| |
| |
| |
[1956, nummer 5]
Gerard de Nerval of het dubbele inzicht
door Jean Dax
‘L'homme est double, me dis-je’.
NERVAL is nooit zoals Baudelaire een ‘uitgestotene’ geweest. Daarvoor was hij te bescheiden. Maar hij kende een droeviger lot: zeventig jaar lang heeft de idee van zijn oppervlakkigheid in de letterkunde gezegevierd. Zijn literair profiel bewaarde slechts de trekken van de verteller, vol tere, geestelijke elegantie, die zich vermeien gaat in de folklore van plattelandsfeesten, in zijn vrije tijd aan esoterisme doet en de sentimentele verzuchtingen van een lezend publiek kon voldoen met een bescheiden en smaakvolle melancholie. Nu en dan boden enkele schoolse handboeken hem een plaatsje tussen de ‘romantiques mineurs’ en meer dan één geschiedenis der letterkunde liet hem ongenoemd. Sinds dertig jaar is daarin verandering gekomen. Het onafgewerkt profiel werd bijgewerkt, en prijkt thans naast dat van Baudelaire, Rimbaud en Mallarmé. Voor een juist begrip van de evolutie der moderne Franse dichtkunst is Nerval onontbeerlijk geworden.
* * *
Kort na zijn geboorte te Parijs, in 1808, werd de kleine Gérard Labrunie aan een min toevertrouwd. Zijn vader Etienne, militair geneesheer, vertrok met zijn vrouw naar Silezië, het grote leger van Napoleon achterna. Weinig tijd later reeds stierf Mad. Labrunie. Nooit zag het achtergebleven kind zijn moeder en het was een kleinigheid voor de moderne psycho-analyse, daarin de verklaring te vinden van zijn latere cultus voor de ideale en verre vrouw, de moeder-echtgenote, de geheimvolle Isis.
Toen Gérard veertig jaar oud was schreef hij de droomherinnering aan zijn kinderjaren neer. Sylvie vertelt ons over de liederen en verhalen van zijn geliefkoosd Ile-de-France, de blije, frisse vriendinnetjes, het groene kinderparadijs, door zachte mist getemperd, de dansende terugkeer na het feest temidden van de zachte vertrouwdheid van heidekruid en dode blaren. Tussen het werk van Nerval en de landstreek van Ilede-France hangt een wondere gelijkenis: het frisse lommer van de bossen, het goochelspel van het licht, de tere weergalm van het woud, alles
| |
| |
herinnert er aan de vlugge, soepele en zacht fluwelen kunst der schakering, die de kunst zal worden van Nerval. Eenmaal toegepast op het zieleplan, zal deze kunst als vanzelf de verborgen perspectieven openbaren die de werkelijkheid doorkruisen: ‘tout dans la nature prenait des aspects nouveaux, et des voix secrètes sortaient de la plante, de l'arbre, des animaux, des plus humbles insectes, pour m'avertir et m'encourager. Le langage de mes compagnons avait des tours mystérieux dont je comprenais le sens, les objets sans forme et sans vie se prêtaient eux-mêmes aux calculs de mon esprit’. Maar hier staan we reeds aan het eindpunt van de geestelijke pooltocht, de definitieve verworvenheid die de rijpe dichter éénmaal ten deel zal vallen. Vóór die begenadiging zal Parijs hem in beslag nemen en de wereld der succesliteratuur.
Op twaalfjarige leeftijd wordt de kleine Gérard door zijn vader, ten gevolge van een voetwonde op rust gesteld, naar Parijs teruggeroepen. De droom van de vacantiedagen was voorgoed gebroken, het studieleven ging beginnen. Vanaf 1820 volgt hij de lessen als dagscholier in het Lycée Charlemagne, samen met Théophile Gautier en Duponchel. De jonge student behaalt schitterende resultaten. Tijdens het laatste lyceum-jaar - hij is negentien jaar oud - waagt hij zijn eerste stappen in de officiële literatuur met een dichtbundel Elégies nationales, een mengsel van Maaswerk en lemen romantiek. Hetzelfde jaar echter verschijnt zijn vertaling van Goethe's Faust, die snel beroemd wordt. In 1827 leidt zijn vriend Gautier hem binnen in de beruchte literaire kringen van de Jeune-France, jonge heethoofden, voor wie het romantisme bestond in het drinken van punch uit schedels, het dragen van fijn-gepunte hoeden, rode schermvesten, lange haren en een schrikwekkende baard. Ook gingen zij herrie schoppen bij de eerste opvoering van Hernani. Van alle bontgenoten was Gérard de enige die, helaas, deze dingen ernstig opnam.
