| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst
Otto Karrer, Augustinus. Das Religiöse Leben. Gesammelte Texte mit Einleitung. - Ars Sacra, München, 1954, 382 pp.
Otto Karrer heeft voor de moderne lezers teksten van Augustinus rondom de themata van het geestelijk leven gegroepeerd. Een sobere inleiding waarin het leven van de heilige wordt verhaald en zijn wereldbeeld geschetst, gaat aan deze verzameling vooraf. Dit werk wil niet wetenschappelijk zijn. Het is bestemd voor de christen van deze tijd. Het doel van deze publicatie zou het best kunnen omschreven worden met: wat betekent de prediking en het voorbeeld van Augustinus. - nu, in mijn leven, in mijn opgang naar God?
A.L. Vandenbunder
| |
B. Vandenberghe, O.P., Saint Augustin et le sens du péché (Coll. Etudes Religieuses). - La Pensée Catholique, Brussel, 1954, 61 pp.
Dit boekje doet de lezer goed. Augustinus, de grote zondaar en de grote heilige, toont ons de opgang uit de zonde naar God, langs de weg van liefde en nederigheid. Vele teksten van de Kerkleraar zijn in de verhandeling opgenomen, en verscheidene gedichten van Verlaine, die in de schildering van zijn geestelijke ellende Augustinus zo nabijkomt, doen de moderne klank van de eeuwenoude Confessiones nog beter uitkomen.
A.L. Vandenbunder
| |
F. Cayré, La contemplation augustinienne. Principes de Spiritualité et de Théologie (Bibliothèque Augustinienne). - Desclée de Brouwer, Brugge, 1954, 287 pp., Fr. 105.
Geen groter gezag wellicht om over de contemplatie bij Augustinus te schrijven dan F. Cayré. Heel deze studie steunt op de teksten, en vooral op twee werken: de Confessiones en de De Trinitate. Na vroom en inlevend mediteren van Augustinus' geschriften komt de auteur tot volgende omschrijving van diens contemplatie: une haute conformité intérieure de l'âme au Dieu qui vit en elle par la grâce et la charité (266). De stijl van de schrijver is zeer helder en vloeiend. Aanbevolen.
A.L. Vandenbunder
| |
Guiseppe Ricciotti, Leven van Jezus. - Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 1955, 2de druk, 820 pp., f 12,50.
Het welbekende meesterwerk van Ricciotti, is niet alleen in deze uitgave in de nieuwe spelling overgebracht, maar heeft ook op verschillende plaatsen van de bewerking correcties ondergaan. Het formaat is hanteerbaarder dan de vroegere grote uitvoering. Een waardevol boek.
| |
Dr H. Kunkel, Het heilig Misoffer... in beeld (Christen Levensbeeld, 1). - Liturgisch Centrum, Keizersberg, Leuven, 1955, 26 × 19 cm, 140 pp., waarvan 134 photo's, boekvorm Fr. 175, mapvorm Fr. 195.
Dit prachtig album wil de lezer helpen zijn diepste wezen naar het beeld van de geslachtofferde Christus te boetseren. Honderdvijfendertig platen brengen ons tot bij het grootste aller mysteries: het Heilig Misoffer. Ieder moment van deze heilige handeling wordt aldus den gelovige in een vrome meditatie onder de ogen gebracht. Een ideaal geschenk zowel voor de jonge als voor de volwassen christen. Een uiterst geschikte inleiding voor de zoeker die ons heilig geloof van binnen uit wenst te benaderen.
André Vandenbunder
| |
Romano Guardini, Die Mutter des Herrn. - Werkbund-Verlag, Würzburg, 1955, 86 pp., geb.
Dit kort maar waardevol boekje is geen mariologisch tractaat en evenmin een eigenlijk Marialeven. Het is een ontwerpschets voor een leven van Maria, dat dichter bij de H. Schrift zou aansluiten (speciaal bij de Oud-Testamentische context waarin Maria gevat staat) en groter soberheid en theologische waarschijnlijkheid zou nastreven. Wat hij aldus beschrijft kunnen we met zijn eigen woorden het best als een ‘theologische Psychologie’ (81) betitelen. Op dat terrein is Guardini thuis, en hij geeft dan ook zeer behartenswaardige beschouwingen ten beste. Zijn interpretatie van Maria's besluit tot maagdelijkheid kunnen we echter niet aanvaarden; ze lijkt ons exegetisch wankel en in strijd met een unanieme traditie.
L. Monden
| |
| |
| |
Dietrich von Hildebrand, Het huwelijk. - St. Pietersabdij; Desclée de Brouwer, Brugge, 1955, 76 pp., Fr. 45.
Het werkje ‘Die Ehe’, dat hier in een tweede druk aan het Nederlandse publiek wordt aangeboden, werd reeds in het jaar 1929 geschreven. Deze hymne op het christelijk huwelijk won spoedig een verdiende wereldfaam. De verliefdheid en de echtelijke liefde, haar plaats in het huwelijk en de verheffing van dit laatste tot sacrament worden in enkele bladzijden geanalyseerd. Doch men mist in deze studie de dogmatische vastheid en helderheid die een jaar later in ‘Casti Conubii’ zo duidelijk naar voren komen. De toon is niet steeds bezonnen en heel wat beweringen zijn nogal opgeschroefd.
A.L. Vandenbunder
| |
James Brodrick, Saint François Xavier 1506-1552, trad. J. Boulangé et Ch. Lambotte. - Edit. Spes, Parijs, 1954, 534 pp., Fr. Fr. 1200.
Wij verwijzen naar de bespreking van de nederlandse tekst in KCT-Streven, december 1953, p. 283 en naar de uitvoerige kroniek, gewijd aan het engels origineel, ibid., februari 1953, pp. 478.
J. Kerkhofs
| |
Angel Valtierra, S.J., El santo que libertó una raza. San Pedro Claver S.J. esclavo de los esclavos negros. Su vida y su época (1580-1654). - Imprenta nacional, Bogota (Columbia), 1954, XXI-098 pp., doll. 4.
Pedro Claver, in 1580 in Catalonië geboren, werd op aanraden van de heilige broeder Alonso Rodríguez, missionaris in de nieuwe wereld. Gedurende 38 jaar werkte hij in Cartagena (Columbia), waar de slavenschepen een millioen negers aanbrachten. Die uitgestotenen, die onderweg vele van hun gezellen hadden zien omkomen, en ziek en vuil aan wal kwamen, werden er opgewacht door de liefdevolle en behulpzame Pedro Claver. Is het wonder dat die arme negerslaven gewonnen werden en zich in massa lieten dopen: Claver zou 300.000 doopsels hebben toegediend. Toen hij stierf op 8 September 1654 kwam heel Cartagena, blank en zwart, in beroering. In 1888 werd hij samen met zijn goede vriend Alonso Rodríguez en met onze Jan Berchmans heilig verklaard. In 1896 werd hij tot patroon van alle negermissies aangesteld.
