| |
Boekbespreking
Godsdienst
Karl Rahner S.J., Christendom en onze tijd (Nieuwe Aarde), Voorwoord van Prof. Dr A. Dondeyne, Ned. vertaling door M.J.J. van Loosdrecht. - Desclée de Brouwer, Brugge, 1955, 126 pp., geb. 80 Fr., ing. 66 Fr.
Wij hoeven dit werkje, waarvoor trouwens het gezag van de bekende Leuvense Professor en studentenleider instaat, aan onze lezers niet aan te bevelen. Het bevat de vertaling van twee in het Duits verschenen en aldaar zeer bekende werkjes: ‘Gefahren des heutigen Katholizismus’ en ‘Die Chancen des Christentums’. Prof. Dr Dondeyne wijst terecht op de religieuze waarde van dit boek, en de ‘verlossende’ betekenis, die het kan hebben voor onze moderne christelijke opvattingen en actie. De Middeleeuwen zijn voorbij. Wij staan voor een universele taak, en het zuivere christendom is alleen bij machte ons voor die taak te wapenen. Dat de vertaling zo vlot gesteld is, mag wel tot de voornaamste verdiensten van deze uitgave gerekend worden, want het Duits van K.R. stelt aan de vertaler zeer hoge eisen om zijn uiterst genuanceerde volzin, zijn eigen terminologie en zijn soms wel zware proza. Het is een werk, dat men graag en met vrucht zal herlezen en overwegen.
P. Fransen
| |
Raoul Follereau, Wenn Christus Morgen an deine Türe klopfte. - Verlag Herder, Freiburg, 1955, 70 pp., geb. DM. 3.80.
De wereldberoemde millionnair-melaat-sen-apostel wil door dit bundeltje meditaties, nota's en flitsen de lezer dwingen tot een christelijke stellingname tegenover honger, ziekte en lijden in de wereld. Geschreven door een mens met een groot en dapper hart, moet deze oproep beantwoord worden door wie hem met een oprecht gemoed beluistert.
J. Kerkhofs
| |
| |
| |
Alfons Kirchgaessner, Kleine Ja-kobsleiter. Geistliche Glossen Zweite Folge. - Verlag J. Knecht, Frankfurt/M., 1955, 316 pp., geb. DM. 8.80.
Dit tweede deel van ‘Geistliche Glossen’ bevat zes reeksen: Vom Gottesdienst (15 stukken), Vom Christusgeheimnis (18 st.), Vom Leben mit der Kirche (9 st.), Vom innerlichen Leben (18 st.), Vom christlichen Handeln (20 st.), Von der Not der Zeit (14 st.). Vierennegentig korte opstellen dus, beurtelings overwegend en onderrichtend; telkens een temperamentvolle causerie door een belezen, vroom, ijverig priester! En gezamenlijk vormen ze consequente, samenhangende, elkander voltooiende verkenningen doorheen alle grote domeinen van het moderne christelijke bestaan.
Het meest treft ons, bij de schrijver zelf, de verrassende harmonisering van veel tendenzen en gaven: ijverig actief en rustig contemplatief, met een moderne belangstelling en zoekend naar eeuwige waarden, concreet en dichterlijk, met veel zin voor symboliek en een hunkerend heimwee naar intense christelijke beleving... Zo komt het dat het boek ons boeit, bevredigt, verheugt en verdiept, waar we 't ook opslaan; - en, al zijn het telkens maar korte vulgariserende opstellen, toch zal de lezer van het gehele werk, sport na sport op de Jacobsladder en in gezelschap van engelen, veel nader naar God zijn gestegen.
Em. Janssen
| |
J.H. Newman, Meditaties en Godvruchtige Oefeningen, vert. door Prof. Dr A. POMPEN O.F.M., Bussum, Paul Brand, 1955. 300 pp., Ingen. f 5.90, geb. f 6.90.
Reeds vanaf het jaar 1848 maakte Newman plannen om voor het groot publiek een werk van godvruchtige oefeningen samen te stellen, dat de titel zou moeten dragen: A Year-Book of Devotions. Hij heeft dit boek nooit kunnen voltooien, maar na zijn dood vond men in zijn schriftelijke nalatenschap reeds verschillende gedeelten van het werk klaar liggen. In 1893 heeft men deze gedeelten gebundeld uitgegeven onder de titel Meditations and Devotions. In 1896 verscheen hiervan een nederlandse vertaling. Prof. Pompe meent terecht dat een nieuwe vertaling welkom zou zijn.
Dit meditatieboekje bevat: Overwegingen over de christelijke geloofswaarheden, overwegingen bij de Kruisweg, korte oefening van de kruisweg, twaalf overdenkingen en gebeden voor Goede Vrijdag, overdenkingen voor de Meimaand, enkele losse gebeden, het geestelijk testament van Newman en de droom van Gerontius. Dit laatste is een soort vizioen in dichterlijke vorm, waarin Newman zijn eigen laatste ogenblikken en zijn eerste moment in de eeuwigheid doorleefde.
P. Grootens
| |
Leslie Paul, The Jealous God. - Geoffrey Bles, London, 1955, 115 pp., 7s. 6d.
Dit boekje bestaat uit wat de ex-communistische auteur zelf noemt drie overwegingen over christelijke levenstucht. Levenstucht betekent echter het consequent beleven van 's mensen gebondenheid aan God, en deze God, een God van liefde. Zodoende kan schr. zich beperken tot een rustig beschouwen van het eerste en voornaamste gebod, dat we God moeten liefhebben, en dit niet alleen met geheel ons hart, maar ook met geheel ons verstand. Schr. heeft een grondige afkeer van alle vroomheidsgedoe dat zo vaak weinig anders is dan het terug brengen tot hanteerbare proporties van wat in feite veel te groot is voor de mens, omdat het goddelijk is. Hij gaat geen enkele moeilijkheid uit de weg, en in deze methode bemerken wij iets van de weg waarlangs hij zelf ging toen alle roodgekleurde ism-en aan stukken vielen. Ofschoon we het in ieder opzicht geheel met schr. eens zijn, kunnen we dit boekje niet hogelijk genoeg aanprijzen, om de methode en om de evidente vruchtbaarheid van deze. Maar geen moeilijkheden uit de weg gaan impliceert dat men moeilijkheden ziet, en dit is een integraal element, de basis zouden we zeggen, van zijn methode. De eenvoudige tekst nemend over het gebod God lief te hebben, grijpt schr. eerst het woord liefde aan, en meteen komen moeilijkheden, onbegrijpelijkheden, twijfels etc. op hem aangestormd. Deze worden allen onder ogen gezien, en het is meest door middel van vergelijkingen en parallellismen ontleend aan het natuurlijk leven van de mens, dat een dieper inzicht verworven wordt in zijn bovennatuurlijke gebondenheid, die de moeilijkheden wel niets opruimt, maar in dezen op zijn minst klaarheid brengt. Nooit vergeet schr. dat achter God's liefde steeds het geheim schuil gaat.