Vanaf 1831 laat hij af en toe geschriften verschijnen onder het pseudoniem Nerval, naar de naam van een kleine familiebezitting in Valois. Naast een oppervlakkige bloemlezing van de Duitse romantici en een interessante verzenkeur uit de zestiende-eeuwse Pléiadedichters, schrijft hij in deze jaren zijn eigenlijk romantische werken, meestal vertellingen, die barsten van taveernegrappen, goedkope gekheden en spookgeschiedenissen. Alleen La main enchantée bewaart het evenwicht tussen fantasie en humor. En toch blijft de 23-jarige Nerval, ‘âme discrète et pudique, rougissant comme Psyché, et, à la moindre approche de l'amour, se renfermant sous ses voiles’ (Gautier), niet zonder erg staan bij de schoolse aspecten van het romantisme. Reeds is hij gevoelig voor het mysterie dat leeft in een mensenziel: ‘Henri Heine, dans ses poésies
| |
| |
les plus amoureuses et les plus abandonnées, a toujours quelque chose de soupçonneux et d'inquiet’. Zijn fijne zin voor de rijkdom der schakering in het natuurgebeuren, zijn aandacht voor de wisseling der verschijnselen en hun beweging, ligt reeds in de lijn van het symbolisch visioen dat komen zal, wanneer het leven van mensen, landschappen, klanken en kleuren hem het teken zal zijn van een dichterlijke geborgenheid.
| |
De waanzinnige lach
Intussen reist Nerval veel, naar Italië, België en Duitsland, Zijn grote bezorgdheid blijft: een betere plaats in het literaire leven. In samenwerking met anderen, vooral met A. Dumas, schrijft hij toneelwerk: de komische opera Piquillo (1837), de twee drama's L'Alchimiste (1839) en Léo Burckart (1839) missen echter alle oorspronkelijkheid. Van veel groter belang voor zijn later werk is het liefdesavontuur dat hem in die jaren overvalt. Na haar aanvankelijk in stilte te hebben bewonderd, wordt hij weldra erg verliefd op Jenny Colon, een operazangeres. Verliefdheid, die bij Nerval altijd wat verlegen blijft en onbeholpen: ‘Madame, si vous ne m'aimez pas un peu, je suis perdu. Si vous n'avez pas un peu de bonté, ma conduite est absurde et la vôtre est cruelle’. Om Jenny's opgang in de toneelwereld te steunen, sticht hij in 1834 het tijdschrift Le monde dramatique, een onderneming die hem in een jaar tijd financieel ten onder brengt. Moedig biedt hij het hoofd aan deze tegenslag en, steeds om zijn idool vooruit te stuwen, vult hij de dramatische feuilletons van een stel tijdschriften. Helaas, Gérard komt bedrogen uit: in 1838 huwt de practische Jenny Colon een fluitspeler met een vast inkomen. Uiterlijk, geen spoor van ontgoocheling bij Nerval. Hij zet zijn reizen voort en schijnt volledig op te gaan in het mondaine leven. Wenen brengt hem in vrij intieme betrekking met Marie Pleyel, maar weer moet hij ontgoocheld heengaan. Misschien heeft deze stukgeslagen liefdesdroom hem klaar doen zien in het geheim van zijn leven, waar geschreven stond dat hij zou blijven ‘le veuf, l'inconsolé’.