Bij het derde eeuwfeest van zijn afsterven heeft een bekende Jezuïet van Columbia, directeur van twee tijdschriften, een merkwaardige biografie van de heilige geschreven. Lange jaren heeft hij opzoekingen gedaan in de archieven van Colombia, Spanje, Italië en andere landen. En nu schenkt hij ons in een levendige stijl met sterke zeggingskracht, een critisch verantwoorde en tevens ontroerende levensbeschrijving van de heilige ‘die een ras bevrijdde’. Aan de eigenlijke biografie (pp. 1-579) heeft de auteur, in samenwerking met andere historici een studie toegevoegd over de ‘tijd’, de eerste helft van de 17e eeuw, die vele geschiedschrijvers zal interesseren. Talrijke platen en kaarten illustreren de tekst, maar een register ontbreekt.
Van deze merkwaardige biografie zijn een Engelse en Franse vertaling in voorbereiding, de Nederlandse bewerking zal hopelijk nog dit jaar verschijnen.
M. Dierickx
| |
Thomas Merton, L'exil s'achève dans la gloire. La vie de Mère M. Berchmans. - Desclée de Brouwer, Brugge, 1955, 218 pp., 10 pl., Fr. 87.
Het veelgelezen boek van Thomas Merton, dat eerst in een Nederlandse vertaling uitkwam, is nu ook in het Frans verschenen onder de titel ‘L'exil s'achève dans la gloire’. Voor de uitvoerige bespreking verwijzen wij naar K.C.T.-Streven, Jaarg. III, nr. 10, Juli 1950, bladz. 435.
| |
Chan. Mazerat, Un pauvre prêtre comme les autres, l'abbé Barba (Coll. Le Rameau). - La Colombe, Parijs, Presses de Belgique, Brussel, 1955, 158 pp., Fr. 72.
Deze biografie van een diep-vroom en veelbelovend geestelijke, die zijn leven wilde wijden aan de heiliging van zijn broeders in het priesterschap te Parijs en als professor-overste der Franse seminaristen van een duitse Oflag stierf, is bedoeld voor seminaristen en jonge priesters. De schrijver, directeur van het ‘oeuvre des vocations de Paris’ toont hun de buitengewone mogelijkheden die een ‘gewoon’ priesterleven biedt tot heiliging in het apostolaat.
J. Kerkhofs
| |
Anton Albert, Gesalbt und gesandt. Erwägungen für Priester. - Herder-Verlag, Freiburg i/Br., 1955, 132 pp., geb. DM. 4,80.
Ook priesters lopen gevaar de waarde en de heiligheid van hun levenstaak stilaan in de sleur en de oppervlakkigheid van het alledaagse te zien ondergaan. In
| |
| |
de korte, op zichzelf staande hoofdstukken van dit boek wordt hun een reeks oprechte, vrome overwegingen aangeboden die getuigen van rijke ervaring en inzicht in de moeilijkheden van de naoorlogse zielzorg. De schrijver is immers vertrouwd met de zeer uitzonderlijke omstandigheden van de Diaspora in Duitsland. Ondanks deze concrete aanpassing sluiten de overwegingen toch zeer nauw aan bij de H. Schrift en het leven van Christus. Ze munten uit door radikale openhartigheid en eenvoudige vroomheid.
J. Crick
| |
R.-L. Oechslin, O.P., Louis de Grenade, ou rencontre avec Dieu. - Edit. du Rameau, Parijs, 1954, 168 pp., Fr. Fr. 700.
L. v. Gr. is in het aan mystieke schrijvers reeds zo rijke Spanje van de XVIe eeuw één van de grootmeesters van de spiritualiteit. Het eerste deel van deze studie is gewijd aan het leven van de heilige dominicaan in zijn bewogen tijd: tegenover de formalistische verstarring van de godsdienst zocht de vroomheid in heel Europa naar vernieuwde innerlijkheid, doch niet altijd langs orthodoxe wegen. Tijd van het Erasmiaans humanisme, maar ook van de Lutheraanse negatie van het uiterlijke, van het Spaans illuminisme. L. v. Gr., ongeacht zijn persoonlijke heiligheid en de hoge ambten die hij bekleedde, ondervond ook verdachtmakingen, veroordelingen en eerherstel. In het tweede deel wordt zijn gebedsleer uiteengezet, sterk verwant met de Nederlandse in de beklemtoning van de inkeer. Door haar gezonde spiritualiteit, steunend op S. Thomas' lering, kan zij ook thans nog dienen als leidraad voor een echt gebedsleven; ook in onze tijd immers wordt de groei van het gebedsleven al te vaak bedreigd met verlamming in de overwoekering van een ascetische wilsathletiek.
A. Deblaere
| |
W. Schamoni, Het werkelijke gezicht der heiligen, vert. door Judith Boosman. - Desclée de Brouwer, Brugge, 1955, VIII-360 pp., talr. foto's, ing. Fr. 220, geb. Fr. 260.
In aansluiting bij de luxueuse foto-albums over Franciscus van Assisië en Pius X, die dezelfde uitgeverij ons schonk, beantwoordt ook deze verzameling afbeeldingen van heiligen aan de moderne drang naar authenticiteit en onmiddellijk contact met de werkelijkheid van mensen en dingen. De auteur heeft met eindeloos geduld van 122 heiligen uit alle perioden van de kerkgeschiedenis de meest objectieve weergave van hun gelaat opgezocht. Het resultaat was een unieke collectie dodenmaskers, muurschilderingen, mozaïeken, tekeningen en foto's, die ons de heiligen voorstellen in hun eenvoudig menselijk voorkomen, zonder aureool, maar niettemin vol vein Gods mysterie.
Een uitvoerige studie over ‘Heiligen, Heiligheid en Heiligverklaring’ en over de methodiek gebruikt bij het opzoeken der afbeeldingen leidt de niet deskundige lezer in op de behandeling der afzonderlijke portretten. Een korte levensschets vergezelt iedere volblad-foto. De 31 bijgevoegde handschriftfragmenten vormen grafologisch waardevol materiaal om het karakter van de heilige schrijvers wetenschappelijk te omschrijven.
Deze Nederlandse uitgave onderscheidt zich van de Duitse, Amerikaanse, Engelse en Spaanse door de toevoeging van een aantal nieuwe portretten van onlangs gecanoniseerde heiligen. Jammer genoeg sloop een taalfout juist de titel binnen, die beter zou luiden: ‘Het ware aangezicht’. Ook de vertaling lijkt soms wat hortend en weinig soepel. Dit belet niet dat de uitgever alle lof verdient voor de verzorging van dit rijke werk.
J. Kerkhofs
| |
Mgr Dr W.M.J. Koenraadt, Prof. Mr J.C.P. Oomen, Prof. Dr L.J.W. Smit, Verklaring van de Katechismus der Nederlandse bisdommen. Dl. V. - L.C.G. Malmberg, 's Hertogenbosch, 1954, VII-372 pp., p.d. f 8,90, geb. f 11,40.