Waardevoller nog wordt de methode doordat schr. steeds uitgaat van de mens zoals deze in het leven van vandaag
| |
| |
staat. Zijn uitgangspunt is niet een of andere abstracte mens. En de mens van vandaag is meer beinvloed door Marxisme en Evolutionisme, door Wells, Whitehead, Russell, Sartre en Kierkegaard, dan hij zelf realiseert. Schr. leert ons deze en dergelijke denkers en stromingen niet als waardeloze domheden naast ons neer te leggen. Zijn sympathieke houding tegenover alle waarheidszoekers levert hem een rijke oogst aan wijsheid, het koren onder hun kaf, maar leert hem ook zich te hoeden voor de fouten die zij maakten in hun denken. Terwijl schr. dus van de ene kant er op uit is het goede in anderen te redden en daaruit lering te trekken, wacht hij zich van de andere kant voor een al te vlotte aanvaarding van waarheden, of deze grote geheimen bevatten of niet, die vaak enkel de schijn heeft van nederigheid en een nederig aanvaarden, in werkelijk een lamentabele oppervlakkigheid en moordende zelfvoldaanheid camoufleert.
Het boekje is bovendien uitmuntend geschreven en schr. bezit het kostbare talent van diepe waarheden in korte phrasen als het ware te krystalliseren. Zodoende is het werkje rijk aan bon mots van diep waarheidsgehalte. Nu en dan doet schr. ons denken aan de geschriften op dit gebied van C.S. Lewis (Mere Christianity, e.a.), maar Mr. Paul graaft toch dieper. Menigmaal deed hij ons denken aan Guardini, en deze op zijn best: hoger lof kennen we niet.
Dr. W. Peters
| |
Vincent McNabb P.O.: Prayers of Father Vincent McNabb O.P. - Blackfriars Publ. London, 1955, 72 pp., 6 s. 6 d.
Dit zeer, zeer dure boekje bevat een beperkte selectie van father McNabb's gebeden. Het merendeel werd tijdens retraites en preken impromptu ingevoegd, en tot stichting van latere bewonderaars in het geheim in shorthand opgetekend. We proeven hier een zekere indiscretie in, en deze wreekt zich terstond: het uit de geest oprijzend gebed verkilt als het op koud papier wordt neergeschreven. Mogelijk dat het sommigen enige inspiratie geeft.
W. Peters
| |
F. Goubert en L. Cristiani, Marienerscheinungen. - Paulus-Verlag, Recklinghausen, 1955, 228 pp., geb.
Dit boek - oorspronkelijk in 't Frans gepubliceerd - werd reeds in 't Nederlands vertaald (cfr. bespreking in Streven, jrg. VI, Juli 1955, p. 376). In een rustige zakelijke toon worden de verschijningen aan Marie Labouré en die welke plaats grepen te La Salette, Lourdes, Pontmain, Fatima, Beauraing en Banneux, schematisch doch aantrekkelijk beschreven. Al onthouden zich de schrijvers van iedere dweepzucht, toch is hun betoog niet overal critisch genoeg - in 't bijzonder bij de behandeling van Labouré en van Fatima). De criteria die ze aangeven om de authenticiteit van verschijningen enz. te bewijzen zijn verre van onaanvechtbaar. Toch zal dit rustige boekje veel goed doen.
R. Hostie
| |
Thomas Merton, Saint Bernard de Clairvaux, trad. de Daniël de Maupeou, O.S.B. - Plon, Parijs, 1955, 178 pp.
Dit boekje verschijnt in een reeks van korte studies over kloosterlijke vroomheid. De schrijver, die ook in ons taalgebied reeds door verschillende van zijn diep spirituele werken gunstig bekend is, tekent ons in korte trekken het leven en de geschriften van de grote XIIde-eeuwse ordestichter en kerkhervormer. Zeer fijnzinnig wordt aangetoond hoe dit aktieve, vaak heftige ingrijpen van Bernardus in de geschiedenis van zijn tijd ontsprong aan een steeds intenser wordend verlangen naar geestelijke afzondering en contemplatie. Ten zeerste aanbevolen aan ieder die naar diepere, en niet al te gespecialiseerde geestelijke lectuur zoekt.
G. Achten
| |
Friedr. Dessauer, Weltmann-Christ? - Verlag J. Knecht, Frankfurt/M., 1955, 86 pp., geb. DM. 4.20.
In de nazomer van 1954 hield de bekende geleerde, wijsgeer en theoloog Dr F. Dessauer, voor 40.000 katholieken te Fulda, een rede over de leek als christen: deze rede wordt ons hier, wat uitgebreid en aangepast, als boek aangeboden.
De leek moet getuige van Christus zijn, integraal getuige in zijn dagelijks handelen, waarbij hij zich, steeds in Gods tegenwoordigheid, dienstbaar stelt. Bewust treedt hij naar de eeuwigheid toe; maar alles, ook het meest stoffelijke en voorbijgaande, steunt en stuwt hem op die weg. Zo arbeidt hij naar buiten; maar hij leeft binnenin, sterk, zuiver, aanbiddend. Zo bereikt hij, door de zichtbare, de onzichtbare wereld, en alles brengt hem geluk.
Het is bewonderenswaardig dat deze oude man, met zulk een bewogen en gevuld leven achter de rug, zo idealiserend getuigen kan, van uit het vanzelfsprekende realisme.
Em. Janssen
| |
| |
| |
L. Cristiani, Actualité de satan (Coll. Le Poids du Jour). - Edit. du Centurion. Parijs, 1954, 168 pp., Fr. F. 250.
Een uitgebreide Katechismusles over het bestaan van de duivel. S. zet de traditionele opvattingen uiteen, en ondersreept daarbij wat geloofsleer is. Achtereenvolgens worden behandeld: Satan in het Oude en het Nieuwe Testament, bij de niet-christelijke en heterodoxe geloofsgemeenschap, bij de kerkvaders; de verschijnselen van magie, tovenarij en heksenvervolging in de loop der geschiedenis. Enkele uitlatingen lijken ons minder gelukkig: ‘Pour les juifs et, après eux, pour les chrétiens, les paganismes de toute nature ne sont que des variétés du culte de Satan. Les dieux païens, tous, quels qu'ils soient, sont des démons. Le culte qui leur est rendu est diabolique.’ Meende S. hier de leer van de Kerk weer te geven, of sprak hij als historicus?
A. Deblaere
| |
Encyclopaedie van het Katholicisme, o.r. van Dr E. Hendrikx, O.E.S.A. e.a. Dl II. - Paul Brand, Bussum, 1955, 970 pp., f 25 per deel.
Bij het verschijnen van het tweede deel van het hierboven genoemde werk verwijzen wij naar onze bespreking in het Octobernummer j.l. op bladz. 91.
Het werk is compleet in 3 delen. Het derde deel verschijnt begin 1956.
| |
Theologie en philosophie
Theologisch Jaarboek 1955, van het Werkgenootschap van katholieke theologen in Nederland. N.V. Gooi en Sticht, Hilversum, 1955, 165 pp. f 7.40.