Plots, onvermoed door de velen die hem kenden, slaat de waanzin toe. Overrompelende hallucinaties en geheime voortekenen brengen hem buiten zichzelf. Zijn losgeslagen geest schept denkbeeldige genealogieën, waarin Aquitaanse adeltitels onrustig wisselen met de keizerlijke afstamming van Napoleon. Zijn vrienden ontvangen korte teksten, die flitsen van waanzin en poëzie: ‘Il fait si beau que l'on ne peut se rencontrer ni s'embrasser dans les maisons. Je vais tâcher de revenir. Addio’. De nieuwe, grote Nerval is geboren, het oppervlakkig romantisme overwonnen. Voortaan zal hij de stemmen, diep in hem, beluisteren,
| |
| |
hun boodschap en hun waarheid, elf jaar lang, tot hij zal komen, in Sylvie, Aurélia en de sonnetten der Chimères, tot het bevrijdende inzicht: de verborgen zin van de geschapen wereld. Reeds beefde in hem een voorgevoel, ofschoon hij het nog niet duiden kon: ‘j'ai cru saisir dans bien des choses qui me sont arrivées.... une certaine intrigue ou du moins un certain jeu convenu dont je ne possède pas l'intelligence compléte’. Het contact met het Oosten zal hem brengen aan de poorten van de oplossing.
| |
De god van Adoniram
Nervals gebroken gezondheid vergde vele zorgen. Door toedoen van vrienden en geholpen door ministeriële voorspraak, wordt hij in 1842 belast met een ‘zending’ in het Nabije Oosten. Deze reis kreeg een symbolisch karakter: ‘Je me mis à chercher dans le ciel une étoile, que je croyais connaître, comme si elle avait quelque influence sur ma destinée. L'ayant trouvée, je continuai ma marche, voulant apercevoir l'étoile jusqu'au moment où la mort devait me frapper’. Het verhaal echter van deze reis, Voyage en Orient, kwam eerst in 1851 klaar. Jaren lang droeg hij het in zich, schreef het telkens weer opnieuw, doortrokken van literaire bronnen en verjongde herinnering, tot het gegroeid was tot een eenheid van literaire kunst en inwendige belijdenis. Als voorheen blijft de toon guitig en speels, maar tevens is hij gevoed met mysterie-harmonieën, zoals blijkt uit de levende van Adoniram: een mens die, onbekend met zijn afstamming van de genieën, in de loop van een schijnbaar zinloos bestaan, stilaan de geheime spelling van het levensboek leert lezen. Zeker, alles wat Nerval zegt, hadden anderen reeds vóór hem beschreven en vastgelegd in de esoterische en theosofische ideeën, die in zijn tijd ruime ingang hadden gevonden. Hun fascinatie echter blijft: ze werden voor Nerval de vitale brokstukken voor de uitbouw van een eigen zielsmythologie.
Toen koning Salomon de grote tempel bouwde, kwam de koningin van Saba op bezoek. Haar naam was Balkis. Zij schitterde in een schone, geheimzinnige jeugd; hij was reeds in jaren gevorderd, afgemat en moe. In de stilte werkte een man, Adoniram, de bouwmeester van de tempel. Niemand wist van waar hij kwam, want hij leefde eenzaam en teruggetrokken. In zijn ogen lag de droom van grote werken en vergane steden, trotse meesterwerken van een verdwenen mensenras. Eens sprak hij van zijn dromen tot de koning. Ook Salomon had ervan gehoord, maar hij zeide dat het goddeloze steden waren, gebouwd door de kinderen van Kaïn. Zo sprak de grote koning, en hij was de lieveling van Adonaï, de god van de klaarheid en de orde. Adoniram was erg
| |
| |
bedroefd, want hij wist dat hij de dienaar was van geheime goden, een Prometheus vol stoutmoedige dromen.
De koningin van Saba voelde in haar hart een jonge liefde voor Adoniram, want Salomon was oud en dood was het mysterie in zijn ziel. Zo kwam de nacht waarin de grote bronzen zee zou worden gegoten, het meesterstuk van de tempel. Koning en koningin waren aanwezig. Maar onder de arbeiders liepen verraders en afgunstigen. In allerijl moest het gieten worden onderbroken. Over het wit-gloeiend metaal werd water uitgestort, brandende scherven vlogen hoog op en vielen neer als een hagel van vuur. Allen vluchtten weg met grote vrees. Gedrukt tegen de warme aarde, de ogen op de ramp gericht, lag Adoniram, alleen.
