| |
Boekbespreking
Godsdienst
Gabriel de Ste Marie-Made-Leine O.C.D., Intimité divine, 1-3 (déc-mai).
Benjamin de la Trinité O.C.D., Le R.P. Gabriel de Ste Marie-Madeleine, esquisse biographique. Trad. de l'Italien. - Monastère des Carmélites Déchaussées, Aalst, 1955, 290-253-243-62 pp.
Pater Gabriel der H. Maria-Magdalena is een zeer bekend carmeliet die vooral te Rome hoog in aanzien stond. Hij was jarenlang als professor, geestelijke leider en schrijver over spiritualiteit een ware autoriteit. Zijn houding was steeds gekenmerkt door een serene evenwichtigheid en eerbiedige onpartijdigheid tegenover alle richtingen. Het is dan ook verheugend dat de meditaties die hij opstelde vertaald werden: men vindt daar een zeer eenvoudige en rechtstreekse vorm van bidden die zich inspireert aan de H. Schrift en het dogma, zonder in geleerdheid of gezochtheid te vervallen. Daarom werden deze meditaties zo bevruchtend voor het gebed. Moge dus ook in ons land dit werk van een Vlaming (P. Gabriël is geboren in Bevere-bij-Oudenaarde en heette Adriaan de Vos) zijn verdiende bijval kennen.
R. Hostie.
| |
F. Lelotte, Convertis du XXe siècle. vol. 3. - Gasterman, Doornik, 1955, 246 pp., F 54.
De bekende brochurenreeks ‘Convertis du XXe siècle’ - bekeringsverhalen van beroemde tijdgenoten in zestien bladzijden - verschijnt nu ook in gebundelde reeksen van telkens vijftien bekeerlingen. In deze derde reeks ontmoeten we o.m. H. Bergson, G. Marcel, S. Undset, Daniel- Rops, J. Jörgensen, Mgr. Benson enz. Het levens contact met de werking der genade in een mensenziel is voor onze tijd wellicht de meest aangepaste vorm van apologie.
L. Monden.
| |
Joh. B. Lotz, Von der Einsamkeit des Menschen. - Verlag J. Knecht, Frankfurt/M., 1955, 148 pp., geb. DM 5.80.
Eens te meer maakt de bekende schrijver de diagnose op van onze technische tijd. Door de rustgevende natuur verlaten, die terugwijkt voor zijn wetenschappelijke en technische veroveringen - buiten alle ware mensengemeenschap, die in de jachtige, kommervolle en dreigende grootsteden niet meer bestaat, - van God zelf gescheiden en teruggeworpen in de eigen onttakelde hulpeloosheid, kent de moderne mens de meedogenloze vereenzaming die tot wanhoop dreigt te voeren.
Als hij echter, aanvaardend en onderworpen, in de eigen diepte neerdaalt, vindt hij het hunkeren naar God, en God zelf. Christus wordt hem de Weg, de Waarheid en het Leven; in de vergankelijke natuur ziet hij de eeuwige bestemming opglanzen, en met Gods verlossend hart bemint hij de evenmens. Wie dan, door de noodgedwongen vereenzaming, de bevrijdende eenzaamheid bereikt, vernieuwt mede, van uit de eigen vernieuwing, wereld en mensdom.
Deze zeer korte samenvatting moge een aansporing zijn om het gehele essay, hoofdstuk na hoofdstuk en zelfs paragraaf na paragraaf (het is zeer klaar ingedeeld), aandachtig te overwegen.
Em. Janssen.
| |
Jean Hofinger, S.J., ‘Notre Message’ (Cahiers de ‘Lumen Vitae’). Editions de Lumen Vitae, Brussel, 192 blz., 66 frs.
Deze handleiding voor preken, lessen of instructies behandelt de gehele christelijke leer in 30 schema's. Ze betekent vooral een vernieuwing van de methode. In dit werk wordt van de predikant een persoonlijke medewerking vereist door studie, gebed en contemplatie. Maar in zijn persoonlijke medewerking wordt hij door dit
| |
| |
boek dan ook speciaal geholpen, daar het op korte, klare, levendige en practische wijze de predikant op de weg zet om de blijde boodschap doelmatig te verkondigen. Iedere les is schematisch ingedeeld in vijf delen: de hoofdgedachte, het doel van preek of les, de aangepaste methode, uitwerking van de voornaamste gedachten, korte bibliographie van de in 't Frans verschenen werken.
De schema's zijn dus inspiratiebronnen; voorbeelden of passages die men ongewijzigd kan overnemen moet men in dit boek niet zoeken. De inhoud is nogal klassiek hoewel de schrijver steeds tracht de positieve zijde van het dogma te onderstrepen. Voor sommige onderwerpen hadden we nochtans een grondiger uitdieping verwacht.
G. Vierstraete.
| |
R. Guardini e.a., Apparatur und Glaube (Christliche Besinnung, Bd 8.) - Werkbund-Verlag, Würzburg, 1955, 78 pp., ing. DM 3.30.
In maart 1953 werd in Keulen voor een kleine kring geestelijken en technici een een eerste TV-uitzending van de Hoogmis gegeven. Dit gaf aanleiding tot talloze publicaties pro en contra. De hier gebundelde bijdragen van R. Guardini, Cl. Mënster, K. Rahner, F. Leist en H. Kahlefeld dringen door tot het wezen van het religieuze symbool in de cultusdaad om vanuit deze kern de nieuwe TV-mogelijkheid te beoordelen. In deze diepgaande ontleding van de verhouding tussen apparaat en persoon, tussen techniek en liturgie, willen de auteurs waarschuwen voor een overijlde aanpassingsmystiek, waarbij het mechanisch utilitarisme het levende symbool zozeer ‘benuttigd’ en depersonaliseert dat het gesymboliseerde er noodzakelijk door moet verloren gaan. Een waarschuwing ook voor experimenten in eigen land.
J. Kerkhofs.
| |
Willibrord Lampen O.F.M., Skandinavische heiligen, 's Hertogenbosch, Mariënburg, 1955. 3 deeltjes, 39, 39, 38 blzz. (G.G.G. 687-689), f 1.35 per dl.
Prof. Lampen is een echte heraut der heiligen. Omdat de laatste jaren vele ouders gaarne Scandinavische namen geven aan hun kinderen, heeft hij voor de K.R.O. een aantal bijzonderheden over deze stamverwante Heiligen meegedeeld. Daar hij zich bij die gelegenheid uiteraard beperken moest, heeft hij in deze deeltjes 31 Scandinavische Heiligen uitvoeriger behandeld.
Dr P. Grootens.
| |
Kan. J. Coppens, De bijbel to beeld. - Desclée de Brouwer, Brugge, 1955, 321 pp., geïll., geb. F 165.
In drie delen - De geschiedenis van Jezus' volk, Het leven van Jezus, De geschiedenis van Jezus' Kerk - wordt hier, in tekst en beeldverhaal, voor grotere kinderen en voor opvoeders, de hele heilsgeschiedenis verteld, van het Scheppingsverhaal tot het Boek der Openbaring.
De tekst verhaalt niet alleen de boeiende gebeurtenissen van Oud en Nieuw Testament, maar roept er voortdurend de religieuze achtergronden van op en legt zo de grote lijnen bloot van de grote geschiedenis van de Verlossing.
De plaatjes van het (Engelse) strip-verhaal vinden we niet zo gelukkig. Waarom kon in een zo duidelijk pedagogisch bedoelde uitgave niet meteen gezorgd worden voor wat meer verantwoorde esthetische opvoeding? Het geloofsleven van onze mensen kan dit waarachtig goed gebruiken. En ongetwijfeld ligt hier nog een taak weggelegd voor onze eigen kunstenaars.
Fr. van Bladel.
| |
Pierre Dufoyer, Parlons aux fiancés. - Casterman, Doornik, 1955, 102 pp.
Dit werkje is niet voor verloofden, maar voor priesters bedoeld. Kan. Fiévez, deken van Maubeuge, vertelt er ten behoeve van zijn confraters hoe hij, bij gelegenheid van het bezoek aan de pastoor voor het regelen van de huwelijksplechtigheden, tracht de verloofden - niet slechts de élite, maar ook de moderne asfaltjeugd - op een christelijk huwelijk voor te bereiden. Het is een model van tegelijk begrijpende, realistische en toch diep bovennatuurlijke en veeleisende pastoraal. Voor vele priesters zal dit concreet getuigenis nuttiger blijken dan de beste theoretische handleiding.
L. Monden.
| |
Dr E. van der Schoot, Nieuwe mogelijkheden voor de zielzorg. Erven J. Bijleveld, Utrecht. 1955. 64 pp., f 2.90.
Een warm pleidooi van protestantse zijde voor de samenwerking tussen zielzorger en psychiater. De echte pastorale bezorgdheid die uit iedere bladzijde spreekt, een gezonde en christelijke visie op de mens en de psychisch zieke mens zullen kunnen helpen om de vaak wat eenzijdige instelling van de psycho-therapeut te corrigeren. Van katholieke zijde zou men, wat de ethische waardering betreft, op een of andere plaats om een aanvulling kunnen vragen.
W. Couturier.
| |
| |
| |
Theologie en filosofie
Charles Journet, L'Eglise du Verbe Incaraé. I. La hiërarchie apostolique. 2e éd. (Bibliothèque de la Revue Thomiste). - Desclée de Brouwer, Brugge, 1955, QVIII-770 pp.
Mgr J., professor aan het Groot Seminarie van Freiburg (Zw,), werkt sinds jaren aan een ‘magistrale’ studie, die de hele theologie aangaande de Kerk wil omvatten. De eerste twee delen zijn verschenen, de twee nog overblijvende zijn in voorbereiding. De oplage van het eerste deel, uitgegeven in 1943, was sinds lang uitgeput. Hier komt nu een tweede uitgave, die, hoewel de eerste reeds 734 blz. telde, nog met 36 blz. vermeerderd werd. Toch is de doorlopende tekst haast onveranderd gebleven. De aanvullingen betreffen voornamelijk enkele referenties naar ondertussen nieuw verschenen werken en enkele nota's over nieuw opgerezen problemen of vernieuwde controversen. Aangaande Maria's priesterschap gaat schr. accoord met R. Laurentin al zou hij eerder spreken van Maria's medeverlossende middelaarschap dan van haar mystisch priesterschap en al verwerpt hij de uitdrukking ‘passiviteit’ en ‘vrouwelijkheid’ om dit mystisch priesterschap te karakteriseren (120-121). Elders wordt geantwoord op de opwerping van O. Cullmann, die betoogde, dat Petrus op gelijke voet te stellen was met de overige apostelen vermits allen apostel zijn en stichters van de Kerk (621-622). De meest omvangrijke aanvulling betreft twee nieuwe excursussen. In de eerste (129-152) neemt schr. stelling in de controverse aangaande het onderscheid tussen gewoon priesterschap en episcopaat. In de tweede (627-633) wordt gewezen op het fundamentele en essentiële verschil in de oorsprong van het Staatsgezag enerzijds, het Kerkelijk gezag anderzijds, en op het hieruit volgend onderscheid in de wijze van beider overdracht.
Alles te samen dus geen wezenlijke veranderingen.