Als naar gewoonte bevat dit jaarboek de voordrachten met de daarop gevolgde discussies, die het werkgenootschap in het afgelopen jaar hield. De onderwerpen, die de verschillende sprekers behandelden, waren: Het christocentrisch karakter van de geloofsverkondiging; Geloof bij St.-Jan van het Kruis; Twijfel en geloof; Bovennatuurlijk leven en geloof, gezien in het licht van de natuurlijke godsdienstigheid; De christelijke hoop; De encycliek Miserentissimus Redemptor en de eerherstelgedachte; Over het begrip van de eed; Onsterfelijkheid en opstanding; De waarde van het dogma der Onbevlekte Ontvangenis voor de mariologie.
Alles samen een indrukwekkende lijst van degelijke artikelen, gevolgd door een interessante, vaak levendige gedachtenwisseling.
Omdat de behandeling door en voor vaktheologen geschiedde, is de tekst voor intellectuelen, die tegenwoordig gelukkig een theologisch hapje niet versmaden, nogal zwaar en soms moeilijk verteerbaar. Maar wie niet tegen enige moeite opziet, zal van deze lezing achteraf geen spijt hebben. Meteen leert de lezer daardoor een niet gering deel van de huidige activiteit op Nederlands theologisch gebied kennen. Door het een en ander zij dit werk als lees- en leerboek ook voor ontwikkelde leken ten zeerste aanbevolen.
P. Ploumen
| |
Vincene McNabb, O.P., St. Thomas Aquinas and Law (The Aquinas Society of London, Aquinas Paper, 24). - Blackfriars, Londen, 1955, 19 pp., sh. 2.
Het is een onmogelijke taak in enkele bladzijden een reëel inzicht te geven in de filosofie van de wet van St.-Thomas. De schr. heeft zich dan ook moeten beperken tot enkele aspecten. Hij spreekt over de bronnen, over het uitgesproken ethisch karakter van Thomas' tractaat over de wet; hij geeft de Thomistische definitie van de natuurwet, wijdt een ogenblik uit over de invloed van Thomas langs Victoria op het internationaal recht, en zelfs op de Constitutie van de V.S. en behandelt tenslotte de inderdaad merkwaardige artikelen van de Summa over de mozaïsche wet.
F. De Raedemaeker
| |
Ewald Link, Das Subsidiaritätsprinzip. - Herder-Verlag, Freiburg i/Br., 1955, X-122 pp., ing. DM. 8,50.
Het ‘subsidiariteitsbeginsel’ werd in de katholieke sociale literatuur ingeburgerd sedert de encycliek van Piux XI Quadragesimo anno (1931), waar het als volgt wordt gedefinieerd. ‘zoals hetgeen de enkeling uit eigen initiatief en met eigen krachten presteren kan, hem niet mag onttrokken worden noch aan de gemeenschap mag worden toevertrouwd, zo ook is het onrechtvaardig en tevens nadelig en storend voor de goede orde, hetgeen door mindere en lagere gemeenschappen kan worden verricht of gepresteerd, aan een grotere en hogere gemeenschap over te dragen.’ De uitdrukkelijke bedoeling van Z.H. was, de rechten van
| |
| |
de kleinere gemeenschappen te vrijwaren en de staat voor zijn eigen universele taak vrij te maken. Onmiddellijk betreft het beginsel dus een omschrijving (en dus in zekere zin een beperking) van de macht van de staat. De schrijver van dit werk - het eerste, naar ons weten, dat dit thema speciaal behandelt - heeft echter aan dit princiep doelbewust een wijdere zin gegeven: ‘Die Formulierung in Q.A. kann und muss tiefer geführt werden’ (85), en beschouwt tenslotte als het opperste, constituerend beginsel van het maatschappelijk leven: de mens kan maar, en dit wegens zijn natuur zelf, slechts tot volle ontplooiing komen in en door de samenleving. Hierdoor krijgt ‘subsidiariteit’ wel een zeer brede en ongewone betekenis. Het lijkt ons moeilijk het ordenend beginsel en het eigen doel van de gemeenschap louter ‘subsidiair’ te noemen; het ‘bonum commune’ heeft een eigen waarde, waaraan de mens ‘totus sed non totaliter’ is ondergeschikt, en dat bijgevolg niet uitsluitend aanvult wat de enkeling niet vermag, maar een eigen doelstelling heeft, waaraan de individuen verplicht zijn het hunne toe bij te dragen. Door hun rechtmatige ondergeschiktheid komen de individuen alleen tot hun volledige ontplooiing, en zo is de gemeenschap niet alleen aanvullend, maar constitutief voor het welzijn van het individu. We menen, dat de Schr. het hierover in de grond wel eens is, maar hij verlegt toch het accent te veel wellicht op de ‘subsidiariteit’, dat wel een ‘gravissimum principium’ is, maar niet het absoluut eerste (cf. Welty, Herders Soziallexicon, I, p. 142.-143). Het boek is overigens het lezen overwaard en betrekt de voornaamste problemen van de staatsfilosofie in het perspectief van het zo breed opgevat subsidiariteitsbeginsel. Ook de uitgebreide literatuur over
die problemen wordt kritisch besproken; een hele Abschnitt handelt over het subsidiariteitsbeginsel in de scholastisch sociale leer. In het derde en laatste deel wordt de stelling van de schrijver in al zijn aspecten belicht: als zijnsprinciep; in zijn betrekking tot het solidariteitsbeginsel; als ethisch princiep; als rechtsprinciep, enz. Zeer interessant met betrekking tot de thesis van de schrijver is natuurlijk de paragraaf over het solidariteitsbeginsel en het subsidiariteitsbeginsel, die hij als twee formele aspecten beschouwt - het eerste meer dynamisch, het tweede meer statisch van de éne gemeenschapsidee.
F. De Raedemaeker
| |
Literatuur en cultuurleven
André Blanchet, S.J., Le prêtre dans le roman d'aujourd'hui (Présence Chrétienne). - Desclée de Brouwer, Brugge, 1954, 106 pp.
In dit bescheiden boekje behandelt schr. twee vragen: vanwaar, in de moderne letterkunde, de groeiende nieuwsgierigheid rond de persoon van de priester; wat te denken, als katholiek, van het priester-type dat uit deze romanproductie naar voren treedt, op de eerste plaats uit de werken van Bernanos.
Voor mensen die graag spreken over ‘de priester in de letterkunde’ - en dat doet tegenwoordig iedereen, - een reeks nuttige beschouwingen.
J. Dax
| |
Antoine de Saint Exupery, Lettres à sa mère. - Gallimard, Parijs, 1955, 230 pp., Fr F 450.
Toen, in April 1943, ‘le petit prince’ verscheen, was men verrast: een actieheld die sprookjes schrijftl Na de lezing van deze brievenreeks valt die verbazing weg. Vanaf de eerste, onbeholpen briefjes van de tienjarige collegeleerling, tot de laatste, kort vóór de dodelijke verkenningsvlucht, is S. Ex een kind gebleven. Zijn verdriet en zijn vreugden, zijn verwachtingen en teleurstellingen, alles wat het leven hem bood en onthield, schrijft hij neer, ongekunsteld, als voortvloeiend uit de schone eenvoud van zijn ziel. En toch, iedere bekentenis over het diepere zielsgebeuren blijft gesluierd, verdoken. Bijwijlen voelen we wel iets doorschemeren van de strijd die de man in hem doorworstelde, maar dat alles is minder uitgesproken dan gesuggereerd: een man, die zoekt naar de oplossing van de bestaansproblemen, gaat niet om raad en steun bij zijn moeder. Deze laatste, bevroedend wat er in haar zoon omgaat, stelt de vraag. Maar Antoine blijft terughoudend, als vreesde hij door een pijnlijke waarheid haar gevoelig hart te kwetsen: ‘La vie intérieure est difficile à dire, il y a une sorte de pudeur’ (p. 153).
