| |
| |
| |
[1955, nummer 1]
Thomas Mann
door Dr J. van Heugten S.J.
MET het heengaan onlangs van de Duitse schrijver Thomas Mann is er een dier figuren verdwenen die enige decennia lang de aandacht van een groot deel der wereld op zich gericht hielden en die voor velen een lichtend voorbeeld waren in de chaötische tijd die achter ons ligt. Vooral sinds hij het louter litteraire terrein verlaten had en zich ook over politieke, sociale en algemeen menselijke aangelegenheden ging uitspreken, werd er naar hem geluisterd en kreeg hij een breder gehoor.
Met Siegmund Freud en Albert Einstein, die ook een vraagbaak voor tallozen werden en zich een wereldgehoor verschaften, heeft hij gemeen dat hij zijn land verliet om in de Angel-Saksische wereld zijn innerlijke en uiterlijke vrijheid te redden. In de nabijheid van dergelijke figuren komt gemakkelijk dat kleine, doch merkwaardige schriftuurwoord in herinnering: gij zijt het licht der wereld. In een obscure hoek van het toenmalige wereldrijk werd dit woord gesproken door de grootste en eenmaligste der mensen tot enkele volkomen onbeduidende vissers, die nooit een voet buiten hun gebied gezet hadden, weinig of niets van de wereld wisten en nooit iets anders gehanteerd hadden dan visnetten. Tot deze ignoranten te zeggen: gij zijt het licht der wereld, zou belachelijk klinken, indien het niet gezegd was door Een, die de wijsheid en waarheid zelf was.
Figuren als de boven genoemde waren van een andere structuur en van een ander formaat dan die Palestijnse vissers om de mensheid voor te lichten in dit weerbarstige mensenbestaan. En toch zijn het in vele opzichten dwaallichten geweest, met name Siegmund Freud en Thomas Mann. Het heeft Thomas Mann eigenlijk steeds te zeer aan innerlijke vastheid en zekerheid ontbroken om een licht te zijn op de weg. Geboren uit een moeder van Latijns ras en een Duitse vader, die Groszkaufmann en magistraat was te Lübeck, heeft hij van jongs af aan in zich de strijd gevoeld tussen artisticiteit en burgerdom. Het artistieke won het spoedig, ofschoon er steeds een sterke conservatieve ader in hem pulseerde, tot hij op het laatst zich definitief tot de linkse partij, links in politiek en denkrichting, bekende.
Reeds vroeg beroemd geworden door korte verhalen en zijn grote roman Die Buddenbrooks - geboren in 1875 publiceerde hij in 1901, Die Buddenbrooks, waardoor hij met één slag tot de gevierdste auteurs van het toenmalige Duitsland ging behoren -, heeft hij ruim vijftig jaar
| |
| |
lang zich weten te handhaven als een der grootste epische talenten in een wereld die van het ene avontuur in het andere stortte. Zijn werk is in al die jaren tot een onoverzienbare massa aangegroeid. Zware en ellenlange romans als Der Zauberberg, Josef und seine Brüder en Doktor Faustus wisselden af met kortere novellen en verhalen als Tonio Kröger, Mario und der Zauberer, Königliche Hoheit, Der Tod in Venedig en ontelbare andere. Daartussen door verscheen nog allerlei essayistisch werk.
In zijn vroegste verhalen is de invloed van Theodor Fontane, een zijner meest geliefde auteurs, merkbaar. Later leest hij Schopenhauer en Nietzsche en verdiept zich in de grote Russische schrijvers. Dit verbreedt zijn geestelijke basis en hij maakt zich een ongewone eruditie eigen, zoals blijkt uit zijn lezingen en essays. Tegelijkertijd echter wordt de breuk met het Lübeckse verleden en milieu groter. Evenals Schopenhauer heeft hij een tijdlang zich op de handel toegelegd, maar zich al spoedig geheel aan kunst en letteren gewijd. Hij vestigt zich te München, reist voor een tijd naar Rome om aan de nevelsfeer van het Noorden te ontkomen en werpt zich hartstochtelijk op dat nieuwe leven van aestheet en kunstenaar.