Soms had men de uiteenzetting wat korter en meer gedrongen verlangd (maar de analytische inhoudsopgave achteraan het boek is voortreffelijk), soms vraagt men zich af of het werkelijk nodig was zo dikwijls de traditionele terminologie door een nieuwe te vervangen, maar ondanks deze kleine ‘vorm’ onvolmaaktheden staat men hier voor een ‘ontzagwekkende’ prestatie en een zeer kostbare aanwinst op ecclesiologisch gebied. Alle priesters en ontwikkelde katholieke leken die zich over de Kerk willen bezinnen, moeten et kennen.
J. Van Torre
| |
Otto Semmelroth S.J., Maria oder Christus? - J. Knecht, Carolus-druckerei, Frankfurt/M., 1954, 160 pp., geb. DM 5,80.
De diepzinnige duitse theoloog aan wie we het schoon essai Utbild der Kirche verschuldigd zijn, schetst hier, in beknopte en genuanceerde hoofdstukken die eerst als artikels verschenen in Der grosse Entschluss, het hele Maria-mysterie in zijn verschillende geledingen en in zijn bestendige referentie tot Christus. De ondertitel zegt duidelijk de opzet: ‘Christus als Ziel der Marienverehrung’. Een eerste deel ontvouwt het ‘Mariengeheimnis’, een tweede de ‘Marienfrömmigkeit’ waarin dan de geassimileerde geloofskennis openbloeit. Door telkens de organische plaats van Maria in het geheel van het heilsbestel aan te tonen, komt schr. de bezwaren tegemoet die zowel binnen als vooral buiten onze kringen, tegen de katholieke Mariaverering worden ingebracht. De rustige toon, de genuanceerde en tevens eenvoudige uiteenzetting, het diep en evenwichtig theologisch inzicht maken het boek tot een uitstekende hulp bij persoonlijke bezinning omtrent de waarde van de Mariaverering in onze Kerk en omtrent onze eigen praktijk. Bijzonder suggestief lijken ons in het tweede deel de hoofdstukken over de eigen kleur welke de Mariadevotie aanneemt bij priester of bij leek en over de zin van dit nieuw, eigentijds verschijnsel: de zelf pelgrimerende madonna.
R. Leys.
| |
Gesprekken over Psychotherapie in het licht van Godsdienst en Moraal. - Uitg. Dekker & van de Vegt, Nijmegen-Utrecht. Uitg. Standaardboekhandel, Antwerpen, 1955, 129 pp., f 5,75.
In deze publicatie zijn samengebracht de inleidingen, gehouden binnen het kader van de in 1953 opgerichte Katholieke Nederlands-Vlaamse Werkgroep voor Psychotherapie. De bijdragen zijn afkomstig van Prof. Carp, Dr Sinnige, Prof. Adiel de Meyer O.F.M., Prof. Hostie S.J., Prof Snoeck S.J. en Dr van der Lugt, werden geredigeerd door Dr van de Loo en van een Ten geleide voorzien door Prof. Elllerbeck S.J.
De behandelde onderwerpen lopen nogal uiteen, maar zijn toch alle op te vatten als benaderingen van psychotherapeuti- | |
| |
sche themata vanuit religieus- en moraal-theologisch- of vanuit psychiatrisch standpunt, en kunnen worden gewaarmerkt als een tastend zoeken naar een practisch bruikbare Katholieke Anthropologie.
Deze alleszins leesbare en lezenswaardige studies worden in de belangstelling aanbevolen van priesters en medici, en van ieder die op een of andere wijze bij psychotherapie en zielzorg betrokken is.
J.J.C. Marlet, arts
| |
B. Wigersma, De gang der westerse cultuur. Een bijdrage tot de philosophie van onze tijd. Martinus Nijhoff, 's Gravenhage, 1955, 195 pp., f 8.90.
Dit rijpe werk van de 78-jarige ingenieur Wigersma munt uit door helderheid en zo wordt ook de bedoeling duidelijk aangegeven: ‘de grote lijn van de ontwikkeling der cultuur onzer dagen te begrijpen als een innerlijk-noodzakelijke, d.i. als een van binnen uit bepaalde of uit de vrijheid van den wereldgeest voort-spruitende, door het handelen der mensen zich voltrekkende ontwikkeling’. Filosoferen in de geest van Hegel is voor W. de hoogste vorm van het zich begrijpen van de geest, zodat Hegels filosofie de ware filosofie is. Vanuit deze filosofie beschouwt de S. de hedendaagse geschiedenis, hoe zij zo moest worden als zij is en hoe men uit en in het oude het komende in de grote lijn zal kunnen herkennen. De democratie, die haar bloei beleeft in het twee-partijenstelsel loopt via de vele partijen uit op de dictatuur, vele rampen zullen het Westen treffen, maar de ondergang zal een verrijzen kunnen zijn. De hergeboorte zal geschieden door een hernieuwd christelijk geloof. Dit geloof zal echter niet dogmatisch zijn, niet krampachtig vasthouden aan een historische Jezus, maar een weldoordacht geloof, d.w.z. christendom in het zich beleven der gemeente, Hegel in het dit beleven overstijgende denken. Met deze wereldbeschouwing en filosofie bezit het Westen alle momenten der waarheid, zodat het methodisch geen aanvulling door andere volkeren van node heeft.
Een knap werk, maar alle andersdenkende kritiek, die de beperktheid van Hegels denken wil overstijgen, wordt van te voren als alleen maar ‘verstandig’ krachteloos verklaard. Toch zal een wijsgeer die niet alleen Hegels grootheid, maar ook zijn eenzijdigheid leerde verstaan door Marx, Kierkegaard, Blondel (om maar enige te noemen), Wigersma's boek vrnl. beschouwen als een mooi document uit een voorbij verleden.
J.H. Nota.
| |
Prof. Dr M.J. Langeveld. Op weg naar wijsgerig denken. - De Erven F. Bohn N.V., Haarlem, 1954, 4de druk, 231 pp., f 3,90. Volksuniversiteits Bibliotheek, 2de reeks No. 14.
Op weg naar ‘het radikaal en systematisch denken van het Geheel van al wat is’ (p. 12) voert de auteur ons allereerst in de problematiek van het denken - de kentheorie, - daarna in die van al wat is - de metaphysica. Dat we tegenover het geheel van het al in onze volle menselijkheid staan zodat het waarde voor ons heeft, opent vervolgens de problematiek van de waardeleer. In de metaphysische grensvragen naar de zin van het leven en naar God blijkt de mens tenslotte als ‘gewetenswezen’ in zijn waardeschatting geleid door de religieuze visie van het Al als zinvol geheel.
Wij moeten het wel aan de eigen voorkeur van de auteur voor een door Kant geïnspireerde waardefilosofie toeschrijven, dat zijn inleiding zo problematisch blijft. De nu geheel buiten beschouwing gebleven christelijk-wijsgerige ontwikkeling vóór Kant en de Franse spiritualistische traditie tot in onze dagen vertonen groter harmonie met de religieuze visie, waarvan de auteur aan het slot vaststelt dat zij ons bij al ons denken en zoeken blijkt gedragen te hebben.
Mich. Marlet
| |
Prof. Dr A.G.M. van Melsen. Natuurfilosofie. Standaard-Boekhandel. Antwerpen-Amsterdam. 1955. 360 pp., f 14.50 en f 16.50.
Dit boek, verschenen in de Philosophische Bibliotheek, is een bewerking van de oorspronkelijk in 't Engels verschenen Natuurfilosofie, welke in dit tijdschrift (1953, blz. 460 vlg.) uitvoerig is besproken. Hoewel het geen letterlijke vertaling is, en de verschillen hier en daar én wat rangschikking van de stof én wat een verdere nuancering van schrijvers opvattingen betreft niet onaanzienlijk zijn, is de inhoud van beide werken in grote hoofdlijnen hetzelfde gebleven. Men vindt dan ook in deze uitgave dezelfde uitnemende kwaliteiten terug die wij reeds in onze bespreking van de Engelse Natuurfilosofie hebben gesignaleerd; kwaliteiten waardoor dit boek onder alle werken die zich met dit onderwerp bezig houden een uitzonderlijke plaats inneemt. De twee eerste hoofdstukken zijn van inleidend karakter.
| |
| |
In het eerste wordt de mogelijkheid van een natuurfilosofie naast de natuurwetenschappen aangetoond, daar ze zich bezig houdt met de primaire aspecten van het stoffelijk zijn, die noodzakelijk aan alle natuurwetenschappelijk onderzoek voorafgaan. In het tweede wordt een overzicht gegeven van de geschiedenis der natuurstudie waarbij de wisselende verhoudingen die er historisch hebben bestaan tussen natuurwetenschap en natuurfilosofie uitvoerig worden geschetst. De volgende vier hoofdstukken behandelen de natuurfilosofische kernvraagstukken als daar zijn: de aard van het stoffelijk zijn, de quantiteit, de qualiteit en de stoffelijke activiteit, terwijl tevens het wijsgerig inzicht in deze problemen wordt geconfronteerd met de gegevens der recente natuurwetenschappen. In het laatste hoofdstuk getiteld: Het samenspel van natuurwetenschappen en natuurfilosofie geeft schrijver zijn visie op de verhouding tussen beide vormen van natuurkennis steunend op het materiaal dat de voorafgaande hoofdstukken hebben opgeleverd. Ondanks de, ook blijkens de historie, bestaande onuitroeibare neiging van onze menselijke geest de wijsgerige problemen met behulp van natuurwetenschappelijke gegevens op te lossen, hebben de specifieke gegevens de exacte wetenschappen geen directe betekenis voor de eigenlijke wijsgerige vraagstukken. Toch draagt de zich voortdurend ontwikkelende natuurwetenschap er toe bij een altijd juistere kijk op de wijsgerige probleemstelling en haar mogelijke oplossing te krijgen. Een gedetailleerde inhoudsopgave, een naam- en zaakregister besluiten dit werk, dat een ieder die belangstelt in de wijsgerige studie der natuur met groot gewin aan nieuwe inzichten ter hand zal nemen.
E. Huffer.
| |
Felice Battaglia, La valeur dans l'histoire. - Aubier, Montaigne, 1955, 207 pp.
De reeks ‘Philosophes italiens’ is wel zeer interessant: zij verrast ons telkens met het beste, wat thans op filosofisch gebied in Italië verschijnt. In een vorige recensie (Oct. 199, blz. 91-94) bespraken we La Conscience concrète van Carabellese. Voor ons ligt nu de vertaling van een der reeds talrijke werken van een nog jonge filosoof, Felice Battaglia. Hierin confronteert hij zijn christelijk spiritualisme met de twee grote voormannen van de idealistische School, waaruit hijzelf is voortgekomen: Croce en Gentile. Het boek is geheel gewijd aan een uiteenzetting en een kritiek van het idealistisch historicisme van Croce en Gentile, die beiden op eigen wijze de hegeliaanse visie op het denken en de geschiedkundige realiteit hebben ontwikkeld. Battaglia meent, dat een volledige rationalisatie van het historisch gebeuren, zoals Croce en op nog meer radicale wijze Gentile hebben beproefd, moet uitlopen op de dood van hetgeen de geschiedenis steeds verder voortdrijft: de vrije persoonlijkheid en het streven naar een steeds meer ethisch gerichte mensheid. Tegenover dit ‘gesloten’ idealisme stelt Battaglia in een kort besluit een ‘open’ idealisme, dat we liever spiritualisme zouden willen noemen, hetwelk de irrationaliteit in de ontwikkeling van de geschiedenis op een zekere wijze laat voortbestaan en tevens de weg aanduidt naar de absolute transcendentie van God. De lezing van dit leerrijk en goed doordacht boek veronderstelt enige filosofische cultuur.
