| |
| |
| |
Brief uit Wenen
Bitter en verheugend nieuws van achter het ijzeren gordijn
door Jean Lamy
OP een grote jeugdsamenkomst te Warschau begin Augustus verschijnen ook niet-communistische gasten uit het westen. Leden van een Katholieke Franse meisjesgroep gebruiken de gelegenheid om een blik achter het ijzeren gordijn te werpen. Zij zijn overtuigd, dat in Polen het kerkbezoek onder de misdrijven gerekend en een priester in soutane ogenblikkelijk gearresteerd wordt. Een aantal Denen en Engelsen, eveneens naar de Weichselmetropool gereisd, staan voor een gesloten kerk; zij kloppen om toegelaten te worden; geen antwoord. Bedenkelijk elkaar toeknikkend menen zij reeds de bevestiging van hun mening gevonden te hebben, dat in de volksdemocratie de godshuizen gesloten zijn. Maar de Franse meisjes zetten grote ogen op, als zij 's Zondags ternauwernood plaats in de overvolle kerken kunnen vinden. En de noordelijke gasten verbazen zich ten zeerste, als een arbeider, die hen opmerkt, hen door een zijdeur in de kerk laat; zij vernemen, dat de kerk tijdelijk gesloten is, omdat zij dank zij een krachtiger financiële steun van de regering geheel gerestaureerd en opnieuw geschilderd wordt. De bezoekers uit de burgerlijke wereld keren ontstemd en geërgerd naar huis terug; de anti-oostelijke propaganda loog. De kerk in het oosten is vrij; zij wordt niet slechts geduld, maar staat in de gunst, ja, geniet staatsondersteuning.
Kalm aan, voorbarige beoordelaars, die uw eerste, foutieve, vluchtige indruk door een tweede, dergelijke vervangt!
Dieper vorsende westelijke onderzoekers informeren bij hun reisambassadeurs, die tegelijk als Katholieken en als ijverige aanhangers van het volksdemocratische systeem optreden, naar nog wat meer dan alleen de vrijheid van de eredienst. Zij willen weten, welke belangrijke ambten door overtuigde Christenen of althans mensen, die geen gedwongen aanhangers van het materialistisch monisme zijn, bekleed worden. Het soms wat verlegen, soms in omhaal van woorden gehulde bescheid luidt, wanneer men het van niet ter zake doende franje ontdoet: geen enkel. Geen enkel lid van de collectieve staatsleiding, van de rada panstwa, geen minister of vice-minister, geen voorzitter van een wojwoden-raad, geen commanderende generaal belijdt enigerlei religie. Ze zijn allen atheïsten. Gelovige Christenen treft men alleen aan op minder betekenende lagere posten, bijvoorbeeld als een der secretarissen van het nationale front, als afgevaardigden, namelijk vier op de ruim vierhonderd, als professoren van staatshogescholen, hoewel ze ook hier steeds minder voorkomen, of als beambten der ministeriën. De nieuwsgierige bezoekers vragen naar de rol der kerken en der religie bij de opvoeding en de school. Antwoord: overeenkomstig de getroffen modus vivendi wordt aan alle staatsscholen godsdienstonderwijs gegeven, maar facultatief, ten- | |
| |
einde de gewetens vrij te laten. Nadere beschouwing echter doet het volgende blijken: de staatsorganen geven de voorkeur aan ‘vrije’ scholen, waaraan geen godsdienstonderwijs gegeven wordt; daarheen zenden de leden der communistische partij en zij, die bij de overheersende klasse in de pas willen komen, hun kinderen. Aan de staatsscholen geschiedt al het mogelijke, om de daar optredende godsdienstleraar het leven moeilijk te maken. Wat zal hij overigens met twee uur per week doen, als al het andere onderwijs op het alleen wetenschappelijk
en alleen waar genoemde dogmatische marxisme gebaseerd wordt? De jeugd-opvoeding in zuiver materialistische geest, die de jongeren verachting voor elk ‘fideïsme’ en ‘mysticisme’ en voor de huichelachtige of domme papen, die het verbreiden, leert, wordt hierna door het werk van de georganiseerde staats-jeugdbond, en dan door de politieke opvoeding in het leger en (voor de nieuwe elite) in de staatshogescholen voltooid.
