S. maakt in aansluiting op de thomistische traditie scherp onderscheid tussen ‘these’ en ‘hypothese’: ideaal en werkelijkheid. In een polemiek met het Franse tijdschrift ‘l'Esprit’ erkent hij ‘in thesi’ de verplichting van de staat ‘wegbereider te zijn naar God’. Daartoe dient hij enerzijds - in de private sfeer - de gewetens vrij te laten persoonlijk naar de roepstem Gods te luisteren, anderzijds - in de publieke sfeer - openbare uitingen van ongeloof en dwaling tegen te gaan. ‘Elke democratie moet in haar constitutie haar vertegenwoordigers binden aan hogere normen van religie en moraliteit’ (p. 50). Dogmatisch is de katholiek intolerant en kan hij geen principieel gelijke rechten toekennen aan verschillende konfessionele groeperingen. ‘In hypotesi’ echter, in de feitelijke konstellatie van onze geestelijk verdeelde maatschappij is een dergelijk pluralisme wel mogelijk, ook in katholieke landen; het is essentieel een praktische, juridische regeling, uiteraard evoluerend naar de omstandigheden.
Bij alle waardering voor dit boekje moet het ons toch van het hart, dat aan dit laatste: de konkrete situatie wel wat weinig aandacht is geschonken. Is het niet óók dogmatisch juist, dat in de gevallen mensheid zich de ‘these’ nooit zuiver zal voordoen? Moeten we niet uitgaan van de ‘hypothese’, dat tallozen niet overtuigd zijn van de waarheid van het katholiek geloof? Mag, met andere woorden, in deze konkrete wereld met haar onvolkomen inzicht, waar de ‘volheid van genade’ niet voor ons is weggelegd, de dogmatische intolerantie wel ooit tot een juridische worden.
Was S. uitvoeriger ingegaan op deze vraag, dan zouden we zijn inleiding met meer overtuiging hebben aangeprezen dan nu reeds het geval is.
J. Weitjens
| |
Antoni e.a. Die freie Welt im kalten Krieg (Volkswirtschaftliche Studiën herausgegeben von A. Hunold Band 4). - Eugen Rentsch Verlag, Erlenbach-Zürich en Stuttgart, 1955, 776 pp., ingen. Zw. Fr. 11,65, geb. Zw. Fr. 15,10.
Van de veertien opstellen zijn enkele gewijd aan de beschrijving van de concrete situaties die uit de koude oorlog volgden. De overige bijdragen zoeken naar de filosofische onderbouw voor de thesis van de vrije markteconomie. Om duidelijk te weten waarvoor wij staan, werd aan enkele medewerkers overgelaten het fenomeen van het totalitarisme grondig te analyseren. Zo bracht Hans Barth een merkwaardige studie over ‘Die Religion des Totalitarismus’. Anderen zochten de mogelijkheid tot een oplossing. C. Antoni blijft op zuiver-economisch plan; hij neemt stelling tegen Croce en voor Einaudi: zonder vrije markteconomie wordt de vrijheid van de persoon niet gewaarborgd. Omgekeerd verwacht professor Röppke de oplossing, ook een economische, van een bezinning op onze roeping tot vrije persoon. Verschillende malen (o.a. prof. Röppke) naderen ze dicht tot de levensvisie van het christendom. Ze blijven echter hangen in het humanisme van de neo-liberalen. E. Bieri zal bv. teruggrijpen naar de idealen van de Aufklärung.
| |
| |
Zo verzetten zij zich wel tegen het communisme in zijn drastische actuele verschijning, maar bestendigen ze de filosofische tendenzen die aan de communistische leer ten grondslag liggen. Want de leuzen van de Franse revolutie hebben, zoals H. Barth betoogt, God door de idee der abstracte mensheid vervangen, waaruit dan de onderdrukking van de persoon ten bate der mensheid voort-kwam. Een merkwaardig boek. De korte, meestal zeer helder geschreven opstellen dwingen tot nadenken.
H. Smets
| |
Prof. Mr. W.A. Bonger. Inleiding tot de Criminologie. Herzien door Prof. Dr. Th. Kempe. - De Erven F. Bohn N.V., Haarlem, 1954, 3de druk, 223 pp., f 3.90.
Betekende de tweede druk een ingrijpende herziening, in de derde druk is de tekst vrijwel ongewijzigd gebleven. Wel werd de literatuur (iets zeer waardevols van dit boekje) bijgewerkt en zijn aan het einde de vertalingen opgenomen van teksten en citaten in vreemde talen.
De aankondiging van een herdruk leent zich niet tot het bespreken van minder juiste of foutieve opvattingen volgens Katholiek standpunt over moraal, verhouding moraal-recht, moraal-godsdienst, determinisme enz. (p. 4, 30, 73, 172-176 b.v.).
Dat een derde druk reeds binnen vier jaar na de tweede nodig was, is niet verwonderlijk: het boekje is helder, vlot en onderhoudend geschreven, zodat de lezing veel voldoening zal schenken aan allen die zich t.a.v. dit onderwerp willen oriënteren.
P. Dresen
| |
Fernand van Goethem, Nieuwe vormen van internationale gemeenschapsorganisatie (K.V.H.U., verh. 439). - N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1955, 103 pp., F 25.
