| |
Boekbespreking
Godsdienst
De levende God. - Uitg. Collationes Gandavenses, Groot Seminarie, Gent, 1954, 148 pp., Fr. 60.
Het hoofdprobleem van onze godsdienstige herleving is niet de moraal maar het juiste Godsbesef. Elke zedelijke hernieuwing, wil ze christelijk zijn, moet immers uit dit Godsbesef ontspruiten.
Wij moeten heilig zijn, zoals en omdat onze God heilig is. Daarom moeten wij Hem eerst kennen, zoals Hij is en Hij zich aan ons heeft geopenbaard. De
| |
| |
priesters van het bisdom Gent, onder de leiding van hun herder, Mgr Calewaert, hebben te Drongen een hele studieweek gewijd aan de Levende God.
Deze lezingen werden hier gebundeld. Dit werk richt zich natuurlijk op de eerste plaats tot de priesters, doch wij raden het de leken eveneens ten zeerste aan, zij die zo dikwijls over de povere inhoud van onze Zondagspreken klagen.
A.L. Vandenbunder
| |
Karl Adam, Der Christus des Glaubens. - Patmos-Verlag, Düsseldorf, 1954, 384 pp., geb. D.M. 16.
Christus is onze redding. In Hem verlost de Vader ons en in Hem hebben wij onze toegang tot de schoot van de Allerheiligste Drieëenheid. De Kerk en het hele verlossingswerk is in Jesus de Heer geworteld. Deze levenschenkende waarheden zijn steeds het bezit van de christelijke gemeenschap geweest. Ze werden door de eeuwen heen in de kerkelijke uitspraken tot groter helderheid gebracht. De verschillende theologische scholen hebben getracht de verstandelijke inzichtelijkheid van dit grote heilsmysterie uit te bouwen. Het boek van Karl Adam geeft van dit alles een buitengewoon klaar overzicht. De hoofdstukken die hij aan de persoon van Jesus wijdt zijn misschien de beste van wat deze laatste jaren hierover werd geschreven.
A.L. Vandenbunder
| |
Zeugen des Wortes: N. Gogol, Betrachtungen ueber die göttliche Liturgie. 2. Aufl. - Fr. von HUEGEL, Brief e an seine Nichte. 3. Aufl. - BIRGITTA zu Münster, O.S.B., Ewigkeit in die Zeit leuchte Hell herein. - J. von TEPL, Der Ackermann aus Böhmen. 2. Aufl. - Herder-Verlag, Freiburg i/Br., 1954, 82-88-75-128 pp., geb. D.M. 2.80, 2.80, 2.80. 4.60.
De koele inhoud van het geloof wordt pas leven in het gebed en in het ontvangen van de sacramenten. Het boekje Ewigkeit is een verzameling van berijmde gebeden voor alle omstandigheden van het leven. De toon is meestal eenvoudig kinderlijk, vol overgave aan Gods bezoekingen en Gods liefde. Der Ackermann, in dezelfde toon geschreven, is een meditatie op de dood en de waarde van het leven. De geestelijke overwegingen, of beter nog ‘bepeinzingen’ van Gogol over de H. Mis, zijn voor ons westerlingen wel wat bevreemdend, doch hoe kunnen wij beter tot de oosterse ziel doordringen dan door het beluisteren van, en het medeleven met hun liturgie?
Wat wij echter in deze tijd van overspannen surnaturalisme en pneumatische afwijkingen buiten - en ook binnen de katholieke gemeenschap - vooral willen aanraden, zijn Briefe an seine Nichte. Deze brieven werden na de eerste wereldoorlog door een katholieke geleerde aan een anglikaans meisje geschreven. Zelden hebben wij zoveel takt, gezond verstand, bovennatuurlijk inzicht, rustige vrijheid van geest, liefdevolle onderworpenheid, cultuur en christelijke wijsheid, harmonisch bijeen gezien. Dit werkje zal aan veel edelmoedige zielen in heel wat moeilijkheden licht en rust brengen.
A.L. Vandenbunder
| |
Clare Booth Luce, Heiligen voor nu, vert. van Maria Heemskerk. - Sheed & Ward, Antwerpen, 1954, 320 pp., geb. Fr. 165 (in Graalreeks: Fr. 110).
In de ‘Heiligen voor nu’ komt voor ons de eeuwig jonge Kerk te staan. Zestien gecanoniseerde heiligen uit alle eeuwen en uit alle sociale standen geven een steeds actuele en toch tijdgebonden beleving van de Christusfiguur. Aan vooraanstaande publicisten - waaronder Bruce Marshall, Karl Stern, Thomas Merton - werd gevraagd een Heilige te kiezen over wie ze gaarne wilden schrijven. Het werden zoveel glasramen waardoor het licht van Gods genade ons toe- stroomt. Een zeer boeiende inleiding opent deze galerij: een studie door de amerikaanse ambasadrice te Rome, Clara Boothe Luce.
A. L. Vandenbunder
| |
G.W. Greenaway, Saint Boniface. - A. Black, London, 86 pp., 6 s.
Het twaalfde eeuwfeest van Bonifatius' dood is ook door niet-katholieken in Engeland herdacht. Als inleiding op zijn leven en missionerende werkzaamheden verscheen deze korte schets, zakelijk, ietwat kleurloos, waarin het voorhanden zijnde materiaal verwerkt is. W. Peters
| |
R.H.J. Steuart, S.J., The Our Father. - Blackfriars Publ., London, 1955, 36 pp., 2 s.
Father Steuart, lang verbonden aan de bekende Farmstreet-kerk in London, was een gezocht retraite-gever. Enige conferrenties over het Onze Vader, destijds door een luisterende bewonderaarster opgetekend, worden nu gepubliceerd. Het geschreven woord mist, zoals vaak gebeurt,
| |
| |
het leven van het gesproken woord. Bovendien wordt bij lezing duidelijk, dat er over moeilijke onderwerpen iets te oppervlakkig gesproken is. De conferenties zijn praktisch van inhoud, niet diepgaand.
W. Peters
| |
Ida Fr. Goerres, Aus der Welt der Heiligen. - Verlag J. Knecht-Caro-lusdruckerei, Frankfurt/M, 1955, 454 pp., D.M. 15.80.
Wie van nabij de Duitse godsdienstige literatuur gevolgd heeft, zal in dit verzamelwerk niet veel nieuws vinden. Behalve het vroeger reeds als afzonderlijk werk uitgegeven Gespräch über die Heiligkeit, werden hier enkele tijdschriftartikelen en voorwoorden samengebracht met, zo wij ons niet bedriegen, nogal uitgebreide fragmenten uit de Nocturnen. Al deze opstellen en beschouwingen handelen, rechtstreeks of onrechtstreeks, over de ‘wereld der heiligen’. In deze wereld is Görres een veilige gids: met haar indringende visie op het menselijk èn goddelijk gebeuren in de ziel van de uitverkorenen, met haar niets ontziende eerlijke durf en haar sterke zelfstandigheid peilt zij als weinig andere hagiografen naar de diepe en rijkgeschakeerde werkelijkheid van de heilige. Zeer warm aanbevolen.
F. De Graeve
| |
H. Lubienska de Lenval, Le silence à l'ombre de la parole (Bible et Vie Chrétienne). - Casterman, Doornik; Editions de Maredsous, 1955, 100 pp.
In zijn geringe omvang is dit boekje een parel, een meesterwerkje van eigentijdse geestelijke literatuur. Het is een handleiding tot stilte, tot levende, voedende, soepele stilte, tot stilte rondom zich, tot stilte in zich, tot stilte vóór God. Daardoor graaft het de enig mogelijke bedding voor authentiek, beschouwend gebed en eventueel, wie weet, voor mystiek. Het schijnt bestemd voor groten die kinderen religieus moeten opvoeden maar men voelt wel dat evenzeer de groten bedoeld worden die zichzelf religieus opnieuw hebben op te voeden: er gaat een verrassend licht op voor het volwassen leven uit dat der kinderen, van die kinderen die zo instinctmatig contemplatief zijn als men maar hun eigen intuitieve aanleg eerbiedigt. Schrijfster doet daarom niet aan goedkope kind-zijn-lyriek maar put uit de ervaring die ze opdeed als opvoedster volgens de Montessori-methode en vooral volgens de goddelijke methode die haar uitdrukking vond in Bijbel en Liturgie: daarvandaan het oproepen van het monniksbeeld als van de man in wie de gaven van het kind, zonder infantilisme aangekweekt, tot hun volwassen gestalte konden rijpen. Daardoor doet haar werk verrassend nieuw aan en blijkt het tevens geworteld in de beste christelijke traditie. Het is meteen geschreven in een styl waarvan de bewogen eenvoud alleen uit de authentieke beleving kon vloeien
R. Leys
| |
Encyclopaedie van het Katholicisme, o.r. van Dr E. Hendrikx O.E.S.A. e.a. Dl. I. - Paul Brand, Bussum, 1955, 500 pp. Per deel f 22,50. Na verschijning f 25,-.
De Katholieke leek heeft behoefte aan een handig, niet al te uitvoerig werk, waarin hij op duidelijke wijze wordt ingelicht omtrent allerlei bijzonderheden van de Kerk en het Kerkelijke leven.