Plots trilde de lucht van een aanwezigheid, een geheimzinnig wezen stond naast hem; de meester werd bij de hand genomen en meegevoerd naar een onbekende wereld. Zijn stille gezel heette Tubal-Kaïn: de meester der smeden. Zijn geest bezielde hen die, door de mensen uitgestoten en vervloekt, op zoek gaan naar verborgen overwinningen. Dieper en dieper drongen de twee pelgrims door in de sferen van de onderwereld, tot ze aanlandden op de plaats waar de verworpen rassen thans in vrijheid leefden. Daar ontmoetten zij Kaïn, incarnatie van de mens die zich verzet tegen wat hij meent te zijn de onrechtvaardigheid van de Schepper.
Thans wist Adoniram dat ook hij behoorde tot deze verborgen werkers. Teruggekomen op de aarde, herstelde hij de ramp van de bronzen zee. De mensen ontdekten dat de koningin en de meester tot dezelfde afstamming behoorden. Enkele dagen later verliet de koningin de oude Salomon; Adoniram, die zich bij haar wilde vervoegen, werd door afgunstigen gedood.
De legende van Adoniram ligt aan de basis van Nervals later werk, en vele thema's ervan zullen, min of meer gewijzigd, op onze dagen terugkeren bij Camus, Unamuno, Wells e.a. Nooit echter heeft Nerval zich uitgegeven voor ‘poète maudit’, wat niet belet dat hij zich bewust werd van zijn droevig maar heldhaftig lot. Kaïns profetische woorden blijft hij indachtig: ‘Souche de géants, j'ai humilié ton corps; tes descendants naïtront faibles; leur vie sera courte; l'isolement sera leur partage.... Leurs tombes seules seront honorées. Méconnus durant leur séjour sur la terre, ils posséderont l'âpre sentiment de leur force, et ils l'exerceront pour la gloire d'autrui.... Coeurs tendres, ils seront en butte a l'envie; âmes énergiques, ils seront paralysés pour le bien.... Ils se méconnaïtront entre eux’. Geroepen tot eenzaamheid, zijn zij de ware dragers van de gemeenschapszin. Nerval is één van hen. Zijn held blijft onbekend, want eenvoud past geen luidruchtigheid. Eerst na de
| |
| |
buitensporige avonturen en de apocalyptische bezweringen van Rimbaud, de geniale kwajongen, zal het beeld van de ‘poète maudit’ verstijven tot een letterkundige gemeenplaats. Rimbaud werd een mythe, Nerval niet.
| |
Tempels en napolitaanse citroenen
Vanaf de dag, dat de waanzin in zijn leven trad, met de daarop volgende reizen, de doorbraak van de esoterische legenden en de gevoels-ontreddering, gaat Nerval definitief op zoek naar de dubbele zin van het bestaan. Hij wordt schepper van legenden. De eerste, Octavie, is de legende der napolitaanse ontmoeting, verduidelijkt en aangevuld door Isis, en later gekristalliseerd in de twee sonnetten Delfica en Myrtho.
Het gebeuren speelt in de baai van Napels, schitterend van licht en beheerst door de Posíllipo-heuvel:
‘Je pense à toi, Myrtho, divine enchanteresse
Au Pausilippe altier, de mille feux brillant’.
De dichter ontmoet een jonge Engelse, ziekelijk maar vol bekoorlijkheid. Spontaan voelen zij zich tot elkaar aangetrokken. In gesprek en wandeling groeit tussen hen de intimiteit. Deze voert hen naar de oude Romeinse cultus-plaatsen te Pompeï, omgeven door een weelde van citroengaarden:
‘Reconnais-tu le Temple au péristyle immense,
Et les citrones amers où s'imprimaient tes dents?’
De kleine Isis-tempel wenkt hen naderbij; ze treden binnen. Daar, overweldigd door de wijding van een groots verleden, voltrekken ze samen de oude, Oosterse riten:
‘Ils reviendront, ces Dieux que tu pleures toujours!