In een weldoende inleiding legt mevr. de St. Etupéry uit waarom ze er in heeft toegestemd deze brieven openbaar te maken.
J. Dax
| |
R.F. Lissens, Balans en bezinning. Vijf en twintig jaar Vlaamse Letteren. - Elsevier, Brussel-Amsterdam, 1955, 50 pp. F 50.
Dit opstel werd geschreven voor ‘Het
| |
| |
Boek in Vlaanderen 1954’. Het verdiende wel een uitzonderlijke uitgave, al verwachten we van de bevoegde criticus die Lissens is, wel eens een uitgebreider en meer diepgaande studie over onze jongste letterkunde. Schr. behandelt zijn stof hier luchtiger en losser dan in zijn geschiedenis van ‘De Vlaamse Letterkunde van 1780 tot heden’, maar neemt een iets persoonlijker stelling in. Hij neemt nauwkeurig waar en deelt precies mee: precies, sober, ietwat koel. Men kan van oordeel zijn dat zijn kritiek hartstocht mist. en hem dit als een tekort óf als een kwaliteit aanrekenen.
Paul van Meer
| |
G.K. Chesterton: The Glass Walking-Stick and other Essays. - Methuen, London, 1955, 190 pp., 10 sh. 6 d.
Gedurende dertig jaren verzorgde Chesterton de rubriek Our notebook in het zeer hoogstaande geïllustreerde weekblad The London Illustrated News. Meestal bevat deze rubriek een opstel dat in direkt verband staat met een actuele gebeurtenis. In dit boek worden 44 van dergelijke essays gepubliceerd. Ze worden ingeleid door de bekende historicus Arthur Bryant, die Chesterton in 1936 opvolgde als essayist van genoemd weekblad.
Zoals te verwachten valt, is de verscheidenheid van onderwerpen zeer ruim, en steeds fascineren de opstellen. Het leven is voor Chesterton altijd interessant, ook waar het eentonig en saai lijkt. Immers, athleet van het oog als hij zich zelf beschrijft, ziet hij steeds en overal het opmerkelijke, ook al zou het slechts zijn het opmerkelijke van het gewone. In een flits grijpt hij dit aan, en we maken mee hoe zijn geest wordt voortgedreven door zijn intuïtieve en poëtische visie, hoe de pen er achteraan holt, en in deze vaart struikelt over paradoxen en alliteraties. Al zijn dan sommige van deze opstellen een halve eeuw oud, toch bezitten zij de frisheid van vandaag, en reflecteren op deze wijze de eeuwige jeugd van een onvergetelijk auteur.
W. Peters
| |
Fritz Martini, ‘Das Wagnis der Sprache’ Interpretationen deutscher Prosa von Nietzsche bis Benn. Ernst Klett, Verlag, Stuttgart, 1954, 529 pp., 27.80 D.M.
Dat zich de moderne literatuurwetenschap in een crisis van haar methode of beter haar methodes bevindt, is geen geheim meer. Er zijn verschillende wegen deze crisis te boven te komen. Fritz Martini, die zich door een zeer degelijke literatuurgeschiedenis reeds een naam verworven heeft, wil helpen, deze crisis door een ‘pèlerinage aux sources’ te boven te komen. Martini keert terug tot de exacte en volkomen verantwoordde interpretatie van teksten. Dit werd ten minste op het gebied van de poëzie steeds beoefend, maar Martini gaat van 12 prozateksten uit, wat inderdaad een originele en onverwachte onderneming is. Martini koos proza-teksten, die telkens slechts enkele pagina's omvatten en van schrijvers tussen Nietzsche en Gottfried Benn stammen. Het zijn zeer goed gekozen, karakteristieke teksten, die tot soms verrassende en steeds exact gefundeerde prospecten leiden. Martini is alles behalve een droge positivist, die aan de letter blijft hangen, integendeel, hij weet achter ieder woord, iedere nuance, ieder accent, die diepte en het geheim van het woord te peilen. Niet alleen de tekst zelf, het werk en de persoon van de auteur treden in het licht en worden zichtbaar. Daarmee heeft Martini inderdaad niet alleen voor het begrip van de gekozen auteurs, maar ook voor de gedegen en verantwoordde arbeid van die literatuur-historicus en de literaire interpretatie waardevol werk verricht, dat terecht veel instemming gevonden heeft.
K.J. Hahn
| |
Hugo von Hofmannsthal-eberhard von bodenhausen. Briefe der Freundschaft. Eugen Diederichs Verlag, Düsseldorf, 1953, 274 pp., D.M. 15.
Deze briefwisseling tussen Hofmannsthal en zijn beste vriend verdient om meer dan een reden de bijzondere aandacht van de kenners en vrienden van de grote Oostenrijkse dichter. De brieven strekken zich over een grote en belangrijke periode van het leven van de dichter uit en omdat zij het onafgebroken gesprek tussen twee intime en congeniale vrienden bevatten, dringt men diep door in de meest persoonlijke geestelijke problemen die deze beide mensen - en hun tijd bezig hielden. - Zeker zal men daarbij veel interessante biographische gegevens tegenkomen, zal men een indruk krijgen van de ontwikkeling van kunst en cultuur in deze tijd, vele personen, bekende en onbekende, ontmoeten, die toen een rol speelden - maar telkens weer zal men vooral getroffen zijn door de grootse, beminnelijke en diepe geest van de dichter, die hier zonder schroom en
| |
| |
conventie zichzelf openbaart. Deze intieme dialoog, die vele jaren duurde, was echter alleen mogelijk door de uitermate indrukwekkende en rijke persoonlijkheid van von Bodenhausen, die diplomaat, kunsthistoricus, industrieel en wijsgeer in een persoon was. Inhoud en stijl liggen hier inderdaad bij beiden op hetzelfde niveau, zodat het een verrijkend literair genoegen is, dit tweegesprek nauwkeurig te volgen. Nu de werken van Hofmannsthal in een nieuwe grote editie verschijnen en enkele belangrijke studies aan de interpretatie daarvan gewijd werden, verschijnt deze briefwisseling op het juiste ogenblik.
K.J. Hahn.
| |
J.-L. Prevost, Satan et le romancier (Présence du Catholicisme). - Téqui, Parijs, 1954, 128 pp., Fr. F. 360.
In dit essay wordt de strijd tussen zonde en genade beschreven, zoals zij voorkomt in enkele veelgelezen romans met religieuze inhoud, vooral dan in de werken van Bernanos en Greene. Voorzeker komt Satan hierbij te pas, maar nog méér de menselijke zwakheid. Aan het eind neemt S. het enige malen op tegen de theologie van Greene's helden, blijkbaar in de mening, dat hij het tegen de theologie van Greene opneemt. Ofwel wordt de lezer hierdoor misleid, ofwel lijkt het hem een spiegelgevecht. De studie is voorzien van talrijke en uitvoerige citaten.