Het internationale leven wordt steeds gecompliceerder en tevens steeds belangrijker voor de individuele mens. Om de nieuwe gigantische organisaties met hun raadselachtige verkorte benamingen zonder vrees en met enige sympathie te kunnen benaderen is inzicht nodig in hun waarde en hun structuur. Voor velen zal deze inleiding van de bekende leuvense hoogleraar daartoe een nuttige gids zijn.
J. Kerkhofs
| |
Litteratuur en romans
Karl Vossler, Lope de Vega und sein Zeitalter, 2o uitg.; Poesie der Einsamkeit in Spanien, 2o uitg. - G.H. Beck'sche Verlagsbuchhandlung, München, z.j., 376-396 pp., 5 pl., geb. D.M. 15 en 17,50.
Vossler was niet alleen een groot romanist en professor, hij bezat ook de gave, samen met de meest nauwgezette Duitse wetenschap, aan de literatuurhistorie leven, diepte en menselijkheid te geven. Het volstaat deze twee waardevolle werken over Spaanse letterkunde te vergelijken met de werken van Spaanse en vreemde literatuurhistorici, om zijn uitzonderlijk talent op prijs te stellen. Terwijl in de Spaanse literatuur ons veel van de diepere motivering en structuur verborgen blijft zonder dat wij het vermoeden, bieden buitenlandse studies ons ofwel een uiterlijk, vaak formeel commentaar, ofwel delen zij ons op een schools-hinderende wijze mee, hoe de zaak eigenlijk dient begrepen te worden. Met zijn doordringende en humane psychologie, zijn fijn oordeel en artistieke vormgeving, weet Vossler ons de letterkundige evolutie van binnen uit te doen zien, met het juiste belichtingsperspectief. Niet alleen de grote figuren uit de Spaanse poëzie, maar ook Vosslers levendige wederoproeping ervan verdienen in ons Nederlands taalgebied een veel grotere bekendheid.
In zijn boek over de geniale Lope behandelt Vossler eerst diens boeiend en bewogen leven, en wijdt vervolgens zijn aandacht aan de studie van Lope's specifieke karakter tegenover dat van zijn omgeving, aan de eigenaard van zijn ongehoorde virtuositeit, aan zijn verhouding tegenover Gongora en het gongorisme. In de studie van zijn werk komen eerst zijn poëzie en proza, waarin speciaal de ‘Dorotea’, vervolgens zijn dramatisch werk, gesitueerd in een meesterlijk bondige schets van het Spaans theater. Tenslotte een overzicht van Lope's arbeidswijze en bronnen met een synthetische karakterisering van zijn dichterschap.
Terecht gingen de romantici, toen de eenzaamheidsbeleving tot een mode werd, inspiratie en motieven zoeken op het Iberische schiereiland. Het eenzaamheidsmotief maakte echter in de Spaanse letterkunde een merkwaardige evolutie door, waaraan Vossler zijn even fijnzinnige als gedocumenteerde studie wijdt. Al verklaarde Menendez y Pelayo de ‘soledad’ graag eigen bezit van de Castiljaanse poëzie, toch heeft deze het eenzaamheids- | |
| |
thema met al zijn weemoed-schakeringen eerst overgenomen nadat het een paar eeuwen gebloeid had in de Galicisch-portugese lyriek, waar sindsdien de ‘saudade’ een nationaal kenmerk is gebleven. In Spanje evolueert het weldra, ofwel in humanistische evenwichtscontemplatie en zeer vervulde eenzaamheid, ofwel in religieus quietisme en andere uitersten. Vandaar dat de eenzame in de klassieke literatuur een geïroniseerde, met spot behandelde, maar toch nooit helemaal veroordeelde zonderling wordt: de Spanjaarden hebben een scherp realistisch oog voor de roeping maar ook voor de gevaren der eenzaamheid. Tenslotte ontaardt het thema, enerzijds tot een arcadisch maniërisme, anderzijds tot een toevlucht voor ontgoocheling en mismoedigheid. Bepaalde schetsen, zoals b.v. die gewijd aan Fr. de Aldana, zal de lezer niet licht vergeten.
J. Dax
| |
Pascal Pia, Apollinaire par lui-même (Coll. Ecrivains de toujours, 20). - Ed. du Seuil, Parijs, 1955, 192 pp., geïll.
André Rouveyre, Amour ét poésie d'Apollinaire (Pierres Vives). - Edit. du Seuil, Parijs, 1955, 256 pp., geïll.
Het is een feit dat Apollinaire thans meer en meer gelezen wordt; daarom zijn deze twee werken bijzonder welkom. Het boekje van Pia schetst het leven van de dichter tijdens ontstaan en ontwikkeling van de vele gevoelsavonturen die zijn werk inspireerden, en geeft een kostbare bibliographie voor verdere studie. De belangrijkste verdienste echter van Pia is het overvloedig iconographisch materiaal dat hier voor de eerste keer wordt samengebracht.
Om een dieper inzicht in de poëzie van Apollinaire te verwerven is diens intieme vriend Rouveyre de aangewezen gids. Niemand heeft beter dan hij de geest, de organische eenheid en de delicate toonaard van deze dichtkunst begrepen en, vooral, weten uit te drukken. Men moet zich echter de nodige tijd gunnen om vertrouwd te geraken met de zeer persoonlijke stijl van deze commentaar op enkele van de meest typische Apollinariaanse gedichten - Le pont Mirabeau b.v. - waarin de schrijver meer dan eens een loopje neemt met de traditionele Franse syntaxis. De commentaar wordt voorafgegaan door een originele ‘film’ van het duo Apollinaire-Rouveyre, vergezeld van meestal onuitgegeven couplets mélangés.