Dit vijfde deel behandelt de lessen XXXV t/m XLIII van de Katechismus, d.i. Biecht, H. Oliesel, Priesterschap en Huwelijk; bovendien lessen over Aflaten en Sacramentaliën. De behandeling ook van deze onderwerpen verdient niets dan lof. Bijzonder de lessen over de Biecht zijn naar onze smaak zeer geslaagd. Bewonderenswaardig is de hardnekkigheid, waarmee de schrijvers geen enkel probleem uit de weg gaan; weldadig de rustige wijze, waarop zij in meerdere momenteel soms hevig besproken kwesties positie kiezen. Deze nieuwe verklaring van de Katechismus wordt beslist een prachtwerk, dat ook de leidinggevende leken zeer wordt aanbevolen. Zij zullen er hun geloofskennis op voortreffelijke wijze mee kunnen verdiepen en een antwoord vinden voor vele vragen, die momenteel onder katholieken leven. Zij behoeven niet bang te zijn: de wijze, waarop een en ander wordt uiteengezet, zal hun beslist aan- | |
| |
spreken. Het zou ons zelfs niet verwonderen, wanneer het hen zonder meer zou boeien. Een voorstel in verband met de afwerking, die thans in zicht is: zouden de auteurs zich de moeite willen nemen om een register toe te voegen (desnoods aan het laatste deel), zodat de vele vaak actuele problemen, die behandeld worden, gemakkelijk zijn terug te vinden? De kostbare inhoud van dit werk zal deze arbeid volledig lonen.
S. Trooster
| |
J.-A. Jungmann, S.J., Catéchèse. Objectifs et méthodes de l'enseignement religieux (Cahiers de Lumen Vitae, 6). - Lumen Vitae, Brussel, 1955, X-290 pp., Fr. 120.
Jarenlange studies veroorloven de beroemde theoloog de ervaring van de Kerk op het gebied van jeugd-catechese in dit ‘handboek voor de catechist’ genuanceerd uiteen te zetten. Hij slaagt erin op sobere wijze het dogmatisch inzicht in het kerygma, het hernieuwd liturgisch en bijbels leven, de recente verworvenheden der jeugdpedagogie en de diverse strekkingen der catechetische scholen voortdurend te betrekken op de onmiddellijke praktijk. Zo werd dit theoretisch uitzonderlijk rijke en evenwichtige boek een instrument dat de catechist zelf afstemt én op de Goddelijke Pedagoog én op zijn gehoor.
De waarde van het programma wordt theologisch en psychologisch gekeurd; de algemene en speciale methodologie wordt tot in details bestudeerd. En telkens houdt Jungmann rekening met het leeftijdsverschil dat het godsdienstonderricht zo uitermate differencieert.
De uitgebreide Duitse bibliografie werd oordeelkundig aangevuld met een keuze van franstalige werken. Een studie over het kerygma sluit het werk af en situeert het tegen de wijdere horizont van het volledige katholieke apostolaat.
Voor godsdienstleraren in lager en middelbaar onderwijs is dit boek, - voor jaren het standaardwerk -, voortaan onmisbaar.
J. Kerkhofs
| |
V. Sackville-West, Saint Joan of Arc. - Penguin Books, 1955, 446 pp., 3 s. 6 d.
Wie bekend is met het boek over de twee Teresia's (The Eagle and the Dove) van deze niet-katholieke schrijfster, waardeert haar rustig-zakelijke approach en doordringende kijk op de mens. Deze kostbare talenten komen ook in deze reeds in 1936 gepubliceerde biographie sterk naar voren. Ze laat zich niet afleiden van het rechte pad der levensbeschrijving door alle mogelijke theorieën over gehoorde Stemmen, psychologische reacties in het onderbewustzijn, e.d. Geheel op de hoogte van het materiaal alsook van de uitgebreide bibliographie houdt schr. toch het hoofd koel en waakt er voor dat het onderwerp niet bedolven raakt onder vrij eindeloos getheoretiseer of onverantwoorde overdrijvingen van wat eigenlijk slechts detailpunten zijn in het leven. Het boek leest zeer prettig. Het enige bezwaar lijkt ons dat schr. net iets teveel Jeanne d'Arc benadert als een gewoon boerenmeisje, daarbij vergetend dat zij leefde in de vijftiende eeuw en niet in het Frankrijk en de wereld van vandaag, en dat zij juist geen gewoon boerenmeisje was!
W. Peters
| |
Thomas Merton, Van ballingschap en overwinning. - De Fontein, Utrecht, 1955, 3de druk, 286 pp., f 8.90.
Voor een uitvoerige bespreking van dit boek verwijzen wij naar het nummer van Kath. Cultureel Tijdschrift Streven, Nieuwe Reeks, Jaargang III, Deel II, nr 10, Juli 1950, bladz. 435.
Thans verschijnt van dit werk een nieuwe uitgave in geheel andere kledij dan die van 1950. De Fontein heeft gezorgd dat Mertons boek in bijzonder waardige gedaante de lezer wordt aangeboden.
M.S.
| |
Mgr L.J. Suenens, L'Eglise en état de Mission. - Desclée de Brouwer, Brugge, 1955, 212 pp., Fr. 60.
Met dit nieuwe werk bedoelt de bedrijvige hulpbisschop van Mechelen iedere katholiek op te roepen tot actiever deelname aan het evangelisatiewerk in de wereld: ‘het is hoog tijd om alle christelijke krachten te coördineren naar een direct religieus apostolaat, aangepast aan de specifieke tijdsnoden’. De klemtoon valt op het persoonlijk contact en de continuiteit in de samenwerking tussen priesters, religieuzen en leken. Zeer terzake zijn de bladzijden over de vereiste scholing tot direct apostolaat in de seminarie- en kloostervorming: men moet, als men jong is, het werken in ploegverband ‘aanleren’, de apostolische soepelheid ‘inoefenen’ en door eigen ervaring ‘leren’ waarin de psychologische taal voor onze tijd bestaat (daarin toch moet het woord Gods zich kleden). Jeugdactie is immers geen opleiding ex opere operato tot het nu
| |
| |
hoognodige en gespecialiseerde apostolaat onder volwassenen.
Lucied, op de praktijk gericht, vormt deze wekroep een goede aanvulling van de bekende Théologie de l'Apostolat. Moge dit geschrift de aanleiding zijn tot wijze maar diepgaande aanpassingen.
J. Kerkhofs
| |
Dr Ant. Freitag, SVD, Kerend Missiegetij. Hedendaagse Missieproblemen. - Boekhandel St. Willibrordus, Deurne, 1955, 208 pp., f 4,50 en f 5,90.
De oorspronkelijke duitse titel van dit boek luidt: ‘Die neue Missionsära. Das Zeitalter der einheimischen Kirche’. Het dankt zijn ontstaan aan een samenlezing van de practische colleges in de missiologie, welke de gezaghebbende vakman Dr Freitag SVD sinds 1938 aan het groot-seminarie van Roermond heeft gegeven. Aanvulling en verdieping gaven de voorbereidende studies tot een aantal conferenties aan verschillende Nederlandse gymnasia en groot-seminaries in de jaren 1943-51 gehouden. In verschillende tijdschriften in Duitsland en Nederland werden de hoofdlijnen van dit werk reeds uitgestippeld. Het is een breed opgezette en aan de hand van een overvloedige litteratuur degelijk gefundeerde beschrijving geworden van het gehele wereldmissieterrein. Een zeer betrouwbare gids voor wie zich omtrent de stand van zaken wil oriënteren in deze beslissende tijd van het wereldapostolaat, waarin zulke diep-in-grijpende veranderingen op maatschappelijk en politiek gebied een nieuwe koers afdwingen.