F. de Raedemaeker.
| |
René Toulemont, Sociologie et pluralisme dialectigue. - Nauwelaerts, Leuven, 1955, 276 pp., ing.
Georges Gurvitch, professor aan de Sorbonne, is ongetwijfeld een der merkwaardigste vertegenwoordigers van de moderne sociologie. Zijn theorieën over de vorming en de vormen van de menselijke groeperingen, over het recht, over de democratie zijn gebaseerd op een diepgaand persoonlijk algemene filosofie en ethiek. Gurvitch heeft zich beslist afgekeerd van het positivisme van de klassieke Franse sociologische School van Dürkheim, Levy Brühl e.a. Hij aanvaardde een zekere universaliteit van de menselijke waardengrondslag van de gemeenschappelijke inspanningen en van het recht; maar toch verwerpt hij de fundamentele absolute eenheid van het menselijk denken, kunnen en willen. Tussen het volslagen relativisme van de positivisten en de theorie van het natuurrecht houdt hij vast aan een zeker ‘pluralisme’ en bij gevolg aan een beperkt relativisme van de laatste normen, waarop het menselijk gemeenschapsleven is gegrondvest. R. Toulemont heeft aan alle belangstellenden een uitstekende dienst bewezen, met de uitgebreide werken en de wijdvertakte gedachten van deze wijsgeer en socioloog in een relatief beperkte studie samen te vatten en in een duidelijke systematische orde uiteen te zetten. Zijn werk beantwoordt uitstekend aan de bedoeling, die in de ondertitel wordt aangegeven: ‘Introduction à l'oeuvre de Georges Gurvitch’. De
| |
| |
objectieve uiteenzetting wordt gevestigd door een kort hoofdstuk, waarin de voornaamste filosofische, psychologische ethische, juridische en sociologische ideeën van Gurvitch aan een welwillende kritiek worden onderworpen, terwijl het besluit een schets bevat van de klassieke katholieke theorie van de verhouding tussen individu en gemeenschap. Voor alle ontwikkelden met filosofische en sociale belangstelling een ideaal boek.
F. de Raedemaeker.
| |
F.C. Copleston: Aquinas. - Penguin Books, 1955, 263 pp., 3 sh. 6 d.
Father Copleston geeft een uitmuntende inleiding op de persoon, en vooral het denken, van Thomas Aquinas. Geen moment verliest schr. uit het oog dat deze studie bedoeld is voor de leek in het vak, en de wijze waarop hij door middel van sprekende illustraties de ideeënwereld van Aquinas open legt en verduidelijkt, maakt lezing tot een genoegen. Daarbij vergeet schr. nooit dat hij schrijft voor mensen uit deze eeuw en brengt met verblijdend succes het denken van Thomas in verband met onze wijze van zien en denken. Op deze manier is het boekje ook een pleidooi om bij Thomas in de leer te gaan.
W. Peters
| |
Sir David Kelly: The Hungry Sheep. Hollis and Carter, London, 1955, 244 pp., 18 sh.
Dit is een van die boeken die wij heel graag in de handen zien van de serieuze beoordelaar van het hedendaagse wereldgebeuren, die zich in zijn studie niet enkel of voornamelijk interesseert voor de feiten, doch eerst bevredigd is als hij oorzaak en gevolg hierbij betrokken heeft. Aan feiten ontbreekt het in dit boek niet. En Sir David heeft recht van spreken want hij spreekt met kennis van zaken, gebaseerd op zijn wijde ervaring in diplomatieke dienst. Hij is verbonden geweest aan de ambassade te Buenos Aires, Brussel, Stockholm en Cairo, en als Ambassadeur is hij werkzaam geweest in Argentinië, Turkije en (van 1949 tot 1951) in Rusland.
Schr. begint dan met het nauwkeurig bekijken van de feiten, waaronder een eerste plaats inneemt de macht van Rusland; daarnaast vraagt dan onmiddellijk de aandacht het geleidelijk bankroet der koloniale politiek, terwijl als een soort tegenwicht tegen deze factoren het eenheidsstreven van het Westen wordt geplaatst. Het beeld van dreiging, chaos en onzekerheid is niet bepaald bemoedigend, te meer daar de zorgelijke wereldtoestand naar de mening van de auteur in grote mate het resultaat is van een uitgesproken opportunisme op politiek en diplomatiek terrein, waarbij van bestuur op lange termijn weinig sprake is en verantwoordelijke bewindslieden zich teveel hebben laten beïnvloeden door 'n oppervlakkige, graag sensatie-nieuws opdissende pers.
In het tweede en waardevolste deel van het boek tracht schr. de diepere oorzaken van het Westers verval na te speuren. Hij is als het ware geobsedeerd van de overtuiging dat het de ideeën zijn die de wereld en de politiek beheersen, en bijgevolg toont hij aan hoeveel van wat vandaag gedacht en gedaan wordt zijn bron vindt in de ideeën van een vorige eeuw. Zeer concreet toont hij dit, wat b.v. Engeland betreft, aan door de invloed na te gaan van Wells en Shaw op het doen en denken van de gemiddelde Engelsman van vandaag; op breder niveau vestigt hij de aandacht op de positivisten en hun vrienden, op dat soort evolutionisten dat de evolutie-theorie tot ver buiten het biologische uitbreidt, op de historici van het Sprengleriaanse en Toynbee-aanse type die iedere beschaving in uiteindelijke ruïne inéén zien storten, de psychologen die onder invloed van Freud de mens een samenstel van complexen maken en een pan-sexualisme preken. Daarnaast wijdt hij zorgwekkende woorden aan gehele stukken van een zeer kostbare erfenis die wij niet meer waarderen, dit op het gebied van de humanistische vorming der klassieken, de waarde van de geest boven de letter, van de vrije kunsten boven de exacte vakken, enz. enz.
Op dergelijk wijd terrein zal men het niet eens zijn met schr.; er is in deze zaken overal en steeds ruimte voor distincties en kwalificaties. Schr. eist ook geenszins voor zich op het laatste woord gesproken te hebben. Maar in een tijd waarin de dag van vandaag de aandacht zo geheel occupeert, en de tendens bestaat om van de ene dag in de andere dag te leven, daarbij het Schriftuur-woord waar makend dat er niemand is die nadenkt in zijn hart, is deze studie van uitzonderlijke waarde: vooral omdat zij tot reflecteren dwingt. We kunnen het boek niet warm genoeg aanbevelen.
We voegen hieraan toe, dat het boek met grote ernst en bezorgdheid is geschreven, in een zeer meeslepende stijl. Sir David nam ontslag uit de diplomatieke dienst enkele jaren geleden, toen hij zestig werd. Hij werd in de Katholieke Kerk opgenomen in 1914.
W. Peters
| |
| |
| |
Literatuur
Gerard Wijdeveld. Vijf Geheimen en andere Gedichten. Het Spectrum, Utrecht. Antwerpen, 1955, 78 pp., f 4.50.
Een kwart eeuw geleden verscheen bij De Gemeenschap te Utrecht het kleine bundeltje ‘Het Vaderland’ van Gerard Wijdeveld, dat enkele gedichten bevatte die nog steeds levend zijn in veler herinnering. Een ongewone gevoeligheid voor klank en rythme was Wijdevelds opvallendste eigenschap. Sindsdien is er, meen ik, niet veel meer van hem verschenen. Thans publiceert hij een nieuwe bundel die bewijst dat zijn gemak van vormgeving en uitdrukking niet verzwakt is. Zijn poëtische gevoeligheid is echter met de jaren niet toegenomen. Naast Het Vaderland lijkt mij deze verzameling het moeilijk uit te houden. Wijdeveld is een zeer religieuse natuur en meestal inspireren hem religieuze onderwerpen. Met groot gemak schrijft hij rijmloze verzen van vijfvoetige jamben, de maat, waarin de Vijf Geheimen geschreven zijn. Gaarne had men ook hier gedichten ontmoet als ‘Annuntiatie’ en ‘Er is een Lam dat bloedt’. Deze hoogte bereikt hij hier niet meer.
J. v. Heugten.
| |
Bertus Aapjes, Een voetreis naar Rome. De Ceder. Jubileum-uitgave 1955, f 5.90.
Bertus Aafjes, De blinde Harpesaar. De Ceder. J.M. Meulenhoff, Amsterdam, 1955, 94 pp., f 5.95.
In de Ceder-uitgave verschenen ongeveer gelijktijdig een Jubileum-editie van Aafjes' voetreis naar Rome bij gelegenheid van het vijftigduizendste aantal exemplaren dat de publicatie bereikte en een vertaling van oud-Egyptische gedichten van Aafjes' hand. De eerste bundel biedt tevens een aantal foto's uit Italië en Rome, de tweede van de oude monumenten uit Egypte. Aafjes heeft van nabij kennis gemaakt met deze oude monumenten en met deze oude poëzie. Hij las ze wel niet in de oertext, maar vertaalde ze uit meerdere moderne talen. Liefde, Leven, Geloof en Dood zijn de onderwerpen ervan. Wij staan hier voor de poëzie van een zeer oud en begaafd cultuurvolk, dat, hoewel volstrekt niet primitief, toch nog zeer dicht bij de natuur staat en de natuur in gevoel en verbeelding geheel in zich opneemt en beleeft. Alle dingen om hen heen worden levende symbolen voor deze dichters, bloemen en bomen, zon en maan, de Nijl in zijn aanzwellende kracht of in zijn terugtreden. De Liefde spreekt er een wel verbloemde, maar toch hartstochtelijke taal. Het Geloof in die wonderlijke Egyptische goden, die zich in diervorm hulden, spreekt zich uit in geestdriftige hymnen. Het is een merkwaardige verzameling, door Aafjes hier bijeengebracht, die belangwekkend is niet alleen door haar dichterlijk gehalte, maar ook door het exotische dat zij biedt.
J. v. Heugten.
| |
P.P.J. van Caspel, Experimenten op Experimentelen. - Uitgeversmaatschappij Holland, Amsterdam, 1955, 147 pp., f 8.90.
De schrijver van dit werk heeft de dichters Gerrit Kouwenaar, Jan Elburg, Jan Hanlo, Remco Campert, Bert Schierbeek en Lucebert bereid gevonden zich aan een aantal proeven en experimenten te onderwerpen in zijn laboratorium.
Ademhaling, stem en hartslag werden bij hen vakkundig onderzocht en van Caspel brengt dit alles in verband met het werk dezer dichters, waardoor hij in staat gesteld werd vele van ieders persoonlijke trekken en eigenaardigheden nader te motiveren of te verklaren. Wanneer deze methode van onderzoek wordt uitgebreid, zal het in de toekomst moeten blijken of er langs deze weg belangrijke conclusies te trekken zijn. De schrijver beperkte zich tot zes uitgesproken ‘experimentalisten’, hoewel deze laboratorium-experimenten zich natuurlijk lenen voor elk dichter of schrijver. De resultaten van dit onderzoek lijken nog niet verbijsterend.