Aestheet is hij eigenlijk altijd gebleven, hoezeer hij ook erop uit was om kunst en leven te verzoenen, om de kunstenaar in de mens te doen opgaan. Ondanks de ernst van zijn streven - zijn geweldig oeuvre bewijst zijn ernst en zijn ongewone werkkracht! - slaagde hij er niet in een enigszins ‘einheitliche’, bevredigende en harmonische levensvisie in zijn boeken of figuren vast te leggen. Hij is steeds een ‘Zauberer’ gebleven, die de wonderlijkste en grilligste gestalten wist op te roepen en dezen in de vreemdste lotgevallen te verwikkelen, en dit met een zeldzaam indringende kracht en scherpte, doch telkens ook stelde hij teleur en schoot te kort in datgene wat een werk het stempel van het grootse en blijvende verleent, de hechte verankering van het mensenleven in machten, die rede en logica transcenderen. In Tonio Kröger, een der verhalen uit zijn eerste periode, staan bekentenissen, die instructief zijn voor de levenshouding van de schrijver. ‘Das Gefühl, das warme, herzliche ist immer banal und unbrauchbar, und künstlerisch sind blosz die Gereiztheiten und kalten Ekstasen unseres verdorbenen, unseres artistischen Nervensystems. Es ist nötig dasz man irgend etwas Auszermenschliches und Unmenschliches sei, dasz man zum Menschlichen in einem seltsam fernen und unbeteiligten Verhältnis stehe, um im Stande und überhaupt versucht zu sein, es zu spielen, damit zu spielen, es wirksam und geschmackvoll dar zu stellen.... Es ist aus mit dem Künstler, sobald er Mensch wird und zu empfinden beginnt’.
| |
| |
Toen Die Buddenbrooks verschenen, prees men daarin de ongewone kracht van gestalte-geving en karakterizering, de diepgaande psychologische doordringing, de prachtig en minitieus geciseleerde taal, de overtuigende kracht, waarmee de ondergang van een koopmansgeslacht verbeeld was. Hier putte Mann uit zijn Lübeckse ervaringen en belevenissen: hij kende van nabij de mensen en toestanden die hij beschreef en zo ontstond er een realistische roman, geschreven onder scherp psychologische doorlichting en met de voorname distantie van de kunstenaar. Vele van zijn latere werken bezitten niet meer die onmiddellijke doorleefdheid, die overtuigende kracht van observatie, van levensechtheid, maar de genoemde eigenschappen van gestaltegeving, van psychologische doordringing, van fijnheid en weelderigheid van taal, van heerschappij over zijn verbeeldingen zijn hem bijgebleven. De Buddenbrooks vormen een voortreffelijke familieroman, waarin het dagelijkse intieme familieleven met heldere innigheid beschreven wordt, terwijl de eigenlijke catastrofe, de zakelijke en finantiële ondergang van het geslacht meer te verstaan gegeven en aangeduid dan verhaald wordt. In het nauwkeurig en gedetailleerd weergeven der dagelijkse familiegebruiken, als kleding, voeding en dergelijke verraadt zich nog een naturalistische inslag, doch de auteur komt dit naturalisme te boven door zijn psychologische instelling.
Der Zauberberg, het lange verhaal over enige sanatorium-bewoners in Davos, dat in 1924 verscheen en hem de Nobelprijs bezorgde, is revelerend voor Manns enigszins morbiede levens- en wereldbeschouwing. Het behandelt een thema en openbaart een tendenz, die herhaaldelijk in zijn boeken terugkeren: de verwantschap namelijk tussen ziekte en cultuur, tussen abnormaliteit en genie. Deze decadente ingesteldheid op het leven schijnt met het ouderworden in Thomas Mann te zijn toegenomen. Het is of hij cultuur en artistieke begaafdheid meer als een abnormaliteit, als een ziekte-verschijnsel dan als een gezonde ontwikkeling en uitbloei beschouwt, wat ook het citaat uit Tonio Kröger reeds suggereerde. Der Zauberberg is een werk van verfijnde techniek, geschreven wederom in die omslachtige, bijna overkunstige taal, die Thomas Mann eigen is. Er wordt eindeloos en uitermate scherpzinnig geredeneerd over alle kwesties en aangelegenheden die zich ‘between heaven and earth’ kunnen voordoen. De schrijver voert de merkwaardige gestalten zijner verbeelding, die de Zauberberg bewonen en dit verhaal afspelen, op met wonderlijk suggestieve en psychologische kracht. Het geheel is een boeiend en indringend relaas van het gecompliceerde en fijn vertakte leven in een sanatorium, doch de eindindruk is, als zo vaak bij Mann, een teleurstelling, een onvoldaanheid. Het
| |
| |
leven zelf schijnt iets ziekelijks, een tegenspraak, een disharmonie, een wanklank, een voos en leeg iets dat slechts ondergang en verval kweekt. Deze Hans Castorp, die ondanks zijn gezondheid dit sanatoriumleven niet wil prijsgeven, is geen normaal mens, met wie men iets kan aanvangen.