Met grote voldoening kunnen wij dan ook deze Encyclopaedie van het Katholicisme waartoe meer dan 75 medewerkers hebben bijgedragen, in de belangstelling aanbevelen. De uitgeverij Paul Brand heeft alles in het werk gesteld om de uitvoering van dit prachtige boek tot een sieraad in de boekenkast te maken. M.S.
| |
Jan Klein, Don Bosco en de kanonskogel. - Uitg. Don Bosco, Ugchelen, Apeldoorn, 1955, 144 pp.
Dit boekje is een levensbeschrijving van een jongen die een opmerkelijke graad van heiligheid bereikte onder Den Bosco's bezielende leiding. Wij denken dat het boek veel goed kan doen onder de jeugd. Van harte aanbevolen.
M.S.
| |
Theologie en philosophie
L. Malevez, S.J., Le message chrétien et le mythe. La théologie de Rudolf Bultmann (Museum Lessianum. Section Théologique, 51). - Desclée de Brouwer, Brussel-Brugge, 1954, 170 pp. Fr. 80.
Bultmann is een zeer betwiste figuur, niet alleen binnen het protestantisme, maar ook daarbuiten. Zijn verwantschap met de existentialistische filosofie, zijn leer over de Entmythologisierung, maken van zijn doctrine een tijdsexponent. Van- | |
| |
daar dat er heel veel rondom hem werd geplubliceerd, niet steeds sine ira et studio. Wat nu de studie van P. Malevez karacteriseert is die grondige eerlijkheid en sympathie, naast een zekerheid van doctrine en scherpte van analyse, die wij in de meeste der vorige publicaties rondom de Entmythologisierung misten. Het mooiste en wellicht het meest oorspronkelijk hoofdstuk van dit boek is het vijfde: Le Jungement de la Tradition. P. Malevez heeft blijkbaar de Johannescommentaar in zijn studie niet betrokken. Achteraf gezien lijkt ons dit geen bezwaar, daar het essentiële van Bultmanns positie in zijn andere publicaties vervat ligt. Toch komt het ons voor dat bepaalde aspecten van deze magistrale uiteenzetting nog sterker zouden naar voren komen, wanneer de auteur ook deze Johannesexegese had kunnen verwerken.
A.L. Vandenbunder
| |
Joseph Fuchs, S.J., Lex Naturae, Zur Theologie des Naturrechts. - Patrius Verlag, Dusseldorf, 189 pp.
In het klassieke traktaat ‘de gratia’ vindt men bij de aanvang enkele thesen die handelen over de natuurlijke mogelijkheden van de mens. De schrijver van dit boek is weliswaar van huis uit een moralist maar hij heeft het toch aangedurfd deze thesen nogmaals door te werken in voortdurende confrontatie met het hedendaags duits-protestants denken. Hij is er blijkbaar toe gekomen omdat enerzijds in de kerkelijke documenten, die in de laatste jaren herhaalde malen morele problemen hebben aangeraakt, dikwijls een beroep wordt gedaan op het natuurrecht, en omdat anderzijds de protestantse opvatting de huidige ‘Situationsethik’ heeft gebracht tot een misleidend onbegrip voor de absolute geldigheid van het natuurrecht.
Nadat hij in een eerste deel de begrippen van natuur en natuurrecht heeft nagegaan in kerkelijke uitspraken en bij St.-Paulus gaat hij over tot de eigenlijke theologische uiteenzetting. Hier wordt met herhaalde nadruk aangetoond dat, in de katholieke opvatting natuur niet als de historisch-oorspronkelijke toestand van de mens wordt beschouwd, maar wel als een metaphysisch geabstraheerd begrip dat moet uitdrukken wat de mens, onafhankelijk van zijn concrete situatie, in zijn wezen zelf is. Van hieruit kan men eerst én de absolute geldigheid én de relativiteit van het natuurrecht begrijpen.
Ook dit werk munt uit door ernstige degelijkheid en wetenschappelijke zorg. De overvloedige noten lichten ons daarbij in omtrent een ons minder bekende protestantse theologie. De uitgave is verzorgd. Voor liefhebbers van een diepgaand werk en voor theologen, een nuttig en verhelderend werk
A. Snoeck
| |
M.D. Chenu, Pour une théologie du travail (Coll. Esprit. - Ed. du Seuil, Parijs, 1955, 127 pp., Fr. Fr. 330.
P. Chenu wil de ‘theologie van de arbeid’ gebouwd zien enerzijds op het woord van Genesis: ‘bevolkt de aarde en onderwerpt haar’ en anderzijds op de thomistische anthropologie, volgens welke de mens een substantiële synthese is van geest en stof. De mens kan zich bij gevolg slechts volkomen realiseren in zijn verhouding tot de stof, en deze verhouding is. concreet beschouwd, die van de arbeid. Hieruit volgen dan de fundamentele kenmerken van de menselijke arbeid: de steeds verder schrijdende rationalisatie door de techniek, die de mens meer en meer van het stoffelijk determinisme bevrijdt, het steeds duidelijker wordend bewustzijn van het feit, dat de arbeid een dienst is aan de gemeenschap, de concentratie van de individuen in een allen omvattende arbeidende gemeenschap, en tenslotte de historische ontwikkeling van de mens en zijn techniek. Dat Marx op deze opvattingen zijn stempel heeft gedrukt, is duidelijk en wordt grif toegegeven. Het feit van de technische revolutie, de opkomst in onze tijd van de ‘homo oeconomicus’ wordt overigens door de schrijver vergeleken met de verschijning van de ‘homo naturalis’ van Aristoteles in de Middeleeuwen. Beiden hebben hun gevaren, maar beiden kunnen worden opgenomen in de christelijk synthese. Het centrale dogma van de Menswording geeft als een laatste metafysisch en christelijk inzicht in de voortschrijdende bevrijding van de mens door de arbeid.
Twee dingen lijken ons in dit overigens schitterend essai te ontbreken: een juiste definitie van het begrip ‘arbeid’ en wel niet het dogmatische feit, dat terloops wordt aangestipt, maar het belang van de erfzonde, die essentieel met de Menswording is verbonden, en die een minder aantrekkelijk, maar toch zeer reëel aspect van de arbeid belicht.
F. De Raedemaeker
| |
| |
| |
José Ortega y Gasset, Vergangenheit und Zukunft im heutigen Menchen. - Deutsche Verlagsanstalt, Stuttgart, 1955, 160 pp., geb. D.M. 9.60.
In deze uitgave werden drie essais van de bekende cultuurfilosoof José Ortega y Gasset samengebundeld: ‘Verleden en toekomst van de mens’ (de bijdrage van de schr. tot de Rencontres internationales de Genève van 1951), ‘Brokken uit een Geboorte van de Filosofie’; ‘Over het denken’. Het tweede stuk handelt over de verhouding van de Griekse denkers, voornamelijk van de vóórsocratici van de 6e en 5e eeuw v.C. tot de Griekse godsdienst. Een zeer lezenswaardig essai. Doch schr. beweert ten onrechte dat de Griekse denkers ‘atheïstisch’ waren, omdat ze zich keerden tegen de mythologische voorstellingen van de homerische overleveringen en de mysteriegodsdiensten. In de twee overige essais verdedigt de schr. zijn welbekende stelling, dat de mens totaal aan de historische relativiteit is onderworpen, niet alleen in zijn sociale en politieke geschiedenis, maar tot in de structuur en de fundamentele gegevens van zijn denken toe. De mens heeft geen blijvende ‘essentie’ noch aangeboren vermogens; zijn denken zelf verandert fundamenteel in de loop der geschiedenis. Deze overdreven en onbewijsbare stellingen worden met grote zelfzekerheid voorgedragen en veelal gebaseerd op de nieuwe theorieën van de fysica en van de logistiek. De schr. schijnt echter met deze wetenschappen slechts van zeer verre vertrouwd te zijn, en de filosofische conclusies die hij uit zijn gegevens trekt zullen noch de wetenschapsmensen noch de filosofen overtuigen.
De schr. bezondigt zich aan de verabsolutering van een waardevol inzicht, nl. dat de geschiedkundige periode, waarin een cultuur zich ontwikkelt, een terugslag heeft op de wijze van denken van de tijdgenoten
F. De Raedemaeker
| |
Antonio Rosmini, Anthologie philosophique. Intr. de R. Joliver (Problè-mes et Doctrines, VIII). - E. Vitte, Lyon-Parijs, 1954, 510 pp., Fr. Fr. 2.400.
Bij gelegenheid van de honderdste verjaring van de dood van de Italiaanse filosoof Antonio Rosmini (1797-1855) hebben G. Rossi en M.F. Sciacca uit zijn zeer uitgebreid werk een anthologie samengesteld ingedeeld in de rubrieken: Kennisleer, Psychologie, ‘Theosophie’ (ontologie, theodicee, cosmologie), Moraal. Deze (vertaalde) teksten worden voorafgegaan door een synthetische studie van R. Jolivet, een korte maar verzorgde biographie door G. Pusineri en een uitgebreide bibliographie door D. Morando.