Le temps va ramener l'ordre des anciens jours;
La terre a tressailli d'un souffle prophétique’.
Helaas, er komt geen antwoord, de stilte blijft gesloten, de Sibille slaapt:
‘Cependant la Sibylle au visage latin
Est endormie encor sous l'arc de Constantin
- Et rien n'a dérangé le sévère portique’.
De geleerden hebben zich zware kopzorgen gemaakt om de echte Octavie-Delfica-Myrtho terug te vinden; zonder resultaat. Waarschijnlijk heeft Nerval zelf haar nooit gekend. Over de ontmoeting van de schone vreemdelinge en de napolitaanse toerist ligt het mysterie der legende.
| |
| |
| |
Het grote misverstand
Intussen leeft Nerval verder in een voortdurend misverstand. Men krijgt de indruk dat hij zelf geen geloof wil hechten aan zijn ware betekenis. Zijn enige zorg is, zo vlug mogelijk zijn voorbijgaande waanzin-crisis te doen vergeten en opnieuw zijn plaatsje te veroveren in de alledaagse letterkunde. Ofschoon in deze jaren (1843-1855) de grote omwenteling in zijn ziel plaatsgrijpt en hij in 't verborgen werkt aan de uitdrukking ervan, zweert hij slechts bij zijn oppervlakkige kronieken in l'Artiste en La Presse en bij zijn kleurloze stukken voor opera en drama. De Paris à Pékin, een monsterstuk met olifanten, wordt afgewezen, en Nerval schrijft dan maar Le chariot d'enfant, Indisch drama, om de opvallende dieren, reeds besteld door de regisseur, in scène te brengen. De opvoering mislukt.
Maar de schrijfkoorts laat niet af. Terwijl hij zorgvuldig Voyage en Orient bewerkt, stapelt hij feuilletons op elkaar: Le Marquis de Fayolle, Les Faux Saulniers, Angélique. Les Illuminés schetst een aantal portretten van lieden, die zich hebben ingelaten met de occultistische verklaring van het leven. Lorély bevat herinneringen aan Duitsland. Proza en poëzie vormen de inhoud van Petits châteaux de Bohême en Filles du Feu.
Vanaf 1846 komt Nerval regelmatig terug naar Valois, het land van zijn kinderjaren, waar hij de eerste indrukken opdoet die zullen leiden tot het ontstaan van Sylvie, in 1853. Hij doet reizen naar België, Nederland, Engeland en Duitsland. De geestescrisissen houden niet op; verscheidene keren wordt hij opgesloten en verzorgd. Voor zijn werk zijn thans de grote jaren aangebroken: Sylvie, Les Chimères en Aurélia ontstaan, vruchten van een ononderbroken scheppingsdrang. Nerval wordt zwerver. Hij heeft geen vast verblijf meer, meestal slaapt hij buiten of in nachtherbergen. Daar ontstaan zijn laatste legenden.
In zijn jeugdherinneringen ontwaart hij een oud, vertrouwd kasteel, een rondedans van kinderen. Eén van hen, hijzelf, staat plots in de wijde kring voor een klein meisje en kust haar op het voorhoofd: ‘De ce moment, un trouble inconnu s'empara de moi’. Heel zijn leven zal dat beeld hem achtervolgen en in zijn hart zal de verwachting levend blijven dat het nog eens zou mogen gebeuren. Maar het groene paradijs werd voor Nerval een verboden paradijs. In elke liefde zal hij het zoeken en menen te vinden, maar steeds blijft het een waan. Zo ging eenmaal Perceval op zoek, door een doolhof van betoverde kastelen, naar de Graalburcht. Zo zou Nerval, na jaren zwerven, aan de poort komen van het dubbele inzicht en worden binnengeleid door een ridder die het masker droeg
| |
| |
van de waanzin. Reeds is hij op weg, getekend door het zegel der herinnering: ‘Mon front est rouge encore du baiser de la reine’. Helaas, de koningin is verdwenen in de nevelen van het verleden. De dichter heeft haar nooit teruggezien; hij stelt zich zelfs voor, dat zij in het klooster is getreden. Twintig jaar later kent hij echter een nieuwe openbaring in de actrice Aurélie: in haar herleeft de kleine Adrienne. Maar weer blijft de wekroep onbeantwoord: Aurélie zal een regisseur huwen, Adrienne sterft in de afzondering van het klooster.