C. Wessels
| |
Catholica. Geïllustreerd Encyclopedisch Vademecum voor het Kath. leven. - Pax, Den Haag, 1955, in 24 delen, per deel f 1,50.
Bij de eerste aflevering van CATHOLICA willen wij gaarne dit werk in de belangstelling van onze lezers aanbevelen. Catholica behandelt op een voor iedereen begrijpelijke wijze in ongeveer tienduizend trefwoorden al datgene waarmee een Katholiek in zijn dagelijks leven in aanraking komt. Het is rijk geïllustreerd met afbeeldingen en tekeningen en heeft een omvang van ca. 750 bladzijden of 1500 kolommen. Het verschijnt in 24 afleveringen van 32 bladzijden. In de prijs van elke aflevering is het gratis binden in een buckram linnen band inbegrepen.
| |
Theologie en philosophie
Bernhard Haering, Das Gesetz Christi. Moraltheologie. - Erich Wewel-Verlag, Freiburg i/Br., 1954, 1440 pp., geb. D.M. 48.
S. gaf ons vroeger reeds een boekje over Das Heilige und das Gute. Ditmaal krijgen wij niet meer een essay maar de gehele verhandeling van de moraaltheologie in een lijvig handboek. Het merkwaardige van dit werk is wel dat het de traditionele vraagstukken van de moraal terugplaatst in en belicht van uit een sterk personalistische, bijbelkundige en christologische theologie. Dit betekent zeker een enorme vooruitgang op de klassieke handboeken, die onze priesters in handen hebben gekregen gedurende hun vormingsjaren. Das Gesetz Christi is een heerlijke vrucht van de hernieuwing in de moraaltheologie die zich sinds een generatie aftekende. Niet alleen de priesters die de christelijke leer moeten verkondigen, doch ook leken die openstaan voor theologische bezinning op de gedragingsnormen van de christen, zullen het boek met vruchtbare belangstelling en dankbaarheid lezen en, bestuderen. Deze studie wordt zeker vergemakkelijkt door de helderheid van het uitvoerig plan, door duidelijke typographische indelingen, door een uitgebreid zaakregister en door een literatuuropgave na iedere afzonderlijke paragraaf. In dit verband mag men wel noteren dat de Nederlandse boeken en artikelen bekend zijn, maar dat de Franse aanduidingen orthographisch veel te wensen over laten. Er worden daarbij al te veel boeken in een niet-Duitse vertaling opgegeven.
Onder de vele degelijke en interessante hoofdstukken munt heel bijzonder uit de studie van het geweten, van de gezindheid, en van het bekeringsproces. In het deel over de speciale moraal wijzen wij op de verhandeling over de deugd van Godsverering, over de betekenis van de stoffelijke goederen en het eigendomsrecht, over de waarachtigheid enz.
Traditionele leer en persoonlijke mening zijn in elkaar geweven op een wijze die van dit handboek een getuigenis maken. Hier en daar zijn er ook wel zwakkere punten aan te wijzen. Zo lijkt de behandeling van de inwendige zonden nogal summier. De problematiek van het vijfde gebod verdiende een grondiger bestudering. Enkele verouderde gevallen hadden
| |
| |
achterwege kunnen blijven. Doch dat zijn maar kleine tekorten in vergelijking met al de verrijking welke het handboek heeft gebracht. Zolang wij niet in eigen taalgebied een werk zullen hebben dat op zulke synthetische en toch levendig kerygmatische wijze de christelijke zedeleer weet voor te stellen, zal Das Gesetz Christi een plaats verdienen op de werktafel van priester en leek.
A. Snoeck
| |
R. Graber, Aan de bronnen der genade. - H. Nelissen, Bilthoven; 't Groeit, Antwerpen, 1955, 96 pp., f 3,25 en f 4,25.
Een helder boekje, dat de sacramenten vooral in hun sociale betekenis wil belichten. Dit geschiedt met gebruik maken der teksten van de H. Schrift, van bekende theologen en van de officiële uitspraken der H. Kerk.
C. Sträter
| |
Dr V. Morel, Inleiding tot de theologie. - Sheed & Ward, Antwerpen, 1955, XIV-356 pp., geb. Fr. 285.
Deze Inleiding op de theologie bevat veel meer dan men van een ‘Inleiding’ gewend is. Men vindt er naast een studie van de eigen aard van de theologische wetenschap verder verhandelingen over het kerkelijk leergezag en zijn werking, over de bronnen van leergezag en theologie, over de algemene indeling, de beknopte geschiedenis, de tegenwoordige stand van de theologie met een opgave van de hedendaagse theologische arbeidscentra en publicaties en een slotkapittel over de sociale noodzakelijkheid en het persoonlijk nut van de theologische studie. Het werk bevat een schat wetenswaardige détails, welke men n.o.w. nergens zo beknopt en toch volledig verzameld vindt en de opgegeven bibliographie is tot het laatste toe bijgehouden.
Schr., en dit is zijn goed recht, verdedigt er menige persoonlijke opvatting. De apologetische tractaten over de Openbaring en de Kerk behoren volgens hem niet tot de eigenlijke theologie, evenmin de Schriftuurexegese en de studie van de Kerkvaders. De eigenlijke theologie omvat echter wel het dogma, de moraal en de volmaaktheidsleer. Aan deze laatste toevoeging herkent men de geest van Sint Bonaventura, welke het werk inspireert. En dit komt eveneens tot uiting waar schr. er herhaaldelijk op terug komt dat het Thomisme wel verplichtend werd gesteld voor het gewoon seminarie-onderricht maar dat in de theologische faculteiten ook voor de andere door de Kerk goedgekeurde systemen een ruime plaats dient te worden vrij gehouden.
Men kan met schr. accoord gaan waar hij de theologie geen wetenschap noemt in de Aristotelische zin van dit woord maar het schijnt wel enigszins verengend waar hij zo beslist de nadruk legt op zijn stelling dat de moderne theologie een ‘kerkelijk genormeerde theologie’ moet zijn (d.i. zich alleen te richten heeft op de authentieke onfeilbare en niet onfeilbare kerkelijke uitspraken) zo dat de Bijbelstudie en de studie van de Kerkvaders o.i. niet voldoende tot hun recht komen. Deze ‘herbronning’ is toch ook een aanwinst van de moderne theologie, zoals Pius XII in ‘Humani Generis’ uitdrukkelijk opmerkt. Maar men begrijpt dan dat schr., consequent met zich zelf, van drie bronnen van het leergezag en van de theologie gewaagt: Schrift, Traditie en kerkelijke uitspraken. Het wil ons voorkomen dat men deze kerkelijke uitspraken het best onder de Traditie kan onderbrengen. Ook de nadruk waarmede schr. enkel aan het kerkelijk leergezag een bovenredelijk ‘begripsvermogen’ toeschrijft (p. 106) zouden wij niet zonder meer onderschrijven. Zijn ook de gelovigen, in onderworpenheid aan de hiërarchie, niet deelachtig aan het bovennatuurlijk ‘geloofslicht’?