Rosmini is een van de grootste filosofen van de eerste helft der negentiende eeuw. Zijn filosofie wil het traditioneel christelijk denken in de lijn van St.-Augustinus en St.-Thomas herwaarderen in een tijd, die werd beheerst door Kant en het empirisme. Hij peilt naar de diepste problematiek van het ‘zijn’. Hij heeft met nadruk gewezen op de aangeborenheid van de zijnsidee, de grond voor elke mogelijke menselijke kennis. Sommige van zijn uitdrukkingen konden voor oppervlakkige lezers een ontologische en zelfs een pantheïstische klank hebben, alsof Rosmini het ‘zijn’ als menselijke idee zou verward hebben met het absolute zijn van God. Zelfs werden na zijn dood veertig proposities van Rosmini door Leo XIII veroordeeld, maar deze stellingen verliezen veel van hun ontologisme, wanneer men ze in de totaliteit van zijn werk terugplaatst.
Dit boek is een kostbare inleiding niet alleen tot de filosofie van Rosmini maar ook tot een hele groep hedendaagse Italiaanse spiritualistische filosofen, die hem als hun voorloper en meester erkennen. De bibliografie over Rosmini groeit overigens steeds aan en wordt regelmatig bijgehouden door de ‘Rivista Rosminiana’, die aan het werk van de grote denker is gewijd.
F. De Raedemaeker
| |
Carabellese, La conscience concrète, trad. G. Bufo et L. Aurigemma (Philosophes Italiens). - Aubier, Parijs, 1955, 220 pp., Fr. Fr. 540.
Pantaleone Carrabellese (1877-1948) behoort tot de christelijke zgn. idealistische school, die in de Italiaanse wijsbegeerte met het filosofisch werk van Rosmini (1797- 1855) is verbonden. Dit idealisme is van heel andere soort dan het Duitse, waartoe Croce en Gentile moeten gerekend worden, en zou eerder een spiritualistisch realisme moeten worden genoemd. Carrabellese bepaalt overigens zijn spiritualistische metafysica in tegenstelling tot de grote traditie van de Duitse idealisten. Hij indentificeert het zijn en het denken in het existerend menselijk ‘object’, d.i. de menselijke geest als ‘concreet bewustzijn’. De veelheid van deze ‘objecten’ verwijzen naar het
| |
| |
absolute Object, naar de oneindige transcendente Geest, naar God. Carabellese heeft zeer diepe inzichten betreffende de filosofische zin van het begrip ‘God’, inzichten, welke als explicitaties van de thomistische ‘analogie’ van het Godsbegrip grotendeels kunnen worden aanvaard.
In dit boek werden enkele karakteristieke bladzijden uit het uitgebreide werk van Carabellese in Franse vertaling samengebracht. Wie reeds enigzins met de filosofische problematiek is vertrouwd, zal hier zeer rijke uiteenzettingen vinden over het idealisme en het ontologisme in hun veelvuldige vormen, over de verhouding van het denken en het zijn, over het wezen van de filosofie en van de mens.
F. De Raedemaeker
| |
Ralph Harper, The sleeping beauty. - The Harvill Press, Londen, 1955, 144 pp., sh. 10/6.
Dit eigenaardig essai is een filosofische interpretatie van het sprookje van Grimm over de schone slaapster die na honderd jaar door een jonge prins wordt gewekt. De diepe zin van dit verhaal zou er in bestaan, de hunkering van de menselijke ziel naar een uiteindelijk ‘poëtische rechtvaardigheid’ te vertolken.
Het bevat in de vorm van een sprookje een existentialistische levensopvatting, die we, in filosofische termen uitgedrukt, bij Gabriël Marcel terugvinden. De karakteristieke marcelliaanse categorieën van menselijke ontmoeting, erkenning, hoop, trouw, aanwezigheid (vooral deze laatste) vormen de kern van het boek. Existentieel beschouwd is de mens een wezen, dat heimwee (longing) ervaart naar iets, dat zijn verwachtingen zal vervullen door een verzadigende aanwezigheid: in de liefde, de kunst, het gebed, het offerend lijden. In contrast met dit marcelliaans, optimistisch en religieus getint existentialisme erkennen we ook andere, pessimistische vormen van het existentialisme (Nietzsche, Sartre, Heidegger, Kafka, Proust, Dostoievski), zodat we tenslotte in dit droomkasteel van de slapende Schone de symbolen te zien krijgen van de meeste actuele filosofische stromingen.
Van redeneren, rationeel rechtvaardigen of uitdiepen is er hier geen sprake meer. Er wordt alleen beroep gedaan op psychologische, morele en religeuze ervaringen: het heimwee en het hunkeren naar de volheid van de aanwezigheid. Er wordt gesuggereerd, dat men op deze wijze de klassieke gedachte van de Transcendentie opnieuw benadert: de ‘longing’ is immers de diepe verwachting naar de aanwezigheid van ‘de Andere’. Het boek wijst naar een christelijke metafysiek van de mens, zonder deze uitdrukkelijk aan de orde te stellen, de verklaring van een sprookje blijft het hoofdmotief.
F. De Raedemaeker
| |
B. Zenkovsky, Histoire de la philosophie russe, t. 2 (Bibliothèque des Idées). - Gallimard, Parijs, 1954, 512 pp.
De Russische filosofen van de 19e en 20e eeuw, die in dit boek worden besproken, zijn in al hun wijsgerige stellingen afhankelijk van de grote Westerse denkers: Kant, Hegel, de positivisten, Marx. Maar de voornaamsten onder hen behandelen de klassieke problemen van de metafysica, de kennisleer, de psychologie, de moraal op een zeer bepaalde ‘russische’ wijze. Hun inspiratie is niet de zuiver rationele en logische, die het Grieks-Westers denken kenmerkt. Hun redeneringen worden beïnvloed door een mystieke intuitie, door de christelijke idee van de schuld en van de verlossing van de mens. Deze mystiek wordt niet zelden vermengd met een nationalistische opvatting, alsof het Russische volk de drager was van de universele verlossing van het mensdom. Deze religieuze-nationalistische ideeën staan een volkomen rationele filosofische systematiek, die het ideaal schijnt te zijn van de Westerse filosofie, in de weg, maar zij geven aan het Russische denken een diepe bewogenheid. In dit boek vindt men een duidelijke en voldoend uitgebreide studie over de talrijke Russische denkers, waarvan wellicht alleen Soloviev, Berdiaev en... Lenin in het Westen bekendheid verwierven. Het is breder uitgewerkt maar filosofisch minder diepgaand dan het in het Nederlands vertaalde werk van N. Berdiaev ‘Het Russisch denken in de 19e en 20e eeuw’ (Amsterdam, 1947).
F. De Raedemaeker
| |
Jacques Maritain, Man and the State. - Hollis and Carter, London, 1955, 197 pp., 21 s.
Maritain schreef dit boek toen hij doceerde aan Princeton University. Deze herziene Engelse uitgave is enigszins aangepast aan Britse toestanden. Het is geen gemakkelijk boek, en in zekere zin is het saai. Het scherp afbakenen van begrippen
| |
| |
als recht en plicht, persoon en staat, geloof en gezag, democratie enz. is niet bepaald boeiend, maar in een tijd waarin zo verward over deze dingen gedacht en gesproken wordt, is het wel zeer nuttig. Voor wie zich op politiek terrein begeeft en zich zijn verantwoordelijkheid bewust is, is het een onmisbare studie.
W. Peters
| |
Literatuur
Janheinz Jahn, Schwarzer Orpheus. Moderne Dichtung afrikanischer Völker beider Hemisphären. - C. Hanser-Verlag, München, 1954, 196 pp., geb. D.M. 9.80.
Kan een etnoloog bezwaren aanvoeren tegen de voortvarendheid waarmee Jahn onkritische veralgemeningen vertelt over de gevoelswereld en de levensbeschouwing (laten we niet te vlug van filosofie spreken) van de zeer verscheiden Afrikaanse volkeren, de liefhebber van echte poëzie vindt hier, smaakvol uitgevoerd, een ware overvloed.
Van 80 zwarte dichters uit Afrika, Amerika en de Antillen, worden hier één of meer gedichten aangeboden, bijna stuk voor stuk poëzie van het zuiverste gehalte. Ook zonder dwepen met het ‘neue magische Kollektiv’, zal men onder de indruk komen van de ongewoon krachtige dichterlijke vitaliteit der zwarten. Graag hadden we de bundel verrijkt gezien met enkele voorbeelden van echte primitieve dichtkunst.
F. De Graeve
| |
Henri Mondor, Rimbaud ou le génie impatient. - Gallimard, Parijs, 1955, 225 pp., Fr. Fr. 500.
Voor wie het waagt de ruim verspreide Rimbaud-mythe van onverklaarbare raadselachtigheid zoveel mogelijk te ontdoen, zijn moed en kennis onuitbeerlijk. Mondor, door zijn studies over Mallarmé reeds overal bekend en als weinigen thuis in de wereld van het Franse symbolisme, was daartoe de aangewezen man. Het verslag dat hij ons biedt is wel niet definitief, maar in zijn wakkere vorm, flitsend als die van een essay, liggen reeds de essentiële lijnen uitgestippeld. Schr. toont aan hoe Rimbaud, die zichzelf voorstelde als de schepper van een nieuwe poëtische taal, los van elke invloed, in werkelijkheid ruim zijn voordeel heeft gedaan met wat hij geleerd heeft van hen die hij zo hartstochteelijk verfoeide. Schr. meent bovendien de verklaring van Rimbaud's berucht geworden zwijgen te vinden in de mislukte poging om zijn nieuwe taal te scheppen. Wie de echte Rimbaud wil leren kennen, leze deze sprankelende notities.
