| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst
Antanas Maceina, Das Geheimnis der Bosheit. - Herder-Verlag, Freiburg i/Br., 1955, 228 pp., geb. D.M. 12,80.
Een verhelderende analyse van de gestalte, die het boze in het menselijke leven aanneemt. Naar aanleiding van Dostoievsky's ‘Groot-Inquisiteur’ had de S. ons een geschiedfilosofische studie gegeven. Uitgaande van Soloviev's novelle ‘De Antichrist’ schenkt hij ons thans een theologisch-psychologische beschrijxing van de grote strijd, die zich in het menselijke leven afspeelt. Hij gaat uit van het religieuze karakter der geschiedenis, het enige dat haar zin kan geven. Vervolgens behandelt hij de karakteristieken van de anti-christelijke geest. De Anti-christ verschijnt slechts aan het eind van de geschiedenis, doch de geest die hem bezielt, poogt op elke periode en op elk leven beslag te leggen. Het voornaamste kenmerk van de Antichrist is wel dat hij Christus slechts als een voorloper beschouwt, zichzelf als de ware verlosser en de volkomen vervulling. Vandaar ook zijn egocentrisme, de eigenliefde als basis van zijn activiteit, zijn in de kern valse religiositeit, die door haar schijn-oecumenisme het gevaarlijkst de mens verleidt, zijn streven om het lijden uit te schakelen en de mens voorgoed in een nieuw paradijs op aarde te bevestigen.
Een boek vol fijne analyses en opmerkingen, die talrijke diepe en interessante inzichten openen.
A. Deblaere
| |
C.S. Lewis, Surprised by Joy. The shape of my early life. - Geoffrey Bless Ltd, London, 1955, 224 pp., geb. Sh. 15.
Wie kent niet de anglikaanse bekeerling, literaire criticus, conferencier voor de R.A.F., en aan de B..B.C., professor in de engelse letterkunde in Oxford, en sinds twee jaren te Cambridge in middeleeuwse literatuur, (een leerstoel speciaal voor hem opgericht,) en gevierd schrijver van kleine apologetische werkjes, waarin de eigen humor zo rijk is aan diepe levenswijsheid en christendom. Alleen Chesterton, die trouwens een beslissende invloed heeft gehad op zijn leven, heeft hem hierin overtroffen. In dit werk verhaalt hij ons zijn bekering. Op het eerste gezicht eerder ontgoochelend! Veel over zijn jeugd, enkele toetsen over de volwassen man, en een schroomvol zwijgen over de laatste stap naar God toe. Nogal nuchter, zelfs wat in mineur, het doodgewone verhaal van een jongen, zoals er tegenwoordig duizenden rondlopen. Daarom is wellicht dit getuigenis, zo engels in vorm, smaak en in de typische voorliefde voor het ‘understatement’, in de grond zo indrukwekkend, en alvast zeer troostend. Door dit leven loopt één gouden draad: de wondere en delicate ervaring van de vreugde. Een miniatuurtuintje, een gedicht, een lied, een opera, mythen en sagen uit het Noorden, de natuur, alles op zijn tijd, roepen een ogenblik een unieke vreugde in hem op om weldra hoger te wijzen, steeds hoger tot de kleine jongen, na vele bittere en troostende ervaringen, voor de deur staat van het supreme mysterie van de vreugde, waarop hij zwijgend zich terugtrekt.
P. Fransen
| |
Kenneth Packard, Brother Edward: Priest and Evangelist. - Geoffrey Bles, Londen 1955, 168 pp., 12s. 6d.
De Brother Edward van de titel van deze biographie is Gordon Bulstrode, een Anglikaanse geestelijke en volksmissionaris, die in maart 1953 in de ouderdom van 68 jaren overleed. Tijdens zijn studies te Oxford ondergaat deze ietwat rusteloze jonge man een heftige bekering, die hem besluiten doet de wijdingen in de Staatskerk te ontvangen. Hiermede niet voldaan, meent hij geroepen te zijn tot het religieuze leven. Hij treedt in bij de z.g. Cowley Fathers, die een bijzondere verering hebben voor de H. Ignatius en zijn Exercitia Spiritualia, en hier maakt hij de grote retraite van dertig dagen. Ook hier vindt hij geen bevrediging, en zo wordt hij geleidelijk aan de rondtrekkende priester, rechts en links missies gevend en retraites leidend.
De eenvoudige levensschets van deze man Gods heeft iets zeer aantrekkelijks en stichtends, vooral voor de Katholiek die niet alleen weinig gelegenheid heeft predikers van dit slag te ontmoeten, maar vaak ook maar weinig besef heeft van de ernst en diepe spiritualiteit van menige Anglikaanse parson. We missen slechts één zaak in dit boek: we krijgen geen idee van wat deze geestelijke precies geloofde. Maar het is mogelijk dat
| |
| |
dit iets is dat enkel de katholiek intrigeert, voor wie de comprehensiveness van de Anglikaanse Kerk steeds min of meer een raadsel blijft.
W. Peters
| |
Mgr L. Cerfaux, De levende Stem van het Evangelie (Woord en Beleving). - Lannoo, Tielt, 1955, 192 pp., ing. f 68, geb. f 92.
Men heeft er goed aan gedaan het bekende aantrekkelijk geschreven werkje van Mgr Cerfaux in het Nederlands te vertalen. De vertaling is trouwens zeer keurig, op enkele eigenaardige transscripties van vreemde woorden na (men leze liever Rhode dan Rodes, Adiabene dan Adiabenes, Afraätes dan Afraäte; op p. 35 leze men Bousset i.p.v. Bossuet).
Na een inleidend hoofdstuk over het ontstaan der evangelische overlevering, worden de vier canonische Evangelies eerst afzonderlijk en daarna als ‘viervoudige’ Blijde boodschap gekarakteriseerd. Op het einde van het boek wordt gewezen op de apokriefen, de buiten-canonische uitspraken van Jesus en de verspreiding der vier canonische geschriften.
Mgr Cerfaux meent dat de twee eerste Evangeliën op elkaar gelijken, niet ‘omdat de Griekse Mattheus bij Marcus zou hebben geput, maar omdat het Aramese evangelie van Mattheus eens en voor altijd op de “blijde boodschap” het stempel van Mattheus heeft gedrukt’ (51). Indien dit zo is, vraagt men zich af waarom Marcus zoveel uitspraken en redevoeringen van Jesus heeft weggelaten. Indien Mattheus' Aramees evangelie zulk een stempel heeft gedrukt op de ‘blijde boodschap’, is het zeker wonderlijk dat Lucas, die ‘een geordend verhaal’ wilde schrijven, hele passussen uit Mt (14, 22 tot 16, 12) weglaat.
J. de Fraine
| |
A Dominican Tertiary, The Story of Bethany. - Blackfrairs Publ. London, 1955, 105 pp., 8s. 6d.
Het boekje geeft een overzicht van het ontstaan en de ontwikkeling van de stichting van Père Lataste, die met zijn Bethanië veel verder ging dan enkel de reclassering van vrouwen die in de gevangenis hadden gezeten: hij opende voor hen de mogelijkheid om religieus te worden. Het boekje heeft een aparte sectie die de stichting en het werk der huizen in Nederland bespreekt. Indien de toon wat zakelijker was gehouden en het reclame-element sterker beperkt, zou het verhaal aan leesbaarheid gewonnen hebben.
W. Peters
| |
D.J. Mercier, Voordrachten voor mijn seminaristen. - Em. Warny, Leuven, 1955, 216 pp., ing.
Toen de nog betrekkelijk jonge Kardinaal Mercier, in 1907 en dus in de heroïsche laatste vooroorlogse jaren, zijn voordrachten ‘A mes Séminaristes’ bundelde, - vatte hij de diepere geestelijke vorming van zijn diocesane geestelijkheid aan: een initiatief dat, doorheen stellingnamen en controversen, op een vernieuwde spiritualiteit zou uitkomen, en wie weet op welke verdere godsgenaden.
De vertaler, priester Achiel Leysen, heeft gemeend dat, niettegenstaande de lichtelijk verouderde vorm en voorstelling, het levengevende woord van de grote bezieler nog krachtig bleef. En inderdaad! deze zeven voordrachten, zeven aansporingen tot stilzwijgen en vreedzaam-deemoedige omgang met God, even robust doordacht als in schriftuur en traditie veelvuldig gefundeerd, hebben iets van een blijvende jeugd.
Em. Janssen
| |
Mgr Fulton J. Sheen, Gij zijt gezegend onder de vrouwen. - Zonnewende, Kortrijk, 1955, 302 pp.
Maria is de meest beminnelijke en de meest beminnende vrouw: de maagdelijke en genadevolle Moeder van de verlossende Godmens, wier deemoedig offer het heilswerk mede voltooide. Intussen is de vrouw, onder de mensen, voorwerp en draagster van liefde; intussen vormt de Liefde, in de schepping, de levenskern, waarbij God en geschapen personen elkander doordringen. Zo wordt Maria het verborgen hart van elk hunkerend bestaan, tegelijk de universele middelares door wie en naar wie God de zijnen transformeert.
De tweeëntwintig hoofdstukken zijn een som van variaties op dát grote thema: vanwege een theologisch geschoolde, een apostolisch machtige, een biddende met eeuwige waarden en een bekommerde om moderne noden.
De Amerikaanse titel ‘The World's First Love’ had beter bewaard kunnen blijven.
Em. Janssen
| |
Peter Schindler, Een zaaier ging uit, Vertaald door J. Boosman. - Beyaert, Brugge, 1955, 378 pp., geb. Fr. 185.
Deze jaarkrans van zondagspreken, door de bekende Deense bekeerling en apostel, verscheen in 1949; het waren radiotoespraken, voor een ruim publiek bestemd. Nuttig voor katholieken, zal deze vertaling niet minder alle religieus-belangstellenden interesseren.
| |
| |
De bundel bevat eenenzeventig preken, bijna alle gerangschikt in de liturgische kringen van het kerkelijk jaar. Noem hem daarom niet liturgisch, evenmin dogmatisch, evenmin moraliserend, evenmin ascetisch en mystiek, evenmin actueel-problematisch; hij is dat alles, maar zonder afwijkende specialisering. Hem kenmerkt de harmonie; het evenwicht tussen verstand en gevoel, inkeer en actie, actualiteit en eeuwige waarden, kerkelijke bekommernis en breedmenselijke belangstelling, artistieke golving zelfs en dogmatische scherpte.
De priester en de leek, de biddende en de apostel, de oudere en de jongere zullen hier veel ontdekken; ze zullen alleen betreuren dat de vertaling de oorspronkelijke literaire vorm nog slechts laat vermoeden.
Em. Janssen
| |
Rudolf Peil, Handbuch der Liturgik für Katecheten und Lehrer. - Herder-Verlag, Freiburg i/Br., 1955, X-174 pp.
Bondig en leerrijk overzicht van de hoofdelementen der liturgie, waarin telkens de catechetische uitzichten en mogelijkheden worden naar voren gehaald en benadrukt. Een eerste hoofdstuk handelt over de liturgie in 't algemeen, een tweede over het H. Misoffer, een derde over het kerkelijk jaar en een vierde over de sakramenten en sakramentaliën. Degelijk en overzichtelijk en derhalve graag aanbevolen voor catecheten en alwie met liturgisch onderricht is belast.
J. De Munter
| |
Bijbels Woordenboek onder red. van A. v.d. Born, J. Coppens etc; aflev. 2: Egypte-Isaak, J.J. Romen & Zn, Roermond en Maaseik, 1955, 2de dr.
De aanbevelingen welke de eerste aflevering van dit Bijb. Wdb. heeft mogen ontvangen verdienen gecontinueerd te worden ook wat dit tweede fascikel betreft. De lijn, welke de bruikbaarheid in grote kring voor ons Nederlands taalgebied beoogt, is gehandhaafd. Wetenschappelijkheid en wijze beperking vormen een moeilijk te realiseren combinatie, welke echter hier is bereikt. Zo zijn - om maar enkele voorbeelden te noemen - omvangrijke en moeilijke onderwerpen als ‘eschatologie’, ‘evangeliën’, ‘hellenisme’ op voorbeeldige wijze in hun wezenlijke aspecten samengevat en bieden zo een snelle en juiste oriëntatie. De Bijb. theologie heeft weer volop haar plaats gekregen, waartoe o.a. de studies van P. v. Imschoot een belangrijke bijdrage vormen.
In het algemeen trouwens dragen de artikelen de indruk van een persoonlijke arbeid der schrijvers en zijn geenszins het resultaat van louter routine-werk. Een enkele keer is een titel wat erg beknopt behandeld. Zo is bijv. het ‘geduld’ er met een nog al magere behandeling vanaf gekomen. Dit geldt zowel van het geduld als goddl. eigenschap als van het geduld als christelijke deugd. Deze wordt vrij eenzijdig in het morele vlak geplaatst, zonder aanduiding van het theol.-eschatologische fundament.