A. Deblaere
| |
Jean Changnolleau, Moissac. - Arthaud, Parijs; Vromant, Brussel, 1955, 67 pp. geill.
Dit boekje wil niet meer zijn dan een gids voor de bezoekers van de abdij van Moissac waar belangrijke ensemble's van de vroeg-romaanse beeldhouwkunst worden bewaard en ook het gebouw niet van belang is ontbloot. Toch is de inleiding meer dan informatie voor toeristen. In een levendige stijl wordt er een historiek van de abdij geschetst en een wandeling aangeduid langs pand, zuidportaal en kerk. Interessant is vooral de suggestieve beschrijving van de kapitelen in het pand. De foto's zijn goed voor deze toeristische uitgave.
G. Bekaert
| |
Carlfred Halbach, Der Dom zu Altenberg. - Verlag-Haus Altenberg, Düsseldorf, 24 pp., 49 pl. 29×21 cm.
Dit album met poëzie en foto's werd door de Duitse katholiek Jeugd uitgegeven bij de 800e verjaardag van het afsterven van de H. Bernardus. Het is samengesteld uit een aantal mooie opnamen die de Dom situeren in het landschap - onontbeerlijk voor een Cisterciënserkerk, - zijn architectuur ontleden, zijn versiering in het licht stellen en hem tenslotte een ongekende tover verlenen door de nachtopnamen. De gedichtencyclus van G. Thurmair vertolkt de samenhang van de foto's en geeft er een diepe zin aan. Heden en verleden, landschap en kerk, het mysterie van stilte en genade leven hier in een wonderbare eenheid.
G. Bekaert
| |
Dr Hermann Pfrogner, Musik. Geschichte ihrer Deutung (Orbis Academicus, I, 4). - Karl Alber-Verlag, Freiburg-München, 1954, XII, 420 pp., 16 ill., geb. DM. 26.
Aan werken die beschrijvend of technisch zich willen uitspreken over de meest onuitsprekelijke van alle kunsten ontbreekt het ons vooralsnog niet. Waar het er echter om gaat wezen en waarde van de muziek enigszins bloot te leggen, is elke aanwinst kostbaar. Tot zeer ver in de oudheid vinden we denkers en musici, zoekend naar een verklaring voor het mysterie ‘muziek’ en nog altijd is dat zoeken even actueel. Dr H. Pfrogner is er in geslaagd - in het kader van een breed opgezette reeks die zich tot doel stelt het historisch verloop van wetenschappelijke problemen te schetsen - uit meer dan tweeduizend jaar uiteenliggende gegevens een samenhangend en overzichtelijk geheel te scheppen. Van de muziek als magie klimmen we op tot de meest moderne theoretici en wel zo, dat de afzonderlijke, steeds ‘ad rem’ gekozen teksten door korte inleidingen en tussenbemerkingen in een zinvol cultuur-historisch perspectief worden gesteld. Hoewel men de auteur bezwaarlijk ten kwade kan duiden geen dichters en, op twee na, geen componisten in zijn aesthetisch-filosofisch verzamelwerk te hebben opgenomen, toch betreuren we, dat de universaliteit van zijn keuze, voor de periode na Kant, enigszins verloren ging in duitse eenzijdigheid. Zo werden belangrijke namen als Leibowitz, Boris de Schloeszer en Strawinski niet behandeld. Dit neemt echter niet weg dat, naast andere meer algemene werken over aesthetica, dit boek voor vakman en leek een zeer welkome bijdrage vormt.
Th. Cockx
| |
| |
| |
Geschiedenis
Rufus Learsi, Het Joodse volk, Van de verwoesting van Jeruzalem tot onze dagen. - J.M. Meulenhoff, Amsterdam, 1955, 462 pp., f 15.90.
Deze nederlandse bewerking van dr. J. Melkman vangt aan in het jaar 70, omdat de bewerker de hoofdstukken over de bijbelse geschiedenis schrapte uit het origineel. Tevens werd de geschiedenis van het amerikaanse Jodendom ingekort en omtrent Nederland werd er iets aan toegevoegd. Ook zorgde de bewerker voor correcties, indien dit naar zijn mening noodzakelijk was.
Ondanks deze veranderingen aan het oorspronkelijke werk kunnen we alleen maar zeggen: dit boek is een gemiste kans. Er is onder de volkeren geen volk als het Joodse volk, geen geschiedenis zo fascinerend, zo tragisch, zo heroisch, zo zichtbaar door God getekend. De christen die de geschiedenis van dit volk tot het jaar 70 in het zelfde heilige boek leest als de Jood, zou heel veel kunnen leren uit de verdere geschiedenis van dit volk. Hij zal dan beschaamd worden door de misdragingen van zijn geloofsgenoten t.o.v. de Joden, maar tegelijk daardoor worden opgewekt tot eerherstel voor zoveel onrecht.
Wij vrezen, dat dit boek daartoe niet zal bijdragen. Het is een opsomming van feiten, zonder diepgang, zonder synthese, geschreven door iemand die zich de moeite niet gunt zijn gegevens te verifiëren en daardoor zijn werk met vele onwaarheden ontsiert. Tragisch is het gemis aan respect bij schrijver (of bewerker) voor de mening van anderen. Men kan dit begrijpen na jaren van onrecht door zovele ‘anderen’ gepleegd, maar tegelijk menen, dat de zaak van Israël het best wordt gediend door liefde voor recht en waarheid. Israël is een betere geschiedenis waard.
J.H. Nota
| |
Michael Mueller-Claudius, Deutsche und jüdische Tragik. - Verlag J. Knecht, Frankfurt/M., 1955, 184 pp., ing. DM. 4.60.
In dit essay bestudeert de auteur het verband tussen de Joodse en de Duitse tragiek, tussen het uitmoorden van millioenen door de nazi's en de ondergang van het hele Duitse volk in 1945.
Het eerste deel biedt een historische achtergrond: Germanen en Joden leefden sinds de Frankentijd vreedzaam samen, en pas sinds de kruistochten en de zwarte pest van 1340-50 kwam het antisemitisme geleidelijk op en leidde soms tot progroms. In het tweede en voornaamste deel toont de schrijver aan hoe Hitler het sluimerende antisemitisme nieuw leven wist in te blazen, zodat het hem aan de macht bracht, maar hem later ten verderve leidde, en met hem het hele Duitse volk.
Zoals gewoonlijk in een essay zijn heel wat punten van het exposé aanvechtbaar: zo zal b.v. geen Lagelands historicus onderschrijven dat de bloei en het verval van Antwerpen in de 16e eeuw afhankelijk was van de aan-of afwezigheid van de Joden (p. 81), want beide waren het gevolg van een groter historisch gebeuren.
Het originele van deze studie bestaat hierin, het antisemitisme voor te stellen als de drager van de nazistische Weltanschauung wat een systematische verdraaiing van het geweten meebracht, en tevens de weg te wijzen om door het uitzuiveren van het antisemitisch virus de Duitsers weer volledig moreel gezond te maken.