J. Dax
| |
J.B. Morton, Hilaire Belloc: A Memoir. - Hollis and Carter, London, 1955, 181 pp., 12 s. 6 d.
Schr. leerde Belloc kennen in 1922. Hij bleef een van Belloc's trouwe vrienden. Nu publiceert hij zijn dierbare herinneringen aan deze oudere en wijzere vriend: het zeilen op de zee, de tochten door Europa, de veelvuldige bezoeken aan Belloc's thuis in Sussex, de ontmoetingen in Fleetstreet. Op deze wijze schetst hij een aspect van Belloc's leven dat niet zo bekend is. De officiële biograaf van Belloc, Robert Speaight, beschreef dit boek als een masterpiece of fidelity. Zo leest men het ook.
W. Peters
| |
Les Mains Libres, 1: Les invités de Bellorius par Evelyn Waugh, et des textes de Dostoïevski e.a. - Desclée de Brouwer, Brugge, 1955, 260 pp., Fr. 69.
Is het een boek, een bundel of een tijdschrift? - Les Mains Libres beantwoordt aan geen enkele gangbare definitie: het heeft de vorm van een boek, doch biedt de gevarieerdheid van een bundel en de actualiteit van een tijdschrift. Toch wordt deze nieuwe formule eerst en vooral gekarakteriseerd door een sterk uitgesproken geest: la foi ne laisse pas la liberté, elle la donne! Naast vertalingen van E. Waugh, Walter de la Mare, Graham Greene, Dostoiewski... leverden de samenstellers (Stanislas Fumet en Eugène Frossard) zeer geestige, satirische opstellen. Het schitterend geschreven proza werkt ongetwijfeld stimulerend doch zal ook verzet uitlokken. Mogen de verdere bundels bewijzen dat de auteurs niet alleen geestig hekelend doch ook geestelijk verdiepend hun tijdgenoten kunnen aansporen om de vrijheid die hen werd geschonken om te vormen tot constructieve waarden.
R. Hostie
| |
Bart Mesotten, Magdrigalen. - ‘Die Poorte’, Antwerpen, 1955, 72 pp., ing. Fr. 65, geb. Fr. 87.
Men kan deze Madrigalen niet beter typeren dan als ‘speelse wijsheid’. In de vlotte (een enkele maal tè nonchalante) vorm van anecdoten en allegorieën,
| |
| |
geeft Bart Mesotten hier immers zeer bezonnen opmerkingen ten beste over het moderne existentiële gevoel in onze wankele maatschappij (eerste deel), de liefde (tweede deel), de kunst (derde deel), leven en dood (vierde deel), en de tragikomische alledaagse dingen (vijfde deel). Iets voor fijnproevers en wijzen.
F. De Graeve
| |
Vital Celen, Schets van de ontwikkeling der moderne poëzie. - Colibrant, Lier, 1955, 88 pp., Fr. 75.
Dit essay over het wezen en de achtergrond van de moderne dichtkunst, is boeiend van inzicht en uitwerking. Celen noemt modern, de poëzie die, naar inhoud zowel als naar vorm, breekt met de traditie, en vernieuwing brengt, met dien verstande evenwel, dat de schrijver niet verder teruggrijpt dan tot het einde van de 18e eeuw. Het allerbelangrijkste criterium is dus volgens hem de individuele scheppingskracht van het dichterlijk genie. In afzonderlijke, doorgaans heel merkwaardige hoofdstukken, werkt hij dan uit hoe deze moderne poëzie vertegenwoordigd werd door grote dichters als Hölderlin, Novalis, Poe, Baudelaire, Rimbaud e.a.
Zijn betoog is klaar en overtuigend. Men kan zich alleen maar afvragen waarom Gerard Manley Hopkins niet vermeld wordt. Is deze grote moderne dichter zelfs voor Celen een illustere onbekende.
F. De Graeve
| |
Kunst en cultuurleven
Albert Champdor, L'Egypte des Pharaons. - Albert Guillot, 1955, 156 pp., 112 photo's waarvan 28 kl.pl.
Naast zijn grote essays over Mesopotamië, Granada, Palmyre, Thebe, waarvan de hoedanigheden reeds in Streven werden besproken, maakte A. Champdor ons nu vertrouwd met het Egypte van de Pharao's in een minder luxueus maar toch prachtig verzorgd album.
Meesterlijk geschreven is de korte inleiding, een synthese van de Egyptische geschiedenis tot aan de val van Thebe in 661. De naar keuze en uitvoering zeer goede platen zijn haast uitsluitend gewijd aan de bouwkunst en de haar inhaerente reliefkunst. Een sobere uitleg in het Frans en het Engels begeleidt de prenten.
G. Bekaert
| |
Emil Preetorius, Sprache der Kunst. (Piper-Bücherei, 78). - R. Piper-Verlag, München, 1955, 63 pp., 28 Abb., D.M. 2.50.
Preetorius is te zeer kunstenaar om lange en goedsluitende betogen te schrijven. Liefst drukt hij zich uit in aphorismen - wat het begrijpen van zijn ideeën niet altijd gemakkelijk maakt. - Enkele van deze aphorismen werden samengebracht rond een achttal thema's als ‘Over het wezen van de kunst’, ‘Kunst en natuur’, ‘Grote kunstenaars’. Naast de uitspraken zijn werken afgebeeld uit de Oosterse verzameling van de auteur. Door hun zeer hoog gehalte getuigen de prenten dat deze kunstenaar niet enkel zelf kunst kan scheppen, niet enkel over kunst kan schrijven, maar daarenboven een onfeilbare smaak bezit. Geheel dit boekje, ook de opmaak, legt getuigenis af voor de hoogstaande persoonlijkheid van de schrijver.
G. Bekaert
| |
Images de Maredsous. Photo's de Roland d'Ursel. Textes de la règle de St. Benoit. - Edit. de Maredsous, 1955, 23×29 cm., 140 pp., 60 photo's, Fr. 200.
De verantwoording van dit album, dat met zorg en smaak werd samengesteld, is niet te zoeken in het merkwaardige van een kunstwerk, landschap of gebeurtenis, maar eenvoudig in de schoonheid van de foto's en in het rhythme waarmede ze elkaar opvolgen. Niets merkwaardigs wordt hier afgebeeld. Roland d'Ursel is er echter in geslaagd in de handelingen en omgeving van het dagelijkse monnikenleven te Maredsous de diepe zin te ontdekken en deze langs de muziek van zijn foto's mee te delen. Tegen deze ingetogen, muzikale achtergrond van de foto's krijgen de teksten uit de regel van St.-Benedictus een bijzonder reliëf.
Zelfs wie met Maredsous sinds lang vertrouwd is kan dit fotografisch gedicht een dieper begrip van de abdij openbaren.
G. Bekaert
| |
Wolfgang, Braunfels, Die heilige Dreifaltigkeit. (Lukas-Biücherei zur christlichen Ikonographie. Bd 6.) - Düsseldorf: Schwann 1954. LIII S., 32 S. Abb., 1 Titelbild. 4o Hlw. 8.80 D.M.
De uitbeelding van de H. Drievuldigheid stelde de christelijke kunst voor een schier onoverkomelijk probleem. Om wegwijs te worden in de onnoemelijk vele
| |
| |
trinitarische voorstellingen, - gewaagde, verbodene, min of meer geslaagde, maar toch steeds diepzinnige,- waarmee de oud-christelijke tijd, de middeleeuwen en de barok getracht hebben dit goddelijk mysterie weer te geven, hebben we maar deze prachtig uitgegeven en geïllustreerde ikonographische studie ter hand te nemen, het zesde deeltje in een reeks die we alle succes toewensen
E. Voordeckers
| |
R.N. Degens en N.M.B. Dankelman, Discopedie 1955. Jaarboek voor liefhebbers van klassieke grammofoonmuziek. - Heideland, Hasselt, 1955, 275 pp., geb. Fr. 148.
Deze Discopedie is meer dan een Jaarboek, al is het dit op de allereerste plaats. Waardevolle bijdragen gaan het repertorium vooraf: Van Wasrol tot Magneto-band, De Betekenis van de grammofoon voor het muziekonderwijs. Opera en grammofoon. Technische Wetenswaardigheden. Naast een systematisch register, waarmede het werk sluit, zijn er vijf afdelingen: alfabetisch register, verzamelplaten, operafragmenten, liturgische muziek en volksmuziek.
Het is met de grootste sympathie dat wij deze discopedie in ons taalgebied begroeten. De lezer vindt er alle opnamen van klassieke muziek op langspeelplaten welke sinds October (tijdstip waarop de LP hier werd geïntroduceerd) in ons land zijn verschenen. Ruim 4000 composities zijn hier gecatalogeerd. Een bescheiden wens: waarom niet een register gewijd aan de ‘echte’ jazz?
A.L. Vandenbunder
| |
Ingnace De Sutter, Inleiding tot het muziekbeluisteren. II: Van Schubert tot Hindemith. - Desclée De Brouwer, Brugge, 1954, X-159 pp.