J. Dax
| |
E. Holthusen en Fr. Kemp, Ergriffenes Dasein. Deutsche Lyrik 1900-1950. - Langewiesche-Brandt, Ebenhausen bei München, 1954, 392 pp., gekrt. D.M. 6,80, linnen band D.M. 9,80.
Met smaak en kennis van zaken werd in deze bloemlezing een rijke en representatieve keur van gedichten gebundeld uit de Duitse lyriek van de laatste halve eeuw. Dit veroorlooft ons een overzicht van en inzicht in een gebied van levenskrachtige en waardevolle poëzie. Terloops zij opgemerkt, dat het rijk van de nationaal-socialistische lyriek, die tussen veel programmatische geestdrift toch ook gave gedichten voortbracht, blijkbaar vooralsnog taboe blijft.
Met recht wijst Holthusen in zijn commentaar op de afwezigheid van ‘openbaringen’ in de poëzie van zijn tijdgenoten. De grote hernieuwing en de grote revolutie in de dichtkunst bracht de eerste generatie van deze eeuw, en het zou tegen alle normale wetten indruisen, dat de tweede generatie ons nogmaals een even diepgaande omwenteling zou hebben gebracht; zij beperkte zich tot het verrijken en verder ontwikkelen van de verworvenheden harer voorgangers. Het valt op, dat de vernieuwing in de poëzie niet van de naturalisten kwam, doch van degenen die de traditie wisten te integreren; wij vinden ze in de eerste afdeling: Hofmannsthal, George, Borchardt, Schröder, Weinheber, enz. Volgen de grote onafhankelijken, wegbereiders voor het expressionisme en voor alle poëzie die het expressionisme zal overleven: onder hen Otto zur Linde, Rilke en zijn katholieke tegenpool Konrad Weiss; dan de expressionisten, met o.a. Trakl, Heym, Lasker-Schüler, Werfel, en samen met hen de meesters van de hedendaagse lyriek Brecht en Benn. Als natuurlijke reactie op het heftige en elementaire ontstaat een lyriek van gewilde bescheidenheid en ironie: hier is Morgenstern de grootste, begeleid door Wedekind, Klabund, Kästner, Zuckmayer. De laatste generatie tenslotte, van wie vooral Oskar Loerke, Holthusen, Celan en Piontek dienen vermeld, zoekt, mét de verworvenheden van het expressionisme, een nieuwe natuurpoëzie. Natuurlijke reactie, zegt Holthusen, zoals men in de XVIIIe eeuw het hofleven vluchtte voor de pastorale. Het wil ons echter voorkomen, dat deze vlucht thans allesbehalve spontaan gebeurt: het ogen-sluiten voor het onpoëtische leven en het zoeken van poëzie in de natuur lijkt nogal gewild in de zin van
| |
| |
‘ik speel niet meer mee.... omdat ik niet kan’.
Daar de Duitse poëzie van de laatste halve eeuw in de Nederlanden te weinig bekend is, biedt deze bloemlezing wellicht een nog groter interesse voor de buitenlandse dan voor de Duitse lezers.
A. Deblaere
| |
Horst Rüdiger, Griechische Lyriker. - Artemis-Verlag, Zürich, 1955, 350 pp., geb. Zw. Fr. 14,90.
H. Rüdiger bracht een rijke keuze gedichten uit het werk der voornaamste Griekse lyrici, degelijk ingeleid, in een keurig uitgegeven boek samen: Griekse tekst en Duitse omzetting in juxtadruk. De vertaling berust op een ritmische omzetting van het oorspronkelijk vers, waarbij de auteur in de Duitse tekst meermalen een nieuwe poëtische spanning weet te bereiken.
De inleiding, met zorg en zin voor synthese geschreven. bevat enkele merkwaardige formuleringen, b.v. over de verhouding van Griekse en moderne natuurbeleving in de poëzie, over de zg. Sapphische erotiek, of over de eigen aard der koorlyriek, die bij het lezen der gedichten verhelderend werken.
J. Du Bois
| |
Wichelroede en Werk. Bloemlezing uit vijftig jaar Letterkunde. - J.M. Meulenhoff, Amsterdam, 1955, 124 pp., f 2.90.
Naar aanleiding van het vijftig-jarig bestaan der Vereniging van Letterkundigen heeft het Bestuur dezer vereniging besloten een bloemlezing uit te geven die ‘het schrijverschap’ tot onderwerp heeft. Cornelis Veth, Anthonie Donker en Max Nord hebben een aantal kortere stukken in proza en dichtvorm bijeengebracht, die alle het schrijversvak behandelen. Het boekje is uiteraard meer een curieuze gelegenheidsuitgave dan een aesthetische anthologie.
J. v. Heugten
| |
François Mauriac, Galigaï. Vertaald. - Het Parelsnoer, Foreholte, Voorhout, 't Groeit, Antwerpen, 1955, 153 pp., f 5.75.
Galigaï is een der laatste en een der beste romans van Mauriac. De oude meester is hier in de volle kracht van zijn talent en zijn ervaring. Een troostvol en optimistisch verhaal is het niet, deze geschiedenis van een onsympathieke, wilskrachtige vrouw, die de genegenheid van een jongere man tracht te veroveren, wat haar ten slotte mislukt. Alles speelt zich af in een oud, verschimmeld stadje, waar alle leven uit geweken is. Het is alles wel heel erg Mauriac. In een Na-woord verklaart de auteur zijn onvermogen om een voor gelovige lezers bevredigend einde voor het verhaal te vinden.