Naast deze grote romans uit zijn eerste periode schreef Thomas Mann een aantal novellen en verhalen, die hem tonen in de volle kracht van zijn talent. Hier bereikt hij, wat het formale, techniek en bewerking, betreft, de volmaaktheid, voorzover die in een litterair werk te bereiken is. Tonio Kröger, Königliche Hoheit, Der Tod in Venedig, Mario und der Zauberer zijn modellen van vertelkunst, van fijne epische weergave, van samenstelling en uitwerking. De sfeer van geheimzinnigheid, die Der Tod in Venedig en Mario und der Zauberer beheerst, wordt met niet geringer meesterschap gesuggereerd en volgehouden dan in sommige stukken van Shakespeare, in Macbeth bijvoorbeeld of in Hamlet. Mann hanteert het logge Duits als een edelsmid: met overfijne gevoeligheid smeedt en schakelt hij zijn zinnen, zinvol elk woord wikkend en wegend en het plaatsend in zijn juiste verband, zodat er een proza ontstaat dat enig is in het Duitse taalgebied. Soms gaat het lijden aan overladenheid en te weelderige uitbloei en maken de lange ineengevlochten zinnen de lectuur tot een inspanning. En altijd blijft Mann de koele, objectieve verteller en beschrijver, die zijn persoonlijk deelnemen en medeleven zorgvuldig verborgen houdt.
Even meesterlijk als de schrijfkunst is de structuur dezer novellen. Er is veel geschreven over het verschil tussen novellen en romans en vele fijnproevers stellen de eerste hoger dan de laatste. De novelle zou wegens de hogere eisen die zij stelt aan de auteur, een hoger en fijner kunstvorm vertegenwoordigen dan de roman. In haar is alles gespannen en streeft naar het eindeffect, naar de pointe: het rustige voortvloeien der handeling, dat de roman zich veroorlooft, is haar vreemd. Elke zin is als de steen in een gebouw en kan niet gemist worden. Zoals in een drama een belangrijk stuk leven in korte en weinige tafrelen moet worden opgevangen en uitgebeeld, moet ook de novelle in kort bestek een treffend stuk menselijk gebeuren weergeven. Thomas Mann verstaat die kunst van constructie en opbouw, van spanning en ontspanning, van het natuurlijk maken van het onverwachte en onvoorziene. Dit is, vooral in de novelle, een machtig middel tot het wekken van verwondering, van een sterke indruk: een niet te voorziene oplossing te vinden die toch natuurlijk en voor de hand liggend aandoet.
Doch ook hier openbaart zich weer Manns innerlijke onevenwichtigheid en gespletenheid. Hij weet de levenssynthese, de verzoening der
| |
| |
tegenstrijdigheden niet te vinden. Zijn rationalisme sluit het aanvaarden van een hogere levensordening en levensvoorziening uit en toch wringt en werkt in hem het besef van machten die buiten dit aardse bestel vallen. Een wat flets humanisme is te krachteloos om daarop een bevredigende levensmoraal te baseren of als grondslag te dienen voor een diepere levens- en wereldbeschouwing. Ook hier, in zijn kortere romans en novellen, keert herhaaldelijk die morbiede opvatting terug van cultuur en hogere beschaving als pathologisch, als ziekteverschijnsel. Zo gaat in het prachtig geschreven Der Tod in Venedig een gevoelig en fijn ontwikkeld mens ten onder aan de schoonheid van een Poolse knaap die hij in de stad der lagunen ontmoet. In Die Bekentnisse des Hochstaplers Felix Krull, het fragment dat hij later nog zal uitbreiden en aanvullen, worden de morele levensnormen omgebogen en treedt een verachtelijk oplichter en bedrieger als held naar voren.