Enkele terloopse opmerkingen: In het artikel ‘geestesgaven’ is op het eind de conclusie dat S. Paulus de liefde boven de g. stelt, omdat de Kerk op de eerste plaats institutioneel is opgebouwd, minstens onduidelijk te noemen. In het art. ‘getuige’ had wellicht de verhouding van het martelaarschap (martyrium) tot de getuigenis kunnen aangeduid werden. De interpretatie van de ‘glossolalie’ lijkt mij discutabel. Art. ‘handoplegging’ draagt met zijn uitdrukking ‘het handelt zich’ de sporen van een Duits origineel.
Het zij mij vergund ook enkele drukfouten aan te duiden, welke mij zijn opgevallen. Kol. 511 reg. 3 moet zijn: fig. 16 a-b-c. Kol. 541 sub (D) moet zijn: ‘niet minder onjuist’. Kol. 611 eerste al. (3) moet zijn (2). Kol. 666 eind van art. ‘Hebron’ moet verwijzen naar pl. XI. De tweede transcriptievorm van de naam ‘Isaak’ moet zijn ‘jishaq’.
Deze aflevering is weer verlucht met weinig, maar goede foto's.
H. Suasso.
| |
Piet Worm, De Heilige Schrift voor kinderen verteld. N.V. Elsevier, Amsterdam, 1955, f 8.90.
Met grote toewijding heeft Piet Worm zich ertoe gezet het Bijbelverhaal voor kinderen uit te beelden. Hij is er volkomen in geslaagd. De tekeningen zowel als de tekst zijn geheel aangepast aan het kinderlijke begripsvermogen. Van het werk, dat in drie deeltjes compleet zal zijn, verschijnen twee edities, een voor Katholieken, een voor Protestanten. Dit is nodig, wegens het verschil in de spelling der eigennamen (b.v. R, K. Noë, Prot. Noach). Overigens zijn beide uitgaven vrijwel identiek. Dit is het eerste deeltje gewijd aan Genesis. De volgende deeltjes zullen respectievelijk in het voor- en najaar van 1956 het licht zien. Aan ouders en opvoeders bevelen wij dit werk ten zeerste aan.
| |
| |
| |
Dr Willibrord Lampen, Panis angelicus. Bloemlezing uit de wereldliteratuur ter ere van het Heilig Sakrament. - Lannoo. Tielt-Den Haag, 1955, XXXVI-238 pp., geill.
Hier wordt het beste bijeengebracht wat de H. Kerk in haar liturgie, haar leer en haar geïnspireerde schrijvers, over het allerheiligste sakrament heeft uitgesproken. Vijftig jaar na de opwekking van de H. Pius X tot de veelvuldige en dagelijkse Communie, zal dit boek zeker de gelovige welkom zijn. Het komt ons echter voor dat priesterstudenten er het meest aan zullen hebben. De vertalingen, vooral van de patristische teksten, zijn wat te stroef. De stijl zal de leek afschrikken. Wanneer deze echter de stof van zijn overwegingen hier zoeken wil, zal hij rijkelijk voor zijn inspanning beloond zijn. Een uitgebreide inleiding geeft een klaar inzicht in de ontwikkeling van de leer der Eucharistie doorheen de eeuwen. Het laatste deel echter van deze studie is wat te los opgesteld. Nu de schrijver zich toch op wetenschappelijk standpunt gesteld heeft vinden wij het te betreuren dat hij de laatste bevindingen van de tekstkritiek en andere studies niet heeft verwerkt. - Zo is het werk Over de Sakramenten wel degelijk van Ambrosius. - Tenslotte nog een wens: kan de schrijver ons niet een tweede werk bezorgen, ditmaal gewijd aan de mooiste teksten uit de offerliturgie? De scheiding, niet het onderscheid, van offer en sakrament in het Misgeheim is voor de gelovige een betreurenswaardig misverstand. Wij vrezen dat een publicatie als dit verzamelwerk dit nog verder in de hand werkt.
A.L. Vandenbunder
| |
Denis Buzy, Marie de Nazareth. - Editions de l'Ecole, Parijs, 1955, 220 pp.
Aandachtig heeft de schrijver, die met de Heilige Schrift blijkbaar zeer vertrouwd is, uit de evangeliën en de Handelingen Maria's leven samengesteld. Hij stelt het ons voor in de vorm van dertig verhalende overwegingen; als harmonisch ineenvloeien van studie en gebed, van menselijke penetratie en gelovige eerbied, zijn deze merkwaardig.
Men zoeke in dit boek geen theologische vernieuwing die de Maria-beschouwing thans doormaakt, weinig van de allermodernste exegese die op symbolen vaak ingaat; laat u leiden doorheen Maria's leven door een zorgvuldig geïnformeerd kenner, die dichterlijk-gevoelig weet te bidden.
Em. Janssen
| |
Philosophie en paedagogie
Dr A.F.G. van Hoesel, Zindelijk denken. Foutieve denkwijzen, oneerlijke discussiemethoden. - Nelissen, Bilthoven, 1955, 160 pp., f 4.90.
In zijn voorwoord wijst de schrijver er op, dat wij leven in het tijdperk van georganiseerd overleg. Tot op het hoogste niveau is het ‘gesprek’ aan de orde van de dag.
Een vruchtbaar gesprek is pas mogelijk op basis van wederkerigheid, als dialoog van persoon tot persoon. Van meet af aan veronderstelt dit een gesprekspartner als ‘andersdenkende’, iemand, die als persoon een oorspronkelijk standpunt inneemt en vanuit dat standpunt een eigen kijk heeft op de realiteit. Slechts als de ander het gevoel blijft behouden, dat zijn inzichten en verlangens ernstig in overweging worden genomen, kan er van daadwerkelijk overleg sprake zijn. Een dubbele openheid is dan ook voorverondersteld: een openstaan voor de objectieve waarheid, die nooit volkomen verworven is, maar steeds moeizaam veroverd moet worden, - een openstaan voor de ander, wiens inzichten een kostbare bijdrage kan leveren voor de onbevooroordeelde beoordeling van de werkelijkheid, die door de bijkomende blik van de ander pas in stereometrisch perspectief wordt bezien.
Dit werkje nu levert een opbouwende critiek op het alledaags gesprek als het met een schat van voorbeelden wijst op de meest voorkomende en storende fouten bij redenering en discussie en appeleert op de eerlijke waarheidsliefde en natuurlijke logica van het gezond verstand, om zelf correct te converseren en objectieve en zakelijke discussie te bevorderen.
De schrijver beklemtoont o.a. dat vage termen vermeden dienen te worden. Onder dit opzicht slaat de inhoud een beter figuur dan de hoofdtitel, waaronder de schrijver zijn werk in het licht gaf. Ook zal een wijsgerig geschoold lezer verwonderd staan ‘Speculatief denken’ als foutieve denkwijze gerubriceerd te zien.
Een boek, dat zich prettig laat lezen, psychologisch raak getekend is (hoe kan het anders!) en uiterst waardevol voor eenieder die een vruchtbare discussie op prijs stelt.
Dr Th. v.d. Berg
| |
| |
| |
Jeanne Delhomme, Temps et destin. Essai sur André Malraux (Les Essais, 73). - N.R.F. - Gallimard, Parijs, 1955, 269 pp., Fr. F 650.
De titel van dit merkwaardig boek is te bescheiden. Malraux' ideeën, die ten grondslag liggen aan zijn romanwerk en critische studies, worden door S. opgenomen in de uitbouw van een eigen zijns-filosofie, exitentialistisch van strekking, en - wat vrij zeldzaam is in een filosofisch werk en af en toe aanleiding geeft tot onrechtvaardige uitlatingen tegenover mensen die een andere mening zijn toegedaan - gepassioneerd in de uitdrukking.
Toch eerbiedigt S. de geleidelijke ontwikkeling van Malraux' inzichten. In de bewuste, vrije mens die, verwikkeld in de empirische, horizontale tijd, het eigen zijn als angstvol en onmogelijk ervaart, woelt een fundamentele drang naar een transcendente, vertikale dimensie, die deze zinloosheid, dit niet-zijn doorbreekt. Deze dimensie ligt niet in de orde van de historische daad van de individuele held of de revolutionnaire groep, maar in de estetische orde van de kunstschepping. De vrije mens schept in het kunstwerk een wereld die de uitdrukking is van zijn eigen zijnsaarzeling, van zijn vreugde en van zijn angst, en waarin het niet-zijn bezworen wordt om plaats te maken voor het bestendig mirakel van een eeuwige geboorte in de nieuwe dimensie van een durend nu. Daar bereikt de mens het heilige (le sacré), d.w.z. het andere dan zichzelf, het onzichtbare, het mysterie, waarvan hij de aan- en afwezigheid in zijn eigen zijn ervaart. Maar ook hier duikt de zijnsvraag weer op, vermits de mens niet anders is dan deze vraag zelf, voor altijd heen en weer geslingerd tussen het niet-zijn en het fundamentele, waaraan hij zich niet te ontworstelen vermag. De zijnsvraag slaat steeds op zichzelf terug.
De lezing van dit werk veronderstelt een zekere filosofische scholing en een grondige kennis van Malraux' oeuvre.
J. Dax
| |
W. Grey Walter, The living Brain. - G. Duckworth & Co Ltd., Londen, 1954, XII-216 pp., sh. 15/-
De persoon van de zeer begaafde engelse neuroloog W. Grey Walter bewijst overtuigend dat de Cybernetica volstrekt geen amerikaans monopolie is. In dit werkje over de levende hersenen geeft hij het grote publiek een overzicht ten beste van al wat hij door zijn navorsingen in de mysterieuse ‘bovenkamer’ meende te ontdekken. Zoals men weet, is het mogelijk om bij middel van zeer gevoelige meettoestellen de verandering van electrisch potentiaal in de hersenen waar te nemen. Om het zeer grillig golvenbeeld dat men zo bekomt te ontcijferen waren ingewikkelde electronische apparaten, geraffineerde statistische berekeningen en niet minder onvermoeibaar geduld vereist. Het was in de loop van dit onderzoek dat Grey Walter op het idee kwam de eigenschappen der hersenfunctie in haar meest elementaire vorm te bestuderen aan de hand van een mechanisch model dat het uitzicht van een schildpad kreeg en welks wonderlijk gedrag reeds vroeger in dit tijdschrift werd vermeld.
De conclusies van Grey's onderzoek zijn heel belangwekkend en wijken sterk af van de traditionele denkwijze over het breinmechanisme. Hij zet vooral uiteen wat hij leerde over ‘gestalten’, over ‘instrumenten’, over het ‘leren’, over het ‘verstaan’ en het ‘dromen’. Dit alles is gegoten in een lichte en pittige stijl, zoals dat van een oud ‘fellow’ van Cambridge te verwachten is. Toch vraagt de lezing een aandachtige studie en enige vertrouwdheid met de grondprinciepen der neurologie.
Dr. F. Elliott
| |
Prof. Dr E. Frh. von Eickstedt. Atom und Psyche. - Enke-Verlag. Stuttgart, 1954, 161 pp., geb. D.M. 14,20.
De auteur liet dit werk verschijnen als eindpunt van een reeks die als titel draagt ‘Die Forschung am Menschen’ en die op haar beurt een lange rij wetenschappelijke publicaties in het domein der anthropologie en der rassenkunde afsluit. Het positief en exact beeld van den mens dat de auteur zo had opgebouwd uit zijn wetenschappelijke navorsingen liet hem onbevredigd. Hij verlangde ook het eigen menselijke, de mens als geestelijk wezen te leren kennen, doch zonder zijn natuurwetenschappelijke inzichten prijs te geven. Hij zocht integendeel inzicht in den mens te verkrijgen met behulp der wetenschappelijke verworvenheden en doorheen haar begrippen-systeem. Hierin was hij tenslotte de exponent van een universeel en steeds wederkerende menselijke behoefte aan synthese.
Het totaalbeeld dat deze ervaren rassenkundige opbouwt omvat niet alleen alle gebieden der natuurwetenschap doch
| |
| |
inspireert zich eveneens op een zeer grote belezenheid op philosophisch en theologisch gebied.
De tijd is nog niet gekomen om over dergelijke poging een definitief oordeel te vellen. Het blijft toch waar dat zij beantwoordt aan een algemene doch onuitgesproken overtuiging dat, zo de mens waarlijk een geestelijk wezen is, het geestelijke in hem zich tot op het niveau van zijn atomen moet uitdrukken.
Dr F. Elliott
| |
Venzmer, Dr Gerhard. Mensenkennis in een oogopslag, uit het duits vertaald door J.C. Alders - N.V. Uitg. Enum, Amsterdam, 1955, 143 pp., f 7,90.