Onze lezers kennen reeds het eerste deeltje. Alle hoedanigheden van dit met lof besproken werk zijn ook hier te vinden. Overzicht en inzicht, kennis en smaak, degelijkheid en humanisme garanderen het succes van deze publicatie. Naast het schematische van de uiteen-zettingen, dat het muzikaal aanvoelen dreigt te simplificeren, komen de gekozen stukken uit de werken van de componisten en van de grote musicologen, het waardeoordeel van de lezer gelukkig nuanceren. Alleen betreuren wij ten zeerste de bladzijde uit H. Stam: De Jazz als symptoom. Wanneer iets positiefs, want dit alleen kan opvoeden, over Jazz?
A. L. Vandenbunder
| |
Le Point. Revue artistique et littéraire, 7e année, 1952, nr 40: Le Jazz? 48 pp., 37 ill. Fr. Fr. 700.
De jazz is nog steeds een ‘parent pauvre’ in onze huidige cultuurwereld. Voor de welbekende gemeente is dit kind van de duivel een schande van onze tijd. Dit oordeel steunt helaas op een gemis aan inzicht en op een totale onwetendheid van wat echte jazz is. Het tijdschrift Le Point heelt dan zeer gelukkig een heel nummer aan deze moderne kunstuiting besteed. Naast zeer deskundige bijdragen - o.m. van Frankrijks grootste specialist: Hugues Panassié - is er een korte doch degelijk discographie aangegeven. Hier vinden onze lezers de kern voor hun jazzdiscotheek. Slechts twee bedenkingen: wordt de bijdrage van de blanke cultuur in de Jazz bij de verscheidene auteurs niet onderschat, en is het strenge oordeel van Panassié over de Be-bop wel gerechtvaardigd?
A.L. Vandenbunder
| |
Recherches et Débats, Cahier 11, mai 1955: J. Lacroix e.a., Morale sans péché - A. Fayard, Parijs, 1955, 220 pp., Fr. Fr. 500.
In dit boek werden volgens de gewoonte van de reeks ‘Recherches et Débats’ de gesprekken en discussies verzameld, die doorlopend te Parijs worden gehouden in het Centrum van de Franse katholieke intellectuelen. Het eerste en voornaamste deel is een kritiek op de werken van Dr Hesnard ‘L'univers morbide de la faute’ en ‘Morale sans péché’. De theorie van Hesnard, volgens welke het zondebesef persé een psychologisch ziekelijk verschijnsel is, wordt aan de kritiek onderworpen van een filosoof (J. Lacroix), van een psychiater (M. Eck) en van een moralist (J. Leclercq). Verder vindt men interessante debatten over het toneelstuk ‘La condition humaine’ door Thierry Maulnier getrokken uit de gelijknamige roman van A. Malraux, over het toneelstuk Living-room van Graham Green, over de eerste pessimistische cultuurfilosofische uitlatingen van Gabriel Marcel in ‘Le déclin de la sagesse’, over een boek van de economist François Perroux ‘L'Europe sans rivages’, over het christelijk syndicalisme en de klassenstrijd en tenslotte over de Noord-Afrikanen in Frankrijk.
Al deze gesprekken munten uit door de helderheid van de probleemstelling, de elegantie van de woordkeus en de hoffelijkheid in de discussie. Ze zijn ook zeer leerzaam, daar het steeds specialis- | |
| |
ten zijn, die over deze belangrijke onderwerpen van gedachten wisselen.
F. De Raedemaeker
| |
Dr Max Mayer, Geschichte der abenländischen Erziehung und Bildung. - Herder-Verlag, Freiburg, 1955, VIII-212 pp.
De geschiedenis van de opvoedkunde kan vanuit verschillende standpunten beschouwd worden. Ofwel vestigt de schrijver de aandacht op de technische verwezenlijkingen, ofwel tracht hij door te dringen tot de geest welke de meest bekende opvoeders heeft bezield. In dit geval krijgt het werk van de geschiedschrijver de vorm van een bezinning op het verleden om de waarde van de toekomstplannen af te meten. Aldus heeft Dr. Max Mayer zijn boek opgevat. Feitelijk biedt de auteur ons slechts een schets van de geschiedenis van de opvoedkunde in de westerse landen. Het ware immers ondoenlijk in de beperkte ruimte van een paar honderd bladzijden een volledige geschiedenis te willen opbouwen. Nergens laat hij zich verleiden tot uitweidingen over bijzonderheden, alhoewel de belangrijkste opvoeders toch voldoende besproken worden om een vrij duidelijk beeld te verkrijgen van hun levensopvatting. Het interessante van het boek ligt in het feit dat hier tal van opvoeders gerangschikt worden volgens hun levensbeschouwing en dat ons aldus, althans in brede trekken, een overzicht der verschillende levensopvattingen door de eeuwen heen geboden wordt. Een uitgebreid personen- en zakenregister verhoogt ten zeerste de bruikbaarheid van het boek. Aan allen die zich interesseren voor opvoedkunde wordt dit werk aanbevolen.
R. D'hondt
| |
Geschiedenis
Daniel-Rops, L'Eglise de la Renaissance et de la Réforme. Tome 1: Une révolution religieuse: la Réforme protestante. - Arth. Fayard, Parijs, 1955, 617 pp.
Wie de vorige drie delen van deze Histoire de l'Eglise du Christ heeft gelezen, zal met genoegen vernemen dat het vierde deel is verschenen, althans de eerste band, want een tweede band zal: Une ère de renouveau: la réforme catholique behandelen en is reeds grotendeels af.
Weer treffen de grondige voorstudie, de vaste synthetische greep, de plastische voorstelling en dan dat onuitsprekelijke - zo zeldzaam in historische boeken - dat het hele gebeuren doet leven. Pakkend beschrijft hij de gezagscrisis die in het Westers Schisma en de concilies van de 15e eeuw tot uiting komt. de pijnlijke en definitieve afscheuring van de Oosterse Kerk, en vooral de crisis in de geesten, waarvan de ketterijen van Wycliff en Hus de exponenten zijn. Het hoofdstuk over de Renaissancepausen, o.a. over Alexander VI, met zijn artistieke triomfen en zijn zedelijke schandalen, is objectief en allerminst vergoelijkend geschreven. De tweede helft van dit boek loopt over het drama van Luther, de réussite van Calvijn en het schisma der Angli-kaanse Kerk met het verpolitieken van een religieuze opstand. Zowel de persoonlijke godsdienstige ontwikkeling van de grote ketters als hun doctrine worden grondig, sine ira et studio, begrijpend ofschoon daarom niet instemmend weergegeven.
Wij betreuren dat de auteur bij het behandelen der kunst de beroemde school der Vlaamse contrapuntisten niet eens vermeldt (p. 215), en de Vlaamse primitieven enigszins stiefmoederlijk behandelt. Zijn voorstelling van Karel V is o.i. te negatief uitgevallen, te weinig waarderend; die van Lortz in zijn Die Reformation in Deutschland geeft een heel ander beeld.
Deze kleine vlekjes, die trouwens het hoofdthema van het boek niet raken, doen niets af aan de waarde van dit merkwaardig en in zijn genre enig historisch werk.
M. Dierickx
| |
Fern. Hayward, Un Pape méconnu, Benoît XV. - Casterman, Doornik, 1955, 190 pp.
De schrijver van Pie IX et son temps, Léon XIII, Pie X en verscheidene andere boeken over de pausen, biedt ons hier een biografie van paus Benedictus XV (1914-1922) met dezelfde degelijke informatie, vloeiende stijl en enigzins zalvende toon aan.
Zoals de titel aangeeft tracht de auteur ‘de miskende paus’, die om zijn vredesactie gedurende de eerste wereldoorlog zo belasterd werd, alle recht te laten wedervaren. Niet alleen was Benedictus XV de vredespaus, de afkondiger van het nieuw kerkelijk wetboek, de bevorderaar van de thomistische filosofie en
| |
| |
van het lezen van de H. Schrift door de leken, maar hij legde de grondslagen waarop zijn opvolger Pius XI kon voortbouwen om de Romeinse kwestie op te lossen en de katholieke actie te organiseren.
Een paar kleine fouten zijn in de tekst geslopen. ‘Le schisme de Photius, aggravé plus tard par Michel Cérulaire’ is onjuist geformuleerd. Het onderdrukken van het integrisme moest uitvoeriger behandeld zijn. Toen Benedictus XV op 1 Augustus 1917 zijn vredesactie ondernam, waren de Verenigde Staten reeds sinds 2 April in oorlog, en dus is het verkeerd te schrijven: ‘Le président Wilson, chef d'une nation non encore belligérante, n'avait pas à intervenir dans le débat suscité par l'initiative de Benoît XV’ (p. 93).
Dit brengt ons tot de hoofdfout van het boek. De auteur toont een sterke voorkeur voor Frankrijk ‘la Fille aînée de l'Eglise’ (p. 139), ook voor Italië, België, vooral voor Oostenrijk-Hongarije, en kard. Rampolla heeft zijn onverdeelde bewondering. Daarentegen duikt hier en daar een zekere antipathie op tegen Duitsland, maar wie de volle lading krijgt is de Amerikaanse president Wilson: ‘Wilson offrait un singulier mélange de quaker, de franc-maçon et de songe-creux’ (pp. 83-84) en verder heet hij een ‘histrion’, een comediant!