Zo blijft ook hier Thomas Mann de aestheet, de genieter van kunst en leven, zonder een vaste en houdbare levenslijn te vinden. In het sprookjesachtige Königliche Hoheit hindert dat alles minder omdat het een blij eindigende verbeelding, werkelijk een soort sprookje is. Een prins, die is opgevoed en geleefd heeft in al het stijve, levensvreemde van hofformalisme en etikette, komt door het zich terugtrekken van zijn oudere broer aan de regering en begint met hetzelfde onwerkelijke, onpersoonlijke bestaan te leiden dat zijn voorgangers geleid hebben, tot er een Amerikaanse milliardairsdochter verschijnt, die waardig is een Duitse prinses te worden. Beiden vinden elkaar in liefde en de prins herwint niet alleen persoonlijkheid en geluk, maar redt ook door de millioenen van zijn schoonvader zijn land van schulden en ondergang.
Technisch en stylistisch is Königliche Hoheit, deze kleine roman, een juweel van schrijf- en vertelkunst. Elk woord is hier gewogen op de goudschaal alsof de schrijver in deze hoog-adellijke omgeving ook zijn taal de strengste hofetikette wilde opleggen. Het verschijnen van de vreemde milliardair moge enigszins een deus ex machina schijnen, de sprookjesachtige sfeer van het geheel wettigt deze episode ten volle. Het is een der gezondste en meest harmonische van Manns werken en symbolisch inzoverre als het ingeregen onpersoonlijke hofleven des prinsen, dat door gewoon menselijke omgang en liefde tot eigen ontplooiing komt, de doorbraak verzinnebeeldt van individualisme, van menselijkheid en democratie.
Had Thomas Mann in 1914 nog een stuk geschreven, waarin hij de inval der Duitse legers in België verdedigt, een stuk dat hij, nu berouwvol en herroepend, afdrukt in Altes und Neues, een essay-verzameling uit 1953, in 1936 zag hij zich gedwongen Nazi-Duitsland te
| |
| |
verlaten en was de breuk met het nationalisme volkomen. Hij werd Amerikaan en wereldburger en toonde sinds de tweede wereldoorlog hoe langer hoe meer sympathie voor de communistische staatsinrichting. Sinds hij in 1929 de Nobelprijs verwierf, bleef hij de wereld van tijd tot tijd met een nieuw werk verrassen, verrassingen die meer surprises dan verrukkingen waren. Daar hij nu eenmaal een gevestigde grootheid was, vond elk zijner boeken gemakkelijk ingang en zijn ongetwijfeld knap essayistisch werk, als afkomstig van een litteraire beroemdheid, verhoogde nog de glans van zijn naam. Zijn beste litteraire werk schreef hij zonder twijfel in de eerste helft zijner schrijversloopbaan met zijn kortere romans en novellen. Daarover is men het wel eens. De trilogie Josef und seine Brüder behandelt het Bijbelse gegeven, de geschiedenis van Jacob en diens zonen. Hier is Mann geheel op zijn verbeelding aangewezen en voor een schrijver, wiens gehele oeuvre ongeveer wortelt in de problematiek van zijn tijd, is zulk een omschakeling niet gemakkelijk. Natuurlijk herkent men ook hier onmiddellijk ‘ex ungue leonem’ en verbaast de rijke beschrijfkunst van de auteur, doch het geheel bereikt niet de hoogte van zijn beste werken. Voor ons is dit uitvoerige verhaal moeilijk aanvaardbaar.