J. v. Heugten
| |
Meesters der Ierse vertelkunst. Vertaald en bijeengebracht door W.H. Sten- fert Kroese. - J.M. Meulenhoff, Amsterdam, 1955, 210 pp., f 7.50.
In de serie Meesters der Vertelkunst uit verschillende landen bezorgde W.H. Stenfert Kroese de Ierse vertelkunst. Men vindt hier een zeventiental Ierse novellen en short stories bijeen, die met zorg gekozen en vertaald zijn. De keuze werd, behalve door de litteraire standing, bepaald door het typisch ‘Ierse’ van het verhaal. Inderdaad zijn deze verhalen merkwaardig Iers van zin en structuur. De vertaler heeft een goede keuze gedaan, ook door de Ierse humor rijkelijk in zijn verzameling op te nemen. Boeken met korte verhalen plegen niet goed te gaan in Nederland. Hopelijk maakt deze kostelijke verzameling daar een uitzondering op. Zij hebben alle een zo eigen karakter en sfeer, deze verhalen, zij wortelen in een zo andere gevoels- en gedachtenwereld dan die wij gewend zijn, dat ze iedereen bekoren zullen.
J. v. Heugten
| |
Rüdiger Syberberg, Stenen voor Brood. - Uitgeversmij Pax, Den Haag, 1955. 262 pp., f 8.90.
Deze priesterroman is van vinding en opzet origineel genoeg. Een jong priester komt als pastoor in een verarmd dorp. Hij ziet al gauw in dat hij geestelijk niets bereiken kan, als de materiële nood niet gelenigd wordt. Hij vindt echter geen steun bij de wereldlijke noch bij de geestelijke overheid. Zo komt hij ertoe zich een grote som gelds toe te eigenen als hij daartoe bij een bezoek aan zijn bisschop toevallig in de gelegenheid is. Gevolg: degradatie. Hij wordt uit zijn priesterstand gestoten en wordt arbeider. Het boek is zonder enige kunst geschreven, zonder enige menskundigheid ook, en was beter onvertaald gebleven. Het vloeit over van onwaarschijnlijkheden. Een vervelend en waardeloos product.
J. v. Heugten
| |
Graham Greene, The quiet American. - Heinemann, London, 1955, 247 pp., 13 s. 6 d.
Greene kondigt van te voren gewoon- | |
| |
lijk aan wat men van het boek te verwachten heeft, op deze wijze mede bepalend de gesteldheid waarin het gelezen dient te worden. Zijn jongste boek is noch een entertainment, noch een novel - een benaming gereserveerd voor zijn serieuze werken -, noch een frivolity, zoals zijn voorlaatste verhaal (Loser takes all) betiteld werd. Hier wordt ons een story gegeven; en alsof dit nog niet voldoende was, voegt hij er aan toe dat het kan dienen om een warme avond aangenaam door te brengen. Hij voegt er ook een waarschuwing bij, te weten dat het zeker niet history is. Een dergelijke waarschuwing beduidt natuurlijk dat Greene zich bewust is van het gevaar dat dit verhaal als een stuk geschiedenis zal worden gelezen. En inderdaad, het verhaal is van zo actuele inhoud - de strijd In Vietnam -, en het is zo meeslepend verteld dat men geneigd is te menen met eerste klas oorlogsreportage te doen te hebben. We hebben recensies gelezen in dag- en weekblad die getuigen dat dit gevaar niet vermeden is, en critici hebben in sommige gevallen het boek enkel beoordeeld als een stuk superb geschreven geschiedenis. Het wordt dan heel moeilijk om de buitenmate cynische oorlogscorrespondent, die de ik is van dit verhaal, te onderscheiden van de schrijver Graham Greene, en hiermede begint dan weer de bespreking van de auteur en diens ontwikkeling als romanschrijver de bespreking en beoordeling van dit verhaal te verdringen.
Greene's aanduiding ter harte nemend dat dit een story is en geen history, dat het een story is en dus ook geen novel,beschouwen wij dit boek als een uitstekend gecomponeerd en geschreven verhaal over de oorlog tussen Vietmin en Vietnam, als u wilt, tussen Fransen en Communisten. De rustige Amerikaan van het verhaal tracht in een zeer naïef idealisme een hoogst onwerkelijke oplossing te verwezenlijken door middel van steun aan een derde macht: geen wonder dat deze jonge man uit de weg wordt geruimd, dit met medeweten van de journalist. Voor wie zich voor het gehele werk van Greene interesseert is dit boek verplichte lezing. Wie ware schrijfkunst weet te waarderen, zal ook niet teleurgesteld worden. Maar wie afgaat op Greene's eigen woorden en denkt te doen te hebben met een story voor een warme avond, lichte pleizierige lectuur dus, komt zeker bedrogen uit. Daar is het boek te somber, en vooral te bitter voor.
W. Peters
| |
Heinrich Böll, Das Brot der frühen Jahre. Erzahlung. - Kiepenheuer & Witsch, Köln-Berlin, 1955, 140 pp., D.M. 9,50.