De bezoekers schudden bedenkelijk het hoofd en vragen naar de mogelijkheden, die de kerk voor de verbreiding van haar leer en voor de geestelijke strijd tegen het materialisme bezit. Antwoord der collaborerende Katholieken: wij beschikken over een grote uitgeverij ‘Pax’, die de bijbel en de catechismus in ontzaglijke oplagen drukt en originele werken van binnenlandse, zowel als vertalingen van kerkgetrouwe buitenlandse auteurs publiceert. Wij bezitten verder een veelgelezen dagblad, de ‘Slowo Powszechne’ en twee weekbladen ‘Tygodnik Powszechny’ en ‘Dzis i Jutro’, voorts enige kerkbladen en theologische vaktijdschriften. Dit alles wordt ijverig gelezen; boeken en tijdschriften zijn bijna steeds uitverkocht. De scepticus uit het westen stelle zich hiermee echter niet tevreden. Hij bemerkt, dat de vrome geschriften van ‘Pax’ zich er toe lenen, om politieke propaganda voor de volksdemocratie en voor de bekering der Katholieken tot dit regime te maken, zoals bijvoorbeeld het enkele maanden geleden door het Heilig Officie te Rome veroordeelde boek ‘Wezenlijke problemen’ van Piaseckis, een der leiders van de ‘vooruitstrevende Katholieken’. In de beide weekbladen en in de ‘Slowo Powszechne’ wordt het socialisme (dat is in de oostelijke terminologie: het Leninisme) als de enige met het Christendom overeenkomende maatschappij-ordening geprezen; de burgerlijke wereld van het westen heet verrot en rijp voor de ondergang. Nergens mogen zich ook maar de geringste sporen van critiek op het marxisme voordoen. De ‘Katholieke’ organen kunnen wel voorzichtig vertalingen van westelijke gelovige dichters en denkers publiceren, maar in ieder nummer verheerlijken zij des te ijveriger atheïstische en bitter kerkvijandige schrijvers.
Bovenal zijn zij genoodzaakt, om elke stap, elke uiting van de sovjetregering of van locale machthebbers, geestdriftig toe te juichen en in de wereldpolitiek elke wending van Moskou direct mee te maken, precies als de communistische partijpers.
Aan het hoofd der diocesen staan kapittelvicarissen, die onder de druk van de regering de vroegere wettige opperherders vervingen, en (in enkele uitzonderingsgevallen) bisschoppen, die op normale wijze door de paus in hun ambt gesteld werden. Eveneens worden de grote kerkelijke organisaties, zoals de ‘Caritas’, die alle liefdadigheidsacties leidt, en de priester-hogescholen, die na afschaffing van de staats-theologische faculteiten met steun van de staat werden opgericht, door betrouwbare aanhangers der regering geleid.
Op grond van deze, allerminst volledig opgenoemde feiten is de vreemde bezoeker van Polen geneigd, de volledige afhankelijkheid der kerk van de atheistische, geloofsvijandige communistische staat met droefheid vast te stellen.
| |
| |
Want wat kan er van werkelijk Christendom overblijven, als de bezetting van elke kerkelijke post van de toestemming der wereldlijke autoriteiten afhankelijk is; als de bisschoppelijke curiën, de geestelijke leiders, de massa van de priesters, van de kloosters en van alle gelovige leken voor hun materieel bestaan geheel en al van de welwillendheid van dit regime en zijn machthebbers afhangen? Het einddoel op religieus gebied - sinds de strijdjaren van het bolsjewisme veranderd - is weliswaar niet meer de snelle en door zware vervolging bewerkte uitroeiing van elke positieve religie, maar het langzaam afsterven van kerk en religie.