In dit bijzonder goed verzorgde boek populariseert de schrijver ‘Körperbau und Charakter’ van Kretschmer en verbindt aan deze typologische gedachtengang nòg meer consequenties dan Kretschmer zelf. Venzmer maakt vele aardige opmerkingen over het verband tussen uiterlijke verschijning en karakter, maar gaat m.i. te ver, bijvoorbeeld waar hij zegt dat lijders aan schizofrenie en manisch-depressieve psychose herstellen na toediening van bepaalde hormonen. Het is onjuist te beweren dat juist de schizofrenie regelmatig met meer of minder ernstige endocrine storingen gepaard gaat; dit geldt veeleer voor de manisch-depressieve psychose. Gall was geen fysiognomicus maar een frenoloog. Doch afgezien van dergelijke detail-kritische opmerkingen, is deze publikatie beslist lezenswaardig voor hen die de wetenschappelijke literatuur over de behandelde onderwerpen niet binnen hun bereik hebben.
J.J.C. Marlet, arts
| |
Kan. A. Decoene, Don Bosco als pedagoog. - Lannoo, Tielt, 1955, 142 pp., ing. F 42, geb. F 67.
Kanunnik Dr A. Decoene, zelf vergrijsd in de pedagogie, stelt de allergrootste van de moderne opvoeders voor: de buitengewoon begaafde en de door God geroepene, de priester en de heilige.
Leg aan de basis van alles zijn verstandelijke gaven en ondernemende creativiteit, zijn pedagogische geaardheid en zijn nimmer voldane liefde. Zie hem aan het werk, preventief en behoedend, om de kinderen vrij te houden van kwaad en ontaarding, zie hem dan vorderen, onversaagd opportunist, met alle geschikte middelen; zie hem als allerverscheidenste stichter, wiens vondsten en realisaties de kinderwereld vernieuwden; zie hem als de heilige, met God en zich, God stralend als een machtige zon.
En, ver achter de geniaal-heilige pedagoog-priester, zie de schrijver zelf die, door zijn ideaal belicht, als tegen wil en dank zichzelf even vertoont.
E. Janssen.
| |
Bartolomeo Fascie, Wie Don Bosco seine Buben erzog, vert. Otto Karrer. - Ars Sacra, München, 1955, 160 pp., 6 ill., geb. D.M. 7,20.
Dit kleine werkje over de grootste opvoeder van de 19de eeuw bevat naast een bondige levensbeschrijving, ook enkele oorspronkelijke documenten die ons de opvoedingsmethode van Don Bosco levendig voorstellen. Een theoretisch gedeelte behandelt op summiere wijze het preventieve opvoedingssysteem en een meer praktisch deel biedt ons, naast de meest bekende anecdoten uit de opvoedkundige ervaring van Don Bosco, ook enkele concrete wenken voor leraren en opvoeders.
Don Bosco is meer geweest dan een geniale opvoeder die in zijn oorspronkelijkheid niet na te volgen is. Hij heeft ook een eigen theorie en een leefbaar opvoedingssysteem uitgewerkt dat zijn proeven heeft geleverd: een theorie die berust op een maximaal vertrouwen in de fundamentele goedheid van de menselijke natuur en een systeem dat preventief de gevolgen van de erfzonde zoveel mogelijk tracht in te dijken. Door de combinatie van deze twee elementen heeft Don Bosco misschien het meest humaan-christelijke opvoedingsideaal uitgewerkt.
G. Vierstraete
| |
Soren Kierkegaard. Fragmenten uitgekozen en ingeleid door Prof. Dr W. Leendertz uit het deens vertaald met medewerking van N. Boelen-Ranneft. - de Erven F. Bohn N.V.; f 2,75, f 9,80.
Deze bloemlezing, samengesteld door Prof. Leendertz, doopsgezind hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam, is een tweede poging - na ‘Uren met Kierkegaard’ - om de deense ‘vader van het existentialisme’ in ons taalgebied bekend te maken. De inleider waarschuwt ons in een N.B. bij de aanvang dit boek niet te gebruiken om er een markante gedachte uit op te pikken. Deze zijn er ongetwijfeld te vinden: voortdurend wordt men geconfronteerd met gedachtegangen en zegswijzen die volkomen modern zijn en die, vooral in de filosophische geschriften, er op wijzen hoezeer
| |
| |
het protest van Kierkegaard tegen het idealisme van Hegel een van de bronnen is van het anti-rationalisme van onzen tijd. Als de samensteller alleen dit bedoeld had zou hij geslaagd zijn. Doch hij beoogt meer: hij wil ons op kierkegaardse wijze de overgang doen zien van het aesthetische via het ethische naar het religieuze stadium. Dit laatste zou dan moeten eindigen ‘aan de voet van het altaar (in lutherse zin)’. In deze laatste poging is dit werk m.i. niet geslaagd. Op de eerste plaats is, ook in de wel zeer korte levensbeschrijving, onvoldoende aandacht gevraagd voor de ongelukkige verhouding tussen K. en zijn vader, de daaruit resulterende afkeer van bisschop Mynster en de daaruit weer voortvloeiende verwerping van de deense staatskerk met haar uitzonderlijke positie in het midden van de vorige eeuw, (wat betreft het karakter van de schrijver zelf is op pag. 269 althans een merkwaardige aanduiding te vinden: ‘ik ben nooit als anderen geweest...’). Vervolgens komt bij de keuze van de aangehaalde fragmenten de ambivalente houding door K. ten opzichte van elke vorm van Christendom, maar zeker tegenover het Lutheranisme dat hij dogmatisch de doodsteek heeft gegeven, onvoldoende tot uiting. Studies als van Haecker, Przywara, Guardini en de protestant Diem wijzen er voldoende op dat geen enkele partij, noch protestanten noch katholieken, K. als protagonist mag beschouwen: daarvoor is zijn Janus-kop te duidelijk door zelfbeklag getekend. Wat uit hem had kunnen groeien weet niemand. Zijn geniale religieuze intuitie heeft zeker sommigen tot een bewuster geloofsleven, zelfs tot een bekering gebracht. Doch het gevaar bestaat dat velen als de schrijver blijven steken in wat hijzelf aan Luther verwijt: het correctief tot norm te maken.
Zo geloven wij dat dit door Prof. Leendertz met liefde samengestelde boek toch geworden is tot datgene waarvoor hij ons wilde waarschuwen: een citatenverzameling.
Mr. E. Schoenmaeckers
| |
Litteratuur
Antoon Ariaens S.V.D. Met Dante naar God. - Cenakel, Soesterberg, 1955, 491 pp., f 12,50. Voor België frs 200.
Wanneer men het verloop van de Dante-studie gedurende de eeuwen overziet, dan constateert men aanstonds de vele perioden van bloei en verval, die deze studie heeft doorgemaakt. Was het tot vóór de laatste wereldoorlog nog zo dat in de perioden van bloei de belangstelling zich hoofdzakelijk beperkte tot een of twee landen, nu is deze wel zo groot en algemeen, dat men bijna spreken kan van een Dante-cultus, die de gehele wereld omvat. Onlangs heeft de Florentijn Giovanni Papini zich zelfs verstout om een artikel te publiceren, waarin hij spreekt over een canonisatie van de grote middeleeuwse dichter. Het is vanzelfsprekend, dat in een tijd als deze het aantal publicaties legio zijn, maar helaas is het maar al te dikwijls waar, dat de omvang van een werk omgekeerd evenredig is met de kwaliteit van de inhoud. Een uitzondering hierop mag wel genoemd worden het bijna 500 pagina's tellende werk van A. Ariaens, S.V.D., getiteld ‘Met Dante naar God’. De ondertitel ‘Een studie over de geestelijke levensleer in Dante's Divina Commedia’ geeft de kern weer van het gehele werk. In een logisch opgebouwd systeem en aan de hand van vele teksten toont de schrijver de onuitputtelijke rijkdom aan katholieke geloofsleer, die verborgen is onder de sluier van symboliek.
In wezen is de Divina Commedia een beschrijving van de mystieke opgang van de ziel naar God, gebaseerd op de door Dionysius gegeven indeling van het geestelijk leven in drie opeenvolgende fasen, namelijk: de weg der Zuivering, Verlichting en Vereniging. Ofschoon deze benamingen in de Commedia als zodanig niet genoemd worden, is het gehele gedicht er van doortrokken. Kennen en beminnen zijn de twee wegen, waarlangs dit zieleproces zich voltrekt en de mens zijn diepste geluk deelachtig wordt. Door een analyse van de menselijke natuur ontsluit de schrijver Dante's symboliek en komt tot de conclusie dat Virgilius niet enkel de rede verzinnebeeldt, doch de gehele menselijke natuur, die vier vermogens bezit, alle andere in zich sluitend, te weten verstand, wil, begeer- en streefvermogen. Deze vermogens zijn door Dante teruggebracht tot de hoofdmotieven Rede en Liefde. ‘De Rede alleen namelijk is onder een doorlopend, albeheersend symbool voorgesteld en domineert als dichterlijk motief geheel de Commedia tot haar leiding door het geloof wordt overgenomen, terwijl de Liefde als natuurlijke en bovennatuurlijke
| |
| |
liefde zonder symbolische omkleding steeds op het tweede plan blijft. Het Virgilius-symbool spreekt van het harmonisch geheel der natuur, alle lagere vermogens omvattend, onder volmaakte leiding der Rede’.
Zo moet men eveneens onder het Beatrice-symbool niet alleen de personificatie van het Geloof verstaan, doch het totaal der drie goddelijke deugden, waarvan het Geloof primair is. Als zodanig verzinnebeeldt Beatrice het bovennatuurlijke leven van de christen.
Hiermede heeft Ariaens de geestelijke structuur van het gedicht volledig getekend en het standpunt aangegeven, vanwaaruit hij de totaliteit van de Divina Commedia kan overzien en verklaren.
Ofschoon ‘Met Dante naar God’ in wezen niets nieuws brengt op het gebied van de Dante-studie, is de schrijver er niettemin in geslaagd een waardevol boek samen te stellen, dank zij zijn heldere taal, zijn logische gedachtengang en de brede opzet, die het hem mogelijk maakte vele inhaerente problemen en details tot in de finesses uit te werken. Ongetwijfeld zullen vooral zij er hun voordeel mee kunnen doen, die dieper willen doordringen in het waarachtige wezen van de Divina Commedia, want niet de letterlijke tekst is van belang, doch de waarheid, die schuil gaat onder de dichterlijke symboliek.
Scherp hier, lezer, uw ogen goed op de waarheid,
Want de sluier is nu wel zó dun, Dat het zeker gemakkelijk is er door te dringen. (Purg. VIII, 19-21)
Th. van der Loos
| |
Kurt Wais, Mallarmé. - C.H. Beck'sche Verlagbuchhandlung, München, VIII-800 pp., 3 abb., geb. D.M. 45.
Terwijl het belang en de betekenis van Mallarmé voor de Franse en de Europese poëzie steeds duidelijker blijken, blijft zijn werk even enigmatisch voor wie het onvoorbereid wil lezen. Hij behoort tot de grootste maar zeker niet tot de gemakkelijkste dichters van de laatste eeuw. Onder de talrijke studies aan hem gewijd is die van Wais niet alleen de voornaamste, doch sedert haar eerste verschijnen in 1938 ook het onmisbare basiswerk, waarop alle verdere onderzoekingen en verhandelingen moeten teruggaan. In deze nieuwe uitgave verwerkte Wais al het materiaal, dat sedert het eerste verschijnen (vooral dank zij Mondor) aan het licht kwam. Op een dergelijk monument voor zijn dichter, getuigend van zoveel belezenheid, onderscheidingsvermogen en beheersing van een bijna onoverzichtelijk literair en historisch materiaal, moest Frankrijk wachten tot het hem door een Duits geleerde werd geschonken.
De eerste twee delen behandelen Mallarmé's leven en dichterlijke schepping tot aan de periode van ‘Igitur’, de grote innerlijke crisisperiode van de dichter. In het derde deel (blz. 251-502) zien wij de dichter in zijn omgeving, in het literaire Parijs van dien tijd met zijn vele -ismen, scholen groepen en salons. -Dit deel biedt een echte mijn van gegevens en aanknopingspunten zonder ooit dor geleerd te worden. Bij de behandeling van de meeste van Mallarmé's prozastukken worden hier ook de levensbeschouwing en de opvattingen van de dichter over kunst, dichterschap, volk enz. besproken. Het laatste deel tenslotte biedt ons de studie van de poëzie der tweede levenshelft, de meest hermetische, waarin het de gereserveerder dichter evenzeer om het verzwijgen als om het suggereren van zijn belevingen gaat.
Aan Wais werd verweten, dat zijn perifrase van Mallarmé's gedichten de poëzie er van oplost. Daarbij schijnt men te vergeten, dat hij de eerste is om dit met nadruk te beklemtonen. Zijn doel is: de gedichten te plaatsen in Mallarmé's leven, hun genese aan te tonen, ons binnen te leiden in het mozaïek van realia, feiten en ervaringen waaruit ze ontstonden, op talrijke ‘correspondances’ met hun associaties en verschuivingen te wijzen, doch dit alles slechts als noodzakelijke voorbereiding en verhelderende aanduiding, om de lezer in staat te stellen dan zelf tot de eigenlijke poëzie door te dringen. Zijn werk is onontbeerlijk geworden voor de studie van Mallarmé en het symbolisme, en bereikt het gestelde doel op een even bescheiden als volkomen wijze: het voert tot de lezing van het werk, het vervangt deze lezing niet.