Deze nieuwe roman ligt geheel in de lijn van Böll's vroegere werken, waarin hij een grondige analyse levert van de sociale toestanden in het na-oorlogse Duitsland (cfr. Streven, juli 1955, pp. 322-329). In Und sagte kein einziges Wort onderzocht hij de problemen van een gehypothekeerd huwelijk, in Haus ohne Hüter die van de oorlogsweduwen en -wezen, nu gaat zijn belangstelling uit naar een tussenleeftijd, n.l. die der verloofden. Zo wordt het panorama stilaan volledig.
Walter, die zich hier in één lange ‘monologue intérieur’ uitspreekt, is een soort van nihilist, die, opgegroeid in de jaren na de ineenstorting, aan den lijve ervaren heeft wat honger en uitbuiting betekenen. Het ‘brood’ der jonge jaren is het leidmotief, en tevens het symbool dat aan de oorsprong van zijn nuchter-pragmatisch en cynisch levensinzicht herinnert. Hij staat op het punt een ‘mariage-de-raison’ aan te gaan met de dochter van zijn patroon, die al even geblaseerd is als hij. De ontmoeting met Hedwig, een jeugdvriendinnetje, brengt echter een ommekeer teweeg. Heel zijn wrange levensopvatting wordt omvergeworpen, hij breekt met zijn eerste verloofde en gaat nu met Hedwig een nieuwe toekomst tegemoet. Duidelijk is zijn kijk hierop nog wel niet, en de chaotische gedachtenwenteling der laatste bladzijden toont genoeg aan dat hij de schok nog niet te boven is. Toch is te voorzien dat hij opnieuw contact zal vinden met een schoner, hechter en positiever existentie.
Als document is deze roman even aangrijpend als Böll's vroegere werken. Als kunstwerk evenaart het zijn beste scheppingen, een zelfde religieus existentialisme werpt wat licht op een desolate werkelijkheid. Zijn minutieus realisme behoudt zijn reliëf dank zij veel menselijke humor en blijft zich voeden aan een obsederend zintuiglijk registratievermogen. Na zijn ruimer opgevatte roman Haus ohne Hüter betekent deze ‘Erzählung’ een terugkeer naar geest en vorm van zijn vroegere novellen. Voelt hij deze aan als zijn beste artistieke formule? Alleszins is dit nieuw werk een bewijs te meer van Böll's uitzonderlijke begaafdheid.
F. Van Vlierden
| |
| |
| |
Kunst en cultuurleven
Jean Charbonneaux, Griekenland. Pl. in rotogravure door R. Viollet. - Uitg. Den Haan, Utrecht, z.j., 31 pp., 182 pl., 31 × 23 cm., geb. f 22,50.
Bij het opstellen van dit platenalbum heeft R. Viollet de bedoeling gehad een essay te schrijven over de Griekse architectuur, waarbij de juiste keuze en ordening van het fotomateriaal de rol van het zich logisch ontwikkelend betoog over-neemt. Volgens hem zijn de tempels en andere gebouwen, zich verheffend in een bar rotsland dat helemaal openligt voor de verzengende brand van de zon, evenzovele getuigen van een menselijke aanwezigheid. De Grieken hebben immers de zuil aangewend als een wezenlijk element van hun architectonisch denken om, in tegenstelling met de Egyptische zuilenrijen, aan de gebouwen een openheid te geven die het zonlicht opvangt en voor het menselijk oog genietbaar maakt. De Grieken wisten hun behoefte aan ruimtelijke verhouding zo ongehinderd vorm te geven dat de hele omringende natuur er harmonisch in betrokken werd en een specifiek menselijke dimensie kreeg. De reeks foto's over het gebouwencomplex op de Atheense acropolis, op de hoogvlakte van Delphoi of het beeld van de Poseidoon-tempel op kaap Sunion, weten dit fijn te suggereren. Iedere klassicus en kunstliefhebber zal zich graag bij het genieten van de mooie opnamen door dit betoog laten overtuigen.
J. Du Bois
| |
Paul Baudouin, L'aventure humaine. - La Colombe, Parijs; Presses de Belgique, Brussel, 1955, 130 pp., Fr. 61.
Het menselijk avontuur van Paul Baudouin, in een schitterende stijl geschreven, is geen louter persoonlijke zielegang. Na dertigjarenlange reflexie en geestelijke ervaring, wordt het vroeger en huidig tijdsgebeuren als een ontzagwekkend geestelijk avontuur geduid en leidt ons naar een toekomst, waarin de grondinspiratie van het christendom haar volle ontplooiing vinden zal. Als katalysator voor zijn denken gebruikte S., naar zijn eigen bekentenis, niet zo zeer het gebed als wel de esthetische contemplatie. Hieruit volgt dat zijn wijze van voorstellen verwijlt in de even suggestieve als ietwat onbestemde sfeer die eigen is aan de platoniserende denktrant. Voor de moderne geest biedt een dergelijke denktrant het onbetwistbare voordeel dat hij sterk inspirerend en geestelijk bevrijdend werkt, aangezien het bestemde en welbepaalde in de hedendaagse psychologie helaas maar al te vaak met het ontgeestelijkt rationalisme samenvalt. Wij beluisteren een aangrijpende oproep tot geestelijke vruchtbaarheid in de mensheid. Psychische energie in de wereld produceren is van oudsher de zending van de mens. Nu de moderne fysika de zogenaamde materie als louter energie heeft leren erkennen, is die zending voor de moderne menselijke geest een bestaans-kwestie geworden.