M. Dierickx
| |
Paul Segers, Prolégomènes de la grande guerre 1914-1918. Souvenirs (Bibl. Historique). - Editions Universitaires, Brussel, 1954, 310 pp., ing. Fr. 100.
Zo pas verschenen posthuum de Memoires van staatsminister Paul Segers, minister in de Belgische regering gedurende Wereldoorlog I, over de honderd jaar voorgeschiedenis van de Duitse invasie in België in augustus 1914. Het doet echt anachronisch aan met onze huidige mentaliteit een pas verschenen werk te lezen, geschreven met de gevoelens, sympathieën en ressentimenten van veertig jaar terug. Een zin als de volgende is typisch: ‘Le Reich compta sans l'esprit de loyauté, le sang-froid et le courage de ce petit peuple, qui comme David, armé de sa fronde, décida sans hésiter de faire de son corps un barrage devant le Goliath d'Outre-Rhin’ (p. 264).
Al brengt het boek wel enige nieuwe of nauwelijks bekende feiten, toch is het zo chauvinistisch geschreven, dat het meer dan eens de historische waarheid verdraait. Deze memoires waren begrijpelijk geweest na 1918, maar dat ‘Les Presses De Belgique’ in haar hoogstaande ‘Bibliothèque historique’ op dit ogenblik dit boek uitgeven, begrijpen we werkelijk niet.
M. Dierickx
| |
| |
| |
Ferdinand Valentine. O.P., Father Vincent McNabb, O.P. The Portrait of a Great Dominican. - Burns and Oates, London, 1955, 418 pp., 21 sh.
Father Vincent McNabb was tijdens zijn leven reeds een soort mythe, al was het alleen al omdat hij in zijn zwierig opvallend habijt door Londen trok alvorens zijn spreekgestoelte bij de Marble Arch te beklimmen. Hij was een omstreden figuur, met vrienden en evenveel vijanden onder zijn geloofsgenoten, met een reputatie van de te felle sociale hervormer, die maar vast het voorbeeld gaf door enkel togen te dragen van handgeweven stof. Hij stierf tijdens de oorlog in den ouderdom van vijf en zeventig jaren.
Men kan er over van mening verschillen of deze priester een uitvoerige biographie verdient, zoals deze in het vooruitzicht wordt gesteld. We kunnen slechts hopen dat dergelijke publicatie van degelijker allure is dan het vreemde mengsel opgediend in het boek onder bespreking. Het is een kruising tussen materiaalverzameling en gedetailleerde levensbeschrijving, die zich voornamelijk beperkt tot het eerste gedeelte van zijn leven. Hierop volgt dan een aantal brieven op verzoek van de schr. door vrienden, medebroeders geschreven, met als onderwerp hun indrukken en ervaringen van father McNabb, terwijl het geheel wordt afgesloten met uittreksels uit McNabb's eigen brieven.
Het is echter niet de curieuze samenstelling alleen die lezen van dit lijvige deel niet bepaald tot een genoegen maakt. Schr. bedoelt de invloeden op te sporen die de verklaring moeten geven van de ietwat opdringerige, lawaaierige figuur die McNabb was, met al zijn moeilijkheden met zijn Oversten, zijn verkeerd begrepen worden, etc. Bij het opsporen van deze invloeden valt de schr. op den duur in een vervelend geanalyseer en gepsychologiseer. Het boek doet dan te veel denken aan de snijtafel, en het aanwezig zijn bij het gesnij is een onplezierige ervaring. Ook vrij nutteloos. Bij lezing hinderden ons de vele indiscreties in aanhalingen uit brieven, anecdotes etc; deze horen binnenshuis te blijven, en moeten niet dan om goede reden en met grote omzichtigheid prijs gegeven worden. Bij dit alles doet het weinig sympathiek aan dat schr. aan het oordelen slaat, over father McNabb zelf, over diens oversten, e.a. De grondfout van het gehele werk ligt o.i. hierin dat schr. een wetenschappelijk werk heeft willen schrijven, terwijl het verstandiger geweest was indien hij zich beperkt had tot een Memoir: dan was het tweede gedeelte van father McNabb's leven, zijn grote tijd in Londen, ook beter tot zijn recht gekomen. We geloven niet dat father McNabb het goed getroffen heeft: hij verdiende zeker iets veel beters.
Dr. W. Peters
| |
Psychologie en paedagogie
Wilfried Daim, Tiefenpsychologie und Erlösung. - Verlag Herold, Wenen, 1954, 388 pp., 34 Abb., S. 118.
W. Daim heeft reeds de aandacht getrokken door zijn eerste grote boek: Umwertung der Psychanalyse. In zijn nieuwe werk tracht hij vooral de rol en de betekenis van de Fixierung te ontleden. De phaenomenologische studie van dit zeer centrale begrip der diepte-psychologie is vooral gekenmerkt door een soms langademige uitgebreidheid; meer dan door zijn verhelderende diepgang. Daim wil echter vooral dit begrip in een ruimer geheel inbouwen. De neurose, zo meent hij, bestaat in het verabsoluteren van een deelwaarde, waaraan de patiënt zich dermate vastklampt, dat hij er zich niet meer uit bevrijden kan om de totale waarde van zijn leven te realiseren. De genezing der neurose wordt dus pas verkregen door een ‘verlossing’ uit dit gevangenzijn in een deel-waarde. In deze inzichten blijft Daim op louter psychologisch terrein. Doch hij meent, dat er nog een verdere stap moet worden gezet. De psychologische ‘verlossing’ heeft pas zin zo ze ingebouwd wordt in een groter geheel: in de realiteit van de hele mens die ook ‘ontologisch’ een verlost wezen is. Aangezien Daim erop wijst, dat deze ‘verlossing’ (door Christus) niet kan gepostuleerd worden vanuit de psychologie, doch slechts uit de openbaring wordt kenbaar gemaakt - zodat we vanuit het theologisch standpunt ook de psychologische ‘verlossingsdrang’ beter begrijpen - kan er geen theologisch bezwaar tegen zijn stelling worden ingebracht. Toch blijft er een lastige vraag bestaan: kan deze psychologische verlossingsdrang zonder meer ingebouwd worden in de theologische?
Daim brengt ontegensprekelijk zeer interessant materiaal aan voor zijn stelling. Doch de empirische gegevens waarop hij
| |
| |
steunt zijn niet talrijk genoeg om een totale instemming af te dwingen. We zien dan ook met verwachting uit naar de verdere werken die hij aankondigt. Want zijn pogen is stout en belangwekkend genoeg om van dichtbij te worden gevolgd.
R. Hostie
| |
Herbert Thurston S.J., Surprising Mystics. - Burns & Oates, Londen, 1955, 238 pp., sh. 18.