Afgezien hiervan, kunnen wij dit boek slechts een ruime verspreiding toewensen.
M. Dierickx
| |
R.C. van Caenegem, Geschiedenis van het strafrecht in Vlaanderen van de Xle tot de XlVe eeuw. (Verh. Kon. VI. Acad. voor wet. lett. en schone kunsten; Klasse der lett., nr. 19). - Paleis der Academiën, Brussel, 1954, 399 pp., Fr. 400.
Dank zij een grondig onderzoek van talrijke gedrukte en vele onuitgegeven bronnen is de auteur erin geslaagd niet alleen de eerste studie over het strafrecht in Vlaanderen in de Middeleeuwen te schrijven, maar een vernieuwend inzicht te schenken in deze belangrijke kwestie.
In dit boek spreekt hij over het materieel recht: de misdrijven, misdadigers en sancties, en in een volgend werk zal hij handelen over het formeel recht: de gerechtelijke procedure.
Eerst kende Vlaanderen het primitieve recht d.w.z. dat het strafrecht uitsluitend een kwestie was tussen privé personen, die dan in een vrije afrekening de ontstane vete door gijseling en verzoening uitwisten. Met de tijd werd het strafrecht echter meer en meer een publieke aangelegenheid. De gemeenten oefenden het uit, maar eigenlijk alleen om de privé partijen te helpen in het beslechten van hun veten. De grafelijke rechtspraak integendeel beschouwde de misdrijven eerst en vooral als overtreding van zijn vredesgebod en slechts in tweede instantie als een middel om de beledigde partij recht te verschaffen.
Uiterst stelselmatig onderzoekt Dr van Caenegem alle vormen (en ook benamingen) van de misdrijven, de verzwarende omstandigheden, de straffen, de gijseling, de verzoening, de vrede, enz. Wij krijgen werkelijk een inzicht in heel de strafrechtelijke organisatie van Vlaanderen.
Ons trof bijzonder hoe de jurist telkens het dogmatisch aspect van het recht belicht, en hoe de geschiedkundige het historisch aspect, het steeds wisselende in het strafrecht, tot volle gelding laat komen. Dit laatste ware nog meer uitgekomen indien de auteur eerst het bijzonder strafrecht, dat volledig op het Germaans recht teruggaat, had behandeld, en daarna pas het algemeen strafrecht, dat een verdere ontwikkeling is.
De auteur, aangesteld navorser van het Nat. Fonds voor Wet. Onderz. en assistent van Prof. Ganshof aan de universiteit van Gent, heeft ongetwijfeld onze Middeleeuwse historiografie en de rechtsgeschiedenis met een merkwaardige monografie verrijkt, en wij zien met verlangen uit naar de verdere aankondigde werken.
M. Dierickx
| |
Duc de Levis Mirepoix, Le siècle de Philippe le Bel (Présence de l'histoire). - Amiot et Dumont, Parijs, 1954, 259 pp.
De auteur, lid van de Académie Française, schildert op een brillante manier de zwijgzame, zelfverzekerde Filips IV de Schone te midden van zijn onrustige tijd. De koning legist, het geschil met paus Bonifatius VIII, de strijd met Vlaanderen, het schandelijk proces tegen de Tempeliers, het intellectueel leven, ‘les tragiques amours des princesses’, enz. Het boek is een apologie van Filips de Schone, meer dan levensgroot getekend.
Dat de auteur over Vlaamse woorden struikelt en Bridel, Coninck, lebaerts en clauwerts spelt, kan men gemakkelijk vergeven. Dat hij Robert d'Artois bij de Groeningeslag 50.000 soldaten schenkt, op
| |
| |
de Pevelenberg 80.000 Vlamingen opstelt, en Ieper 200.000 inwoners toeschrijft, is echter al te bar. De voorstelling van het proces tegen de Tempeliers valt te zeer in het voordeel van de koning uit, en ook de strijd tegen Bonifatius VIII is niet volledig objectief weergegeven. In dit boek treffen zowel de onvoldoende informatie - trouwens de bibliografie telt alleen Franse werken - als de tendens.
Vlaanderen, de steeds onverslagen vijand van Filips de Schone, wordt vol sympathie beschreven. Luister maar: ‘Le pays qui a aujourd'hui la plus profonde intimité de coeur et d'esprit avec le nôtre a trouvé l'éveil de sa destinée dans une crise féodale avec la France’ (p. 45).
M. Dierickx
| |
Ch. Verlinden, Les origines de la frontière linguistique en Belgique et la colonisation franque (Coll.: Notre Passé). - La Renaissance du Livre, Brussel, 1955, 139 pp. en een kaart.
De Gentse hoogleraar biedt ons geen gemakkelijke, maar een diepdoordachte, strict methodische en daarenboven originele studie over het ontstaan der taalgrens.
Ziehier zijn opvattingen: Ten tijde van de Romeinen, vormden de Salische Franken een eerste koninkrijk ten noorden van het huidige België, in Noord-Brabant en een deel van Gelre, en rukten in de 5e eeuw door het huidige Vlaams-België, naar de streek van Doornik en Kamerijk: weinig Salische Franken konden pas omstreeks het midden der 5e eeuw van de Rijn bij Keulen westwaarts oprukken en volgden de baan Keulen-Bavai.
Hoe ontstond nu de taalgrens? Het huidige Wallonië en de streek van Tongeren waren, getuige de Romeinse villa's, ten tijde der Romeinen tamelijk bewoond en bleven het steeds: die bevolking was geromaniseerd.
Ten noorden daarvan woonden slechts weinig mensen. Pas vanaf de 5e eeuw maar vooral in de latere eeuwen, bevolkten de Ripuarische Franken en andere Germaanse stammen het huidige Vlaanderen; toen in de 9e-lle eeuw de bevolking dicht genoeg was geworden, kon men beginnen te spreken van een contact tussen twee talen en dus van een taalgrens. Tongeren werd gegermaniseerd doordat de bisschopszetel naar Luik was overgebracht.
Deze stelling steunt grotendeels op het identificeren van Deuso, de plaats waar de Saksers in het land der Saliërs omstr. 370 werden verslagen, met Doesburg in Gelre. Dr Gysseling meent dat het Diesen in Noord-Brabant zou zijn, anderen denken aan Duisburg bij Brussel, of Deinze in Oost-Vlaanderen, enz.
Opvallend is in deze studie ook, dat de auteur in tegenstelling met zijn voorgangers, aan de archeologie (de graven), de toponymie, de dialectologie, en andere hulpwetenschappen nagenoeg geen bewijswaarde toekent
Zeker zal Prof. Verlinden geen onverdeelde instemming vinden bij alle specialisten der taalgrens, maar wel verdient hij onze onverdeelde bewondering voor de streng kritische, zuiver historische methode waarmee hij dit ingewikkeld probleem heeft onderzocht.
M. Dierickx
| |
Ploetz, Kirsten e.a., Raum und Bevölkerung in der Weltgeschichte. Band 2: Vom Mittelalter zur Neuester Zeit. - A.G. Ploetz-Verlag, Würzburg, 1955, 404 pp., ing. D.M. 14.30, geb. D.M. 16.80.
Dit is een boek waar velen sinds jaren verlangend naar uitzien. De tweede band van de Bevölkerungs-Ploetz - de eerste is ter perse - geeft kostbare statistieken over de bevolking van alle landen van de hele wereld, vanaf de Hoge Middeleeuwen tot op onze dagen. Er zijn vier secties: van de Middeleeuwen tot 1750, van 1750 tot 1860, van 1860 tot 1914, en sinds 1914. In elke sectie volgen telkens in dezelfde volgorde Europa, Azië, Afrika, Amerika, en Australië, weer onderverdeeld in groepen landen en in afzonderlijke landen.
Voor de Middeleeuwen zijn de gegevens natuurlijk zeer beperkt, zelfs nog vóór de moderne tijd, maar de laatste tweehonderd jaar beschikken wij over een uitvoerig statistisch materiaal.
Deze Ploetz geeft niet enkel droge statistieken, maar hele exposés om de wijzigingen in de bevolking te verklaren: de in- en uitwijkingen met hun redenen en gevolgen, de industrialisering van bepaalde gebieden, de ziekten en oorlogen, de strijd tegen de kindersterfte, enz. Hij geeft ook statistieken van de verscheidene standen en beroepen van een bepaald land, de geboorte- en sterftecijfers waar ze voorhanden zijn, de groei van de steden, vergelijkende tabellen tussen verschillende landen en werelddelen.
Hieruit blijkt dat dit boek onmisbaar is voor historici en geschiedenisleraren, voor sociologen en politici.
M. Dierickx
| |
| |
| |
Romans en verhalen
Elisabeth Goudge, De vogel in de boom, vert. van G. Kouwenaar (Triomfreeks). - J. van Tuyl, Antwerpen, 1955, 230 pp.
Op het afgelegen landgoed Damerosehay, waar, bij grootmoeder Lucilla en haar dienstbode Ellen, een dochter Margaret en drie jonge kleinkinderen wonen, komt een andere kleinzoon (David) op bezoek. Hij wil trouwen met Nadine, de gescheiden moeder der kinderen. Maar zulk een huwelijk zou de familievrede onherstelbaar vernielen en de kinderen voor goed ongelukkig maken. Tenslotte gaat het niet door: het verbroken huwelijk wordt hersteld, en David zal de waardige erfgenaam zijn van Damerosehay. Wat tenslotte zijn toekomst zal zijn, vernemen we in Kruid der genade.