A. Poncelet
| |
E. Masure, L'humanisme chrétien (Coll. Le Rameau). - La Colombe, Parijs; Presses de Belgique, Brussel, 1955, 320 pp., Fr. 139.
Het is voor een studie over de humanistische problematiek een uitstekende aanbeveling, wanneer de voortreffelijke schrijftrant zelf een concreet bewijs is voor de synthese die wordt uiteengezet. In een eerste doctrinair en theoretisch opgevatte afdeling, onderzoekt S. het schijnbaar conflict tussen de humanistische zelfverwezenlijking en het bovennatuurlijk-christelijke perspectief in de mensheid. Na zonder valse iyriek doch niet zonder overtuiging de zuiver-ware luister van de menselijke natuur te hebben bezongen, analyseert hij de inbreuk van de erfzonde op de interferentie van natuurlijke, buitennatuurlijke en bovennatuurlijke orde. Van daaruit wordt de mogelijke onafhankelijkheid van de menselijke natuur, nl. los van de Genade, onderzocht, om dan geleidelijk tot de ware synthese te komen, waarbij de mens onder de hoede van de Geest en zijn genade eindelijk ten volle zijn ‘fragile et splendide nature humaine’ (p. 227) zal kunnen waarderen en beminnen. Dit christelijk humanisme wordt een evenwichtstoestand genoemd (p. 222) die, zo niet elke morgen, dan toch bij elke nieuwe generatie moet worden hersteld. Een merkwaardige poging om voor heden dit herstelproces te verwezenlijken wordt gevormd door de tweede afdeling van het boek, die de grote algemene humanistische houdingen - het begrip, het symbool, de kunst, het spel, het bidden - in een reeks even diepzinnige als briljante conferenties behandelt. Chanoine Masure is nog altijd modern, al is zijn met gloedvolle intelligentie geschreven betoog soms vatbaar voor grotere vakkundige precisie; aan het grote intellectueel publiek zal zijn inspirerend woord ongetwijfeld veel licht bren- | |
| |
gen in het mysterie van menselijke volkomenheid en Christelijke voleinding.
A. Poncelet
| |
Ulrich Gertz, Plastik der Gegenwart. 2. Aufl. (Die Kunst unserer Zeit Bd 8). - Rembrandt-Verlag, Berlijn, z.j., 260 pp., 21 × 26,5 cm., 230 Abb.
De tweede verbeterde uitgave van Ulrich Gertz' overzicht van de moderne beeldhouwkunst bewijst dat dit boek, niettegenstaande zijn tekorten en leemten - waarvan de auteur zich in zijn woord vooraf blijkbaar rekenschap geeft - toch aan een behoefte beantwoordt. Zeker bezit het boek van E. Trier over de moderne beeldhouwkunst (cfr. Streven, nov. 1955) als geheel een hogere kwaliteit. Maar het werk van Gertz wint het door een rijkere keuze der afbeeldingen. Al legt Gertz de nadruk op het Duitse werk, toch besteedt hij ruime aandacht aan wat buiten de Duitse grenzen werd gepresteerd. De namen die in de eerste uitgave jammerlijk ontbraken - o.a. Minne, Rosso - werden ook nu niet aangevuld.
G. Bekaert
| |
Heinrich Kohlhaussen, Geschichte des Deutschen Kunsthandwerks. - F. Bruckmann, München, 592 pp., 16 kleurafb., 543 afb., geb. D.M. 50.
Het kunsthandwerk - d.w.z. de toegepaste kunsten of de kleinkunsten - is in zekere zin een fictieve categorie, aangezien ze wordt bepaald door haar utilitaire bestemming. Maar is een muurschildering minder utilitair dan een wandtapijt of een gebrandschilderd raam? Is het beeldje minder nodig dan de koffer waarop het staat? Is een retabel minder gebruiksvoorwerp dan een wierookvak of een monstrans? De grens is moeilijk te trekken. En in feite zien wij dat er nooit een grens getrokken werd, al ligt er natuurlijk een hele afstand tussen een schilderij en een aarden pot. Zeer goed komt deze continuïteit tot uiting in het standaardwerk van H. Kohl-haussen, het vijfde deel van de Deutsche Kunstgeschichte van Bruckmann. Dit zeer mooie boek, een synthese van de vier vorige delen, is gewijd aan het raakpunt waar de verschillende kunsttakken elkaar ontmoeten. Zo vinden wij de schilderkunst en de grafiek terug in de tapijten, de gebrandschilderde ramen, het email, de ceramiek, de boekbanden, de weefsels; de beeldhouwkunst in het houtsnijwerk, in de metaalbewerking, in de ceramiek en het glas; de bouwkunst in de constructie van de meubelen en in belangrijke architecturale details als deuren, hekken, trapleuningen. Alles deelt tenslotte in de zelfde vormgeving van een bepaalde gemeenschap in een bepaalde tijd.
Wij vinden het alleen jammer dat dit rijke werk zich een beperking oplegde, die wellicht niet te verantwoorden is. Alleen dat waar de hand van de scheppende mens rechtstreeks aan vormde werd opgenomen. Maar ook in het machinale proces kan het creatieve zijn uitdrukking vinden. Zeer zeker langs een andere weg, maar dan toch even diep en oorspronkelijk. Wat niet betekent dat alle creatieviteit zich langs deze weg uitdrukken moet of uitdrukken kan. Het is echter een verheugend verschijnsel dat de grote kunstenaars van onze tijd het niet beneden hun waardigheid achten een deurknop of een windhaan te ontwerpen.