J. v. Heugten
| |
Windroos-Serie
Coert Poort, Een kleine Dag voor mij zelf. - 29 pp.
Cor Stutvoet, Gedichten. - 45 pp.
Sonja Prins, Het geschonden aangezicht. - 44 pp. Uitgeversmaatschappij Holland, Amsterdam, 1955, f 2.25.
Bij elke nieuwe publicatie van de Windroos, de serie dichtbundels die verschijnen onder redactie van Ad den Besten, treft het opnieuw, hoezeer het klimaat, de atmosfeer der poëzie veranderd is sinds de laatste wereldoorlog. Had bijvoorbeeld Willem Kloos of Albert Verwey of Marsman de uitgave dezer serie moeten verzorgen, dan zou waarschijnlijk geen tachtig percent dezer gedichten het
| |
| |
licht hebben gezien. De dichters van vandaag, ook al zijn het geen atonalen of in stricte zin experimentelen, schrijven meer grilligheden, wonderlijke invallen, droomachtige verbeeldingen neer dan wat de oudere school poëzie noemde. Coert Poost, de jongste der drie bovengenoemde auteurs, staat nog het dichtst bij de traditionele dichtkunst. Er is een geweldige omschakeling nodig om bijvoorbeeld 't onderstaande ‘gedicht’ van Cor Stutvoet te kunnen genieten als poëzie:
Vandaag
Er ligt een vuil papier op het trottoir
dan ligt wellicht ons vonnis op de
J. v. Heugten
| |
Jan Engelman. Tweemaal Apollo. Brieven uit Griekenland. Het Spectrum, Utrecht. Antwerpen 1955, 107 pp.
Jan Engelman heeft Griekenland bezocht zoals een kunstlievend man het hoort te bezoeken, na grondige studie en voorbereiding, als een eenzaam bewonderaar der antieke wereld en niet met de haast van een sighseeër. Hij schrijft er boeiend en onderhoudend over in dit kleine werkje, dat meer leerzaams bevat dan veel dikke boeken. De grote monumenten van Griekenland worden voor hem levend en spreken tot hem, en hij vertelt daarover in die gevoelige, directe, beeldende taal, die hem eigen is. Het is geen volledige verhandeling over Griekse architectuur en beeldende kunst, het zijn slechts flitsen en ontmoetingen met de producten van het Griekse genie, maar alles is gedrenkt, als ik het zo noemen mag, in de genuïen klassieke geest. Een kunstgevoelige, verwante geest, die zich niet liet bedwelmen of vertroebelen door het ‘moderne’, beleeft en ervaart hier de Griekse genius in wat er nog rest van de rijkdom uit vroegere eeuwen. Een ongewoon treffend en bezonnen werkje, dat wij gaarne in vele handen zagen.
J. v. Heugten.
| |
Dr J. Taels, De katholieke literatuur in de XXe eeuw. 2 dln. - Sheed and Ward, Antwerpen, 1954, XII-395 en X-342 pp., F 295 per deel (leden van Graalboekerij F 245).
De herlevende katholieke literatuur van de laatste halve eeuw openbaart een zo grote rijkdom, dat twee dikke boekdelen er slechts een panorama van kunnen geven. In dit verzamelwerk behandelen een reeks specialisten de respectievelijke hun toevertrouwde literatuurgebieden. Daarbij is een zeker verschil van opvatting in de behandeling onvermijdelijk. Terwijl de ene opsteller meer oog heeft voor een rijke synthese met klaar gestructureerde evolutielijnen, verkiest de andere een methodische volledigheid, die geen namen, werken en data wil offeren aan de aanschouwelijkheid van een hypsometrische curve. Wèl ontbreekt degene die, in een grote, vergelijkende synthese de conclusies trekt en de verworven waarden bepaalt. Terwijl de objectiviteit van zekere medewerkers niet ontsnapt aan een zekere schoolsheid, benadert een ander wel eens al te zeer de toon van de luchtige causerie. Zo R. Farren, die verklaart niets over Maur. Baring te kunnen schrijven omdat hij hem niet gelezen heeft. In plaats van een dergelijke verklaring mag een normaal lezer verwachten, dat de medewerker eerst Baring zal lezen vooraleer zijn bijdrage te schrijven. Voor bepaalde vreemde talen, bijzonder voor het Pools, verschijnen namen en titels zo onnauwkeurig gespeld, dat het aspect er van geen vleiende indruk geeft van ons eigen beschavingspeil.
Dr R.F. Lissens behandelt de katholieke literatuur in Vlaanderen; Dr J.H. Walgraeve o.p. het essay in de katholieke Vlaamse literatuur; Prof. Dr W.J.M.A. Asselbergs de katholieke literatuur in Nederland; Dr C. Hohoff, in Duitsland; Prof. Dr E. Turnher, in Oostenrijk; R. Farren, in Engeland en Ierland; J. van der Steen, in de Verenigde Staten; Dr J. Taels, in Scandinavië; Prof. Dr O. Forst-Battaglia, in Polen; A.L.I. Sivirsky, in Hongarije; Dr P. Fraenkl, in Tsjecho-Slowakije; Jacques Madaule, in Frankrijk; Marcel Lobet, in Franssprekend België; Dr B. Matteucci, in Italië; Prof. Dr J. Terlingen, in Spanje en in Spaans Amerika; Dr J. Ameal, in Portugal; Prof. Dr Tasso da Silveira, in Brazilië. Een goed voorziene bibliografie besluit dit grote werk; de accuraatheid van de bibliografische opgaven wisselt enigszins volgens de medewerkers.
A. Deblaere.
| |
Dr J. v. IJzeren, Een vergeten letterkundige H.J. Polak (1844-1908). - J.B. Wolters, Groningen, Djakarta, 1955, 109 pp., f 3.90.
Op verzoek van de Minister van O.K.W. heeft de schrijver met grote zorg een studie samengesteld over ‘de betekenis
| |
| |
van Polak's opvattingen met betrekking tot de klassieke letteren en de daaruit voortvloeiende aesthetica op zijn essays over Nederlandse en buitenlandse geschiedenis en letterkunde’. Van belang voor neerlandici en classici.
L. Lorié
| |
Francis Wyndham: Graham Greene. - Longmans, London 1955, 32 pp., 2 sh.
Dit is een zeer inferieure bijdrage tot een doorgaans uitstekende korte monographieën-serie (Writers and their Work). Spr. bespreekt in chronologische volgorde de verschillende werken van Greene, maar blijft steeds aan de oppervlakte waar hij de vraag moet beantwoorden waarom Greene zulk een groot romanschrijver is, waarom zo veel besproken, waarom zo invloedrijk. Op p. 2 zegt schr. dat de bekering tot het Katholicisme het keerpunt betekende in Greene's carrière. Maar er was van geen carrière sprake toen Greene katholiek werd: dit toch gebeurde drie jaar voor hij zijn eerste roman publiceerde. De eigenlijke problemen van de grote romans ontgaan schr., zodat hij op een boek als The End of the Affair reageert als een schooljongen.
W. Peters
| |
Cultuurleven
Heinrich Luetzeler, Der Turm des Freiburger Muensters. - Verlag Herder, Freiburg, 63 pp., geb., 16 tek., 32 afb.
Het boekje van Lützeler over de toren van Freiburg komt niet onverwacht. Haast in al zijn geschriften heeft Lützeler over dit bouwwerk dat hem nauw aan het hart moet liggen gesproken. En toch is dit nieuwe opstel een verrassing. De auteur bepaalde zich niet tot een schitterende analyse van deze enkele toren. Hij peilde dieper naar de zin van ‘de’ toren en ging de betekenis ervan na in de verschillende beschavingen, als lichtmonument en poortwacht bij de Egyptenaren, als traptoren bij de Babyloniërs, als ‘Weltberg’ bij de Indiërs, als synthese van deze verschillende functies bij de Middeleeuwers.
G. Bekaert
| |
Hans Weigert, Geschichte der Europaischen Kunst. 3 Aufl. Text- und Tafelband. - Kohlhammer, Stuttgart, z.j., 628 pp., 340 tek., 543 pl., 10 klpl., 24,5 × 16,5 cm., geb. DM 48.
W. Kohlhammer van Stuttgart gaat zich stilaan affirmeren als dé uitgeverij voor hoogstaande kunstvulgarisatie. De verschillende uitgaven volgen elkaar in snel tempo op. Een van de interessantste is zeker de algemene geschiedenis van de Westerse kunst van Hans Weigert. Het zijn twee lijvige boekdelen waarin tekst (door uitstekende tekeningen geïllustreerd) en afbeeldingen afzonderlijk werden gebundeld. Hoewel het een zeer ondankbare taak is een handboek samen te stellen, toch menen wij dat H. Weigert, een geboren pedagoog, ten volle in zijn opzet is geslaagd. Dat sommige gegevens (als de afmetingen van de Haya Sophia) in tekst- en illustratiedeel niet overeenkomen of zelfs verkeerd zijn, is slechts een jammerlijk maar tenslotte bijkomstig detail in de vlotte uiteenzetting. Alle aspecten van de Europese kunst worden erin behandeld: de oud-christelijke, de Byzantijnse, de Russische, de Noorse, de Karolingische, de Romaanse, de Gothische kunst, de kunst van de Renaissance, de Barok, de Rokoko, de kunst van de burgerlijke revolutie, de kunst van 1850-1950. Hoewel de auteur zich met een opvallend gemak beweegt - zijn vertrouwdheid met de middeleeuwse kunst blijkt echter groter te zijn dan met de moderne - in deze ver uiteenliggende gebieden, toch ligt zijn hoofdbekommernis erin om uit zijn uitgebreide kennis een inzicht te laten groeien: de eenheid van de Europese kunst. Daarom gaat H. Weigert dieper dan de uiterlijke stijlovereenkomsten. Hij peilt naar de veelzijdige menselijkheid die erin tot uiting komt.
Dit overzicht van de Westerse kunst verdient alle aanbeveling om zijn ruime synthese die het op een vlotte wijze voorstelt.
G. Bekaert.
| |
Hairs, M.L., Les peintres flamands de fleurs au XVIIe siècle. - Elsevier, Brussel. 1955, 288 pp., 77 ill., geb., 31 × 23,5 cm, 495 fr.
In de reeks ‘Les peintres flamands du XVIIe siècle’, waarvan wij reeds een paar delen hebben vermeld, verscheen onlangs, even royaal uitgegeven en volgens hetzelfde patroon geknipt, een werk over de Vlaamse bloemenschilders in de XVIIe eeuw. Men vermoedt een strenge wetenschappelijke discipline bij de medewerkers aan deze reeks. Want ook dit deel verbaast door zijn eruditie en zijn geduldig en nauwgezet onderzoek van de archiefstukken evenzeer als van de bewaarde
| |
| |
schilderijen zelf. Wanneer men bedenkt dat er in de ‘proeve’ van catalogus meer dan honderd kunstenaars werden behandeld en dat de tekst gestaafd wordt door 656 nota's moet men al onder de indruk komen.
In een inleidend hoofdstuk wordt de ontwikkeling van de bloemenschildering in de Vlaamse kunst geschetst. Deze gaat van de bijkomstige, maar aandachtvolle, ruikers bij de Primitieven tot de gespecialiseerde bloemstukken van de zeventiende eeuwse schilders. In deze evolutie wordt bijzondere aandacht gegeven aan de verhouding van de gravure tot de schilderkunst.