Bij de behandeling van de evolutie van het dogma wordt, na een klaar overzicht van de verschillende stelsels, de uiteindelijke norm voor een homogene dogmaevolutie terecht in het Magisterium gelegd maar is hiermede voldoende de onveranderlijkheid van het dogma aangegeven?
Het was wel onvermijdelijk dat hier en daar kleine détails aan de waakzaamheid van schr. ontsnapten.
Hoort de apostolische constitutie Sacramenti Ordinis, waarbij de vorm en de materie van diaconaat, priesterschap en episcopaat worden bepaald, niet tot het ‘onfeilbaar’ kerkelijk leergezag (p. 156)?
Dat de kardinalen-niet-bisschop, de titulaire bisschoppen, de abten en de generale oversten van de exempte kloosterorden in een oecumenisch Concilie alleen een ‘raadgevende’ stem zouden hebben (p. 53), zeker als men daarbij geen onderscheid maakt tussen ‘jure divino’ en ‘jure ecclesiastico’, is niet waar en uitdrukkelijk in strijd met de Codex (CJC 223).
Deze en andere kleine détails doen echter niets af aan de waarde van het werk. Het betekent ongetwijfeld een belangrijke verrijking voor onze Nederlandse theolo- | |
| |
gische literatuur en wij wensen het een zeer ruime verspreiding toe niet enkel bij theologieprofessoren en -studenten maar ook bij de elite van leken, waarvoor schr. zelfs bepleit dat hun de toegang tot de theologische faculteiten zou worden vergemakkelijkt (p. 302).
J. Van Torre
| |
P. van Imschoot, Théologie de l'Ancien Testament, tome I: Dieu (Bibl. de Théologie, III: Théologie Biblique, vol. 2). - Desclée & Cie, Parijs-Doornik, 1954, 270 pp.
Met dit werk bezorgt de Gentse geleerde ons de eerste katholieke bijbeltheologie van het Oude Testament in de Franse taal. Twee andere delen zullen volgen, respectievelijk aan de Mens en aan de Heilsgeschiedenis gewijd. In de Inleiding kiest de auteur tussen de vele mogelijkheden positie voor een bijbelstudie in het licht van het nieuwe testament, synthetisch en religieus van inzicht. Het boek is een mijn van inlichtingen over alles wat met gezag gepubliceerd werd over de vele bijbelkwesties die hij behandelt. Zeer sober en klaar wordt over ieder punt dat zijn onderwerp raakt de leer van het Oude Testament uiteengezet. Of beter, de vele teksten worden bijeengebracht. Doch wat wij missen, en wat de inleiding had laten verhopen, is de diepe religieuse inspiratie, de goddelijke boodschap, het zingevend element. Om slechts bij een punt te blijven: de studie over de duivel is een voorbeeld van een helder, genuanceerde, ten volle verantwoorde uiteenzetting van de verscheidene benamingen die wij in de bijbel vinden. Maar na lezing hiervan ziet men niet goed welke rol deze geest in het bestaan van de mens speelt... zo men al niet geneigd is aan zijn bestaan te twijfelen. - Deze enkele opmerkingen willen in niets de degelijkheid van de studie te kort doen. Wij menen dat dit werk voortaan bij iedere bijbelstudie geconsulteerd zal moeten worden. Alleen meenden wij de grenzen er van te moeten aanduiden.
A.L. Vandenbunder
| |
F. Cayré, Patrologie et histoire de la théologie, t. 2, livres III-IV. - Desclée et Cie, Doornik, 1955, 932 pp.
Deze herziene uitgave is bestemd om, evenals de vorige, als encyclopedisch handboek veel dienst te bewijzen aan allen die met de Vaders of met de theologen te doen hebben. De negenhonderd bladzijden van dit toch handig gehouden IIe deel behandelen in détail en tevens overzichtelijk de slotperoide van de patrologie en de geschiedenis van de theologie tot in de XVIe eeuw. Het onderwerp wordt ruim opgevat en behelst eveneens de geschiedenis van de spiritualiteit. Het wordt ruim belicht vanuit de algemene tijdsstromingen, vanuit het geheel ook der kerkelijke historie. Jammer, dat de uitgelezen bibliographie bij S. Thomas veel verouderds bevat en rond 1930 blijft steken. Het werk zal volledig zijn met een 3e Volume in 2 delen dat de geschiedenis van de theologie in dezelfde geest zal doortrekken tot op heden. Men ziet er verlangend naar uit.
R. Leys
| |
Rudolf Schnackenburg, Die sittliche Botschaft des Neuen Testamentes (Handbuch der Moraltheologie, 6). - Max Hueber-Verlag, München, 1954, XII-284 pp., ing. D.M. 9,80, geb. D.M. 11,80.
Van de tot nu verschenen delen van het nieuwe handboek is dit ongetwijfeld het best geslaagde. Het was nuttig dat men eens door een specialist in de H. Schrift de roep tot zedelijk leven liet beschrijven, zoals deze klinkt in de boeken van het Nieuwe Testament. Voorzeker de beroemde Tillmann had dit reeds gedaan, doch op veel minder systematische wijze dan nu het geval is in deze afzonderlijke studie. Het eerste deel ervan ontleedt de oproep tot bekering, geloof en navolging van Jesus zelf, in Zijn verkondiging van het Rijk Gods, in Zijn verhevenheid boven het joods legalisme, in Zijn grote gebod der Gods- en naastenliefde. Het tweede deel geeft een uiteenzetting van de zedelijke aspiraties in de jonge Kerk. Het laatste deel brengt het eigen cachet naar voren van elk van de schrijvers van de nieuwtestamentische boeken. De merkwaardige, critisch-wetenschappelijke voorstelling geeft aan dit overzichtelijk werk de waarde van een degelijk studieboek. Wie het aandachtig doorwerkt ontkomt niet aan de indruk van de onovertroffen kracht die voor het zedelijke leven uitgaat van het geloof in Christus en van de aanvaarding van het komende Rijk Gods. Het boek wordt ten zeerste aanbevolen, niet slechts aan moralisten doch aan al wie het Nieuwe Testament met vrucht wil bestuderen.
A. Snoeck
| |
André Parrot, Op zoek naar een verzonken wereld (Serie: Bijbel en Archaeologie, inleidend deel). In het Nederlands vertaald door Dr H.M. Matter. Callenbach, Nijkerk, 1955, 125 pp., 30 ill., 5 kaartjes, f 7.50.