Doch nu moet men met zijn gedachtengang een draai van 180 graden maken. Niettegenstaande de genoemde ongunstige omstandigheden groeit en bloeit het religieuse leven in Polen. Wij zeiden reeds, dat de kerken overvol zijn; processies en bedevaarten trekken buitengewoon veel deelnemers. De clerus en vooral de bisschoppen staan bijzonder in ere. Stichtelijke boeken en schone door de Christelijke ethiek bezielde literatuur behalen geweldige oplagen, die nog groter zouden zijn, indien niet van staatswege voor deze boeken de papiertoewijzing beperkt werd. Slechts partij communisten - en ook deze niet allen - stellen zich met een burgerlijk huwelijk en een burgerlijke begrafenis tevreden. In dezelfde bladen, die dagelijks de hun opgelegde artikelen over binnen- en buitenlandse politiek naar de beginsellijn van Moskou publiceren, het marxisme buitengewoon prijzen en alleen het materialisme als basis voor alle bijdragen over wetenschap, literatuur en kunst veroorloven, vindt men - bijvoorbeeld in het meest verbreide, niet van de partij uitgaande blad der hoofdstad, de ‘Zycie Warszawy’ - in alle doodsberichten - behoudens de enkele bovengenoemde uitzonderingen - een kerkelijke begrafenis vermeld. Voor de communistische staatsbestuurders is dit tamelijk pijnlijk. Gaat het over bekende persoonlijkheden, dan mag daarover, behalve in de paar geoorloofde Katholieke bladen en tijdschriften, niet geschreven worden. Maar de tienduizenden, die te Krakau aan de beroemde, met de hoogste orde onderscheiden, honderd jaar geworden Poolse toneelspeler Solski de laatste eer bewezen - de ceremonie werd door de wijbisschop van Krakau gepresideerd -, de deelnemers aan de begrafenisplechtigheden van een andere geniale toneelkunstenaar, Zelwerowicz, en aan die van verscheidene bekende geleerden, konden er zich van overtuigen, dat de elite van Polen nog steeds aan het Christelijk geloof vasthoudt. Men ziet dit ook bij de feestelijke eerste communies en
vormsels; behalve ouders en verwanten ziet men bekenden maar ook wildvreemde toeschouwers ontroerd toestromen. Dat de knapen en meisjes tot de staatsjeugdbonden behoren, verandert hierin niets, evenmin als bijvoorbeeld het hun ingegoten Leninisme aan 35 van de 36 eindexaminandi van een gymnasium belet om na het einde van hun studie samen een bedevaart naar het heiligdom van Czestochowa te doen. En de nog steeds voortbestaande Katholieke universiteit te Lublin moet wel onderwijs in het marxisme toelaten, maar de studenten, die bij duizenden hier hun toevlucht zoeken, blijven trouwe zonen der kerk.
Dus toch ongeschokte macht van de religie? Wederom moet men op de keerzijde letten. In beginsel zijn de clerus en de ontwikkelde leken, de elite en de massa Katholiek, en ook de niet talrijke Evangelischen bewaren hun Christendom. Maar zij allen zijn aan de uitwendige druk, aan de dwang tot huichelarij en tot verzwijgen van eigen mening, alsook aan de gestadige indruppeling van het overal zich opdringende marxisme onderworpen. Een kleine schare zeer
| |
| |
begaafde collaborateurs, onder wie een paar clerici, vele schrijvers en geleerden, spant zich in om de tegenwoordige maatschappelijke ordening van Polen als de ware Christelijke voor te stellen en de paar ‘kleine’ verschillen, die het bolsjewisme van de kerk scheiden, als b. v de loochening van het bestaan Gods, van de gezamenlijke Katholieke leerstellingen en het verlies van de individuele vrijheid, met een handgebaar als niet van wezenlijk belang ter zijde te schuiven of ook te loochenen. De verbinding met het Vaticaan, dat als medeplichtig aan het nieuw-hitleriaanse Duitsland wordt gewraakt of tot voor kort (de wending te Genève) als huurling van Wallstreet uitgekreten, wordt systematisch losser gemaakt. Kardinaal Wyszynski is weliswaar niet meer gevangen en andere geïnterneerde bisschoppen verkregen meer bewegingsvrijheid; ook de wegens zogenaamde deviezenzonden en andere misdrijven tot langdurige gevangenschap veroordeelde bisschop van Kielce moet vrijgelaten zijn. Maar de meerderheid van het episcopaat wordt belet om de diocesen te leiden. Ministerpresident Cyrankiewicz verklaart midden Augustus aan buitenlandse journalisten, dat men nooit toelaten zal, ‘dat Wyszynski zijn ophitsende werkzaamheid tot verstoring der verhouding van staat en kerk weer opvat’. En toch heeft juist deze primaat tot op het uiterste naar een formule gezocht om een eendrachtige samenwerking te bereiken; hij was hierbij wel tot vertwijfelde concessies gekomen, sprak zich bijvoorbeeld in de vraag van de Oder-Neissegrens compleet voor het ambtelijke standpunt van de Poolse volksrepubliek uit en veroordeelde elke illegale tegenstand hiertegen! Van haar eigenlijke opperherder beroofd, staat de Poolse kerk aan die gevaren bloot, die niet open en brutaal, doch slinks naderen.