De studie van het eigenlijke onderwerp behandelt vooral de twee grote bloemenschilders van de XVIIe eeuw: de fluwelen Bruegel en zijn leerling, de jezuieten-broeder Daniel Seghers. De auteur heeft duidelijk meer werk gemaakt van het minder bekende werk van ‘pater’ Seghers. Na deze twee belangrijkste meesters worden dan de epigonen gerangschikt samen met de overige, meer onafhankelijke meesters en de schilders die slechts terloops bloemen hebben geschilderd.
De methode van onderzoek is die welke door prof. L. van Puyvelde in de andere delen van deze reeks werd gevolgd. Na de biografie wordt het gesigneerde en gedocumenteerde werk onderzocht om daaruit de authentieke stijlkenmerken af te leiden. Deze karakteristieken dienen dan als toetssteen om de authenticiteit van de overige werken te onderzoeken.
De auteur liet het echter niet bij dit strikt documentaire werk. Zij heeft zich door haar onderwerp laten bekoren. Zonder de waarde ervan te overdrijven is zij erin geslaagd de eigen bekoorlijkheid van dit nu zo gezochte genre te laten aanvoelen.
Voor de amateur, voor de verzamelaars, voor de geleerde is dit een onmisbaar werk.
G. Bekaert.
| |
Henri Matisse, Farbe und Gleichnis. Gesammelte Schriften mit den Erinnerungen von H. Purrmann, vert. Sonja Marjasch. - Verlag der Arche, Zürich, 1955, 158 pp., geïll.
Eén van de mooiste teksten uit deze verzamelde geschriften van Matisse is ongetwijfeld de korte brief aan Mgr Rémond, die de kapel te Vence kwam inwijden. In eenvoud noemt hij deze kapel zijn meesterwerk, ‘het resultaat van een leven, geheel gewijd aan het zoeken naar waarheid’. Deze enkele woorden zijn geladen met een intense ontroering die men alleen op beslissende ogenblikken van het leven doormaakt. In de overige teksten vertelt de kunstenaar met eenzelfde eenvoud en oprechtheid over zijn werk en de manier waarop dit tot stand kwam.
Zeer interessant zijn de losse aantekeningen van de schilder H. Purrmann, een van de eerste die Matisse heeft begrepen en in beslissende mate heeft bijgedragen tot de verspreiding van zijn werk.
G. Bekaert.
| |
Albert Champdor, Thèbes aux cent portes. - Albert Guillot, Parijs, 1955, 180 pp., 167 f., 4 klpl., 40 vign., 32 × 24 cm.
Op het terras van een hotel gezeten kijkt A. Champdor naar het puin, de bergen en de stroom van Thebe, en hij droomt. In zijn droom ziet hij de oude goden, die Thebe steeds hebben beschermd, weer de graven en tempels bevolken, de daden van het Egyptische volk beheersen en ook macht krijgen over zijn eigen leven.
A. Champdor is een schitterend essayist, maar hij houdt iets te veel van mystificatie om niet te vermoeien en hij stelt iets te veel zijn kennis en eigen belevenissen ten toon om niet pedant aan te doen. Maar ook dit album heeft zijn plaats in de reeks ‘Hauts lieux de l'Histoire’ waarvan de vorige delen alle in Streven werden besproken. De rijke illustratie over het Egyptische pantheon bevat enkele schitterende platen.
G. Bekaert.
| |
Hans Sedlmayr, Die Revolution der modernen Kunst. - Rowohlt, Hamburg, 1955, 147 pp., 16 afb., ing.
Hans Sedlmayr heeft wraak genomen op de critiek die zijn ‘Verlust der Mitte’ niet op de moderne kunst maar op de auteur zelf toepaste. Hij schreef een vinnige tekst over het wezen van de moderne kunst, waarbij hij de krachtlijnen zodanig vertekent dat zij tot caricatuur worden. Ondertussen laat Sedlmayr zich weinig gelegen liggen aan de naar voren gebrachte ontmaskeringen van pseudo-wetenschappelijke methoden of aan goed gefundeerde tegenargumenten.
We vinden het jammer dat juist dit werkje werd opgenomen in de encyclopedie van Rowohlt Verlag en wij vragen ons met F. Bayl in Baukunst und Werkform af waarom de uitgeverij aan deze geheelonthouder gevraagd heeft om de wijn van de moderne kunst te proeven!
G. Bekaert
| |
| |
| |
Fritz Baumgart, Geschichte der Abendländischen Malerei von den Anfängen bis zur Gegenwart. - Kohlhammer, Stuttgart, 1954, 268 pp., 128 pl., 32 klpl., geb. DM 26.
Fritz Baumgart heeft zich blijkbaar niet tot doel gesteld de geschiedenis van de West-Europese schilderkunst aan nieuwe onderzoekingen te onderwerpen of met recente vondsten te verrijken. Hij brengt geen verrassende gegevens. Maar - wat belangrijker is - hij geeft ons een inzicht. Zijn geschiedenis van de West-Europese schilderkunst vanaf de Karolingische boekverluchting, tot de huidige abstrakte kunst wil een inleiding zijn voor degene die zich voor kunst interesseert. Het gewone verloop zou, volgens de auteur, erin bestaan uit te gaan van een begrip van de hedendaagse kunst om van daaruit op te klimmen tot het begrijpen van de oudere kunstvormen. Daar echter het contact met de hedendaagse creativiteit veelal niet bestaat, besluit de auteur de ongewone weg te volgen - van het verleden naar het heden.
Het is de uitzonderlijke verdienste van prof. Baumgart de ganse West-Europese schilderkunst als één geheel te durven zien en als zodanig te interpreteren. Hij meet de waarde van de oude meesterwerken niet meer met ons totaal vreemd geworden normen. Wij geven grif toe dat men de interpretatie van de auteur op menig punt in twijfel kan trekken. Dit blijft een onvermijdelijk risico in dergelijke omvattende synthesen. De verzorging van de uitgave doet niet onder voor de waarde van de tekst.
G. Bekaert.
| |
Darmstädter Gespräch, 5 (1955): Egon Vietta, Theater, - Neue Darmstädter Verlaganstalt, 1955, 344 pp., 83 pl., ing. DM 18, geb. DM 22,80.
Naar omvang en uitvoering van het verslagboek te oordelen mogen de ‘Darmstädter Gespräche’ zich over een groeiend succes verheugen. Dit succes blijkt gewettigd wanneer men de hoogstaande referaten doorleest van prof. W.F. Otto over het antieke toneel, prof. Adorno over de opera, prof. Sieburg over de situatie van het toneel in de kultuurpolitiek, prof. R. Schneider over de taak van het drama; of de interessante opmerkingen volgt van Kurt Jooss, E. Preetorius, A. Goléa. Deze gesprekken, die werden gehouden van 23 tot 25 April, kregen een aanschouwelijke aanvulling in de tentoonstelling gewijd aan toneelbouw. In het verslagboek werden de voornaamste tentoongestelde werken afgebeeld, vanaf de maquettes van het antieke theater tot de projekten voor nieuwe Duitse toneelzalen.
G. Bekaert
| |
Daniel Glyn, Lascaux and Carnac. - Lutterworth Press, Londen, 1955, 127 pp., 12 fig., 14 p., 2 k., geb., 15 S.
Deze uitgewerkte reisgids van de twee voornaamste praehistorische centra van Frankrijk wordt door de auteur voorgesteld als een ‘gastro-archeology of France’. De auteur is er immers van overtuigd, dat de Franse keuken en meer nog de Franse wijn onontbeerlijk zijn voor een ernstig archeoloog. Dat het gastronomisch interesse niet geschaad heeft aan de archeologische ernst van de auteur wordt ondertussen door dit pittig-geschreven en fraai geïllustreerde werk bewezen.
G. Bekaert
| |
Sibylle Von Cles-Reden, Les Etrusques, trad. H. Daussy (Ars et Paysages, 16). - Arthaud, Parijs; Vromant, Brussel, 1955, XIV-232 pp., 17 × 22 cm, 81 pl., 1 K., 18 tek., ing. Fr. F. 1.890, geb. Fr. F. 2690.
Martin Huerlimann, Etruskische Kunst, in samenwerking met W. Dräyer en H. en I. Jucker. Inleiding M. Pallotino. - Atlantis Verlag Zürich, 1955, 156 pp., 22 × 30 cm, 126 pl. en 3 klpl., gen, 28 Zw. Fr., geb. 33.30 Zw. fr.
Raymond Bloch, L'Art et la civilisation Etrusques. - Pion, Parijs, 1955, 231 pp., 4o, 33 pl., 50 tek.
Hoewel de wetenschap zich ver van de publieke belangstelling ontwikkelt, kan zij er niet aan ontsnappen van tijd tot tijd door het grote publiek te worden ontdekt. De balans wordt opgemaakt en de verschillende fragmentaire vondsten tot een synthese samengevoegd. In deze uiteraard voorbijgaande belangstelling mag zich tegenwoordig de Etruscologie verheugen. In de loop van enkele maanden verschenen niet minder dan drie belangrijke boeken. Een ervan stond in verband met de schitterende tentoonstelling over de Etruskische kunst en beschaving, die in verschillende hoofdsteden van West-Europa werd getoond. Het is het fraai uitgegeven werk van Martin Hürlimann in samenwerking met W. Dräyer en M. Pallotino. Opgevat naar het gewone schema van het Atlantis Verlag bestaat het werk uit een inleiding, een keuze van platen en verklarende nota's bij de afbeeldingen. De korte maar uitstekende inlei- | |
| |
ding werd geschreven door de beste Etruscoloog M. Pallotino, die ook de inrichter van de tentoonstelling was. Essayistisch uitgewerkt geeft deze inleiding het meest substantiële van wat men weet over het Etruskische volk, zijn herkomst, geschiedenis, taal, beschaving en kunst. De keuze van de platen was hoofdzakelijk bepaald door de keuze van de tentoonstelling, zodat verscheidene meesterwerken van de Etruskische kunst ontbreken. Slechts met enkele opnamen uit de architectuur en fresco's werd de beperktheid van de tentoonstelling aangevuld. De uitleg bij de afbeeldingen van H. en I. Jucker is zakelijk en betrouwbaar.
Even schitterend uitgegeven, maar minder feilloos van smaak, is het boek van Sybille von Cles-Reden, reeds in 1948 in het Duits verschenen onder de titel ‘Das Versunkene Volk, Welt und Land der Etrusker’. Het boek van Hürlimann kunnen wij typeren als een objectieve synthese, dit van Sybille von Cles-Reden als een subjectieve mededeling. Als natuurlijk gevolg van een uitbundig enthousiasme krijgen wij minder gecontroleerde uitspraken en onbewaakte lyrische vluchten. Toch verdient ook dit werk aanbeveling. Geen systematische studie is het, maar een geleid bezoek aan de grote necropolen van Etrurië, waarbij wij telkens nieuwe aspecten van dit wondere volk ontdekken. De keuze der foto's is minder uitgebreid, maar wellicht representatiever dan die uit het album van Hürlimann. De opnamen zijn over het algemeen kunstvoller, meer een persoonlijke interpretatie.