De Franse schrijver-opgraver, even vaardig en vruchtbaar met de pen als
| |
| |
met de spade, schreef dit boek als inleiding op een reeks ‘cahiers’ van bijbelse archaeologie waarvan er inmiddels reeds een vijftal verschenen zijn en die te zijner tijd ook in deze Nederlandse reeks uit zullen komen, o.a. Zondvloed en Ark van Noë, Toren van Babel, Ninivé, Tempel van Jerusalem. Dit vlot vertaalde eerste deel, dat zich laat lezen als een roman, vertelt het ‘heldendicht’ der archeologen en geeft daardoor een wel zeer aanschouwelijk overzicht over de techniek van het opgraven, de interpretatie-methode der vondsten en de opeenvolging der beschavingen. Wat het verstaan van de H. Schrift daarbij winnen kan, illustreert het laatste hoofdstuk. Voor wijde kring aanbevolen.
H. Renckens
| |
Jean Mouroux, Ik geloof in U. Het geloof als persoonlijke verhouding. Vert. en ingel. door Dr J.M. Kramer. Paul Brand, Bussum, 1955, 140 pp., f 2,90.
Op het franse boekje van Mouroux: Je crois en Toi is in dit tijdschrift enkele malen de aandacht gevestigd (zie 5 II, Mei 1952, blz. 126 en 7 II, Aug.-Sept. 1954, blz. 402). Wij kunnen daarom dr Kramer dankbaar zijn dat hij het vertaald heeft, temeer daar steeds gepoogd werd de Franse termen in goed Nederlands weer te geven, soms door omschrijving eer dan door slaafse vertaling. Dat deze poging vaak op verrassende wijze geslaagd is, bewijst de ondertitel: ‘Het geloof als persoonlijke verhouding’, weergave van: ‘Structure personnelle de la foi’.
In deze persoonlijke verhouding beschouwt Mouroux eerst, hoe God zelf de inhoud is van het geloof - de ‘Eerste Waarheid’ is geen formule maar een Persoon -, hoe Hij daarvan verder doel is en getuige - waarbij zeer juiste opmerkingen over de tekenen voor het geloof als persoonlijke boodschap -, en dit alles in Christus. Van de kant van de mens is het geloof een daad van de hele persoon, eerder dan van de afzonderlijke vermogens, een daad welke ook de persoon zelve opbouwt. Het primaat van dit persoonlijk contact boven de begrippelijke inhoud wordt getoond in enkele grensgevallen, zoals dat van de pseudo-ongelovige en dat van de mysticus. In een slotbeschouwing wordt er op gewezen, dat dit persoonlijk contact met God in Christus ook immer plaats vindt in de gemeenschap der Kerk.
De rijke inhoud van dit boekje sluit verrassend aan bij de getuigen der traditie, o.a. bij Sint Thomas. Moge het veel verheldering en verrijking brengen.
P. Schoonenberg S.J.
| |
Augustinus, Oeuvres de S. Augustin, 15: 2e sér. Dieu et son oeuvre: La Trinité (li. I-VII): 1, Le mystère. Texte et trad. de M. Mellet et Th. Camelot (Bibliothèque Augustinienne). - Desclée de Brouwer, Brugge, 1955, 615 pp.
Hier vinden wij in een Franse vertaling de eerste zeven boeken van Augustinus' diepste theologisch werk: De Trinitate. Andere geschriften van de grote Kerkleraar zijn ontstaan uit de noodzaak der polemiek. Zijn boek over de allerheiligste Drievuldigheid is de vrucht van zijn dagelijkse overwegingen en ijverige bestudering van alles wat hij hierover bij anderen lezen kon. Dit tractaat heeft de verdere uitwerking van ons voornaamste geloofsdogma blijvend beïnvloed. Een degelijke inleiding gaat deze vertaling vooraf. Aan de Franse tekst is de nodige zorg besteed, doch de zinsbouw is enerzijds niet los genoeg van het Latijn, terwijl anderzijds belangrijke termen niet vertaald werden. Zo zoeken wij te vergeefs in L. III no 10, in omschrijving of rechtstreekse vertaling, het sleutelwoord significando, zo belangrijk voor heel de leer die in deze paragraaf wordt uiteengezet. Wie nooit een schrijver in het oorspronkelijke heeft bestudeerd zal dit de vertaler (in een tekst van 500 p.) kwalijk nemen. Het is een verdienste van deze Augustinusuitgave dat zij het Latijn samen met de vertaling publiceert.
A.L. Vandenbunder
| |
M. Premm, Katholische Glaubenskunde. - Band III. 1. Ein Lehrbuch der Dogmatik. - Herder, Wien, 1954, 376 pp., D.M. 22.
Regelmatig verschijnen nieuwe delen van Premm's groot leerboek der dogmatiek. In dit deel wordt de eerste helft der leer over de Sacramenten behandeld: algemene sacramenten-leer, Doopsel, Vormsel en H. Eucharistie. Ook dit deel bezit de kenmerkende eigenschappen van een goed handboek: heldere en overzichtelijke weergave van de algemeen aanvaarde en soliede leer.
C. Sträter
| |
Prof. G.C. Berkouwer, Dogmatische studiën. De sacramenten. - J.H. Kok, Kampen, 1954, 407 pp., f 9,75.
Prof. Berkouwer geeft blijk van een
| |
| |
bewonderenswaardige werkkracht door naast zijn vele andere publicaties regelmatig delen van zijn dogmatische studiën te doen verschijnen. Evenals vroegere delen toont ook dit werk grote belezenheid, terwijl B. na zijn weergave van de gedachte van anderen tenslotte altijd op zijn gereformeerd-calvinistisch standpunt terugkeert. Voor theologen is het boek interessant als weergave van diverse protestantse meningen en ook om een protestantse reactie op enkele katholieke publicaties te leren kennen.
C. Sträter
| |
Dr G.C. Berkouwer, Conflict met Rome. - J.H. Kok, Kampen, 1955, 3de druk, 356 pp., geb. f 8,90.
Bij de derde druk van het veel gelezen boek van Dr G.C. Berkouwer, verwijzen wij naar de uitvoerige recensie bij het verschijnen van de eerste druk in November 1948, bladz. 208, door Dr P. Schoonenberg S.J.
| |
Paul Dibon, La philosophie néerlandaise au siècle d'or. - Tome I, I'enseignement philosophique dans les universités à l'époque précartésienne (1575 - 1650), Elsevier Publ. Comp., Amsterdam etc., 1954, 274 pp.
Paul Dibon, sinds kort privaatdocent aan de universiteit van Leiden, heeft in verband met de ontmoeting van het cartesianisme en een hernieuwd aristotelisme in de zeventiende eeuw, de noodzaak ondervonden eerst een studie te maken van het philosophisch onderwijs aan de nederlandse universiteiten van 1575 (stichting Leiden) tot 1650 (sterfjaar Descartes). Achtereenvolgens worden behandeld Leiden, Franeker, Groningen, Utrecht, Amsterdam (Athenaeum). Eerst worden enige bijzonderheden gegeven over de universiteit in het algemeen en haar stichting, vervolgens wordt meer uitvoerig gehandeld over het eigenlijke thema: het wijsgerig onderwijs, dat vrnl. een precartesiaans aristotelisme blijkt te zijn. De publicatie van veel materiaal schaadt de leesbaarheid van het werk niet, integendeel, de waarde wordt daardoor nog verhoogd en we kunnen deze franse pionier niet dankbaar genoeg zijn, dat hij dit nagenoeg onontgonnen terrein zo moedig, degelijk en met zoveel hart voor ons nederlanders heeft opengelegd.