Als een begenadigde weet Goudge haar eigen weg te gaan, het midden houdend tussen het sprookje en het realistisch verhaal. Op de vleugels van haar verbeelding voert zij ons in een wonderlijk paradijs, waarin God en de mensen, vrede en strijd, verrassing en teleurstelling, de nieuwe avonturen en de oude herinneringen, ouderen en kinderen heel eenvoudig en harmonisch leven en een nieuw en geheimzinnig geluk vinden.
Het is een van de weinige boeken die in iedere lezer zaden van vreugde neerleggen en doen ontkiemen.
Em. Janssen
| |
Serie Hofboeken
Arie van der Lugt, Kapitein Marie.
Georgette Heyer, De weerspannige weduwe, vert. J.F. Andriessen.
Hans van Zuydveen, Carnaval. Heideland, Hasselt, Heemstede, 1955, 224-232 en 229 pp., geb. Fr. 105 (in reeks: F. 60).
De eerste brengt ons het verhaal van een stevige blonde Nederlandse visser, Barend van der Plas, door zijn dorpsgenoten genegeerd maar ook gevreesd. Dit zet hem aan tot grote daden, en hij brengt het inderdaad tot kapitein.... van een onooglijk zeeslepertje. Op een zijner reizen redt hij de enige overlevende van een Spaans schip, Maria, en brengt haar mee naar Blutwijk. Ook zij wordt genegeerd en heeft er een hard leven. Na allerhande wederwaardigheden redt ze met Barend's schip de hun vijandig gezinde bemanning van de ‘Knelia’, hetgeen haar de naam van Kapitein Marie bezorgt.
Schr. kent het volk, dat hij zo scherp tekent, naar ziel en lichaam, en gebruikt hun eigen taaltje. De pastoor en de Dominee van Blutwijk laat hij almaardoor, men zou zeggen tevergeefs, liefde en verstandhouding preken, hetgeen toch uiteindelijk zijn vruchten afwerpt. Niet ‘voor allen’.
De weerspanninge weduwe is een jonge dame uit de Engelse diligence-tijd, Elinor Rochdale genaamd. Zij stapt in een verkeerd rijtuig en in plaats van kindermeisje te worden valt ze in de handen van lord Carlyon, die haar, omwille van een erfeniskwestie, laat trouwen met een stervende. Ze wordt in een ingewikkeld spionnage-complot betrokken, krijgt een hele reeks tragi-comische beproevingen te verwerken, maar alles loopt uit op een happy end.
Goede, vlot vertaalde en lichte ontspanningslectuur waar eenieder een ogenblik genoegen aan beleven kan.
In Carnaval heeft de journalist Kees Walravens als opdracht een reportage te maken over de carnavalfeesten in Den Bosch. Daar woont zijn verloofde, die hij liever niet zou ontmoet hebben. Hij speelt het klaar zijn eerste verloving af te breken en een andere aan te gaan met een vrouwelijke persfotograaf.
Het ineenwerken der twee gegevens: Carnaval-feest en liedesroman, heeft Schr. zeker voor grote moeilijkheden gesteld, en die zijn naar onze smaak, niet altijd even gelukkig opgelost.
J.L.
| |
Hans Carossa, Der Tag des jungen Arztes. - Insel-Verlag, Wiesbaden, 1955, 238 pp., DM. 10.-.
Een boek van Hans Carossa behoeft eigenlijk geen aanbeveling. En zeker niet een autobiographisch verhaal zoals dit laatste boek van de grijze dichter. Want Carossa heeft reeds in verscheidene publicaties uit zijn leven verteld en dit telkens met de terughoudende charme, de afgewogen, zuivere taal, die het voorbeeld van Goethe niet verloochenen, de volstrekte eerlijkheid tegen anderen en zichzelf, waardoor het lezen van zijn leven tot een zeldzaam literair genot wordt. Het nieuwe boek is gekenmerkt door dezelfde eigenschappen; misschien is het nog aantrekkelijker door het feit, dat het juist het voorzichtig tastende, zoekende, zich langzaam ontplooiende leven van een jonge arts beschrijft, die tegen het aandringen van een nieuwe en soms overweldigende realiteit een ongeschonden zieleleven en een diep geworteld menselijk besef wil be- | |
| |
waren. Naast en boven de existentiële spanningen waarvan de moderne roman-literatuur vervuld is, handhaaft Carossa een rust en een begrip voor het menselijke wezen, die troostend zijn en tegelijk boeiend.
K.J. Hahn
| |
Rüdiger Syberberg, Peter Anemont. De avontuurlijke geschiedenis van een simpel mens met een goed hart. - Pax, 's-Gravenhage, 1955, 302 pp., f 8,90.
Een arme jongen die de wijde wereld intrekt; de oorlog doet hem in Siberië belanden tot de ‘jarenlange’ terugreis vol avonturen aanvangt. In zijn geboortestreek keert hij terug, onbekend en naamloos en offert er zijn leven om een kind uit de vlammen te redden. Een arme, blijmoedige jongen is deze Peter Anemont die even arm terugkeert als hij vertrokken is, maar met in zijn hart de overtuiging van een onzichtbare werkelijkheid die aan alles glans en grootheid geeft.
Een boek dat zich rustig laat lezen en waar de landelijke bevolking van Rusland in al haar eenvoud en goedheid getekend is.
Joh. Heesterbeek
| |
Pierre Daninos, De Majoor en Marianne. - Foreholte, Voorhout; 't Groeit, Antwerpen, 1955, 204 pp., f 5,90.
In dit geestige, met tekeningen van Walter Goetz van ‘Punch’ verluchte, boekje geeft Majoor Thompson zijn indrukken van Frankrijk en meer nog van de Fransen zelve weer. Hun hebbelijkheden en eigenschappen worden aardig en vaak raak onder de loupe genomen, waarbij ook des majoors landgenoten af en toe een veer moeten laten. Men zou het boekje enigszins kunnen vergelijken met Dr v.d. Vat's befaamd werkje over de Britten. Men leest het met een glimlach.
Joh. Heesterbeek
| |
Varia
Ludwig Hertling S.J. en Engelbert Kirschbaum S.J. Die Römischen katakomben und ihre marryrer - zweite erweiterte Auflage Herder - Wien - 1955, 274 pp., 40 Photo's, S. 54. D.M. 9.80.
Dit boek is een tweede, herziene en vermeerderde uitgave van het in 1949 te Rome verschenen: Le catacombe Romane e i lori martiri.
De prominente auteurs behandelen op zeer deskundige en degelijke wijze het zo gecompliceerde onderwerp van de geschiedenis en de betekenis van Rome's catacomben. Hun boek is daarom zo aantrekkelijk en waardevol, omdat het de lezer niet alleen een rijkdom van feitenmateriaal voorlegt, maar ook in tamelijk kort bestek en zeer overzichtelijk en duidelijk een indruk geeft van de werkmethode en de probleemstelling in de Christelijke oudheidkunde. Het is verder een niet geringe verdienste van de schrijvers dat zij zich niet verliezen in details, die slechts voor de archeoloog van belang zijn.
Na een inleiding waarin een beeld wordt gegeven van de geschiedenis der catacomben-studie, volgen er hoofdstukken over de oorsprong en historie der catabomben, en over de graven van Pausen, Apostelen en martelaren.
Wars van alle ‘Fabiola-romantiek’ zijn de beschouwingen over de vervolgingen en het martyrium. Belangrijk is ook de bespreking van de eucharistieviering en van de doop in de eerste Christengemeenten. Tenslotte behandelt een kort hoofdstuk de kunstuitingen in de catacomben en de dogmatische en apologetische waarde hiervan. De tekst wordt geïllustreerd door veertig fraaie foto's en een situatiekaart. De Duitse editie, waarin het boek thans in tweede druk is verschenen, is verrijkt met een interessant verslag over de opgravingen rondom het graf van St.-Petrus. Prof. Kirschbaum die - zoals bekend - tezamen met Josi en Ferrua de werkzaamheden onder St.-Pieter leidde, beschrijft uitvoerig het verloop en de resultaten van deze belangrijke opgravingen. In verband hiermee komt ook het probleem ter sprake van de cultusplaats die men aantrof onder St.-Sebastiano, waar volgens sommigen de lichamen van St.-Petrus en Paulus eens gerust hebben; een kwestie waarover vele theoriëen en hypothesen bestaan.
Ieder die belang stelt in de geschiedenis der oude Kerk zal dit boek met grote voldoening lezen.
Dr A.R.A. van Aken
| |
K. Jaspers, Wesen und Kritik der Psychotherapie (Piper-Bücherei). - R. Piper & Co-Verlag, München, 1955, 64 pp., D.M. 2.
Dit kleine boekje bevat twee passages uit de beroemde en klassiek geworden ‘Allgemeine Psychopathologie’ in over- | |
| |
druk. De uitgever heeft er goed aan gedaan, want deze bladzijden uit een geneeskundig handboek zijn tevens algemeen informatorisch van aard. In al hun eenvoud en helderheid hebben zij een volheid van betekenis die aanstonds de grootmeester doen kennen. Er wordt ons gezegd wat psychotherapie betekent en het optreden van de psychotherapeut wordt fijnzinnig en genuanceerd beschreven. Al onze artsen zouden het boekje moeten lezen. De soberheid ervan zal anderzijds heilzaam uitwerken op de soms al te enthousiaste niet-medici die zich interesseren voor psychotherapie.