G. Bekaert
| |
Georgi Schischkoff, Erschöpfte Kunst oder Kunstformalismus. - Bronnen-Verlag, Schlehdorf/Obb., 86 pp.
Een anthropologische studie van het creatieve in het licht van de huidige abstracte kunst wordt in dit korte essay aangeboden. De analyses zijn interessant maar ontoereikend om het probleem dat wordt gesteld tot een oplossing te brengen.
G. Bekaert
| |
Geschiedenis
K. van Isacker, S.J., Werkelijk en Wettelijk Land. De katholieke opinie tegenover de rechterzijde. 1863-1884. Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1955, XXXI-363 pp., ing. Fr. 150, geb. Fr. 190.
Over de zo weinig bekende Belgische geschiedenis van de 19e eeuw schreef Dr. Van Isacker een magistraal boek. Niet alleen heeft hij een groot aantal studiën. brochures en kranten uit die tijd grondig onderzocht, maar hij kon de hand leggen op talrijke en soms uiterst belangrijke handschriften en zelfs dagboeken. Naast deze gedegen documentatie, treffen de vaste synthetische greep op de vele verwarde gegevens en de ordening der complexe stof in tien klaar omlijnde hoofd-stukken. Ook de oprechte, op de man af openhartige voorstelling, zonder passie en zonder reticenties, en de klassieke uitbeelding in een kloeke, zuivere taal maken
| |
| |
het lezen tot een echt genot.
De auteur behandelt de periode tussen 1863, het jaar dat het eerste congres van Mechelen een katholieke partij wil oprichten, en 1884, toen na de onzalige schoolstrijd de katholieken voor dertig jaar aan het bewind kwamen.
Vooral twee thema's beheersen het boek. Eerst gaat het over de tegenstelling in de jaren 1863-1878 tussen de rechtse parlementairen, die als liberaal-katholieken de liberale Belgische grondwet van harte zijn toegedaan - het wettelijk land - en de meerderheid der katholieken in het land, die als ultramontanen een integrale christelijke maatschappij willen opbouwen - het werkelijk land -. Vandaar de op het eerste gezicht eigenaardig aandoende titel.
Wanneer echter in 1878 de liberalen de onzalige schoolstrijd ontketenen en aldus de liberaal katholeiken diep ontgoochelen. en anderzijds de nieuwe paus Leo XIII de ultramontanen aanspoort om loyaal de Belgische grondwet na te leven, dan vinden de parlementairen en de ultramontanen elkaar en bereiden de overwinning van 1884 voor. De grootste verdienste van deze studie bestaat erin te hebben aangetoond, dat het de ultramontanen, en niet de liberaal-katholieken waren welke resoluut zijn gaan streven naar een christelijke sociale orde, een christelijk corporatisme. Over dit corporatisme hadden wij trouwens graag nog iets meer gehoord.
Dit mooie, verrijkende en moedige boek wensen wij in de handen van vele intellectuelen.
M. Dierickx
| |
Mr K. Jansma, Lely bedwinger der Zuiderzee. - H.J. Paris, Amsterdam, 1954, 2de herziene druk, 238 pp., f 4.90.
Het is alleszins de moeite waard van deze biografie kennis te nemen. Lely, hoewel hij driemaal deel uitmaakte van een ministerie, jaren Jang Kamerlid was, als gouverneur van Suriname fungeerde en een tijdlang als wethouder van den Haag optrad, behoorde niet tot de figuren, die in staatkundige en politieke zaken op de voorgrond traden. Voor het grote publiek en voor de school is hij, en dan nog vaag, blijven leven als de man, die de Zuiderzee gedempt heeft. Zelfs de snelle racers op de Afsluitdijk zullen ternauwernood een verstrooide blik werpen op het standbeeld, dat sinds 23 September 1954 langs de weg prijkt. Toch is een nadere kennismaking met de persoon van Lely voor de lezer lonend. Uit het boek van Jansma komt naar voren niet alleen de hardnekkige ingenieur, die na tientallen jaren van geduldig wachten zijn levensgedachte: de drooglegging der Zuiderzee kan verwezenlijken, maar ook de gelovige mens, de zorgzame huisvader, d? bescheiden werker. Een gave persoonlijkheid, die een waardige rol in het openbare leven gespeeld heeft. Een liberaal in de goede zin van het woord. De brieven, door de schrijver aangehaald, zijn hiervan de bevestiging.
K.J.D.
| |
F. Sherwood Taylor, An illustrated History of Science. - W. Heinemann, Londen, 1955, 178 pp., 112 afb., 19 × 25,5 cm., geb. sh. 25.
Ontstaan uit een aantal voordrachten, is dit boek een populair wetenschappelijk werk, in de beste zin van het woord. Het geeft een overzicht van de ontwikkeling der wetenschap tot op heden. De aandacht wordt vooral gevestigd op de belangrijkste experimenten die op vernuftige en aantrekkelijke wijze worden verduidelijkt door zeer goede illustraties. Zo kan de lezer zich een beeld vormen van het historisch milieu en meteen de juiste betekenis van de proefnemingen begrijpen. In een aanhangsel worden daarenboven de bronnen vermeld die werden geraadpleegd om de tekeningen een historisch karakter te geven.