De vele honderden nota's openen een rijk exploratie- en vergelijkingsgebied; enkele malen echter is de nota, die aan het cijfer in de tekst moest beantwoorden, weggevallen. En soms - zelden nochtans voor een boek van 800 blz.! - is zelfs Wais even verstrooid. Zorgvuldige bibliografie en register besluiten dit werk, dat terecht als model mag dienen voor de wetenschappelijke en toch levende voorstelling van een dichterfiguur.
J. Dax
| |
| |
| |
A. de Roover, Notities bij het werk van Georg Trakl (Verhandelingen K.V.H.U. nr 441). Standaard-boekhandel, Antwerpen, 1955, 67 pp., ing. F. 25.
Het minste dat men van dit werkje kan zeggen, is dat het volkomen beantwoord aan zijn titel: het bevat enkele vluchtige notities bij het werk van de grote Oostenrijkse dichter, ‘in de eerste plaats geschreven in piëteitsvolle herinnering aan Trakl's tragische dood’. Men zoeke hier dus niet een eigenlijke studie: de auteur vermeldt nagenoeg alle interessante problemen die uitvoerig behandeld worden in de vele studies aan deze boeiende figuur gewijd, maar het is begrijpelijk dat hij het, in een opstel van nog geen vijftig bladzijden, bij een bondige en oppervlakkige schets moest laten. Daarom is het evenwel jammer dat De Roover, waar hij zich een enkele maal waagt aan het uitdrukken van een persoonlijke opinie, een vals probleem heeft gesteld. Het heeft immers weinig zin, uit te maken of Trakl thuis hoort in het kamp der expressionisten, dan wel in dat der neoromantici. Zelfs wanneer het hier om twee onderling strijdige begrippen zou gaan, is het immers duidelijk dat het kunstmatige huisvesten van een door schizophrenie gesingulariseerde dichter als Trakl zinloos wordt. Dit met de Persijn-prijs bekroonde opstel bevat een zorgvuldige Trakl- bibliographie, samengesteld door Piet Tommissen.
F. de Graeve.
| |
R.L. Bruckberger, Maria Magdalena, vert. L. Thijssen. - Lannoo, Tielt-Den Haag, 1955, 285 pp., ing. F 75, geb. F 100.
Men weet dat Georges Bernanos over Maria Magdalena wilde schrijven; nu deed het zijn vriend pater Bruckberger, - en hij droeg zijn boek op aan de nagedachtenis van de overleden polemist en kunstenaar, die hij als posthuum aan het woord liet. -
Hij concipieerde een helleniserende courtisane, door Jesus gegrepen, die een fijn begrip voor Jesus had. Zij hechtte zich aan Hem; van haar hart uit leven we mee met de Verlosser die naar zijn lijden toegaat, het doorstaat en opgestaan is van de doden. Even zien wij ze daarna aanwezig bij de Hemelvaart, bij de nederdaling van de Heilige Geest; even begroeten wij de legendarische Magdalena op haar levensavond in Zuid-Frankrijk.
De schrijver, evenzeer theoloog en exegeet als literator en actiemens, werkte met zijn veelvuldig menselijk aanvoelen, met zijn moderne gerichtheid die zonde en genade als de twee wereldpolen stelt. Zonde en genade, met een iets te luidruchtige aandacht voor de zonde! Daardoor bleef hij iets te veel in de actueel-literaire sfeer, ging iets te weinig over in de tijdloze contemplatie. En hoezeer ook alles wetenschappelijk gegrond zou zijn; het komt ons voor dat de uitgebreide verantwoording (blz. 189-283) een vooraf ingenomen standpunt moest verdedigen.
Lees dus het boek. Inzake Griekse cultuur, evangelie-kennis, eenvoudige mensenkennis, zult u heel veel leren; maar buiten de stilte van de volkomen godsdienstigheid. Misschien echter brengt het (aangekondigde) tweede deel datgene wat we nu nog missen.
Em. Janssen
| |
Ernst Ewick, Weesgegroet. - A.J.G. Strengholt's Uitgeversmij N.V., Amsterdam, 1955, 16 pp., f 2.50.
In Strengholt's bekende Merel-reeks verscheen zojuist de gedichtenbundel Weesgegroet, de eersteling van de 21-jarige Amsterdammer Ernst Ewick.
Na een zeer dichterlijke proloog volgen 9 verzen, die gestalte geven aan de regels van het Weesgegroet. Zin voor zin gaat Ewick de betekenis van dit ogenschijnlijk simpele gebed na en zó werd deze kleine cyclus een ongetwijfeld dichterlijk opnieuw-beleven van bekende waarheden.
Zijn visie op het Weesgegroet is uiteraard persoonlijk en zeer zeker zullen er mariologen zijn, die ernstig het hoofd schudden, zoals de flaptekst van 't boekje vermeldt.
Persoonlijk geloof ik niet, dat het zo'n vaart zal lopen. Het is in deze tijd van vervlakking wel eens goed, dat de dingen anders, scherper worden bezien. Als dat dan maar geschiedt in het licht van de Waarheid.
En als Ewick schrijft:
...ik ben jaloers op Gabriël...
en
...laat mij niet wachten vrouw;
ik wacht niet meer tot later...
en verder
van een vergipste maagd...
en nog verder
...woorden om U ruiken naar motten-ballen...
dan kan ik daar alleen maar blij om zijn. Omdat hij dit gebed opnieuw en origineel
| |
| |
ervaren heeft. De ervaring, de betere ervaring van een gebed, dat wij allen vaak zó maar opprevelen, omdat we het van kindsaf geleerd hebben.
Dat hij dit bovendien bijzonder dichterlijk deed, verhoogt in belangrijke mate de waardering voor deze bundel.
Ewick is nog jong en zijn versificatie is verre van volmaakt. Maar zijn eerste bundel schept grote verwachtingen voor een, laten wij het hopen, nabije toekomst.
Pierre Bogaers Jr
| |
Albrecht Rodenbach, Vliegt de blauwvoet, ingel. door Filip de Pillecyn (Vlaamse Breviertjes, 3). - Lannoo, Tielt-Den Haag, 1955, 100 pp., ing. F 38, geb. F 60.
Het meest waardevolle uit Rodenbach's dichtwerk werd door de Pillecyn zonder historisch-critische bedoelingen, tot een keurboekje samengebracht. Moge dit ‘breviertje’ bijdragen tot een herwaardering van Rodenbach's poëzie.
J. Du Bois
| |
Spiegel van de Nederlandse Poëzie door alle Eeuwen. 1100-1900 door Victor E. van Vriesland. Dl I. - J.M. Meulenhoff, Amsterdam, 1955, 3de druk, 972 pp., f 18,50.
Dit breed opgezette verzamelwerk, dat in 1939 voor het eerst en in '47 voor de tweede maal uitkwam, verschijnt thans, gewijzigd en aangevuld, in derde oplaag. Victor van Vriesland heeft de drie delen, die een extract van de gehele Nederlandse poëzie bevatten, zo opgezet dat dit eerste deel de eeuwen 1100 tot 1900 beslaat, het tweede de jaren 1900 tot 1940 en het derde de periode 1940 tot 1954. Wie een goede en zeer uitvoerige bloemlezing van onze gehele dichtkunst wil bezitten, vindt hier zijn gading. Zulk een werk is natuurlijk altijd een persoonlijke keuze en ieder, die enigszins op de hoogte is, zal dit of dat gedicht missen en zich over een ander verbazen. Het geheel echter getuigt van smaak en inzicht en de auteur heeft allen, die poëzie lezen en liefhebben, aan zich verplicht. Het rijkste deel van de drie, niet alleen kwantitatief, maar ook kwalitatief, is ongetwijfeld dit eerste, waarin het middeleeuwse lied. Vondel, Hooft, Gezelle en zovele anderen zijn opgenomen.
J. v. Heugten
| |
Paul Verbruggen, Heer en Knecht. Gedichten. - Uitg. De Sikkel, Antwerpen, 1955, 55 pp., gen. fr. 65.
Een bundel elegische gedichten, kleine impressionistische tableau's waaraan de vreugde om de warmte, het leven en de goedheid van de alledaagse dingen glans en teerheid geeft. Verbruggen is nooit een populair dichter geweest, daarvoor mist zijn vers de gloed der verrassing, zijn thematiek de heftigheid van het modern beleven. Hij is dichter van de innigheid, die men begrijpen gaat, wanneer het hart hierop wordt afgestemd. Pas dan merkt men hoe poëtisch het doodgewone woord wordt, hoe zuiver het ritme de innigheid van zijn elegisch en fris gevoel draagt.
J. Du Bois
| |
Paul van Ostayen, Music-Hall, met een programma vol charlestons, grotesken, polonaises en dressuurnummers, samengesteld en ingeleid door Gerrit Borgers, Daamen N.V., Den Haag; De Sikkel, Antwerpen, 219 pp., ing. F 20.
Deze bloemlezing bevat een vrij uitgebreide en verantwoorde keuze gedichten en prozastukken van P. van Ostayen. De inleiding van G. Borgers omschrijft het leven en het werk van de dichter, maar gaat al te speels aan de tragiek van deze nihilistische poëzie voorbij.
J. Du Bois
| |
James L. Clifford. Young Samuel Johnson. Heinemann, London, 1955, 367 pp., 30 sh.
Voor zeer velen is Samuel Johnson een ietwat curieuze figuur die als man van middelbare leeftijd, en als zonder verleden, plotseling zijn intrede doet in de literaire wereld van het London in het midden van de achttiende eeuw: de Johnson zoals deze door zijn vriend en biograaph Boswell getekend is. Het is slechts nu en dan dat een flauw schijnsel van wat er in de eerste veertig jaren van Sam's leven gebeurde heenbreekt door de anecdotes en bon mots waar Boswell's verhaal zo vol van is. Prof. Clifford is naarstig op zoek gegaan naar gegevens omtrent de jonge Johnson, en toont hoe veel tegenslag en teleurstelling de jonge man achtervolgden.
Deze studie is een zeer leesbaar boek geworden. We slaan het veel hoger aan dan verscheidene Engelse critici, wier recensies ons onder ogen kwamen, deden. We konden bij het lezen van dergelijke ietwat ongunstige kritiek moeilijk het idee van ons afzetten dat het oordeel onder invloed stond van vooroordeel. Het is natuurlijk in de ogen van menige Engelse Johnson-fanaticus een vergrijp indien een
| |
| |
Amerikaan, professor of niet, zijn Johnson aanraakt. Wie zich echter door dergelijke vooringenomenheid niet laat imponeren, zal allicht wat guller zijn in het prijzen van dit goede boek.
W. Peters
| |
A. de Roover, 2 × over poëzie, De Bladen voor de Poëzie, Lier, 1955, 46 pp., ing. F. 30, geb. F. 40.
Op blz. 19 van deze plaquette staat de argeloze lezer voor het volgende zonderlinge syllogisme: als elk gedicht van een talentrijk en gewetensvol dichter een experiment is, dan moeten er heden ten dage zeer veel talentrijke en gewetensvolle dichters zijn, want er worden tegenwoordig enorm veel experimenten geschreven...
Zo redenerend slaagt De Roover er in, te ‘bewijzen’ dat de traditionele poëzie een slavin is, en de atonale de vrijheid zelf. Dat zal niemand verwonderen.
F. de Graeve.
| |
Walter Allen, The Novel To-day. - Longmans, Green and Co, London, 1955, 36 pp., 2 sh.
Dit zeer summiere overzicht van de Engelse roman gedurende de laatste vijf jaren is van hetzelfde formaat als de deeltjes die uitkomen in de serie Writers and their Work, en wordt als deze uitgegeven door The British Council in samenwerking met de National Book League. Dit geeft voldoende aan wat schr. in dit opstel beoogde: de lezer enigszins wegwijs maken op het terrein van de hedendaagse roman, dat maar al te vaak de indruk wekt van een wildernis te zijn, overwoekerd met waardeloos onkruid, dat het waardevolle boek verbergt en dreigt te verstikken. Het is bijgevolg een zeer nuttig boekje, een betrouwbare gids bij het aanschaffen van boeken.
W. Peters
| |
Dr H. Vroom, Carmina Gezelliana, een bloemlezing uit de gedichten van Guido Gezelle in latijnse verzen vertaald. - Paul Brand, Bussum. 1955, 124 pp., f 5,90.
Gelijk een foto in zwart en wit van Rembrandt's Nachtwacht kan bijdragen tot grotere belangstelling voor deze Meester, zo wellicht ook deze bloemlezing wat betreft Guido Gezelle. Het ware ons echter liever geweest, zo de nijvere vertaler ten gerieve van hen, die het nederlands niet verstaan, zijn werkje had voorzien van een eveneens in het latijn gestelde inleiding over de persoon en het werk van Gezelle en vooral het heel eigen coloriet van zijn taal. De hooggestemde ‘Brevis Prologus’ van Prof. Michels doet ons dit tekort slechts te schrijnender voelen.