Het werkje van R. Bloch valt pover uit, wat de presentatie betreft, naast de twee vermelde luxe-uitgaven: kleiner formaat, minder rijke en minder verzorgde illustraties. Het gebrek aan foto' wordt gedeeltelijk goedgemaakt door talrijke schetsen. Toch is dit kleine boek, zoals de meeste in de reeks ‘Civilisations d'hier et d'aujourd'hui’, een uitstekende studie, wetenschappelijk gedocumenteerd en toch bevattelijk. De auteur houdt er rekening mee dat hij een inleiding schrijft. Systematisch werkt hij zijn stof uit, begint bij het Italië vóór de Etrusken, geeft dan een bondig overzicht van de Etruskische kunstproductie, behandelt vervolgens de steden en necropolen, het wereldbeeld in de beeldhouwkunst, het hiernamaals in de fresco's, de levenskunst in het edelsmeedwerk, om te besluiten met een hoofdstuk over de wetenschappelijke methode van de Etruscologie.
Als aanvulling bij deze boeken verwijzen wij nog naar het uitgebreide en originele artikel van Dr Frans Vermeulen in Katholiek Bouwblad (10 september 1955) alsook naar het laatste nummer van La Revue des Arts (1955/3) waarin een paar bijdragen aan de Etruskische kunst worden gewijd. Het artikel van Gravin de Beer is een verdediging van de Oosterse oorsprong van de Etrusken, geargumenteerd met de modernste wetenschappelijke bevindingen. Jean Bayet daarentegen ontleedt de eigen kenmerken van de Etruskische kunst in het ingewikkelde puzzle van vreemde invloeden.
G. Bekaert
| |
Frank Lloyd Wrigt, Mon autobiographie, trad. J. Castier (Ars et Historia). - Plon, Parijs, 1955, 18 × 24 cm, 288 pp., 17 héliogr., Fr. F. 1200.
De autobiografie van F.L. Wright, de grootste Amerikaanse bouwmeester, is niet alleen een interessant tijdsdocument waaruit wij veel leren over de geschiedenis van de moderne bouwkunst en het werk van Wright zelf. Zij is tevens een aangrijpend getuigenis van een mens die, overtuigd maar zonder enige pathos, een ideaal heeft gekozen - of gevonden - en aan dit ideaal onvoorwaardelijk trouw is gebleven. Niet alle middelen die hij daartoe heeft aangewend zouden wij goedkeuren. Maar de oprechtheid en de eenvoud van deze bezielde stemmen mild.
In zijn autobiografie vertelt Wright blijkbaar over alles wat hem door het hoofd gaat, zijn eigen huis, zijn opleiding, zijn eigen familie, de ondervindingen op het atelier, zijn vrienden, het moeizame optrekken van een eigen studio, de weg tenslotte tot een eigen uitdrukkingsvorm. Niet zonder moeite is Wright daartoe gekomen. Tragisch en aangrijpend was zijn leven op vele ogenblikken. Maar nooit is Wright klein geweest, nooit toont hij medelijden met zichzelf. Telkens opnieuw herbegint hij en laat zijn werk groeien door alle toevallige tegenslag en opzettelijke tegenwerking heen.
G. Bekaert
| |
Geschiedenis
Henry Vallotton, Catherine II (Les grandes études historiques). - Libr. Arth. Fayard, Parijs, 1955, 414 pp., ingen. Fr. Fr. 850.
Steunend op een grondige voorstudie niet alleen van de synthetische werken over Catharina II en over Rusland, maar ook van de uitgegeven en onuitgegeven
| |
| |
documenten uit die tijd, heeft de auteur ons een levend en sympathiek beeld van de grote tsarina opgehangen.
Het boek is bewonderend en meeslepend geschreven. De auteur geeft talrijke uittreksels uit de memoires en briefwisseling van Catharina, en dit helpt niet weinig om de tsarina werkelijk te doen leven.
Catharina is volgens de auteur niet schuldig aan de moord op haar echtgenoot tsaar Peter III, zij had talrijke liaisons die echter geen invloed hadden op haar politiek, zij bracht nuttige hervormingen aan, maar versterkte tevens het absolutisme, ten slotte overtreft deze tsarina (1762-1796) alle tsaren, behalve Peter de Grote. Men is geneigd met dit oordeel in te stemmen.
M. Dierickx.
| |
Daniel-Rops, L'Eglise de la Renaissance et de la Réforme. Tome 2: Une Ere de renouveau: La Réforme catholique (Les grandes études historiques). - Libr. Arth. Fayard, Parijs, 1955, 569 pp., Fr. Fr. 800.
Onmiddellijk na deel I: Une Révolution religieuse: la Réforme protestante verschijnt reeds het tweede deel over de katholieke hervorming en vernieuwing tot 1650. Weer bewonderen wij het eminente schrijverstalent en de grandioze evocatie van het verleden. De spannende levensschetsen van een Teresa van Avila, een Philippus Neri, een Franciscus Xaverius, een Franciscus van Sales moeten iedereen boeien. Paragrafen zoals over de Sint-Pietersbasiliek te Rome als uiting van het zelfvertrouwen der Kerk in het begin der 17e eeuw zijn meesterlijk. Wellicht zijn nog de mooiste bladzijden, die over het epos der missionarissen - vooral de Jezuïeten - in Oost en West.
Toch vragen wij ons af of de auteur niet te vlug werkt en oordeelkundig genoeg zijn bronnen uitkiest. In het lange, trouwens met bewondering geschreven, exposé over St. Ignatius en zijn orde troffen ons talrijke en belangrijke vergissingen. Ignatius heet herhaaldelijk een soldaat, en hij zou als ‘petit capitaine de trente ans’ de verdediging van de vesting van Pamplona geleid hebben (p. 37); feitelijk was Ignatius nooit soldaat, maar een ridder, en te Pamplona was hij een vrijwilliger zonder eigenlijk gezag, die op het laatste ogenblik de poort van de vesting was binnengereden.
Van de Geestelijke Oefeningen van Sint Ignatius heeft de auteur, spijtig, niets begrepen. Meer dan eens noemt hij ze ‘un règlement militaire’ ((p. 43, 57), elders zegt hij: ‘le mot d'exercices doit être entendu dans son sens le plus strictement militaire, comme on dit d'une troupe qu'elle “fait exercice”. Ce livret qui se présente comme un traité d'oraison, est plus profondément un “règlement”, un code de stratégie...’ (p. 47); ‘les Exercices spirituels seraient-ils ce qu'ils sont si leur auteur n'était pas une conscience parfaitement süre de soi, dressée par l'armée à la discipline, et qui a transposé les principes militaires dans le domaine de l'âme’ (p. 56), enz. Neen, de Geestelijke Oefeningen zijn een handleiding voor een retraite van verscheidene weken om de ziel volledig open te stellen voor Gods genade, zodat zij voortaan nog slechts voor en in God leeft.
Wij hoeven verder niet uit te leggen, dat, volgens de auteur, de Orde, gevormd door deze Geest. Oef., een militaire organisatie is met een militaire geest. De rol van de admonitor der Oversten (p. 68) is verkeerd voorgesteld, en de dood van St. Ignatius onjuist verhaald (p. 80). Hoe kon de auteur zo het beeld van een groot mysticus, die Ignatius was, en van een strict religieuze orde met een religieuze geest vertekenen? Een blik op zijn bibliografie maakt een en ander duidelijk. Hij schrijft: ‘L'ouvrage du protestant H. Böhmer, Les Jésuites, mérite d'être admiré pour son objectivité’ (p. 505); maar een protestants historicus schreef over Böhmer terecht, dat hij bij de psychologische uitleg was blijven steken en niet tot de religieuze kern was doorgedrongen. Ook Fülop-Miller en Pierre Dominique, die evenmin oog hadden voor het bovennatuurlijke in de Orde, staan hier vermeld, terwijl de voornaamste kenner van Ignatius, Leturia, in de bibliografie niet voorkomt.
Wat andere themata van het boek aangaat, van de Spaanse koning Filips II geeft Daniel-Rops de klassiek-Franse voorstelling die nagenoeg niet meer bij niet-Franse historici voorkomt, of het moeten verwoede protestanten zijn. De opstand der Nederlanden is met bewondering beschreven, maar steunt op de verouderde Pirenne en op enige in het Frans geschreven tweederangs werken als Avermaete. ‘L'Eglise à l'époque du concile de Trente’ door Cristiani, die algemeen als zeer zwak en oppervlakkig wordt beschouwd, wordt hier getypeerd: ‘ouvrage remarquable par sa précision autant que par son impartialité’ (p. 505).
Wij besluiten: dit nieuwe boek van Daniel-Rops is, zoals de vorige, glanzend
| |
| |
geschreven en heeft vele schitterende bladzijden, maar steunt op onvoldoende voorstudie en kent te weinig de niet-Franse literatuur.
M. Dierickx.
| |
Georg Schurhammer S.J., Franz Xaver. Sein Leben und seine Zeit. I. Band: Europa 1506-1541. - Herder, Freiburg i.B., 1955, XXXI-743 pp., geb. DM 48.
Indien men ooit spreken mag van een definitieve biografie, dan is dat wel met betrekking tot dit werk. Sinds 1918 heeft P. Schurhammer zijn groot talent en al zijn tijd gewijd aan het bestuderen van Francisco Xavier. In 1925 reeds gaf hij een voorlopige biografie uit die in verscheidene talen werd vertaald, en in 1944-45 samen met P. Wicki de brieven van Xaverius. Alle Westeuropese archieven, publieke en vaak private, heeft hij onderzocht om toch maar niets over Xaverius te laten ontsnappen; zelfs is hij de grote apostel achterna gereisd en heeft diens reisroute, ook in het Verre Indië, tweemaal overgedaan.
Op deze lange speurtocht heeft hij talloze nieuwe gegevens ontdekt, die niet alleen de grote missionaris maar ook de tijd waarin hij leefde en de personen waarmee hij omging in een nieuw daglicht stellen.
Brodrick, die een bloeiende, geestige maar historisch vaak onbetrouwbare Xaverius-biografie schreef, moet het meer dan eens ontgelden. Over Sint Ignatius, wiens dood wij dit jaar herdenken, en over de jonge Jezuïetenorde heeft hij zoveel nieuwe feiten aan de dag gebracht, dat een herzien van de traditionele stellingen op bepaalde punten dringende noodzaak is geworden. Maar ook over de reformatie en het humanisme, over Calvijn en Erasmus, over de Parijse universiteit en de Portugese inquisitie brengt de auteur tal van nieuwe gegevens.
Velen die Schurhammer gedurende deze lange jaren aan het werk zagen, vreesden maar één zaak: het zou een arsenaal van droge feiten, een opstapeling van interessante details worden zonder ziel of zonder geest. De auteur heeft die twijfelaars een schitterend dementi gegeven; dit werk is zowel door zijn krachtige bouw als door de glanzende stijl en de kleurrijke voorstelling een waar succes geworden. Daarnaast heeft de uitgever gelukkig toegestaan dat de auteur zijn enorme kennis van die tijd in de voetnoten, die een derde van de bladspiegel beslaan, samenvatte.
Wij hebben slechts één wens: dat de auteur ons het tweede deel van Xaverius' activiteit in het Verre Oosten over anderhalf jaar moge voorleggen, zoals hij ons persoonlijk heeft beloofd.