In werkelijkheid was Aurélie de practische Jenny Colon, en Adrienne een zekere Sophie Dawes, wier bedenkelijk gedrag niet onbesproken was gebleven. En weer stoten we op de afstand die ligt tussen leven en legende. Legenden spelen met het leven, maar zijn ze daarom minder echt? Nervals mythe groeit uit een ontroering, die hem in een kinderdans beving, en de honger die deze opriep in zijn ziel: op zoek gaan, langs de wegen van schijn en waan, naar een geestelijke liefde, waarin het echte inzicht eerst geboren wordt.
Heel het geestelijk gebeuren gaat schuil achter het verhaal van een sentimentele liefde, waarin een nieuwe figuur optreedt, Sylvie. De kleine Gérard had haar leren kennen te Mortefontaine, in zijn geliefd Valois, en bij zijn terugkeer, vele jaren later, in haar nabijheid de verloren eenvoud van zijn eerste jeugd teruggevonden. De illusie is slechts van korte duur. Sylvie is niet meer het onbevangen kind van vroeger, haar vrouwelijke behaagzucht is ontwaakt. Gérard, staande vóór de afgrond die hen scheidt, keert terug naar de bellettrie van La Presse.
Zo lopen in Sylvie verschillende motieven dooreen, elk met zijn eigen geladenheid en geestelijke inhoud, van de tere melancholie die zich spreidt over zijn avontuur met Sylvie tot de zuiver geestelijke aspiratie, die hem in Adrienne en Aurélie bekoort. Nerval grijpt het leven aan om het uit te tekenen volgens de perspectieven, die de dichterlijke aandrang en het fantasievermogen hem openbaren. Elk gebeuren, elk bestaan, heeft een dubbele zin, waarvan de echte slechts ontdekt wordt door stille, toegewijde aandacht en intiem begrip. In die ontdekking vindt de mens, op eeuwigheidswaarden bedacht, zijn ware voldoening en geluk: ‘Je me sens heureux des convictions que j'ai acquises, et je compare cette série d'épreuves que j'ai traversées à ce qui, pour les anciens, représentait l'idée d'une descente aux enfers’. Deze hellevaart is geen straf maar een genade. De weinigen, die haar ontvangen, worden tijdens hun aardse leven toegelaten tot het ware inzicht in de lotsbestemming van de mensen. Nerval bezat deze gave vanaf 1841, maar het zal duren tot enkele maanden vóór zijn dood, alvorens hij ze in Aurélia rechtstreeks zal aanwenden.
| |
| |
| |
Het dubbele inzicht
Aurélia en de sonnetten der Chimères sluiten de cyclus der Nervaliaanse legenden. Aurélia verklaart, in zijn hermetisch gesloten vorm, het geheim van alle voorafgaande mythen: ‘ici a commencé pour moi ce que j'appellerai l'épanchement du songe dans la vie réelle’. Dit ogenblik is, volgens de duidelijke context, en zoals gebleken is uit de analyse van de vorige werken, de avond van zijn eerste waanzincrisis, in 1841, toen hij zich onweerstaanbaar voelde aangetrokken door het Oosten. Hij vervolgt: ‘A dater de ce moment, tout prenait parfois un aspect double, - et cela, sans que le raisonnement manquât jamais de logique, sans que la mémoire perdît les plus légers détails de ce qui m'arrivait’.
Deze analyse was een waagstuk. Nerval beschikte immers niet over een geijkte taal om zijn subtiele, tere, en fijnzinnige beleving te verwoorden. Hij spreekt van ‘descente aux enfers’, een beeld aan Goethe's Faust ontleend. Zoals Faust neerdaalt ter helle, om er ‘die Mütter’ te vinden, d.w.z. de essentiële symbolen, zo is de hellevaart van Nerval de ontdekkingstocht naar de oerbeelden van de werkelijkheid. Dikwijls komt het woord ‘rêve’ terug, waarvan de werkelijkheid al te zeer gescheiden wordt van het leven zelf, daar waar het de schrijver slechts te doen is om de dubbele zijde van éénzelfde gebeuren.