Met Lotte in Weimar geraakte Mann in een sfeer die hem met het klimmen der jaren hoe langer hoe dierbaarder werd. De oude Olympiër Goethe imponeerde hem dermate dat diens levenskunst en levenshouding zijn ideaal en voorbeeld werd. Hij was te reëel en verstond te goed de ironie des levens om zich een imitatie-Goethe te voelen, doch Goethe's voorname geesteshouding ‘hatte es ihm angetan’. Het boek over Lotte is intussen een agglomeraat van scene's en tafrelen, die hoe schitterend ook geschreven en hoe levendig ook van voorstelling, de prachtige structuur en compositie der kleinere romans ontberen. In Dokter Faustus, de roman van de musicus Adriaan Leverkühn, overheerst weer de morbiede, decadente voorstelling, die we vroeger reeds bij Mann vonden, dat talent en genie samenvallen met het afnemen der gezonde levenskracht, dat genie bezitten eigenlijk iets abnormaals en ziekelijks is. Wij herinneren aan de uitspraak in Tonio Kröger ‘künstlerisch sind blosz die Gereiztheiten und kalten Ekstasen unseres verdorbenen, unseres artistischen Nervensystems’ en aan die andere: ‘Die Entsagung ist unser Pakt mit der Muse, das Leben unser verbotener Garten’. Leverkühn verkoopt zijn ziel aan de duivel om zijn talent te redden. Het middeleeuwse motief wordt hier in nieuwere verhoudingen overgebracht, maar al de scherpzinnigheid en schrijfkunst van Thomas Mann zijn niet in staat dit ‘Pakt mit dem Satan’ overtuigend te maken. Behalve nog enkele weinig frisse verhalen, die minder de aandacht trokken, ver- | |
| |
scheen als laatste van zijn hand in 1954 Die Bekentnisse des Hochrtaplers Felix Krull, een boek dat
ook reeds in het Nederlands uitkwam. Reeds veel vroeger had de auteur een fragment met dezelfde titel gepubliceerd: in zijn laatste jaren is hij er toe teruggekeerd en heeft dit fragment aangevuld en uitgebreid zodat dit werk het ‘finis’ onder zijn leven schrijft. Een waardig afscheid van zijn lezers kan men dit boek moeilijk noemen. Een ‘beau garçon’ uit het Rijnland brengt het door handige manipulaties en bedriegerijen zover dat hij te Lissabon als markies aanvaard wordt, aan het hof verschijnt en door de voornaamsten als gelijke wordt behandeld.
Mann heeft met ongelooflijke virtuositeit het kunststuk klaargespeeld de opgang dezer carrière enigszins aannemelijk te maken. Maar het blijft de erbarmelijke erfenis van een groot schrijver aan zijn publiek. Deze Felix Krull is ten slotte een verachtelijk individu dat geen hogere levenswet of moraal erkent dan zijn eigen carrière. Van een schrijver die zich bekommert om de toekomst der wereld, om het heil der volken en zich inzet voor de grote problemen der mensheid zou men verwachten dat hij iets anders te bieden had dan dit frivole spel met de goedgelovigheid der mensen. Natuurlijk is het boek schitterend geschreven en vermeit de auteur zich weer in het aaneenrijgen van ingenieus verwikkelde, rijk beladen zinnen. Het resultaat blijft echter de povere weergave van een figuur, die achter slot en grendel thuishoort.
Het oeuvre van Thomas Mann overziende komt men moeilijk tot een andere conclusie dan dat een zeer groot talent, dat tamelijk gelukkig begon, zich meer in virtuositeit heeft uitgevierd dan dat het zich verdiepte en vernieuwde. De werkelijk gave vruchten uit deze overvloedige oogst zijn zeldzaam. Zij voor wie litteratuur een louter geestesspel is, een aangename verpozing in dit zinloze, vervelende mensenbestaan, en die geen machten of mysteries buiten het onmiddellijk waarneembare erkennen, kunnen Thomas Mann grenzenloos bewonderen als de Zauberer die hun allerlei verrassends voorgoochelt: wie echter naar de diepere bronnen des levens zoekt, naar een verantwoorde en moreel gevestigde levensvisie zal veel in hem moeten veroordelen. Het bleke humanisme dat hij bijwijlen predikt is te slap en krachteloos om er een levenshouding op te bouwen. Zonde en schuld en al wat de tragische diepten van het mensenleven raakt, zijn in vele zijner werken zinloze woorden en begrippen. Religie en Godsverbondenheid zijn hem vreemd, zijn opvattingen over kunst en cultuur zijn aangevreten door zijn scepsis en vertwijfeling en zo staat zijn laatste werk over Felix Krull, de virtuoos en carrière-maker, symbolisch aan het einde van zijn tachtigjarig leven.
|
|