In een pittige en humorvolle stijl brengt ons deze bundel de voornaamste opstellen door P. Thurnston gewijd aan veertien gevallen van buitengewone verschijnselen, die min of meer met mystiek in verband staan. Critisch en toch immer eerbiedig voor het bovennatuurlijke, leert P. Thurnston zijn lezer een onderscheid te maken tussen hysterische verschijnselen en gevallen van telepathie en helderziendheid; tussen ware mystieke beproevingen en psychologische zelfkwelling, tussen uitzonderlijke mystieke belevenissen en parapsychologische uitzonderingstoestanden, die tot het genre ‘Poltergeist’ behoren. De auteur werkt geen groots opgezette theorieën uit, maar leidt ons, aan de hand van een reeks gevallen, die bij aandachtige lezing uiterst verhelderend werken, tot een dieper inzicht in de hele kwestie der nevenverschijnselen van de mystiek.
R. Hostie
| |
G.P. Zacharias, Psyche und Mysterium. - Rascher-Verlag, Zürich, 1955, 171 pp., Zw. Fr. 15,90 geb.
De bedoeling van de auteur, een orthodox priester, is aan te tonen welke betekenis Jungs psychologie kan hebben voor de theologie. In het eerste deel wijst hij op een vrij interessant gegeven. Hij spreekt er over de projectie van de Godsidee of de voorstelling die de mens zich maakt van God. Daarbij onderstreept hij hoe - door het feit dat we naar Gods beeld geschapen zijn - er een reële waarde ligt in deze projectie, die hij aanduidt met een bijzondere term: Akklamation. Hoe interessant ook, deze idee laat reeds het zwakke punt vermoeden van het hele exposé. De auteur, die openlijk bekent dat hij Jungs posities zonder meer overneemt, maakt geen onderscheid tussen de ontologische werkelijkheid en de voorstelling die de mens er zich van maakt. De psychologie kent echter uitsluitend de tweede: daarom komt P. Zacharias ertoe haar normatief te maken voor de theologie. Zij ziet het kwaad als een realiteit op zichzelf, die opgenomen moet worden om tot de ‘totaliteit’ te geraken. Hij schrikt er zelfs niet voor terug te voorspellen dat de theologie weldra een vierde persoon (hoofdzakelijk vrouwelijk en duister) bij de Triniteit zal voegen. Deze onvoorwaardelijke instemming met bepaalde jungiaanse themata (die in feite niet tot de diepte-psychologie behoren) maken dit werk, dat ongetwijfeld op meer dan één punt stimulerend is, zeer gevaarlijk daar het verwarring moet stichten bij allen die niet terdege onderlegd zijn, zowel op theologisch als op psychologisch gebied.
R. Hostie
| |
Dr H. Callewaert, Graphologie et physiologie de l'écriture. - Nauwelaerts, Leuven, 1954, 169 pp., 31 pl., Fr. 90.
De auteur heeft zijn leven gewijd aan de studie van het schrift en heeft zich op dit gebied een zeldzame competentie verworven. In ons land verdiende zijn werk meer bekendheid onder medici en opvoeders. In dit werk worden enkele afwijkingen van het schrift besproken met hun oorzaken. De beweringen van de graphologen aangaande de uitdrukking van somige karaktertrekken in het schrift worden, aan de hand der physiologische gegevens, aan een strenge critiek onderworpen, en meestal tot hun juiste draagwijdte herleid.
W. Smet
| |
P. Frankard en D. Walckiers, Individualisation en éducation physique (Olympia, 2). - Nauwelaerts, Leuven, 1955, 116 pp., Fr. 45.
Op grond van de bestaande verschillen tussen de enkeling op elke leeftijd is een verindualisering van het opvoedingsproces noodzakelijk. In de lichamelijke opvoeding wordt dit, volgens de auteurs, teveel miskend. Onder de verschillende voorgestelde oplossingen, geven zij de voorkeur aan die van de homogeen samengestelde groepen. Methodes om deze groepering te verkrijgen worden uitvoerig beschreven met de passende critiek.
W. Smet
| |
Dr G.A.M. Vogelaar, Systematiek en spelregels van de overheidsvoorlichting. - M. Nijhoff, Den Haag, 1955, 260 pp., Prijs f 12.50.
De auteur wil in dit boek een basis leggen voor een begripsleer van de voorlichtingsverschijnselen om zo te trachten een wetenschappelijk studieterrein af te bakenen hetwelk tot een voorlichtings-wetenschap zou kunnen uitgroeien. Terwille van de beknoptheid en de overzichtelijkheid wordt na een algemene syste- | |
| |
matische beschouwing de studie beperkt tot de overheidsvoorlichting. Behandeld worden dan de verschillende soorten overheidsvoorlichting (kennisvermeerderende en wilsbeïnvloedende, ambtelijke en regeringsvoorlichting, binnen- en buitenlandse, propaganda en reclame), de diverse media waarvan de overheid zich voor haar voorlichting bedienen kan, de organisatie der overheidsvoorlichting, public relations, en een interessante confrontatie tussen overheidsvoorlichting en democratie waarbij in verband met dit onderwerp de meest wenselijke ontwikkeling van het democratische bestel wordt aangegeven.
Zoals blijkt wordt hier hoog gegrepen. De lezer wordt echter niet teleurgesteld. De opzet van de auteur is geconcretiseerd in een belangwekkende, originele en verrijkende studie. De studie is helder en overzichtelijk, logische opgebouwd en uitgewerkt, hetgeen b.v. blijkt uit het korte overzicht van het voorafgaande bij elk nieuw hoofdstuk en de band met de nieuwe stof. Ondanks de beperking tot de overheidsvoorlichting worden vele interessante kwesties aangesneden. Weldadig is steeds het vrijwel evenwichtige betoog bij het afwegen van pro en contra. De originaliteit van de woordkeus (basische kennis) (pag. 2) afschijnsel (pag. 34), mediamieke werk (pag 159), publicitaire activiteit (pag. 199), landen van overdruk en onderdruk (pag. 145), op een taak toegesneden zijn (pag. 213), houdt niet steeds gelijke tred met de originaliteit van de gedachten. Ook leidt de logische opbouw soms tot te subtiele distincties die het lezen bemoeilijken, te meer omdat de schrijver vaak eigen begrippen onder reeds bestaande woorden schuift.
De studie lijkt me in haar geheel zeer geslaagd en kan dan ook ten volle worden aanbevolen aan journalisten, public relations-deskundigen, opinie-onderzoekers, sociale psychologen, politici, kortom allen die op welk wijze ook met (overheids) voorlichting te maken hebben.
Een summary van 22 pag. zal er on getwijfeld toe bijdragen dat het boek ook in het buitenland de bekendheid zal krijgen die het verdient.
P. Dresen
| |
Drs J. Hendriks, De kwalitatieve analyse van de intelligentietest van Terman en Merrill (Studia Psychologica). - Leuvense Universitaire Uitgaven; N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1954, 73 pp., Fr. 60.
Meermaals is beweerd geworden, dat de spreiding der goede en slechte antwoorden in de Terman-Merrill-test deze tot een geschikt instrument zou maken voor de kwalitatieve analyse van het verstand. De auteur toetst deze bewering aan de verschillende onderzoeken die verricht werden, en komt tot een negatieve uitslag. Immers, deze spreiding is gedeeltelijk veroorzaakt door de principes waarnaar de test werd geconstrueerd, door toevallige factoren (ook van karakteriele aard) en gedeeltelijk tenslotte door de intellectuele structuur van de geteste persoon. - Blijft tenslotte de observatie die wel bruikbare gegevens kan opleveren, alhoewel voorzichtigheid geboden is.