* * *
Geldt al het bovenstaande van de Poolse kerk, die volgens de statistiek 95% van het volk omvat, dat naar schatting nog altijd voor 85 tot 90% aan het Katholieke geloof trouw blijft, het geldt in versterkte mate van Tsjecho-Slowakije en Hongarije. In het eerstgenoemde land bevorderen oude Hussietische tradities de indruppeling van het communisme en voegen de niet-Katholieke kerken, vooral de zogenaamde Patriarchaatskerk, de Orthodoxe kerk van de Moskouse observantie en de Tschechisch-Moravische Protestantse kerk (minder de weinig toegeeflijke Slowaakse kerk) zich zonder al te veel druk of tegendruk naar het staatsgebod. In het laatstgenoemde land steunt de evangelische kerkelijke wereld op een oude traditie van samenwerking met de revolutionaire staat tegen de als Habsburgs en reactionair bestempelde Roomse kerk; men vindt in deze kerk zelfs Jozefinistische stromingen, zo al niet bij allen, maar dan toch wel bij een zeer roerige minderheid.
Zo kan men begrijpen, dat aanvankelijk in Tsjecho-Slowakije de communisten de samenwerking met het episcopaat en zijn opperhoofd, de Prager aartsbisschop Beran, handhaafden, namelijk zolang de kerk zich geheel en al tot een politiek werktuig van het regime liet maken, maar dat bij het eerste teken van verzet van de toch zeer democratische en zelfs door de marxisten als ‘zoon van het Tsjechische volk’ geroemde mgr Beran een scherpe campagne tegen de hiërarchie losbrak. De Praagse opperherder werd zonder vorm van proces geïnterneerd, lang voordat ditzelfde lot zijn Poolse ambtsbroeder trof. Verscheidene bisschoppen werden in schijnprocessen tot gevangenisstraf veroordeeld. Het bestuur over de diocesen kwam in handen van kapittelvicarissen, die aan de wereldlijke machten gehoorzaam waren, onder wie zich vooral de plaatsvervanger van de geïnter- | |
| |
neerde Beran, Stehlik, onderscheidde. En de meeste in hun ambt gelaten bisschoppen bogen het hoofd.