M. Dierickx.
| |
Dr Fr. Klemm, Technik. Eine Geschichte ihrer Probleme. (Orbis Academicus, II, 5). - Karl Alber-Verlag, Freiburg-München, 1954, XII-455 pp., 94 ill. Geb. DM 26.
Dit boek is geen gewone geschiedenis van de techniek. De auteur laat in documenten en schetsen persoonlijkheden uit alle rang en stand getuigenis afleggen over eigen tijdsgebeuren. Het begint met Plato over de ondergeschikte rol van de techniek en het besluit met Wiener over electronisch brein en volautomatische produktie. Letterkundigen, technici, staatslieden, geleerden, kunstenaars en kerkelijke gezagsdragers vindt men er aan het woord, zodat het minder een opsomming van louter technische problemen met hun respektievelijke oplossingen werd, dan wel een geschiedenis van de ‘homo faber’ in echt menselijke dimensies. Duidelijk blijkt uit deze knappe selectie dat de techniek telkens het kind van haar tijd is en toch weer op haar beurt de algemene cultuur beïnvloedt. Daar zij ten grondslag ligt aan de hogere activiteitsvormen van de mens, mag men haar niet afzonderlijk beschouwen. Men zou te gemakkelijk tot eenzijdige standpunten komen. De lezing van dit boek, dikwijls anecdotisch en altijd interessant, is weldadig, omdat men er zo eenvoudig van het verleden in kan leren.
De auteur is hoofd van de bibliotheek van het Deutsch Museum in München. De enorme belezenheid die dit werk veronderstelt vindt hier een plausibele verklaring. Door vroegere publicaties en lezingen heeft hij zich vertrouwd gemaakt met de omvangrijke stof. Dit komt tot zijn recht in de beknopte inleiding op elk tijdperk en in het bevoegd commentaar dat de meeste teksten (geciteerd of vertaald in het Duits) vergezelt. Mede door zijn vlotte leesbaarheid, degelijke verzorging en ruime bibliografie is dit boek een waardevol bezit.
H. Berghs.
| |
Paul Foster O.P.: Two Cities. A study of the Church-State conflict. Blackfriars Publ., London, 1955, 110 pp., 6 s. 6 d.
Schr. leidt de lezer door de geschiedenis heen, tonend hoe men in de loop der eeuwen dacht over de verhouding van staat en kerk, waarbij voor een juist begrip van wat de staat is het uitgangspunt genomen wordt bij de Grieken en Romei- | |
| |
nen. Tijdens deze rondgang door de geschiedenis van deze opvattingen, laat schr. ons ook zien hoe de praktijk werd beïnvloed door de theorie, en omgekeerd. De invloed van Christopher Dawson is merkbaar het gehele boekje door. Het is pleizierig geschreven, hetgeen de studie van een ingewikkeld onderwerp aanzienlijk verlicht.
W. Peters
| |
J. Geldhof, Kerk van St. Hilonius te Izegem. 1855-1955. - E.H. Geldhof, St.-Lodewijkscollege, Brugge, 1955, 158 pp., rijk geïll., ingen. Fr. 75.
Naar aanleiding van het honderdjarig bestaan van de nieuwe Sint-Hiloniuskerk te Izegem en ook wel om de verheffing van deze parochiekerk tot dekenale kerk in 1953 te vieren, schreef deze geboren Izegemnaar, met de medehulp van vele anderen, een degelijk, mooi geïllustreerd en piëteitsvol boek. Niet alleen behandelt hij het kerkgebouw met al wat er bij hoort, maar hij geeft ook de beknopte levensschets van de bedienaars der kerk in de laatste honderd jaar en een overzicht van het kerkelijk leven.
De statistiek van de inwoners, geboorten en sterfgevallen van deze groeiende schoenenstad, die nu meer dan 16.000 inwoners telt, de lijst der priesters en kloosterzusters geboortig van Izegem sinds 1830, en ten slotte de namen en portretten van de 29 missionarissen en 24 missiezusters in leven, vervolledigen dit mooie boek.
M. Dierickx
| |
Psychologie en paedagogie
Priesterschap en Psychologie. Verslagboek van de Studiedagen van Ons Geestelijk Leven voor Priesters te Stein Lb. Augustus 1954. - Ons Geestelijk Leven, Missiehuis Stein, 1955, 102 pp., f 3.50. België Fr. 50.
Vier van de zes bijdragen hebben rechtstreeks betrekking op het eigenlijke onderwerp van deze studiedagen: ‘Zelfkennis en Geestelijk Leven’ (A. Munsters), ‘De ideale psyche voor een priestercandidaat’ (J. Pennock), ‘Psychologische gevaren van de zielzorg; haar geëigende hygiëne’ (F.C. van den Berk), ‘Pastoraal en Psychologie’ (A. de Meijer) - de laatst genoemde bijdrage schijnt ons de best geslaagde. Verder geeft H. van Waesberghe een interessante beschouwing over ‘Priesterarbeid als zielzorgmiddel’, terwijl J. Jacobs besluit met een levensschets van Dr Carl Sonnenschein. Als altijd is ook dit verslagboek van de bekende studiedagen te Stein goed verzorgd; voor priesters vooral is het een nuttige lectuur.
A. v. Kol.
| |
W.F. Storm, In Huwelijk en Gezin. - Uitg. Hollandia, Baarn, 1955, 295 pp., f 8.90.
De vroegere voorzitter van de ‘Nederlandse Vereniging voor Sexuele Hervorming (N.V.S.H.) Dokter W.F. Storm heeft gedurende vier achtereenvolgende winters vanaf 14 Januari 1949 tot 6 Maart 1953 voor de V.A.R.A. een reeks radiocauserieën gehouden onder de titel ‘In Huwelijk en Gezin’, in het winterseizoen 1950-1951 onder de titel ‘Huwelijk van A tot Z’. Deze radio-praatjes werden door zeer velen beluisterd; vandaar dat de spreker de meeste zijner voordrachten, anders geordend en gedeeltelijk omgewerkt, thans in boekvorm heeft uitgegeven ten behoeve van het lezend publiek. In het Januari-nummer 1949 van ‘Verstandig Ouderschap’ (het lijfblad van de N.V.S.H.) werden deze causerieën destijds aangekondigd onder de uitdrukkelijke verklaring: ‘niet onder de auspiciën van de N.V.S.H.’, hetgeen niet wegneemt dat ze duidelijke overeenkomst vertonen met datgene wat in de kolommen van ‘Verstandig Ouderschap’ pleegt geschreven te worden. Al wat de N.V.S.H. verkondigt over geboortebeperking, anti-conceptionele middelen, masturbatie, echtscheiding, driehoeksverhouding, geslachtelijk verkeer vóór het huwelijk enz., vindt men bij Dokter Storm terug, zij het in wat meer gematigde vorm. Ook voor hem is sexuele voorlichting de oplossing van alle problemen, de weg om te komen tot een bevredigend geslachtsleven voor iedere periode van het mensenleven; terwijl over factoren als godsdienst, geweten, opoffering, trouw en andere waarachtige levenswaarden weinig of niets gezegd wordt. Bij het doorlezen van dit boek moet iedereen wel getroffen worden door het gebrek aan beginselen, logica en serieuze behandeling der zaken. De vaak badinerende toon past heel wel bij de oppervlakkigheid, waarmede allerlei kwesties worden afgedaan.
De schr., die zich sexuoloog maar ook psychiater noemt, weet van de moderne psychologie zeer weinig af. Daarenboven beweegt hij zich ook op terreinen, waarop hij geheel ondeskundig is; somtijds werpt hij zichzelf de profetenmantel om de schouders en dan wordt zijn betoog werkelijk lachwekkend. Alles
| |
| |
bijeen een vervelend boek, dat reeds lang voor zijn verschijnen verouderd was.
Dr A. van Kol.
| |
Mare Oraison, Médecine et guérisseurs (Centre d'Etudes Laennec). - Lethielleux, Parijs, 1955, 144 pp., Fr. F 375.
Na vele anderen heeft M. Oraison zich op zijn beurt aan het veelomstreden probleem van de illegale geneeskunde gewaagd. Als arts, psycholoog en priester, was hij beter dan vele anderen voor dit onderzoek uitgerust. Zijn korte, populair gestelde studie behoort dan ook tot het beste wat over dit onderwerp geschreven werd.
De genezer of wonderdokter, zo luidt zijn conclusie, is in werkelijkheid een ‘onbewuste psychotherapeut’. Daarin ligt zijn groot gevaar: hij is zich niet bewust van de grenzen van zijn inwerken, en begeeft zich al te licht op het terrein van het strict organische, waar hij machteloos staat. Daarin ligt echter ook zijn grote kracht: hij vat de zieke niet aan als een conglomeraat van scheikundige en natuurkundige reacties, maar als een mens, met al de psychische factoren die in zijn ziekte meespelen. Daardoor bereikt hij resultaten die een waarschuwing moeten zijn voor een al te ont-menselijkte officiële geneeskunde.
L. Monden.
| |
Dr M.F.M. Havermans, Over Geestelijke Volksgezondheid. - J.J. Romen en Zonen, Uitgevers, Roermond en Maaseik, 1955, 67 pp., f 2.75.
De vier in dit boekje afgedrukte lezingen zijn zeker niet gelijkwaardig, feitelijk bevatten alleen de twee laatste voordrachten elementen, die de publicatie wettigen.
Vooral de eerste lezing ‘Opvoeding en geestelijke volksgezondheid’ heeft m.i. zo weinig betekenis, dat het moeilijk te begrijpen valt, waarom deze gepubliceerd moest worden. De onkunde omtrent de paedagogiek is manifest, zodat de vergelijking van ‘opvoeding en geestelijke volksgezondheid’ weinig betekenis heeft.
N. Perquin
| |
P. Lr. Fr. B.A. Schipper, O.P., Morgenwijding. Korte reflexies voor alle dagen van het schooljaar. Opvoedkundige brochurenreeks, nr 175. - Drukkerij van het R.K. Jongensweeshuis, Tilburg, 1955, 166 pp., f 2.40.
Pastoor Schipper O.P. tracht voor elke dag van het jaar een vrome godsdienstige gedachte voor kinderen van de L.S. te formuleren. Misschien zijn ze voor de onderwijzer bruikbaar, misschien ook niet, het succes zal voor een groot deel van de persoon van de onderwijzer afhangen. Interessanter is het, dat fr. S. Rombouts van de gelegenheid gebruik maakt om tegen de paedagogische leermeningen van ondergetekende en anderen van leer te trekken, waarbij hij natuurlijk een beroep op ‘Divini Illius Magistri’ doet. Hoe zou het anders kunnen? Het heeft weinig zin hierover met fr. Rombouts in discussie te treden, de geïnteresseerden kunnen beter het Augustus-September nummer van Dux lezen en bestuderen. Dit is vruchtbaarder.
N. Perquin
| |
Romans
Michel de Saint-Pierre, De Aristocraten. Roman. Pax, Den Haag, 1955, 258 pp., f 8.90.