L. Lorié
| |
Kunst en cultuurleven
Grosse Kulturen der Frühzeit: Margarete Riemschneider, Die Welt der Hethiter; Hartmut Schmoekel, Ur, Assur und Babylon; - Walther Wolf, Die Welt der Aegypter. Gustav Kilpper Verlag, Stuttgart, 1955, 259, 301, 293 pp., 108, 120, 165 afb. geb. D.M. 22,50, 24,50 en 24,50.
Maurice Vieyra, Hittite Art 2300-750 b.c. - Alec Tiranti Ltd, Londen 1955, 93 pp., 122 afb., geb. 15 S
Van de tot nog toe voorziene delen in de reeks ‘Grote beschavingen’ zijn reeds de drie eerste verschenen. De reeks, onder de leiding van prof. dr H.T. Bossert, zal in haar geheel de ganse voorklassieke beschaving in het oostelijk gebied van de Middellandse Zee omvatten.
Het werk van prof. Schmökel is als een boeiende roman, waarin hij vertelt over het leven van vijfduizend jaar geleden als iemand die, van huis afgereisd, lange brieven schrijft om te vertellen hoe het er in den vreemde toe gaat. Wellicht dacht de auteur hieraan toen hij boven zijn hoofdstukken schreef ‘Uruk 2.800 v. Chr.’ ‘Ur 2.000 v. Chr.’ 3 Assuer 1080 v. Chr.’ ‘Babylon 570 v. Chr.’. Toch weet prof. Schmökel de grens van deze fictie te eerbiedigen. Hij geeft genoeg positieve gegevens om ook een critische lezer te bevredigen. De eerste bedoeling van deze reeks was trouwens het belangrijkste illustratiemateriaal nopens deze beschaving gemakkelijk toegankelijk te maken.
Prof. W. Wolf is zakelijker in zijn uiteenzetting. Maar ook hij weet te boeien door zijn meesterlijke samenvatting van de Egyptische kuituur in haar uiteenlopende aspecten. Zo komen de vele documenten, die ons van het oude Egypte bewaard zijn en waarvan een goede keuze wordt gereproduceerd, in een nieuw licht te staan door het feit dat hun onderlinge samenhang wordt aangetoond. Het is revelerend bij het bekijken van een bepaald fresco plots het liefdeliedje te horen zingen dat uit dezelfde tijd stamt en dat ons alles zo verrassend nabij brengt.
| |
| |
De inleiding van M. Riemschneider bij ‘De Wereld van de Hittieten’ sluit meer aan bij de uiteenzetting van prof. Wolf dan bij het verhaal van prof. Schmökel. Toch is zij minder historisch opgevat. In verschillende hoofdstukken over sociale structuur, godsdienst, kunst wordt ons een duidelijk beeld geschetst van deze weinig omschreven volksstam. Zoals in beide vorige werken heeft men hier eveneens interessante toelichtingen bij de afbeeldingen en een geografische kaart.
In kleiner formaat, minder rijk aan illustratie - op sommige punten vollediger - is het boek van Vieyra geheel volgens hetzelfde schema opgevat: een inleidende studie, beschrijvende nota's bij de afbeeldingen en tenslotte de afbeeldingen zelf. De auteur stelt zich tot doel de Hittietische kunst alleen te bespreken. In feite is dit een fictieve grens. Want alles wat wij van deze volkeren weten komt ons langs de kunst of is er een onmiddellijke interpretatie van. De heldere uiteenzetting van Vieyra stemt niet altijd overeen met de stellingen van M. Riemschneider. Voor deze laatste is het duidelijk dat de Hittieten een Indogermaans volk zijn. De Engelse auteur legt het er voorzichtig op aan om ons het tegendeel te doen geloven, hoewel hij moet toegeven dat de Hittieten zich van een Indogermaanse taal bedienden.
G. Bekaert
| |
Piper-Bücherei: 84: W. Lehmbruck, Zeichnungen und Radierungen. - 85; M. Pallottino, Tarquinia. Wandmalereien aus etruskischen Gräern. - 88; H. Bosch, Garten der Lüste. - Piper & Co. Verlag, München, 1955, 50-64-66 pp., 18 klpl. - 46 afb. - 53 pl., geb. D.M. 2,5-3,5-2,5.
In de keurige reeks van de Piper-Bücherei werd een deeltje gewijd aan het grafische werk van W. Lehmbruck. De goede inleiding van E. Trier schetst het leven van de beeldhouwer en situeert de tekeningen en gravures in zijn creatieve werk.
Een ander deeltje van de reeks bevat verzorgde afbeeldingen in kleur van de Etruskische wandschilderingen uit Tarquinia. In het nawoord bespreekt de befaamde Etruskoloog M. Pallotino, de Etruskische grafschilderingen. Hij duidt de techniek aan en gaat in op haar betekenis.
Het meest interessant is echter het laatst verschenen deeltje, gewijd aan ‘De tuin der lusten’ van Jeroen Bosch. Dit schilderij leent zich uitstekend tot de minutieuze ontleding waarvan het hier het voorwerp is. De inleider H. Rothe is niet akkoord met de betiteling van het schilderij en resumeert zijn interpretatie in de nieuwe titel ‘Das gewonnene Paradies’. Hij meent immers dat het middenluik van de triptiek een voorstelling is van het mensenbestaan, in de veronderstelling dat de mens niet zondigde. Dit middenluik zou dan de voortzetting zijn van het linkerluik dat het Aards Paradijs schildert met de schepping van Adam en Eva. De rechtervleugel moet dan een voorstelling geven van de oorzaken van het kwaad: mond en oren. Daar is inderdaad alles verzameld wat gerucht maakt en wat gerucht opvangt.
G. Bekaert
| |
Wenner Gross, Abendländische Architektur um 1300. - W. Kohlhammer, Stuttgart, 320 pp., 162 afb., geb. D.M. 24.
Als een samenvatting van zijn werk heeft W. Gross op de omslag van zijn boek over de Westerse bouwkunst omstreeks 1300 de koorpartij van S. Croce te Florence afgebeeld. Iedereen neemt aan dat deze kerk nog gothisch kan genoemd worden om haar stijlvormen, maar eveneens dat haar opvatting en structuur weinig gemeen hebben met de klassieke gothische kathedralen. Deze kerk, samen met de andere kerken van de bedelorden, werd dan ook als een nevenverschijnsel van de Gothiek beschouwd. W. Gross nu wil aantonen dat deze kerken geen uitzonderingsverschijnsel betekenen, doch een verdere evolutie zijn van de Gothiek in het algemeen. Zoals de auteur zelf toegeeft blijft hij bij de grote lijnen. Heel wat problemen blijven onopgeklaard.
G. Bekaert
| |
Julius Baum, Zwölf deutsche Dome, Photos von H. Schmidt-Glassner. - Atlantis-Verlag, Zürich, 1955, 232 pp., 175 diepdr., 31×22 cm., geb. Zw. F 33,30.
Het zal steeds een gewaagde onderneming blijven uit de rijke schat van de middeleeuwse architectuur in Duitsland een representatieve keuze te doen. De uitgeverij Atlantis heeft het toch gewaagd in een schitterend boekdeel de middeleeuwse bouwkunst van Duitsland tot twaalf voorbeelden te beperken. Wij moeten bekennen dat deze keuze niet vermag een volledig beeld te geven van de Duitse bouwkunst in de Middeleeuwen. Persoonlijk verkiezen wij de formule aan- | |
| |
gewend door de uitgever M. Hürlimann in de laatste uitgave van ‘Gothische Kathedrale in Frankreich’ - een tegenhanger van dit nieuwe boek - waarin hij de oorspronkelijk tot de vier grote kathedralen beperkte keuze sterk uitbreidde. De keuze immers van de Duitse kathedralen geeft slechts een verminkt beeld van de rijkdom, door J. Baum in de inleiding geschetst. Ook de toelichtingen bij de afbeeldingen, goed verzorgd in het werk over de Franse Gothiek, ontbreken hier.
Wanneer wij echter deze beperkingen aanvaarden en ons houden aan de titel ‘Zwölf Deutsche Dome’ kunnen wij alleen de uitgever geluk wensen met deze nieuwe uitgave waarin hij de kathedralen van Speyer, Mainz, Worms, Limburg, Bamberg, Naumburg, Magdeburg, Keulen, Freiburg, Regensburg, Ulm en München met hun rijke architectuur en sculptuur in een reeks merkwaardige foto's voorstelt.
G. Bekaert
| |
W. Muensterberger, Primitieve Kunst. - Contact Amsterdam-Antwerpen 1955, 51 pp., 2 klpl. 136 pl. (34×25 cm.), f 22,50.
Het boek van W. Muensterberger schenkt aan de lezer of beter aan de gebruiker het intense genot van het schone ding waarin een diepe menselijkheid geopenbaard wordt. Dit ligt gedeeltelijk aan de schitterende voorstelling - verzorgd tot in het laatste détail, - aan het papier, de druk, de kleur. Naast de vele reeksen pocket-books verleent dit werk aan het boek weer zijn oorspronkelijke kostbaarheid, zodat men het slechts met omzichtigheid ter hand neemt en met eerbied doorbladert. Aan deze uiterlijke verschijning beantwoordt de inhoud, d.w.z. de betrekkelijk korte inleiding, de toelichting bij de afbeeldingen en de afbeeldingen zelf. De inleiding bestaat uit een heldere verantwoording van wat de auteur onder Primitieve Kunst verstaat. Ook hierin geen hartstocht, geen overdrijving, maar eenvoudige mededeling van wat men min of meer zeker aanvaarden kan en duidelijke toelichting van een vanzelfsprekend maar nog niet algemeen aanvaard standpunt tegenover het primitieve in de Primitieve Kunst. De toelichtingen zijn zakelijk en bevatten interessante gegevens. Een grote voldoening wacht ons ook bij het bekijken van de afbeeldingen. Noch op de keuze, noch op de uitvoering ervan valt iets af te dingen.
In dit werk is men voortdurend in contact met een waarachtige menselijkheid, vol eerbied en liefde voor alles wat zij ontmoet. En dit is wellicht het voornaamste.
G. Bekaert
| |
Douglas Cooper, Henri de Toulouse-Lautrec. - W. Kohlhammer, Stuttgart, 1955, 155 pp., 60 afb., 55 klpl., geb. D.M. 32.
In een royaal uitgegeven werk stelt Douglas Cooper, een der voornaamste kenners en een der grootste verzamelaars van de moderne kunst, het werk voor van Henri de Toulouse-Lautrec. Geen diepgaande studie is het geworden. Het blijft bij een voorstelling, waaruit wij - behalve een paar anekdoten - niet veel nieuws vernemen.
En toch is deze kleine voorstelling merkwaardig omdat zij uitgaat van een juist inzicht in het werk van Toulouse-Lautrec dat zich haast voortdurend beweegt op een zeer wankele grens tussen passie en beschouwing, tussen spektakel en kunst. De auteur wijst op het enge verband tussen leven en werk bij Lautrec. Hij onderstreept daarbij hoe Lautrec niet door het erotische werd aangetrokken, hoezeer het er bij een oppervlakkige kennismaking de schijn van heeft. De kunstenaar heeft alleen in een verworpen milieu, waar hij met zijn mismaakte gestalte meer dan elders begrip vond, de mens en van deze mens de nood en - naar zijn eigen woorden - ook de schoonheid ontdekt en zonder enig commentaar deze dubbele ervaring neergetekend. De illustratie geeft een goed beeld van de verschillende aspecten van de persoonlijkheid van Lautrec.
G. Bekaert
| |
Ernst Baumann, Neue Gärten. New Gardens. - Editions Girsberger, Zürich, 1955, 240 pp., 400 Abb. 25×29 cm., geb. Zw. f 42.
De moderne mens is deemoedig geworden. Hij wil niet langer alles aan de maat van zijn rede meten. Geen rechte, afgebakende wegen scheiden zijn tuin meer af in klaar onderscheiden delen. Hij bouwt niet meer met planten als waren het levenloze stenen. Zelfs van de stenen zoals hij ze vindt houdt hij en laat zich door hun toevallige vormen inspireren. Dit betekent niet dat de mens aan zijn taak als ‘gestalte-gever’ der natuur heeft verzaakt. Alleen heeft hij, minder trots, leren kijken en luisteren naar de natuur om volgens hun spontane groei en eigen levenswetten de natuurelementen in zijn leven in te schakelen en zich eraan te voeden.
| |
| |
Een voorbeeld daarvan geeft ons Ernst Baumann in zijn boek over de moderne tuinen. In de vierhonderd foto's die zijn afgebeeld worden slechts acht tuinen ontleed, maar dan ook tot in hun laatste détail. Dit boek is als het ware een handleiding om van de natuur die ons in een tuin omringt ten volle te leren genieten. Het toont ons de samenhang van tuin en woning, de betrekking tussen tuin en landschap. Het laat ons de gestalte van een tuin in zijn geheel ervaren, maar tevens laat het ons doordringen tot bij een veldbloem ergens in de voeg van een muur. Dit boek wijst ons de vreemde schoonheid van zeldzame gewassen en de telkens weer verrassende pracht van vertrouwde planten. Daartoe is de foto natuurlijk een gewillig middel. Het correctief erop doet het boek zelf ons aan de hand eerst en vooral in de rijke keuze foto's aan eenzelfde geheel gewijd, maar ook in de talrijke schetsen die het gezichtspunt van de foto's verduidelijken. Slechts een enkele maal kloppen deze aanwijzingen niet.