Een bijzonderheid van Tsjecho-Slowakije is, dat niettegenstaande de hier met nog meer energie dan in Polen geëiste blinde gehoorzaamheid aan communistische machthebbers, die jegens het Rooms-Katholicisme vijandiger gezind zijn dan jegens de andere kerken, toch een aantal geestelijken, die zich als fungerende gewijde priesters der kerk beschouwen en althans in theorie de paus in religieuze zaken als het opperhoofd der kerk erkennen, hier hoge en niet slechts bijkomstige staatsambten bekleden. Drie van hen behoren zelfs tot de regering; een - de bekende pastoor Ploghar te Praag - als lid van het Tsjecho-Slowaakse gezamenlijke kabinet, twee als leden van het Pressburgse autonome bewind. Verder is er een zich Katholiek noemende volkspartij, die tot deelname aan het politieke leven bevoegd is en meer dan een dozijn afgevaardigden in het parlement heeft. Tenslotte bestaat er een organisatie, de Katholieke Actie genoemd, die door mannen, welke voor 100% aanhangers van het regime zijn, bestuurd wordt; zij staat er borg voor, dat geen oppositionele stromingen onder de Katholieken het tot politieke openbaarheid brengen. Het grote dagblad van deze volkspartij, de ‘Lidové Demokracie’, onderscheidt zich van de overige gelijkgeschakelde pers alleen door een paar vrome artikeltjes, die als toegiftje aan de volkomen communistische inhoud van het blad worden toegevoegd. De theologische faculteiten zijn, evenals iets later in Polen geschiedde, van de universiteiten gescheiden; ze worden ook hier door collaborateurs geleid. De interne weerstandskracht van de kerken is geringer dan in de Weichselrepubliek. De jeugd vindt in het gelovige ouderlijke huis minder steun. Bovendien kan de regering zo zij wil ‘concurrerende’ confessies tegen de Katholieke kerk uitspelen; deze confessies kiezen vaak bereidwillig vóór de volksdemocratische staat en tegen de gehate Roomse kerk partij, met name de reeds
genoemde Patriarchaatskerk en de aan de Moskouse patriarch Alexius onderworpen Orthodoxe kerk, aan wier hoofd een Russische metropoliet staat. Voorts zijn er in Bohemen hele gebieden, vooral in de industriestreken en de grote steden, die onverschillig of vijandig tegenover elke religie staan en zo reeds waren voordat het communisme kwam. Zuid-Bohemen, Moravië buiten het steenkooldistrict en vooral Slowakije tellen nog gelovige massa's onder de boeren; het autonome Slowakije bovendien ook onder de ontwikkelden, zowel bij de Katholieken als bij de Evangelischen. Over het algemeen echter hebben de Praagse staatsbestuurders het gemakkelijker bij hun streven, om de religie allengs te laten uitsterven, dan de Warschauer vazallen van het Kremlin.
* * *
Hongarije biedt een op het eerste gezicht nog veel paradoxaler beeld. Wij treffen hier de enige in vrijheid werkende aartsbisschop, mgr Czapik, aan als lid van het bestuur van het ‘Vaderlandse Front’; het orgaan van dit front wordt door een voorheen zeer vooraanstaande Katholieke publicist geleid. Gelovige Christenen worden zelfs in het collectieve staatsbestuur gekozen, zo bijvoorbeeld de enige maanden geleden gestorven vermaarde historicus Szekfu. In de rijksdag zitten verscheidene priesters. De leider van het episcopaat, bisschop Hamvas, de generaalvicaris van Esztergom Beresztóczy, een prelaat genaamd Máté en vele andere geestelijken spelen in het openbare leven een belangrijke rol. Maar allen doen dit natuurlijk als volkomen getrouw aan het regime. De staat subsidieert de bouw van kerken en andere kerkelijke gebouwen tamelijk
| |
| |
royaal, bijvoorbeeld het prachtige museum voor religieuze kunst in de residentie van de primaat. Tegelijkertijd geniet echter de uit de gevangenis ontslagen kardinaal Mindszenty de zegeningen van een strenge politiebewaking; de leiding van zijn aartsdiocees mag hij niet op zich nemen. De tweede gevangen aartsbisschop, mgr Grosz, is vermoedelijk eveneens uit de gevangenis vrijgekomen, maar mag zich evenmin vrij bewegen. In de communistische pers leest men voortdurend over ‘excessen’ van de clerus, waarvan de ergste zijn: dat de geestelijken heimelijk godsdienstonderwijs geven en de zielen der jeugd door ‘onwetenschappelijke, bijgelovige sprookjes’ vergiftigen. De principiële kerkvijandschap van de zich nu weer aan het roer bevindende Rákosi en Gero krijgt te meer nadruk, nu zij hun tegenstander Imre Nagy vriendschappelijke verhoudingen met kerkelijke kringen ten laste legden. Met de Evangelische kerken verdraagt het regime zich wonderwel, sinds de uit de Horthy-tijd stammende bisschoppen en leken-ambtsdragers uitgeschakeld werden en door vrienden van de volksdemocratie, zoals de op oecumenische conferenties ijverig de zaak van het nieuwe Hongarije verdedigende bisschop Péter, vervangen werden. Maar het interne kerkelijke leven van het land blijft bij alle Christelijke kerken levendig en sterk. Gelijk in Polen berust het ook hier op de taaie vasthoudendheid van de gezinnen, met name onder de boerenstand, ook echter wel bij de gestudeerden; de arbeiders zijn, evenals in Tsjecho-Slowakije en meer dan in Polen, doorgaans ontkerkelijkt.