Wie belang stelt in het leven ener landelijk aristocratische familie in het hedendaagse Frankrijk - de roman speelt na de laatste oorlog - vindt dit in deze roman prachtig verbeeld. Een Bourgondische markies leeft met zijn groot gezin op een vervallen kasteel en tracht de oude tradities van zijn geslacht in onverwrikte en onverbogen lijn voort te zetten. De kinderen zijn reeds groot, maar hebben alle mèt het bloed het besef van hun adeldom geërfd. Een roman in enigszins ouderwetse trant, doch voortreffelijk van bouw en bewerking. Iedereen wordt verbeeld in zijn eigen aard en karakter; dialoog en verwikkeling zijn uitstekend. Michel de Saint-Pierre is een, althans in Nederland, nog onbekende, maar hij behoort ongetwijfeld tot het niet zo heel grote aantal zeer grote romanciers van blijkbaar katholieke inspiratie. Een fijne humor kruidt de roman, die zich tot het einde toe handhaaft op een hoog geestelijk peil. In korte, maar doorwerkte en doordachte tafrelen ontrolt zich voor de lezer het dagelijkse leven van deze kasteelbewoners, aristocraten in hart en nieren. De vertaling is eveneens goed verzorgd.
J. v. Heugten.
| |
Luc Estang. Als een briesende Leeuw. Vertaald uit het Frans. De Fontein, Utrecht; Sheed and Ward, Antwerpen, 1955, 320 pp., f 11.90.
‘Als een briesende Leeuw’. Het zijn woorden uit een der brieven van Sint
| |
| |
Petrus, die de duivel voorstelt ‘cherchant qui dévorer’, zoals de Franse titel luidt. Luc Estang beschrijft hier de innerlijke ontreddering van een jongen op een seminarie, als hij tot de ontdekking komt dat zijn moeder ‘het met een ander houdt’. Dit is althans één zijner thema's. Het boek omvat een bont geheel, waarvan de seminarie-kostschool het middelpunt vormt. Maar om die kostschool heen leeft een zondige wereld, die haar schaduw werpt tot in het seminarie door haar relaties langs ouders en leraren. Een wonderlijk boek dat de dingen ziet en zegt zoals ze zijn, onverbloemd, met een sterk besef van de menselijke zwakheid. Zelfs de voorbeeldige abbé Douve heeft die zwakheid, en nog wel in sterke mate, ondergaan. Het is, ik zou het willen noemen, katholiek realisme, dat in Frankrijk geliefd is. Ongetwijfeld een sterke roman, die hier en daar wat te uitbundig is in beschrijvingen.
J. v. Heugten.
| |
W.B. van Rooyen, De Zweedse Bruid. - De Fontein, Utrecht; Sheed & Ward, Antwerpen, 1955, 207 pp.
De schrijfster van deze roman heeft een der allernieuwste wijken van de hoofdstad als achtergrond van haar verhaal gekozen, zodat het niet alleen de roman van een gehuwd paar, maar ook van een wordende parochie werd. Zij heeft dit alles heel aardig door elkaar geweven. Helaas! is haar talent van vorm- en gestalte-geving niet sterk. Haar personages komen niet tot leven en zo laat de lezing een wat fletse indruk achter.
Het materiaal om een stuk boeiend en bloeiend leven te boetseren is er wel, maar de geest, de tovergeest, die alles ten leven moest wekken, ontbreekt.
J. v. Heugten
| |
Louis Frequin, De Man die achter bleef. - Van Loghum Slaterus, Arnhem, 1955, 114 pp.
‘De Man die achter bleef’ is een zeer intelligent en talentvol geschreven novelle over een verzetsman tijdens de oorlog, die gevangen genomen wordt en wonderlijker wijze gespaard blijft, terwijl zijn kameraden alle gefusilleerd worden. Tien jaar na de bevrijding heeft hij een droom, die hem zijn misplaatst-staan in de wereld bewust maakt en hem het leven als haast ondragelijk doet voelen. Een vriend raadt hem aan zijn gevangenisbelevenissen op te schrijven en het opvolgen van die raad werkt op hem als een verlossing uit zijn innerlijke nood. De auteur heeft dit psychische proces met visionnaire helderheid en grote beeldende kracht beschreven. Terecht kende hem een jury de litteratuurprijs der Provincie Gelderland toe.
J. v. Heugten
| |
Maria Rosseels, O Marolleke. Herinneringen van een moeder. - Lannoo, Tielt, Den Haag, 1955, 205 pp., ing. F 55, geb. F 80.
Wie de dagboeken van Spieghelken gelezen heeft, zal met vreugde kennis nemen van dit derde deel van het trilogietje. Marolleke neemt zijn plaats in naast Prutske, Kiki en zo vele andere kinderfiguren van onze goede Vlaamse schrijvers. Met een heel eigen gevoelswereldje toch, dat Maria Rosseels fris en sprankelend oproept in een prettig zuiver Nederlands, met steeds dat blijmoedig vleugje zelfironie, dat haar kenmerkt. ‘Herinneringen van een moeder’ heet dit werkje: het dient dus zeker niet alleen aan bakvisjes voorbehouden te worden, misschien kunnen alleen volwassenen ten volle vreugde beleven aan de verrassingen van dit boekje.
Fr. van Bladel
| |
Daniël Rosseels, Windkracht 11. - Boekengilde De Clauwaert, Leuven, 1955, 232 pp., F 125 (leden F 80).
De ‘Baron Dhanis’, een oude cargo, wordt op de terugvaart van New York naar Antwerpen te hulp geroepen door een Engels schip dat met ondergang bedreigd is. De redding mislukt, maar de heldhaftige pogingen strekken de Belgische koopvaardijvloot tot eer. De kern van het verhaal berust op historische gegevens, de auteur paart een zeldzaam zee-vakmanschap aan onmiskenbare epische kwaliteiten.
De inleiding, waarin de verschillende leden van de bemanning en de enkele gelegenheidspassagiers, ieder met zijn eigen problemen, voorgesteld worden, is ietwat lang en traag uitgevallen (achteraf kan dit, zelfs episch, nog gerechtvaardigd lijken: wat ‘gebeurt’ er inderdaad in de eentonigheid van een thuisvaart?). Maar in de reddingspogingen bereikt het verhaal een meeslepende vaart (een hoogtepunt is de episode van de losgewerkte machine in het ruim).
Kapitein Baudry, de hoofdfiguur, is een man die van de zee leeft en toch bezorgd blijft om zijn huiselijk geluk. De meeste leden van de bemanning zijn zo: zij vechten op de zee maar hun eigenlijke problemen liggen aan de wal. En dit lijkt me een
| |
| |
verdienste: deze tweeheid geeft aan de figuren een diep- en reëel-menselijke dimensie; maar tegelijk dreigt deze tweeheid gemakkelijk tweeslachtigheid te worden: de strijd die ze op zee voeren, en de moeilijkheden die hen aan de wal wachten, zijn niet volkomen tot eenheid gegroeid: slechts één figuur, Simons, vindt de oplossing van de moeilijkheden met zijn vrouw in zijn strijd op de zee.
De boeiende roman is geschreven in een soepel en zuiver Nederlands.
Fr. van Bladel.
| |
Gaston Claes, Het einde en het begin. - Davidsfonds, Leuven, 1955, 285 pp., ing. 58 F, leden 29 F.
Het thema van deze roman grijpt diep. Herman Franken, die alle positief geloof verloren heeft, huwt met de gelovige Ria Wouters, die onder een zware schuld uit haar vroeger leven gebukt gaat. Voor beiden wordt het op de duur, wanneer zij samen door het offer zijn gegaan, de uitkomst naar het licht en de vrede.
Het thema is eerlijk, ook wel behoorlijk behandeld. Maar een grote roman is het niet geworden. Daarom is de neiging tot moraliseren te opzichtig. Daardoor is niet alles tot verhaal verwerkt: te veel bespiegelingen, te veel bewuste zelfreflexie van de ik-persoon, die zijn leven ziet als een roman, te weinig beheerste constructie (een intermezzo - want dat blijft de Afrika-reis van de jonggehuwden toch - van 40 blz. stoort toch wel het evenwicht. Bij de lezing heb ik herhaaldelijk de neiging moeten onderdrukken om zinnen te schrappen.
Met meer beheersing, in rijpere rust, moet Gaston Claes toch wel wat kunnen.
Fr. van Bladel.
| |
Frans de Bruyn, Tekens in steen. - A.W. Bruna & Z., Utrecht, 1955, 188 pp.
De twaalf verhalen van deze bundel, waarmee deze ongeveer dertigjarige Vlaming debuteert, zijn stuk voor stuk opmerkelijk knap en zuiver geschreven, maar ademen een navrante, vaak weerzinwekkende sfeer: uiterst hygiënisch wordt een vaak vies erotisme geregistreerd. Dit erotisme is dan de uitdrukking van het diepmenselijk maar gefrustreerd verlangen naar waarachtige gemeenschap in liefde: bezetenheid en weerzin tegelijk. ‘Alles is anders dan vroeger. De moraal ook. Twee oorlogen hebben de opvattingen... helemaal veranderd. Maar het bewustzijn aarzelt nog om de logische conclusies te trekken. De nieuwe tijd is nog in de periode der kinderziekten’ (158). Koel, beredeneerd, en toch niet helemaal zonder droom en aarzelend nog, zoeken de verschillende en eendere personages van dit boek - en de schrijver in hen - om hun bestaan aan te passen aan de nieuwe regels van het spel van zinloosheid en eenzaamheid, en geen enkele schijnt vrij van de kinderziekten, waar ook onze literatuur aan lijdt. Maar de kwaliteiten van stijl en verhaal veroorloven ons de kinderziekten als kinderziekten te zien zonder te twijfelen aan de eerlijkheid van dit troosteloos getuigenis.
Fr. van Bladel.
| |
Giovannino Guareschi. De kleine wereld van Guareschi. Ned. vert. van Frans van Oldenburg Ermke. De Fontein, Utrecht, Sheed and Ward, Antwerpen, 1955, 190 pp., f 4.90
Een verzameling luchtige, vluchtige schetsen, maar geestig en zeer aantrekkelijk en waarin vaak een gezonde dosis levenswijsheid schuil gaat. Zeker, niet allen zijn paarlen van zuiver gehalte, doch de meesterschrijver openbaart zich overal. Een waar genoegen deze - goed vertaalde - verhalen te lezen.
Joh. Heesterbeek.
| |
Walther Kiaulehn, IJzeren engelen. Nederl. van J.H.P. Jacobs. - P. Vink, Antwerpen, z.j., 310 pp., 132 tek. en repr., Fr. 175.
Het is waarlijk niet te verwonderen, dat het boek ‘IJzeren Engelen’ een ‘bestseller’ is geworden. In de titel ligt het hele probleem: ‘IJzeren Engelen’ zijn de stoommachines welke de mensen komen helpen. Het vertelt de geboorte, de geschiedenis en de macht der machines van de oudheid tot de negentiende eeuw. Enig is de wijze waarop de schrijver het heeft klaargespeeld een wetenschappelijk verantwoord boek te schrijven voor iedereen. Het is een roman, die aantoont hoe de machine groeit uit de gedachte en het zoeken van de concrete mens, met zijn moraal en zijn godsdienst, geplaatst in de reële achtergrond van zijn tijd. Schrijver beheerst echter beter de techniek en de geschiedenis dan het filosofisch en religieus denken; zijn interpretaties zijn nogal willekeurig.
J. Plompen
|
|