J.H. Nota
| |
Ruth L. Saw, Leibnitz. - Pelican Philosophy Series, 1954, 240 pp., 2 s. 6 d. S. Körner, Kant. - Pelican Philosophy Series, 1955, 230 pp., 2 s. 6 d.
Deze uitgaven in deze serie (waarin o.m. ook verschenen Locke, Berkely, Spinoza en J. Stuart Mills) zijn niet op de eerste plaats bedoeld voor de vak-philosooph. De leek in het vak heeft vooral een geleidelijke en heldere uiteenzetting nodig van het denken van de philosooph. We menen dat Saw hierin beter is geslaagd dan Körner. Zij begint met een inleiding over het leven van Leibnitz, hetgeen de lezer vaste grond onder de voeten geeft, en zet dan zeer geleidelijk uiteen hoe Leibnitz dacht en hoe hij hiertoe kwam. Het betoog is zodoende betrekkelijk gemakkelijk te volgen. Körner's taak was natuurlijk heel wat lastiger, en het feit dat hij in een appendix van nauwelijks twee pagina's iets mededeelt over Kant's leven, geeft reeds aan hoe geheel anders dan Saw hij zijn onderwerp aanpakt. De leek zal de bespreking van Kant's werken dan ook niet erg eenvoudig vinden. Het geheel is net iets te veel reines Vernunft.
W. Peters
| |
Literatuur en cultuurleven
Otto Friedrich Bollnow, Unruhe und Geborgenheit im Weltbild neuerer Dichter. - W. Kohlhammer Verlag, Stuttgart 1954, 260 pp., D.M. 12.80.
De philosoof O.F. Bollnow van de universiteit Mainz, die door een boek over existentie-philosophie bekendheid ook buiten Duitsland verwierf, heeft in een grote studie over Rilke niet alleen interesse, maar ook grote kennis van zaken op het gebied van de literatuur-wetenschap bewezen. Nu levert hij hiervoor een nieuw bewijs: in een reeks van opstellen behandelt hij een aantal moderne en drie romantische dichters (Novalis, Eichendorff, E.T.A. Hoffmann), telkens de aandacht gericht op algemene motieven, die samengevat kunnen worden onder de tegenstelling van onrust en geborgenheid. Het is dus wederom, gelijk in het geval Rilke, niet een zuiver philologische of literaire studie, maar een onderzoek, dat de wijsgerige problematiek in de dichtkunst wil vaststellen en analyseren. Daarmee manifesteert zich het onderzoek van Bollnow als een existentieelphilosofische visie, die de crisis van het moderne denken in de literaire uitingen tracht na te gaan. Telkens wordt bij de moderne schrijvers, die in de eerste helft onderzocht worden,
| |
| |
deze dialectiek van ‘geworpenheid’ en verlangen naar een ‘heile Welt’ aangetoond. Daarbij heeft Bollnow gelegenheid, waardevolle toelichtingen te geven op de grondgedachten in het werk van o.a. Hofmannsthal, Hesse, Bergengruen. In de tweede helft van het boek, dat de ‘weg naar binnen’ behandelt, worden deze gedachten in het werk van de drie bovengenoemde romantici opgespoord en daarbij aangetoond, dat de crisis van de moderne dichter in de romantiek in sommige opzichten geanticipeerd werd - een inzicht, dat reeds van verschillende zijden werd geponeerd en hier nieuw belicht wordt. Niet alleen voor het begrip van de moderne letterkunde, maar van het hedendaagse existentie-gevoel als zodanig zijn deze studies van Bollnow dus inderdaad van grote waarde, al zal men hier en daar een scherpere, zuiver literatuur-wetenschappelijke visie wenselijk achten.
K.J. Hahn
| |
Arthur Henkel, Entsagung. Eine Studie zu Goethes Altersroman (Hermaea, N.F., 3). - Max Niemeyer-Verlag, Tübingen, 1954, XII-172 pp., D.M. 11.
De Wanderjahre worden praktisch alleen nog gelezen door wie zich aan Goethe-studie wijdt. In deze roman speelt de dichter verstoppertje met de lezer; de sprongen van verhaal naar brief, van heden naar verleden, de inschuiving van novellen, de ironische overgangen van realiteit naar fantasie, geven het werk een hermetisch, duidelijk symbolisch karakter, doch maken het niet leesbaarder. Hier leert men een andere dan de klassieke Goethe kennen. Zijn leer over de onthechting, van het christendom losgemaakt en sterk door de Stoa en een persoonlijke interpretatie van Spinoza beïnvloed, staat echter verre van het verfijnde egoïsme en het instinct van zelfbehoud welke de gangbare mening beschouwt als de grondslagen van Goethe's ascese. De dichter preekt niet alleen onthechting met betrekking tot het liefdeleven, om het hartstocht-leven van dreigende ontbinding tot dienende onbaatzuchtige liefde te doen opstijgen, maar ook ten aanzien van de universele mogelijkheden van de mens. Hij verlaat voorgoed het ideaal van het sinds de Renaissance en ook door hem zo lang verheerlijkte ‘universele genie’, om voortaan zelfbeperking, specialisatie, toewijding en dienst in één bepaald vak, hoe nederig ook, als de enige weg te wijzen, waarlangs de mens in het leven geïntegreerd wordt, en aan zijn eigen leven zin geeft.
S. toont duidelijk aan, dat de lekenvroomheid, die deze houding van een nieuw geslacht moet beheersen, niet denkbaar is zonder de diepe nawerking van christelijke opvattingen uit de piëtistische Frankfurter-tijd; ook, dat Goethe hier klaar de eisen heeft voorvoeld, die een komende tijd aan de mens zou stellen. Wij kunnen S. echter niet meer volgen, waar hij meent te bewijzen, dat Goethe het beeld van de nieuwe gemeenschap en van de ideale opvoeding als een Utopia heeft willen schilderen. Juist de humorloze plechtigheid van deze schilderingen overtuigt ons er van, dat Goethe wel degelijk Platoon heeft willen navolgen. Overigens een verhelderende en verrijkende studie over de ethische inzichten van de oudere Goethe.
A. Deblaere
| |
Klassieken uit de Nederl. letterkunde. Nr. 6. Jef Notermans, Een Abel spel van Esmoreit. - W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle, 1955, 68 pp., f 1,70.
Een naar spelling en interpunctie gemoderniseerde uitgave van de Esmoreit wordt ons in de onderhavige uitgave geboden. Een beknopte inleiding gaat aan het stuk vooraf waarin de lezer op de hoogte gebracht wordt van vroegere uitgaven, opvoeringsmogelijkheden, letterkundige waardering, etc.