* * *
In de gezamenlijke volksdemocratieën kan men als een gemeenschappelijk streven van het regime opmerken: dat men de niet-Katholieke confessies tegen de Roomse kerk, de separate Katholieke episcopaten, clerici en lekenorganisaties tegen het reactionnaire volksvijandige Vaticaan, de lagere clerus tegen de bisschoppen en de leken tegen de geestelijkheid tracht uit te spelen. Men tracht nationale gevoeligheden tegen de cosmopolitische curie op te wekken. Men valt het Vaticaan - en trouwens de ganse kerk - als de burcht van het kapitalisme aan. En tevens bevordert men - tactisch en voorlopig - het werk van ‘vooruitstrevende’ Christenen, die het ‘socialisme’, wel te verstaan in zijn Leninistische vorm, in de kerk willen introduceren, maar waarlijk niet de gelegenheid ontvangen om de kerk bij dit socialisme toegang te verschaffen. Dit alles: het grondprincipe van het ‘Divide et impera’, verdeel en heers, de onverzoenlijke vijandschap jegens de pauselijke stoel, het nadrukkelijk pogen zich van de jeugd meester te maken, de betrekkelijke verdraagzaamheid jegens de simpele uitoefening van de eredienst, de strenge staatscontrôle over de geestelijkheid en vooral de duidelijke algemene overeenstemming bij de gevolgde plannen van actie, die zich op een bepaalde verre toekomst richten, - het wijst op de éne verre leiding vanuit Moskou. Vaak beviel een en ander aan de landelijke machthebbers, ook overtuigde communisten, minder; zij trachtten een mildere koers te bepleiten en verzochten aan het Kremlin niet zo heftig er op los te slaan. Vergeefs! Indien in één opzicht, dan hebben in elk geval ten aanzien der religie de bolsjewieken zich onverzettelijk getoond. Het arresteren van de kardinalen Mindszenty en Wyszynski (gelijk reeds eerder Stepinac), van de aartsbisschoppen Beran, Grosz en Baziak, het afbreken door de gezamenlijke volksdemocratieën van de diplomatieke betrekkingen met de Heilige
Stoel, en reeds in het begin het eenzijdig verbreken van het Poolse concordaat, zijn alle uitvloeisels van onweersprekelijke
| |
| |
Moskouse bevelen. Hierbij gaf de Orthodoxe kerk van de Sovjet-Unie onder de patriarch Alexius en de metropoliet Nikolaus van Kruticy blijk van sterke haat tegen de ‘Latijnen’ en schonk, begerig om voordeel uit de situatie te trekken, ijverig aan de anti-Roomse veldtocht haar bijval. Hetzelfde bleek trouwens in die volksdemocratieën, waar de ‘Pravoslaven’ onder de gelovigen het talrijkst zijn; met name in Roemenië, waar de aan de paus gehoorzamende ‘Geünieerden’ met dwang tot de Orthodoxe kerk bekeerd werden.
Moskou - het derde Rome, zoals het zich trots noemt - het kerkvijandige, atheïstische Moskou van de regerende communisten en van de Orthodoxe kerk, gebruikt de enorme macht der Sovjet-Unie, om het Rooms-Katholicisme uit zijn oude traditionele positie in Midden-Europa te verdringen; het ziet er de hoofdhindernis in tegen de alleenheerschappij van het totalitaire materialisme en het Russische imperium. Want met het tweede, het pauselijke Rome en zijn wereldomvattende invloed is geen compromis denkbaar, dat een volledige onderwerping aan het Kremlin zou insluiten, waartoe kleinere, tot haar nationale ruimte beperkte kerken soms bewogen of gedwongen kunnen worden. Dit allesbeheersende feit is de wezenlijke achtergrond, de laatste oorzaak en de volledige verklaring van de kerkpolitiek in het Europese oosten.
|
|