Alle thema's uit de vorige legenden keren in Aurélia terug, de inwijding der neofieten in de geheime godsdiensten, het ideaal-type van de vrouw, de zielsverhuizing, de dubbelganger, en tenslotte het brede thema der ‘correspondances’: ‘N'avais-je pas été frappé de l'histoire de ce chevalier, qui combattit toute une nuit dans une forêt contre un inconnu qui était lui-même? Une idée terrible me vint: “L'homme est double”, me dis-je’. Jarenlange aandacht en vertrouwdheid met het mysterie van het menselijk bestaan hadden Nerval gaandeweg gevoerd naar de zuiverheid van het dubbele inzicht.
De sonnettenkrans der Chimères bevat het laatste mysterie van Nerval. Fonkelstenen, bevend van fluwelen licht, waarin alle facetten van zijn beleving liggen opgesloten. Gevoelsherinneringen, persoonlijke mythen, intieme drama's, legenden, dat alles en nog veel meer ligt gevat in een gedicht. Vele verklaringen van deze sonnetten werden voorgesteld: samengebalde biografie, ‘poésie pure’, automatisch schrift, tractaat van alchimie,.... Beluister de aanhef van het bekende El desdichado:
‘Je suis le ténébreux, - le veuf, - l'inconsolé,
Le prince d'Aquitaine à la tour abolie:
Ma seule étoile est morte, - et mon luth constellé
Porte le soleil noir de la Mélancholie’.
| |
| |
De Aquitaanse prins hebben we reeds ontmoet tijdens Nervals eerste crisis, in 1841, wij zagen hem op zoek gaan naar de levensster, en de zwarte zon breekt door in Aurélia, of is ze ontleend aan Dürer? Het is niet zeer moeilijk aanknooppunten te vinden tussen de sonnetten en het leven van de dichter. Wanneer hij spreekt tot de geheimzinnige geliefde:
‘Dans la nuit du tombeau, toi qui m'a consolé,
Rends-moi le Pausilippe et la mer d'Italie
La fleur qui plaisait tant à mon coeur désolé,
Et la treille où le pampre à la rose s'allie’
rijst vóór onze geest het beeld van de napolitaanse ontmoeting. Maar in dit ontspanningsspel schuilt de gevaarlijke bekoring. Op ieder ogenblik meent men de beslissende greep te doen, om onmiddellijk in te zien dat hij niet beslissend was. In werkelijkheid bezitten deze sonnetten verschillende betekenissen, perspectieven en plannen. Ze roepen alle verklaringen op, zonder zich tot één enkele te beperken. Daardoor scheppen ze een veelheid en verscheidenheid, die toch een grondige eenheid bezitten, naar analogie met de werkelijkheid van de concrete wereld, waarin elke ‘volledige’ verklaring in zich de kiem draagt der onvruchtbaarheid. In die geest wil deze poëzie gelezen worden, ze eist van ons de vrijheid der persoonlijke verklaring, omdat zij zich beweegt vrij van elke tactische eenheid.
* * *
Met Aurélia en Les Chimères had Nerval zijn testament geschreven. De tijd was kort, reeds wenkte hem de dood. Op 24 januari 1855 schrijft hij aan zijn tante: ‘Ma bonne et chère tante, dis à ton fils qu'il ne sait pas que tu es la meilleure des mères et des tantes. Quand j'aurai triomphé de tout, tu auras ta place dans mon olympe, comme j'ai ma place dans ta maison. Ne m'attends pas ce soir, car la nuit sera noire et blanche’. In de avond van de volgende dag raakt men zijn spoor bijster. Hij loopt rond in Parijs, eenzaam en doelloos. De nacht brengt sneeuw en zware kou. Gedwee volgt Nerval de dood. Op de vroege morgen van de zesentwintigste vindt men hem, hangend aan de deur van een nachtoord. Uit één van de zakken steken de gekreukte bladen van zijn geestelijk testament.
|
|