Studenten van de laatste jaren van het middelbaar onderwijs zullen dit boek met vrucht kunnen gebruiken. Voor afgestudeerden is het een uitstekend middel om met de vroeger aangeleerde begrippen opnieuw vertrouwd te raken en om nu aan de hand van dit plaatwerk van de vroeger opgedane kennis te genieten.
R. Deurinck
| |
Otto Zierer, Der Alexanderzug. Das Weltreich Alexanders des Grossen; Hannibal. Der Feldherr Karthagos (Lux Historische Reihe nrs 7 en 9). - Sebastian Lux Murnau/München, s.d. (1955), 64 pp. elk, D.M. 0.75 per brochure.
Na de triomftocht van Zierers Bild der Jahrhunderte in 40 deeltjes waarvan 2 miljoen exemplaren verkocht werden, kwam de uitgever op de gelukkige idee biografieën of markante gebeurtenissen uit het doorlopend verhaal te lichten en ze in handige, goedkope brochures uit te geven. Deze korte studiën treffen door de boeiende verhaaltrant, het opvallende detail en de bijna visuele voorstelling van de
| |
| |
behandelde personen. Zouden wij iets dergelijks in onze taal bezitten, het ware een ontzaglijke aanwinst voor alle leraren en leerlingen in de geschiedenis, en ook voor het grote historielievend publiek.
M. Dierickx
| |
Bede Jarrett, O.P., The Life of St. Dominic. - Blackfriars, London, 1955, 149 pp., 12 s. 6 d.
Dit leven van Sint Dominicus werd reeds in 1924 gepubliceerd. Het is niet bedoeld als een wetenschappelijk werk, ofschoon de inhoud wetenschappelijk verantwoord is, en de toon ook zakelijk is gehouden. Over het leven van Dominicus is niet zoveel bekend, tenzij wat in direkt verband staat met zijn stichting. Stichting en stichter domineren dan ook het verhaal. Na een kort inleidend hoofdstuk over de jongen, behandelt schr. de ketterij der Albigensen, en toont aan hoe het stichten van de orde hierdoor mede bepaald werd. Volgen hoofdstukken over het bidden en het preken van de heilige Dominicus, waarna een uiteenzetting van de stichting en de uitbloei van de orde gegeven wordt. Het geheel is een leesbare inleiding op het leven, het werk en de heiligheid van St. Dominicus.
W. Peters
| |
Varia
Rachel L. Carson, De Wereldzee. - Bom, Assen-Amsterdam, z.j., 232 pp. en 50 foto's.
Dit boek, dat in september 1952 werd uitgegeven, in de resterende maanden van dit zelfde jaar nog twee herdrukken beleefde, in 1953 opnieuw werd uitgegeven en nu in de 5de uitgebreide druk voor ons ligt, behoeft feitelijk geen aanbeveling meer.
Het is een zeer belangwekkend en boeiend boek, een biografie van de zee zoals er tot nu toe geen werd geschreven. Heel de geschiedenis van de wereldzee in al haar verschillende facetten gaat voor u open in een zeldzame combinatie van verbluffende wetenschappelijke kennis en een spannende stijl. Tot de nieuwste resultaten van de allerlaatste jaren toe worden besproken. De foto's zijn zeer goed.
C.W.
| |
Mathieu Smedts, Australië nieuw vaderland. - Foreholte, Voorhout, 195 pp., 27 foto's, f 8.90.
In september 1953 hebben de Australische en Nederlandse regeringen negen journalisten als vertegenwoordigers van de pers in ons land, in de gelegenheid gesteld een uitvoerig onderzoek in te stellen naar het wel en wee van de bijna 50.000 Nederlandse emigranten in Australië. Naast hetgeen zij reeds in de dagbladen gepubliceerd hebben, verscheen als overkoepelend verslag het voor ons liggende boek.
Het volledige emigranten-probleem met alle voor- en nadelen wordt hier met grote openhartigheid tot in kleine bijzonderheden besproken zonder iets te verzwijgen of te verdoezelen. Overal werd contact gezocht met de emigratie-ambtenaren, met de bevoegde autoriteiten, met aalmoezeniers en dominees die de geestelijke belangen behartigen. En bovenal met de talloze emigranten zelf. U leest over hun zorgen, hun successen en mislukkingen, over hun vrouwen en kinderen, hun werk en leven op het land en in de stad. Over de huisvestingsmogelijkheden en moeilijkheden in de gevreesde kampementen en in de grote steden; over alles wordt uitvoerig gesproken, niets wordt verzwegen. Eenieder die aan emigreren denkt, moet kennis nemen van dit boek. Australië zelf, dat wonderlijke land, zo groot als een werelddeel met nog minder bevolking dan ons kleine Nederland, gaat wagenwijd voor hem open. Als een nieuw vaderland!
W.
| |
Douglas Hyde, One Front across the World. - Heinemann, London, 1955, 270 pp., 18 sh.
De ex-communist en oud-redacteur van het Communistische dagblad The Daily Worker maakte onlangs een reis naar het Oosten, die zich tot in Japan uitstrekte. Het doel dat hem voor ogen stond was zich met eigen ogen te overtuigen hoe het Communisme zich hier weet in te dringen en op welke wijze dit vergemakkelijkt wordt door gedragingen van de Westerse mens. Hyde is ter zake kundig, is een eerste klas journalist en bezit een zeer scherpe blik. Geen wonder dat hij een boek schreef dat steeds boeit, en even leerzaam als alarmerend is.
W. Peters
|
|