G. Bekaert
| |
Geoffrey Gorer: Exploring English Character. - The Cressett Press, London, 1955, 328 pp., 30 sh.
Wil men de instelling van een volk weten betreffende het gezinsleven, omgang met buren, liefde, kinderen en huwelijk, godsdienst, politie, enz. enz., dan iijkt daartoe een geschikte methode door middel van een questionnaire de nodige gegevens te verzamelen. De questionnaire moet met de grootste zorg worden samengesteld, niet te moeilijk, niet te eenvoudig, en steeds ad rem, zodat uit het antwoord meer kan worden opgemaakt dan een eenvoudig antwoord op een eenvoudige vraag. De questionnaire moet natuurlijk toegestuurd worden aan een zeer zuiver uitgebalanceerde groep mensen, zodat tamelijk wel het gehele volk bestreken wordt. Weinig waarde hebben de resultaten indien het gedeelte van het volk dat de vragen beantwoordt niet tamelijk representatief is voor het gehele volk, wat betreft stand, ontwikkeling, leeftijd, werkkring, godsdienst enz. Welnu, aan deze laatste voorwaarde wordt in deze studie niet voldaan, en bijgevolg is zij vrij waardeloos. Hier en daar mogen de resultaten wel interessant zijn, en wat licht werpen op bepaalde onderwerpen, maar betrouwbaar is het boek niet. Het is bijna niet te geloven dat schr. de klaarliggende hulp van het goedkope Zondagsblad The People benut heeft. Dit bespaarde geld en energie - maar daarmede is dan ook alles gezegd. Dit Zondagsblad heeft naar een schatting een lezerskring van twaalf millioen mensen, maar een ontwikkeld mens schaamt zich toch een beetje er Zondags mee gezien te worden. Wat aantal abonnees betreft volgt het The News of the World, en we zouden er aan willen toevoegen dat het dit zondagsblad ook wat inhoud betreft op de voet volgt. Wie op het gebied van Engelse zondagsbladen geen vreemdeling is, weet wat dit zeggen wil. Hier komt nog bij, dat het blad een uitgesproken Labour-kleurtje heeft. Men begrijpt nu onmiddellijk, dat het lezerspubliek een representatief karakter mist. Ieder opinieonderzoek, gebaseerd op gegevens van een dergelijke eenzijdig samengestelde groep,
heeft geen waarde voor een kenschetsing van het gehele volk. Hetgeen dan overblijft is enerzijds een indicatie wat een bepaalde volksgroep over enkele onderwerpen denkt, anderzijds een collectie soms leuke, soms verbijsterende reacties van persoonlijke aard.
W. Peters
| |
A.M. BIEW, Kapitza, de Atoom-tsaar, uit het Duits vertaald door Margot Bakker. - De Tijdstroom, Lochem, 1955, 259 pp., f 6,90.
Prof. Kapitza is sedert 1937 (met een onderbreking van 1946 tot '49) leider van het Sovjetrussische atoomonderzoek, dat in 1953 leidde tot de Russische ontdekking van de waterstofbom. De hoofdfiguur van dit boek is Kapitza, maar over hem heen wordt een beeld gegeven van het atoomonderzoek in Rusland.
De kracht van het boek ligt niet in de physische gegevens, want zelfs populair-wetenschappelijke opmerkingen zal men slechts weinig vinden, maar in de suggestieve wijze waarop de sfeer beschreven wordt, die de onverbiddelijke terreur der Sowjets heeft geschapen rond het atoomgeheim.
P. v. Breemen
| |
Martin Winkler, Slavische Geisteswelt, Bd I; Russland (Geist des Abendlandes). - Holle-Verlag, Darmstadt und Genf, 1955, 320 pp., geb. D.M. 14.
Het russische geestesleven is voor de meeste Westerlingen een gesloten boek niet alleen wegens de onbekendheid met de taal maar ook wegens het eigenaardig karakter van het russische denken. Beslist anti-rationalistisch en onsystematisch en gedurende vele eeuwen omwille van
| |
| |
de staatscensuur zich verbergend onder de vermomming van toneelspel of roman, is dit denken profetisch en eschatologisch gericht. Het bezint zich bij voorkeur op godsdienst-, geschiedenis- en cultuurfilosofische problemen, met als leiddraad de stemming van het russische volk in het wereldgebeuren volgens de goddelijke, of althans absolute historische bedoelingen. De samensteller van dit boek heeft in tien eeuwen russische literatuur van de vóórchristelijke periode tot en met Stalin veertig teksten uitgekozen en met een verklarende nota voorzien. De keuze is gevallen op karakteristieke uitspraken van vorsten, kerkvorsten, denkers, manifesten van allerlei secten, mystici, hervormers en politici. De samensteller heeft zich hierbij niet op letterkundig standpunt geplaatst, maar eerder gekozen volgens de betekenis van de teksten voor de ontwikkeling van het culturele, politieke en wereldbeschouwelijke denken in Rusland. De inleidende nota's geven een doorlopend inzicht in deze ontwikkeling, zodat we in deze zeer verstandig samengestelde bloemlezing een uitstekende leiddraad bezitten, die volledig beantwoordt aan de bedoeling van de reeks, waarin dit boek is verschenen, en die als titel draagt: ‘Geist des Abendlandes’.
F. De Raedemaeker
| |
Dario Cecchi, Tiziano (II Cammeo, vol. 73). - Longanesi Ï Co., Milaan, 1955, 400 pp., 15 pl., geb. L 1400.
De creatie van een kunstenaarsroman is voor de schrijvers een even moeilijke als aantrekkelijke opgave. De geromanceerde biografie wordt dan ofwel roman, terwijl van de biografie niet veel overblijft, ofwel biografie in kunstmatige, onnatuurlijke romanvorm. In deze roman-biografie is echter alles intens levend, zonder dat het artificiële de biografie of de historiciteit de roman stoort. Het bonte leven van Venetië in de XV-XVIe eeuw, met al zijn passie en kleur, vond hier geen reconstructie, doch een werkelijk herleven. De doorzettende, voorzichtige Titiaan, met zijn gierigheid van buitenmens en zijn verterende eerzucht, leeft er temidden van zijn vrienden en rivalen: de oude Giovanni Bellini, de vroeggestorven Giorgione, de jonge leerling en mededinger Tintoretto, temidden der intriges, praatjes en politieke wisselingen, der prachtlievende vorsten en begaafde courtisanes. Met Sansovino en Aretino vormt Titiaan het triumviraat, dat de moderne smaak beheerst. Tegenover de austeriteit van een onverbiddellijk werkzaam leven uit hij zijn hartstocht voor weelde, zinnenschoonheid en gevoelige atmosfeer in zijn werk. De ware geschiedenis van het genie is immers die van zijn creaties: al te vaak wordt deze kunstcreatie in geromanceerde biografieën iets bijgevoegds, nevengeschikt, niet verbonden met de eigenlijke en diepste zielsgeschiedenis van de kunstenaar. Met dit werk, dat in Italië grote opgang maakte, is Cecchi er in geslaagd, ons de diepte van Titiaan's zwijgzame figuur juist uit zijn werk te doen aanvoelen. In rake en rijke, bondige doch fijngevoelige karakterizering, wordt Titiaan levend door zijn werk. Een literair geslaagd boek, waaraan ook de kunsthistoricus en -liefhebber genoegen zal beleven wegens de exactheid van zijn evocatieve kracht.
A. Deblaere
| |
Anne Morrow Lindbergh. Geschenk van de Zee. van Loghum Slaterus, Arnhem 1955, 125 pp.
Anne Morrow Lindbergh is de vrouw van de bekende eerste Oceaan-vlieger Charles Lindbergh. Als schrijfster heeft zij enige naam in de U.S.A. en dit werkje had bijzonder succes. Zij vertelt hier van haar eenzame vacantie op een eiland in het zuiden, waarbij zij de gelegenheid vindt zich op haar leven als vrouw en moeder van vijf kinderen te bezinnen. Het is een boekje van wijze inkeer en reflexie. Eenvoudig en openhartig geeft zij zich rekenschap van alles, betreurt het gecompliceerde van het leven en voelt zich hier dicht bij de natuur, vooral bij de zee. Zij weet haar beschouwingen aantrekkelijk in te kleden en de schelpen, die de zee aanspoelt, inspireren haar tot haar overpeinzingen. Vandaar de titel, Geschenk van de Zee.
J. v. Heugten
| |
Questions scolaires aux Missions. Rapports et compte rendu de la XXIV Semaine de Missiologie de Louvain 1954 (Museum Lessianum. Sect. Missiol., 32). - Desclée de Brouwer, Brugge, 1955, 242 pp., F 140.
De rapporten van de 24ste Missiologische Week van Leuven belichten de verschillende aspecten van de school in de Missiegebieden. Daar deze laatste grotendeels behoren tot de minder ontwikkelde gebieden zodat de rol van de school, wegens de snelle emancipatie, belangrijker en moeilijker is dan ooit.
De Lagere School moet aan de massa
| |
| |
een basisonderwijs geven, waardoor deze zich geleidelijk zal kunnen aanpassen aan het democratisch bestuur van het geemancipeerde land.
Het Middelbaar Onderwijs zal speciaal steunen op de cultuur van iedere streek om geen pseudo-intellectuelen te vormen. Tevens zal er bijzondere aandacht moeten besteed worden aan het vakonderwijs om een soliede burgerklasse te vormen. Daarbij komt voor het Middelbaar Onderwijs het taalprobleem vooral in streken waar men met veel dialecten rekening moet houden.
Tenslotte biedt het Hoger Onderwijs een uiterst delicaat probleem: hier gaat het om de vorming van de leidende stand. De leiders zullen zich van hun rasgenoten niet mogen vervreemden en nog minder hen uitbuiten. Bovendien zullen ze soepel moeten optreden om de emancipatie van hun eigen volk niet in de war te sturen door een al te simplistische en bruuske oppositie tegen de koloniserende mogendheden.
De lezer vindt in dit verslagboek een zeer uitgebreide documentatie om deze ingewikkelde toestanden en problemen te begrijpen en te beoordelen.
J. Vierstraete.
| |
Norbert Wiener, Cybernétigue et société, trad. de l'anglais. - Ed. des Deux-Rives, Parijs, z.j., 296 pp., Fr. fr. 650.
Reeds in een vroeger nummer van dit tijdschrift had de lezer de gelegenheid om kennis te maken met de Cybernetica en met N. Wiener, haar ‘impressario’. Dit werk is het tweede van zijn hand over dit onderwerp. Het behandelt zoals de titel het vermoeden laat de maatschappelijke inslag van die zo revolutionnaire wetenschap: wat zij te betekenen heeft voor het aanleren, voor het inzicht in de taal, in het wezen van het recht en van het geheim. Speciaal blijft hij staan bij het probleem der ‘tweede industriële revolutie’, en de toekomst die zij ons belooft.
Ofschoon het boek voor een breed publiek bestemd is, valt de lezing ervan niet zo licht en onderstelt dat men enigzins met de taal der wis- en natuurkunde vertrouwd is. Veel oplossingen moet men van een dergelijk essai niet verwachten, doch eerder een aantal interessante suggesties en een prikkel tot verder nadenken. Het komt ons voor dat er een zekere misvatting der geestelijke werkelijkheid in het spel is; en waar de auteur over de Kerk spreekt betuigt hij evenveel misvatting voor haar waren aard als waardering voor haar prestaties. Waar hij een scherpe parallel trekt tussen de Jezuieten en de communisten zouden wij geneigd zijn dezelfde fout te herkennen, doch laten het bescheid liever aan de lezer over.
Dr F. Elliott
| |
Basil Davidson, The african Awakening. - Jonathan Cape, Londen, 1955, 262 pp., sh. 12/6.
Na vier jaar in de gebieden ten zuiden van de Sahara gereisd te hebben, heeft Schrijver in dit boek veel over Belgisch Kongo en Angola geschreven. Deze gebieden koos hij omdat de ontvoogding kort geleden begonnen is en het nog niet duidelijk is hoe ze zich zal ontwikkelen.
Na in enkele hoofdstukken de geschiedenis van Belgisch Kongo doorlopen te hebben, bespreekt hij de nieuwe toestanden geschapen door de kolonisatie. In het laatste deel van het boek deelt hij zijn indrukken mee over Angola.