A. Snoeck
| |
Wettelijke regeling van de Bedrijfsgezondheidszorg, Rapport van de Commissie-Ausems. Centrum voor Staatkundige Vorming, Anna Paulownastraat 93, 's-Gravenhage, 1955, 142 pp., f 1,25.
De schrijvers van deze brochure bakenden het terrein af van de bedrijfsgeneeskundige dienst, er van uitgaande, dat het bedrijf de gezondheid van de werknemers moet verzorgen, inzoverre deze van de bedrijfssituatie afhankelijk is. De commissie is van mening, dat er zonder meer niet voldoende gronden aanwezig zijn om aan de bedrijven de wettelijke verplichting op te leggen een bedrijfsgeneeskundige dienst in te stellen, maar dat men wel bepaalde hygiënische eisen betreffende de zakelijke inrichting van een bedrijf in een wet kan formuleren, het verder aan de bedrijfsleiding overlatend hoe zij deze eisen realiseert. Deze zienswijze werd uitgewerkt in toepassing op het Wetsontwerp tot aanvulling van de Veiligheidswet 1934 en de Stuwadoorswet met bepalingen omtrent praeventieve gezondheidszorg in de bedrijven.
Een uitstekend rapport, dat lezing en overweging waard is.
J.J.C. Marlet, arts
| |
Dr Albert Niedermeyer, Phylosophische Propädeutik der Medizin. - Verlag Herder, Wien, 1955, 547 pp., geb. S. 128.
Van Niedermeyer's ‘Algemeine Pastoralmedizin’ in 2 banden, waarvan Deel II (Arztliche Ethik) reeds verschenen was, ligt nu deel I voor ons: een philosophische propaedeuse van de geneeskunde. Dit machtige boek is een onderdeel van wat men een levensbekronend werk zou mogen noemen. Het munt uit door volledigheid, zowel in de detaillering van de behandelde onderwerpen als in de documentatie. Na een uiteenzetting van algemene grondbeginselen ener pastoraal-geneeskundige propaedeuse, volgen in het kader van een universalistische anthropologie de plaats van de mens in de natuurlijke ontwikkeling, de erfelijkheidsleer en de medische psychologie.
De schrijver slaagt er in de bijzonder grote waarde van de philosophia perennis tot een schier algemene geldigheid te verruimen en de vruchten van het wetenschappelijk positivisme in zijn universalistische anthropologie te integreren, hoewel zijn vaak starre redeneringen een zekere pre-occupatle verraden. De theoloog vindt in dit boek een bevestiging van de heuristische waarde der Aquinische philosophie van geneeskundige en natuurwetenschappelijke zijde. De medicus op zijn beurt ziet zich gedwongen een critische houding aan te nemen tegenover de evolutieleer, de selectionistische genetica en de moderne medische psychologie.
Als studie- en naslagwerk is deze lijvige publicatie vooralsnog zonder weerga.
J.J.C. Marlet, arts
| |
Dr A. Melchior, Amazonas. Hel en Paradijs. - De Spaarnestad, Haarlem, 1955, 268 pp. en 140 tekeningen, f 8,25.
Een bijzonder boek. De schrijver, ‘n geneesheer-gynaecoloog, heeft gedurende enige maanden de Amazonas-laagvlakte bezocht, waarin hij tot diep in het binnenland is doorgedrongen. Zijn hoofdkwartier werd Teffe, een duizend kilometer stroomopwaarts boven Manaos. Nederlandse paters van de congregatie van de H. Geest waren daar op die uiterste missie-voorpost zijn gastheren.
Dr Melchior is een boeiend verteller. Hij neemt u mee op zijn tochten midden in die tropische regenwouden met hun ongebreidelde overdaad van plassen, meren en ontembare stromen, ge voelt de beklemming en grootsheid van die overwoekerende plantenzee, ge vecht mee tegen de meedogenloze myriaden insecten, de muskieten, de mieren, de wespen en ge begint te begrijpen hoe dit tropische paradijs een martelende hel wordt. De diep voelende dokter brengt u in aanraking met de primitieve bevolking, die u gastvrij ontvangt in haar op palen gebouwde open hutten, de door voedselgebrek onderkomen woudlopers en rubbertappers, de ten dode opgeschreven wilde Indianen...
Geen foto's verluchten het verhaal, maar een groot aantal tekeningen van de schrijver - meer dan 140 - waarvan
| |
| |
vele een volle bladzijde beslaan. - Een heel bijzonder boek, warm aanbevolen.
C. Wessels
| |
Mgr Dr J.O. Smit en Mgr Prof. Dr R.R. POST, Naar Rome. - Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 1955, 5de druk, 398 pp., f 10,90.
Naar Rome, de klassieke Nederlandse gids voor Rome-reizigers, werd geheel opnieuw bewerkt; verouderde gegevens zijn weggelaten, veel nieuws vond hier een plaats, o.a. de recente opgravingen onder de Sint Pieter. Het boek heeft ook uiterlijk aanzienlijke verbeteringen ondergaan. Een eenvoudige lijst van Italiaanse woorden en uitdrukkingen zijn er in opgenomen. Gaarne aanbevolen.
M.S.
| |
Anton Zischka, De wereld blijft rijk. Vertaling Will. Kortekaas, Nederlands Boekhuis, Tilburg, 1953, 270 p.p., f 11,50.
Aan de hand van een indrukwekkend rijk feitenmateriaal toont Zischka in dit boek aan hoe onmetelijk rijk het land, het water en de lucht zijn, over welke soorten en hoeveelheden grondstoffen wij beschikken, wat daarvan de verrassende eigenschappen zijn, wat de mens met dit alles weet te bereiken. Geleidelijk aan weet Zischka steeds duidelijker naar voren te brengen welk een beslissende invloed de hedendaagse en toekomstige exploitatie van onze grondstoffenrijkdom heeft op de sociale, politieke en culturele ontwikkeling van geheel onze menselijke, wereldomvattende samenleving. Vandaar dat dit boek ons grote diensten kan bewijzen om beter in onze moderne wereld thuis te geraken en met groter vertrouwen aan de toekomst, in het bijzonder ook van ons Avondland, mede te werken.
A. van Leeuwen
| |
Robert Gittings, Two Saints’ Plays. - W. Heinemann, London, 1954, 79 pp., 8 s. 6 d.
Het eerste stuk behandelt een stuk uit het leven van St. Chad, de grote missionaris van de Zuidelijke Midlands (hij is de patroon van Birmingham), het tweede heeft als onderwerp het jonge leven van St. Richard (het werd opgevoerd in Chichester Cathedral, bij gelegenheid van St. Richard's tiende eeuwfeest). Beide stukken slagen er in ons te verplaatsen naar een voorbije eeuw om daar getuigen te zijn van de strijd van mensen van toen. Een geslaagd experiment.
W. Peters
| |
Stuart B. Jackman, But they won't lie down. Three Plays. - SCM. Press, London, 1955, 128 pp., 5 s. 6 d.
Het verhaal der Drie koningen, de dood en verrijzenis van Lazarus en de genezing van de blind-geborene, zijn hier omgewerkt tot drie toneelstukjes en geplaatst in de entourage van vandaag. Het lezen van deze toneelstukjes stort het bekende gegeven nieuw leven in, het werpt ook de gewone vragen op: is het niet iets te vulgair, gaat er niet iets te veel van de wijding verloren, zal het stuk op het toneel zelf niet aanstoot geven of irriteren. Niettegenstaande deze en dergelijke vragen menen we toch dat schr. zeer verdienstelijk werk heeft verricht: mogelijk dat het aan lezers en toeschouwers ligt als deze stukken op het toneel zouden mislukken.
W. Peters
| |
Dr W.K.H. Feuilletan de Bruyn, Kernenergie, Ellende of Welvaart? - De Spaarnestad, Haarlem, 1955, 191 pp., f 6.90.
Na een summiere, onsamenhangende physische inleiding, worden hier goed belicht de maatschappelijke, economische en finantiële aspecten van het huidige atoomtijdperk. Kennisneming van de constructieve kernenergie voor medische, biologische en industriële toepassingen is voor de lezer van belang.
A. Wiewel
| |
Lillian Roth. Morgen zal ik huilen. - Pax, Den Haag, 1955, 382 pp., f 8,90.
Een leven van verrassend snel stijgen tot ‘ster’; van fabelachtig verdienen en dwaze luxe, dat ten prooi valt aan alcohol en tot de graad van delirium afzakt. Dan de ommekeer en een nieuw leven. Dit alles vertelt de schrijfster - het is haar eigen levensloop geweest - om te tonen dat het mogelijk is terug te keren uit ‘het rijk van de schaduwen’, d.i. uit de ellende van het alcoholisme.
Een onderhoudend boek, met een zeer nobele bedoeling geschreven, dat zonder twijfel ook in ons land tot de zeer gezochte en graag-gelezen boeken zal behoren.
Joh. Heesterbeek
|
|