willen we ons geenszins ontveinzen dat de Nederlandse concurrentie voor bepaalde bedrijven en zelfs voor hele bedrijfstakken nadelig is uitgevallen. Concurrentie is echter gezond en iedere verruiming van de markt, zowel in het kader van Benelux als in ieder ander verband, brengt noodzakelijk een rationalisatie met zich mede, die principieel even gezond is. Dit neemt echter niet weg dat er moet gezorgd worden voor passende overgangsmaatregelen. Het invoeren van het regime van een vrije Beneluxmarkt, zonder deze maatregelen, zou voor bepaalde sectoren, in het bijzonder voor de Belgische en Luxemburgse landbouw, zeer ernstige sociale verwikkelingen meebrengen. In het onderhavige geval zouden deze gevolgen de economische voordelen van de operatie te niet doen. Concurrentie is slechts dan gezond te noemen, wanneer de voorwaarden voor beide partijen, zo niet identiek zijn, dan toch als normaal mogen beschouwd worden.
Het tweede resultaat dat reeds door Benelux werd bereikt is de liberalisatie van het kapitaal-verkeer: dit is volledig aan Belgisch-Luxemburgse zijde, en bijna volledig aan de zijde van Nederland. De vrijmaking van het kapitaalverkeer is tot nog toe in het voordeel van België, meer dan in het voordeel van Nederland uitgevallen. In de loop van 1954 en 1955 werden in Nederland leningen van een niet gering bedrag uitgeschreven door de Belgische staat, door Belgische openbare besturen en door Belgische privé-maatschappijen. Ook de Belgische aandelenmarkt heeft de laatste tijd Nederlands kapitaal aangetrokken. Daarenboven mogen de Nederlandse investeringen in de Belgische industrie niet vergeten worden - na Leuven, ondervinden ook Hasselt en Turnhout (om slechts één voorbeeld aan te halen) de gelukkige gevolgen ervan.
Een derde resultaat, dat op tamelijk spectaculaire wijze werd aangekondigd, alhoewel het hier meer om een plan gaat dan om een concrete realisatie, is de beslissing dat men voortaan een gemeenschappelijke politiek zal voeren op het gebied der handelsakkoorden.
Er zijn wel te verstaan nog vele andere afspraken en akkoorden tussen de Benelux-partners aangegaan op fiscaal, technisch en cultureel gebied. Maar wat we daareven opgesomd hebben is ongetwijfeld het essentiële.
Kunnen we deze resultaten werkelijk bevredigend noemen? Ongetwijfeld werden op de weg naar de economische unie reeds zulke vorderingen gemaakt, dat het sterk valt te betwijfelen of het nog mogelijk zou zijn de Benelux-klok terug te zetten, indien iemand daar nog ooit aan zou denken. Indien we echter de realisaties van Benelux bij de aanvang van 1956 vergelijken met de verwachtingen die gekoesterd werden op