Heftig en zonder nuances valt hij de fouten en onvolmaaktheden aan van wat hij noemt het ‘Leopoldian System’. Hij verwijt vooral aan de Belgen dat ze hun paternalisme niet willen prijsgeven. Voor het portugees beleid in Angola is hij meedogenloos en spreekt er over ‘verkapte slavernij’.
De objectiviteit en de waarde van dit verslag, dat steunt op een rijke documentatie, worden geschaad door de overdrijvingen, die geen rekening houden met de concrete omstandigheden.
A. Feys.
| |
Dorothy Day, La longue solitude, trad. de l'américain par F. Roret. - Edit. du Cerf. Parijs, 1955, 374 pp., geïll.
Deze autobiografie van een vroegere marxiste, door behoefte aan God katholiek geworden en thans redacteur aan de Amerikaanse ‘The Catholic Worker’, brengt ons binnen in de sociale ‘onderwereld’ van de U.S.A. Het is als een illustratie bij de film ‘On the Waterfront’, die zij door honderden soortgelijke en zelfbeleefde gebeurtenissen amplificeert. Men begrijpt zo hoe het communisme ook in de arbeiderswijken van Noord-Amerika sympathisanten vindt. De vele details maken deze bundel journalistieke schetsen echter te wijdlopig en minder diep en pakkend dan de beroemde ‘Brieven aan Mijnheer de Bisschop’ van Cath. de Hueck. Een verkorte uitgave had het boek aan leesbaarheid doen winnen, althans voor een Europees publiek.
J. Kerkhofs
| |
| |
| |
Geschiedenis
Algemene Geschiedenis der Nederlanden onder redactie van Prof. Dr J.A. van Houtte e.a. Deel VIII: De Revolutie tegemoet 1748-1795. - De Haan, Utrecht; Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1955, XIX-448 pp., 50 pln, geb. F 300.
Met stijgend genoegen hebben wij dit VIIIe Deel van de welbekende en hoog aangeschreven Algemene Geschiedenis der Nederlanden gelezen. De vijftig jaar vóór de Franse revolutie - de tijd van de Verlichting - zijn voor de hele Nederlanden en voor de Westeuropese kuituur van kapitaal belang geweest: zij zijn de overgang van het ancien régime naar de nieuwe tijd, van het absolutisme naar de democratie, van de intieme samenwerking van Kerk en Staat naar de scheiding van beide en vaak naar het anti-klerikalisme.
Wat het respectief belang van Noord en Zuid aangaat, Prof. Van Houtte schrijft in de Inleiding: ‘Wij zouden geneigd zijn om aan te nemen dat dit evenwicht (tussen Noord en Zuid) zoniet verwezenlijkt dan toch van dichtbij werd benaderd’ (p. X). Daarom verwondert het des te meer dat tweederden van de voorhanden bladzijden aan het Noorden werden gewijd. Dat heeft dan als gevolg dat b.v. het tijdvak over de republiek tussen 1787 en 1795, ‘het meest onbeduidende in de historie van het volk der Nederlanden’ (p. 391), naar Prof. Verberne zelf schrijft, meer bladzijden toebedeeld krijgt dan de uiterst belangrijke Brabantse Omwenteling van 1783 tot 1790, die niet eens in al haar aspecten behoorlijk behandeld wordt.
Een gelukkig idee is het wel geweest een afzonderlijk hoofdstuk te wijden aan de Generaliteitslanden van 1648 tot 1795, en aan het prinsbisdom Luik van 1477 tot 1795.
Een paar fouten die ons troffen. Bij het bespreken van het verdrag van Donchéry (p. 198), dat driehonderd jaar de buitenlandse politiek van Luik regelde, wordt het jaartal niet aangegeven. Het is onjuist te beweren dat de levende talen en de wetenschappen volledig uit het programma der jezuïetencolleges waren gesloten (p. 299). Hoe kan Dr Noordenbos beweren dat er in Noord-Nederland ‘geen onderdrukking van godsdienstvrijheid’ (p. 64) was?
Behalve dit paar onvolkomenheden, hebben wij hier een waardig deel van dit eminent werk.
M. Dierickx.
| |
Hans Freyer, Weltgeschichte Europas. 2e druk. - Deutsche Verlangs-Anstalt, Stuttgart, 1954, 642 pp., 36 pltn, 4 krtn, geb. DM 24.50.
De auteur heeft dit boek geschreven in de tragische jaren tussen sept. 1939 en het voorjaar van 1945. Het gaat dan ook niet over een akademisch probleem, maar over een kwestie die ons diepste wezen beroert.
Europa heeft invloeden uit verre verten ondergaan en sinds de 16e eeuw machtig op de hele wereld ingewerkt: vandaar de paradoxaal klinkende en toch juiste titel. Van nu af aan echter vormt Europa nog slechts een deel van de wereld en ondergaat de invloed van andere continenten. Wij staan op een keerpunt in de wereldgeschiedenis zoals er slechts een paar zijn aan te wijzen.
Freyer geeft ons hier niet een compendium van vijfduizend jaar geschiedenis, maar hij zint en denkt na over dit bonte verleden met zijn verrassende wendingen, over de herkomst, ontwikkeling en betekenis van Europa. Hij schrijft, wat een historicus zou noemen, een filosofie van de geschiedenis (de filosofen bedoelen hiermee iets heel anders).
Om die reden wijdt hij de eerste twee van de negen lange hoofdstukken aan wat geschiedenis en geschiedschrijving is, en doorloopt dan met gigantische schreden die duizenden jaren geschiedenis, van Europa uit gezien, telkens trachtend de diepe zin te achterhalen. Het is een spannende, verrijkende lectuur, want de auteur beschikt over een enorme kennis, een sterke synthetische kracht en een plastisch uitbeeldingsvermogen.
Over het christendom heeft hij mooie bladzijden en een prachtig kapittel over de zaadkorrel: over Jezus en zijn leer. Een katholiek zal echter een paar keer gestoord worden. Zo beweert de auteur dat er tot aan Constantijn de Grote geen hiërarchie boven de autonome bisschoppen en kerken bestond. Terwijl Luther, terecht trouwens, als ‘ein Stück religiöser Urkraft’ (bl. 500) wordt voorgesteld, kan de auteur in Ignatius' stichting slechts een militaire stoottroep zien, gevormd door een exercitiereglement, en er op uit om alle politieke sleutelstellingen te bezetten (b. 507-509).
Overigens kunnen wij aan degenen, die reeds de geschiedenis voldoende kennen, dit degelijke, glanzend geschreven boek slechts aanbevelen.
M. Dierickx.
| |
| |
| |
William Weston: The Autobiography of an Elizabethan. Translated from the Latin by Philip Caraman. With a foreword by Evelyn Waugh. - Longmans, London, 1955, 260 pp., 18 sh.
William Weston werd in 1550 geboren en trad, 25 jaren oud, bij de Jesuieten te Rome in. Vier jaren later werd hij priester gewijd, voltooide daarna zijn studies te Parijs, en drong vermomd Engeland binnen in 1584: zijn reisgezel werd al onmiddellijk gevangen genomen. Binnen twee jaar werd hij zelf gearresteerd en de volgende zeventien jaren bracht hij door in het gevang. Het was de troonsbestijging van Jacobus de Eerste die gevangenschap verwisselde voor verbanning. Hij stierf in 1615.
Op verzoek van de Generaal van de Jesuieten vertelde deze tijdgenoot van Shakespeare zijn levensverhaal. Veel te verhalen valt er niet, als men zeventien van de negentien jaren missionaris-leven in hechtenis moet doorbrengen. Maar de ervaringen, naief-eenvoudig verteld, leest men als een goede roman, en de ontsnappingsverhalen (over zichzelf en geloofsgenoten) halen het bij het beste uit de afgelopen oorlog. Het waardevolste in het boek is het beeld dat ons gegeven wordt van het leven der katholieken, leken en priesters, tijdens de zwaarste vervolgingen onder Elisabeth.
De vertaling is een uitstekend stuk proza geworden. Maar nog hoger slaan we de taak van commentator aan. Father Caraman geeft ons in talrijke aantekeningen de achtergrond van het verhaalde, zodat namen mensen worden, en plaatsen tonelen van heroieke moed of laag verraad. Het geheel laat zich nu lezen als een historische roman, waarin het fictieve element echter plaats heeft gemaakt voor het autobiographische. Het is een even boeiend en leerzaam werk als Father Gerard's autobiographie, die enkele jaren terug op eenzelfde uitmuntende wijze door Father Caraman werd vertaald en van aantekeningen voorzien.
W. Peters
| |
Paul Droulers S.J., Action pastorale et problèmes sociaux sous la monarchie de juillet chez mrg d'Astros archevêque de Toulouse, censeur de La Mennais. - J. Vrin, Parijs, 1954. 445 pp.
De tweede helft van onze eeuw begint voldoende afstand te geven om de eerste helft van de negentiende te gaan begrijpen. Deze prachtige studie beantwoordt de vraag: hoe is het mogelijk dat een Frans aartsbisschop toen blind kon blijven voor het sociale probleem? Schrijver doceert kerkgeschiedenis aan de Romeinse Gregoriana en staat op de beste voet met belangrijke lekenhistorici als Duroselle c.s. De nodige locale en Parijse archieven werden benut evenals die van het Vaticaan; het werk is dan ook voorzien van een rijk apparaat, waarin vele interessante opmerkingen blijken verscholen. Het kon verschijnen met steun van het ‘Centre National de la Recherche Scientifique’ en met een kernachtig voorwoord van de huidige aartsbisschop van Toulouse, kardinaal Saliège. Het is ons, jammer genoeg, niet mogelijk er hier meer van te zeggen maar hopelijk wordt er gelegenheid gevonden om deze doorbraak de wel verdiende eer te laten wedervaren.
F. Wassenaar.
| |
De Kruisheren te Maaseik. 1476-1797. 1855-1955. - Lichtland, Diest, 1955, 333 pp., geïll., F 130.
Dit boek werd in 1955 samengesteld bij de eeuwfeestviering van de terugkeer der Kruisheren te Maaseik. Steunend op zorgvuldige opsporingen geven zes bijdragen een boeiend overzicht van de bewogen geschiedenis van het klooster vanaf 1476 tot heden. In 1621 werd naast dit klooster een school opgericht, later de ‘latijnse’ school genoemd, welke toen nog grotendeels het middeleeuwse programma volgde der zeven vrije kunsten, maar thans is uitgegroeid tot het bloeiende college dat reeds drie bisschoppen aan de Kerk schonk, waaronder Mgr M.H. Rutten, bisschop van Luik (1841-1929).
De Maaseikenaars zullen met genoegen dit rijk gedocumenteerde boek lezen, waarvan de waarde verhoogd wordt door treffende illustraties. Het betekent een merkwaardige bijdrage tot de kennis, niet alleen van de Kruisheren maar tevens van de stad Maaseik, waarvan de geschiedenis sinds eeuwen met die van de Kruisheren verweven is. Een pittig Woord vooraf van de ‘alleroudste der oud-leerlingen’, de bekende historicus Kan. Dr Joz. Coenen, leidt dit waardevol boek in.
L. Vanden Broek
| |
Michael de la Bedoyere, Cardinal Bernard Griffin Archbishop of Westminster. - Rockliff, London, 1955, 131 pp., 12s. 6d.
Het is een hachelijke onderneming een levensschets te schrijven van iemand die nog niet gestorven is. Bewondering die tot schrijven dringt, maakt vaak korte metten met iedere kritische zin, eerbied
| |
| |
voor het ambt slaat menigmaal over in verering voor de mens die het ambt draagt, indiscretie loert steeds om de hoek, enz. Het is niet verwonderlijk dat de lezer zich bij dergelijke on-affe biographieën vaak onbehaaglijk voelt. - De zeer grote verdienste van dit leven is dat dergelijk gevoel van onbehagen nauwelijks èèn maal opkomt. De toon is verstandig getemperd, er is geen sprake van adulatie, en de loftrompet wordt maar zelden gehoord. Doordat de schr. als basis van zijn verhaal voornamelijk neemt hetgeen de Kardinaal deed en sprak, geeft deze gedegen journalist de lezer een zakelijk overzicht van zijn werk. Maar omdat de schr. de Kardinaal zelf ook persoonlijk goed kent, en evident bewondert, gloeit door het ietwat zakelijke toch steeds de waardering, waardoor het zakelijke nooit onpersoonlijk en vlak wordt. Dit plezierige en leesbare boek is geïllustreerd door vele interessante foto's. Het geheel is geworden tot een fascinerend stukje contemporaine geschiedenis van hedendaags Engels katholicisme.
W. Peters
| |
Richard E. Kreutel. Kara Mustafa vor Wien Verlag Styria Graz. Wien, Köln, 1955, 194 pp., 36.60 S.