W. Smet
| |
A.V. Judges: Looking forward in Education. Faber and Faber, London 1955, 173 pp., 10 sh. 6 d.
Tegen het einde van de oorlog werd in Engeland de nieuwe onderwijs-wet aangenomen. Voor de eerste maal bemoeide de Staat zich met ieder aspect van het onderwijs en de opvoeding van het volk. De wet is een alomvattend, en daarmee nog al ingewikkeld, complex van maatregelen, en eerst geleidelijk aan ging men ontdekken dat wat op papier zo bekoorlijk en efficiënt leek, in de praktijk menigmaal geheel anders uitwerkte. In deze uitgave vinden we een zevental opstellen van verschillende schrijvers, die ieder een bepaald onderdeel aan een critisch onderzoek onderwerpen (b.v. de kosten van het nieuwe plan, opvoeding en klasseonderscheid, de Universiteiten en de opleiding van het onderwijs-personeel, de avondcursussen, enz.). Vanzelfsprekend missen deze opstellen het algemeen geldende; maar achter de ervaring van dit specifiek Engelse systeem ligt toch menigmaal een ernstige waarschuwing en soms een kostbare les, die de buitenlander met profijt ter harte kan nemen.
W. Peters
| |
Varia
I.J. Sloos, Pro Justitia, Appèl aan het Nederlandse volk, met een inleiding van H. van Praag. Uitgeverij ‘De Cyclus’, Leiden, 1954, 455 pp., Prijs f 5.90.
Dit goed verzorgde en mooi uitgegeven boek is een vlammend pleidooi van de auteur voor zijn onschuld. Als leider van een concern aangeklaagd van valsheid in geschriften, oplichting en verval- | |
| |
sing van balansen en winst en verliesrekeningen, blijkt uit heel het boek, dat de auteur zichzelf werkelijk zowel door Rechtbank, Hof en Hoge Raad onschuldig veroordeeld vindt.
Het doel van dit boek is tweeërlei: vooreerst eigen rehabilitatie en vervolgens het aan de kaak stellen van de verhoormethoden en de wijze waarop preventieve hechtenis wordt toegepast alsmede de toestanden in het Huis van Bewaring. De argumenten die de auteur aanvoert voor zijn eerste doel zijn werkelijk indrukwekkend. Daar de kwestie zeer ingewikkeld is, zal het zelfs iemand die in de onderhavige materie deskundig is nog heel wat nauwgezette studie kosten alvorens hij zich een zelfstandig oordeel kan vormen uit het vele pro en contra. De aandachtige lezer wordt zeker alle materiaal verschaft mede door de in de bijlagen opgenomen rechterlijke uitspraken en pleitnota's.
Hetgeen de schrijver meedeelt over de wijze van verhoor, de behandeling en het voortrekken van getuigen à charge i.t.m. getuigen à décharge, het hanteren van het instituut der voorlopige hechtenis (hoe vaak is hier niet aangedrongen, zelfs door de Minister, op het wegnemen van excessen en 't vermijden van willekeur bij de toepassing) en de behandeling in het Huis van Bewaring geeft veel stof tot nadenken, zelfs wanneer men rekening houdt met het emotionele betoog en de uitteraard subjectieve instelling van de auteur. We zijn zo gemakkelijk geneigd te denken dat willekeur en gebrek aan eerbied voor de persoonlijkheid alleen tijdens de bezetting voorkwam of nü achter het ijzeren gordijn.
Helaas blijkt ook weer in dit geval hoe de pers in haar zucht naar sensatie bereid is iemands goede naam te bekladden voordat de persoon in kwestie geoordeeld is, en vooral hoe de Officier en zelfs een P.G. nog steeds de hoofdzakelijk van de Duitsers overgenomen methode handhaven om reeds, voordat iemand door de rechter schuldig verklaard is, de registers van hun verontwaardiging over de verdachte open te trekken op een wijze en met woorden die allerminst hun persoon en rang sieren, om er dan nog maar van te zwijgen dat ze hiermee buiten hun boekje gaan.
Niet iedereen die minder prettige ervaring met recherche en justitie opdeed, heeft de ontwikkeling en de financiële draagkracht om hiervan op deze wijze uiting te geven. Gelukkig dat dit zo nu en dan wel gebeurt. Dit boek zij dan ook speciaal aanbevolen aan politie- en justitie-autoriteiten. Ze kunnen hier veel dingen lezen, die ernstige en wèl-denkende mensen vooral sedert het einde van de oorlog met steeds grotere bezorgdheid vervullen.
De auteur zegt (pag. 250) dat zijn impulsiviteit, zijn korte, vaak bruuske manier van uitdrukken welke voor hen, die hem niet kennen vaak onbegrijpelijk moet lijken, hem in deze procedure meer parten gespeeld heeft, dan zijn gevaarlijkheid voor anderen. Ook zijn boek zou door een rustiger en soberder betoog op meerdere punten aan kracht gewonnen hebben. Gezien echter wat de auteur meegemaakt heeft is dit wellicht makkelijker gezegd dan gedaan.
P. Dresen
| |
Mgr P. Pfister, De Paus in het Vaticaan. - Vertaling in het Nederlands door Mgr Dr J. Olaf Smit, - W. van Hoeve, Den Haag, 1955, 90 pp., en 80 photo's, f 16.75 en f 19.75.
In dit prachtige geïllustreerde boek, vindt de lezer een vrij uitvoerig overzicht over het Pausschap van Paus Pius XII. De tekst begint met de Pauskeuze in 1939 en eindigt met het Mariajaar 1954. Daarna volgen een 80-tal prachtige uitzonderlijke photo's die alle betrekking hebben op leven en activiteit van Paus Pius XII. Men treft er Zijne Heiligheid aan, in zijn direct geestelijke functies als ook in de wijze waarop hij allerlei bezoekers ontvangt en met hen omgaat. De achtergrond wordt meestal gevormd door Rome's prachtige heiligdommen. Mgr Dr Jan Olaf Smit verzorgde de Nederlandse tekst die oorspronkelijk in het Frans geschreven werden door Mgr. P. Pfister.
M.S.
| |
Paul Pilotaz, Een man strijdt alleen (Standaard-romans). - Standaard-boekhandel, Antwerpen, 1955, 168 pp., ing. Fr. 75, geb. Fr. 95, luxe Fr. 120.
Jean Maublanc leidt een woudontginning in Frans Guyana. Hij staat alleen tegen de moeilijkheden van zijn bedrijf, maar vooral tegen zijn eigen zwakheid, ontgoocheling en verbittering - tot hij, in de schone liefde voor een vrouw van de nabijgelegen residentie, zijn eigen hunkering naar toewijding en verheffing ontdekt en vervult.
Schematische ontwikkeling van het conflict tussen Goed en Kwaad, zodat de roman van deze Zwitserse schrijver niet boven het middelmatige uitstijgt.
Paul van Meer
|
|