‘Kara Mustafa voor Wenen’ is het eerst verschenen deel van een serie, die onder de titel ‘Osmanische Geschichts-schreiber’ wordt uitgegeven. Het gaat niet zo zeer over de persoon van de schrijver als wel over zijn werk. Zodoende heeft de heer Keitel op zich genomen dit tot nogtoe onbekende dagboek uit te geven, te vertalen en te verduidelijken. Keitel heeft zich, daar het oorspronkelijk handschrift verloren is gegaan, moeten behelpen met twee later vervaardigde afschriften, waarvan hij een uittreksel geeft, lopende over de spannende dagen 10 juli tot 14 sept. 1683 van het beleg. Achteraf geeft de ceremoniemeester de oorzaken van de mislukking van het beleg en beschrijft hij de laatste dagen van Kara Mistafa, die door de sultan met de dood gestraft werd.
Deze Osmanische aanvulling op de westerse bronnen van deze wereld-historische gebeurtenis zal velen welkom zijn.
K.J. Derks
| |
Romans
Caspar Kamerling. De laatste trein. De Fontein, Utrecht; Sheed and Ward, Antwerpen, 1955, 211 pp., f 7.90.
Een vriend die voor onbetrouwbaar (pro-duits) gehouden en dientengevolge door de ondergrondsen ter dood veroordeeld wordt (het verhaal speelt zich af tijdens de bezetting) en toch aan de voltrekking van het vonnis ontkomt. Er treedt iets geheel anders aan het licht dat de definitieve scheiding der twee vrienden veroorzaakt. - Een knap geschreven en gecomponeerd boek. De auteur heeft kennelijk de gemoedstoestand van dr Dewee (de gedupeerde) en zijn vriend Vranken tot op 's harten bodem willen peilen en aldus een gedegen stuk werk geleverd, dat m.i. in iets geserveerder vorm nog gewonnen zou hebben. Met gespannen aandacht zal de volwassen lezer van de innerlijke bewogenheid en strijd der beide hoofdfiguren kennis nemen.
Joh. Heesterbeek.
| |
Ben van Eijsselsteijn. Verweerde Stenen. H.P. Leopold, 's Gravenhoge, 1955, 284 pp., f 8,90.
Het oude huis ‘de Rheehorst’ in Drenthe dat onder Charlotte Emilie barones van Elbach Lenting, gehuwd met Benier baron van Linge, heer ten Rheehorst, nog een late bloei beleeft; daarna komt het verval. Een kleine kring van getrouwen maakt de ondergang van het huis mee. Dit verhaal speelt zich af in de tweede helft der achttiende eeuw, waarin een nieuw tijdperk zijn schaduwen vooruit werpt; waarin oude zekerheden komen te vervallen.
Van Eysselsteyn heeft een prachtige roman geweven om en in deze oude havezathe; een roman die men met immer groeiende belangstelling leest; waarin het zo lang vergane leven weer opbloeit. Het leven dezer mensen dat zo geheel anders was dan het onze en waarin toch de lezer telkens weer verwantschap gevoelt. Mensen, wie niets menselijks vreemd was en die daarom en daardoor ons zo na staan. Het is een historische roman in de beste zin van het woord en welke te lezen een groot en diep genoegen is.
Joh. Heesterbeek
| |
Mac Hijman. O, Sergeant, Nederl. van B.J. Eenhoorn. De Fontein, Utrecht; Sheed and Ward, Antwerpen, 1955, 190 pp., f 4.90.
De avonturen van een jongen van het platteland bij de Amerikaanse luchtmacht. Op de eerste bladzijde van het boek staat aangegeven dat in dit boek ‘de meest dwaze kolder... over het soldatenleven’
| |
| |
geschreven is. Het boek is bedoeld om de lezer eens flink te doen lachen, zoals ook op de eerste bladzijde vermeld wordt. Ware de kolder minder dwaas geweest, dan was dit doel bereikt; doch de overdrijving is al te groot en de lezer heeft spoedig genoeg van deze dwaasheden.
Joh. Heesterbeek.
| |
Evelyn Waugh: Officers and Gentleman. Chapman and Hall, London, 1955, 335 pp., 12 s. 6 d.
Deze roman is het vervolg op Men at Arms en het besluit de aangekondigde trilogie (die hiermede dus tot een duologie wordt teruggebracht). Het thema: het leven in het leger tijdens de laatste oorlog, wordt verder behandeld, maar biedt in zich weinig nieuws. Zonder twijfel leeft het geheel, en de ‘beschrijving van de commando-groep, en de later uitgevoerde raid, plaatst de lezer midden in de sfeer van het leger. Onnodig te zeggen, dat er volop gelegenheid is voor spot en sarcasme, en wanneer deze in de buurt zijn, kan Waugh er niet af blijven. Vaak brengen ze dan een glimlach te weeg. Maar het geheel is toch geen grote roman. Het is teveel een aaneenrijging van losse episoden, zodat we herhaaldelijk aan een film moeten denken. Een film bovendien met betrekkelijk weinig actie, en zeer veel gepraat: pagina's en nog eens pagina's. Maar de dialoog verloopt maar al te vaak volgens een bepaald patroon, dat op den duur verveelt.
Gezien de reputatie van Waugh en de wijze waarop men zijn romans begroet, deden we ons best om dit boek iedere kans te geven. Maar we missen de ruimte van inhoud, van incident, van een probleem dat de moeite waard is. Het is amusant, hier en daar brilliant geschreven, maar het is magertjes van ware inhoud.
W. Peters
| |
Eduard Bass. Circus Umberto. De roman van een circusleven. Nederl. van Maria Heemskerk. De Fontein, Utrecht; Sheed and Ward, Antwerpen, 1955, 295 pp., f 8.90.
De groei en bloei van een circus in het midden der vorige eeuw. Het reizen en trekken met wagens, dieren en materiaal langs de wegen van Europa en daarbuiten, met al de rompslomp en gevaren van dien. Bij dit circus doet tijdens de grootste bloei een zevenjarige jongen zijn intrede, die later tot een der hoofdfiguren zal uitgroeien tot ten slotte de leiding in zijn handen komt te liggen en hij slechts, ten koste van zijn innigste liefde, de neergang van het circus weet te verhoeden. Een genoeglijk boek, zegt de flap; inderdaad; doch een bizondere verdienste van de auteur is m.i. dat deze in dit romantisch bedrijf zich zorgvuldig gehoed’ heeft voor elke sentimentaliteit en een gezond en in-teressant relaas van deze eigenaardige circuswereld heeft gegeven. De vertaling is wel eens wat stijf en onhandig. Een enkel voorbeeld: een Tsjechisch land dat ‘doorspekt’ is met duitse boerderijen. Het klinkt nogal vreemd.
Joh. Heesterbeek.
| |
Charles Bracelen Flood. De brug der liefde. Vert. van Louis de Bourbon. De Fontein, Utrecht; Sheed and Ward, Antwerpen, 1955, 378 pp., f 8.90.
Een roman over mensen die alles bezitten wat de wereld noodzakelijk en levensbelangrijk acht, doch het wezenlijke missen. Hun leven blijft en drijft al te zeer aan de oppervlakte; er is uiteindelijk geen houvast als er moeilijkheden en verwikkelingen opdoemen.
Het verhaal van Flood is met talent en verve geschreven. Het boek heeft iets filmisch in zijn herhaalde wisseling van plaats en personen. Een boek (voor volwassenen) dat de lezer een kijk gunt op amerikaans familie- en gezelschapsleven. - De vertaling is zeer goed.
Joh. Heesterbeek.
| |
C. Baardman. Controlearts. La Rivière en Voorhoeve, Zwolle, 1955, 191 pp., f 5,40 en f 6,90.
Na de roman over de dokter van het platteland, de huisarts, heeft de schrijver een tweede boek het licht doen zien over de controlearts. Het leven en de praktijk van een ‘controlerend geneesheer’. Zoals dr van Amelsfoort in zijn voorwoord zegt zijn de verhalende feiten uit de praktijk genomen en zullen alle controleartsen met het meegedeelde instemmen. Het oordeel over deze artsen, vaak met werk overstelpt, is dikwijls hard en meedogenloos. Dat de lezer begrip krijge voor hun moeilijke positie en dus waardering, daartoe is dit boek geschreven.
En de auteur heeft een zeer goed werk gedaan met dit boek. Of men het met volle recht een roman kan noemen, is te betwijfelen; doch zeker is dat de lezer meeleeft en medestrijdt met deze dokter, die ondanks alle papieren en formulieren rompslomp, een waar en levend ‘mens’ blijft, vol toewijding en hartelijke belangstelling voor zijn patiënten. Dit is het
| |
| |
mooie, ja vaak aangrijpende in dit werk, en de aandachtige lezer zal zijn hoogachting en dankbaarheid voor deze overbelaste dokter - en in hem voor al zijn ambtgenoten - versterkt en verdiept weten als hij na lezing het boek sluit.
Joh. Heesterbeek.
| |
Frans van Oldenburg Ermke, De vleermuis op de toren. - Thijmfonds, Den Haag, 1955, 270 pp., f 7,25.
Een vreemdeling belandt in een stadje, een bedevaartplaats; hij is een zonderling iemand die gaarne op de onvolbouwde toren staat om vandaar de bewoners gade te slaan in hun doen en laten. Hij kent ze beter dan wie ook; hij ziet door de maskers heen en peilt hun innerlijk. Waartoe dit alles leidt, verhaalt dit boek. 't Verhaal heeft soms iets van een legende, doch het speelt zich af in de eigen tijd. De kritiek op sommige hedendaagse praktijken en toestanden onder de katholieken is vaak zeer raak, doch nimmer kwetsend. Ook het wapen van de spot weet de auteur slagvaardig te hanteren.
't Is een verzorgd geschreven boek dat de aandacht vasthoudt; de op de voorgrond tredende figuren zijn scherp en markant getekend. Het gebeuren ‘leeft’.
't Laatste hoofdstuk kan mij minder bekoren; als slottafereel is het onbevredigend.
Een tintelend boek dat alleen in Limburg kan geschreven zijn.
Joh. Heesterbeek
| |
G. van de Walcheren. Scherven langs de hemel. - J.M. Meulenhoff, Amsterdam, 1955. 261 pp., f 8,90.
Het onderwerp van dit boek vormen een Italiaanse scooterfabriek en de gemeenschap die daaraan zijn bestaansmogelijkheid dankt. Een mensengemeenschap die in het leven is geroepen door de grootindustrie die haar macht uitoefent op directeuren, chefs, arbeiders en arbeidsters. Allen ondergaan zij die macht op verschillende wijzen. Alles speelt zich af rondom de figuur van Musesti, de bankwerker, die, om met zijn pijnvol lichaam te kunnen werken, steunzolen moet hebben, die liever maar viool gespeeld zou hebben en zich, als hij het een noch het ander krijgt, ophangt. De lezer dringt langzaam maar zeker door in dit wereldje dat beheerst wordt door de productie van de scooter. Er tussendoor voelt hij het protest dat de auteur aantekent tegen het offeren van de mens en de menselijke vrijheid aan de meedogenloze techniek.
Het boek geeft een scherpe kijk op deze fabrieksmensen; waaronder de sfeer wel zeer materialistisch is. Volwassenen.
Joh. Heesterbeek
| |
Varia
Dr P.J.G. Gussen, O.F.M., Het Leven in Alexandrië volgens de cultuurhistorische gegevens in de Paedagogus (boek II en III) van Clemens Alexandrinus. - Van Gorcum, Assen, 1955, XV-140 pp., ing. f 6.90, geb. f 8.50.
Dit boek werkt als een filter. De teksten van de Paedagogus, die betrekking hebben op het mondaine leven in Alexandrië, worden hier door strenge critische controle tot hun werkelijkheidsgehalte teruggebracht. Resultaat: een gezuiverd beeld van het Alexandrijnse leven in Clemens' tijd, waarmee het werk sluit.
Historici, classici en patrologen vinden hier interessante bijzonderheden.
J. Fruytier
| |
Juliana Regina 1955. - Hollandia, Baarn, 1955, 47 photo pagina's, f 2.90.
Wederom een nieuw jaarboek in de reeks ‘Juliana Regina’. Deze keer bevat het mooie uitgegeven boekje een reeks foto's van het Koninklijk Gezin en speciaal een reportage van de vele bezoeken van Buitenlandse Vorsten en Hoge Gasten. Ook zijn er enige exclusieve foto's van H.K.H. Prinses Wilhelmina. Voor de bezitters van andere uitgaven van ‘Juliana Regina’ die vanaf 1949 elk jaar verschijnen een bijzondere aanwinst.
M.S.
| |
Alfred Grosser, La situation de l'Allemagne en 1955. Rapport du Congrès International de Bruges 1955. - Institut des relations internationales, Brussel, 1955, 133 pp.
Van 21 tot 25 april 1955 vergaderden te Brugge een 35 geleerden en politici uit verscheidene West-europese landen en uit de U.S.A., om de huidige toestand van Duitsland juridisch en in het kader van de internationale politiek te bepalen. Uit het rapport blijkt dat de deelnemers het over de grondstellingen eens waren, maar toch op vele detailpunten van mening verschilden. Wie dit cruciale probleem dat Oost en West scheidt in al zijn politieke en zelfs economische aspecten belicht wil zien, neme dit kleine maar rijke boekje ter hand.
M. Dierickx
|
|