Zeker mag Esmoreit tot de best-geslaagde der (weinige) middeleeuwse spelen in onze moedertaal gerekend worden. Deze jongste uitgave met wetenschappelijke nauwkeurigheid verzorgd, kan niet anders dan ten zeerste worden aanbevolen.
J. Heesterbeek
| |
Dr P. De Keyser, Van den Vos Reynaerde. 3e uitg. (Klassieke Galerij, 8). - Nederlandse Boekhandel, Antwerpen, 1955, XXVI-128 pp., F. 35.
Deze derde, herziene uitgave is ook typografisch prettiger verzorgd dan de vorige. Het is verder overbodig nog iets van deze keurige, goed becommentarieerde tekstuitgave te zeggen.
J. Noë
| |
Fr. Leytens, Mark F. Severin en zijn werk. - Wereldbibliotheek, Amsterdam-Antwerpen, 1954, 72 pp., geïll., f 5.25.
Mark F. Severin behoort ongetwijfeld tot de beste grafische kunstenaars die België bezit, en hij mag ook tot de eer- | |
| |
sten gerekend worden op internationaal terrein. Wie zijn werk kent, zal deze uitspraak niet overdreven vinden.
Voor degenen die nader met zijn kunst willen kennismaken, is dit mooie prettig geschreven boek van Fr. Leijtens een uitstekende inleiding. En zij die Severin reeds kennen, zullen blij zijn hier zoveel werk van hem in zo'n fraaie uitvoering bijeengebracht te zien. Severin is een kunstenaar die in hoge mate de schone mogelijkheden kent van de zwart-witkunst en die de gracie van de lijn op een heel persoonlijke wijze weet te benutten. Zijn kunst is smaakvol, warm, gemoedelijk en realistisch, en weet de eigenschappen van de Franse en Vlaamse geest voortreffelijk te combineren.
Het is een sympathieke daad van de Wereldbibliotheek het werk van deze belangrijke kunstenaar door dit fraaie boek bij velen bekend te maken. Men zal zeer dankbaar zijn voor deze kennismaking!
C. de Groot
| |
Fr. E. von Gagern, Der Mensch als Bild. - J. Knecht, Frankfurt, 1954, 132 pp., 25 pl., D.M. 10,80.
Dit boek, met als ondertitel ‘Beiträge zur Anthropologie’, bevat een reeks korte hoofdstukken rond drie thema's. Het eerste heet: ‘Het mensenbeeld der Genesis’: uitgaande van de Bijbelse openbaring, zich inspirerend op de gegevens der analytische psychologie en alles doorstralend met een christelijke levensinstelling, probeert S. volgens de phenomenologische methode te komen tot een dieper schouwen van het mensenwezen, vooral als geslachtelijk bepaald, en van de zonde. - In het tweede deel: ‘Het lichaam als beeld’, gaat hij uit van de voorstelling van het lichaam in de kunst om volgens dezelfde methode ons inzicht te verrijken; daarbij is de kunst een dankbaar terrein voor toepassingen van jungiaanse symboliek. - Het derde deel: ‘Het mensenbeeld der tien geboden’, bevat een korte phenomenologie van de natuurwet.
Het lijdt geen twijfel, dat dit werk het inzicht in het mensenbeeld helpt verrijken. Doch een latere generatie zal wellicht glimlachen om de gevolgen van onze bevrijding van de valse schroom tegenover het sexuele. De hérwaardering er van gaat wel eens op een overschatting lijken, die sceptisch stemt ten opzichte van haar objectiviteit; dit bij het weerkeren van uitlatingen als b.v. ‘Damit ahnen wir etwas von dem Mysteriencharakter der menschlichen Personalität, die sich im Geschlechtlichen symbolisch darstellt’ of ‘das Geschlechtsbild als transparent für Gott selber’.
A. Deblaere
| |
Odd. Brochmann, Over mooi en lelijk. - De Tijdstroom, Lochem, 1955, 132 pp., geïll. f 8.90 en f 7.10.
Over smaak valt niet te twisten, maar men kan zeker trachten bij zichzelf en bij anderen een goede smaak aan te kweken. Van dit princiep is Odd. Brochmann uitgegaan toen hij zijn boeiend boek ‘Over mooi en lelijk’ samenstelde. Hij verstaat de nobele kunst om over zaken die vaak moeilijk uit te leggen zijn, helder en overtuigend te schrijven.
Men zou dit boek een inleiding tot de aesthetica kunnen noemen, die voor iedereen toegankelijk is. De schrijver vermijdt duistere theorieën en geleerde woorden, waarvoor zelfs de meest welwillende lezer dikwijls terugschrikt. Hij geeft een lange reeks van voorbeelden, die zijn beschouwingen voortreffelijk belichten. Het zijn voorbeelden uit het dagelijkse leven, dingen die ons van uur tot uur omringen, en de schrijver laat ons zien, waarom zij schoon of lelijk, waarom het ene voorwerp ons blijvend boeit, en het andere ons spoedig tegenstaat. Vele vlotte en vaak ook geestige tekeningen maken dit boek voor ieder, die belang stelt in het schone, tot een aantrekkelijk bezit.
De nederlandse vertaling van Greta Baars-Jelgersma en Rolv Raon is zeer goed.
C. de Groot
| |
Paul Rostenne, La barbarie des élites. - Desclée & Cie, Doornik, 1954, 274 pp.
Een cultuur-filosofisch essai, dat van een reeds meer dan eens gesteld probleem (‘La rebelión de las masas’, ‘La trahison des clercs’) een klare diagnose zoekt te geven, niet alleen van de ziekte-symptomen, maar ook van hun oorzaak. S. inspireert zich op Toynbee, om vast te stellen, dat de Westerse christelijke civilisatie haar ‘breakdown’ heeft bereikt, dit moment van vruchtbare stilstand, nu de elementen, die eerst haar ontplooiing hebben verzekerd, versteend zijn of ontspoord en de elementen van haar ontbinding worden. Dank zij een merkwaardige analyse toont S. aan, dat het individualisme (maar dan in een scherp omschreven betekenis, die ons in deze korte bespreking te ver zou voeren) de oorzaak van de ontsporing onzer cultuur werd. Hij toont aan wat nodig zou zijn, opdat de elite opnieuw het leiderschap zou kunnen uit- | |
| |
oefenen in plaats van medeplichtig te zijn met de horde, doch niet hoe iets kan veranderen. Aan het slot daalt deze hoogst interessante studie enkele graden: in de depreciatie van het germaanse en de verheerlijking van het Franse overtreft zij Grousset, en getuigt van een merkwaardige illusie ten opzichte van Frankrijk's reële situatie.
A. Deblaere
| |
Wladimir Weidle, Les Abeilles d'Aristée. Essai sur le destin actuel des lettres et des arts. 2e éd. - Gallimard, Parijs, 1954, 246 pp., Fr. Fr. 990.
Wij kennen geen essay dat het thema dood-en-leven, op literatuur en kunst toegepast, meer diepgaand en gedurfd behandelt dan het onderhavige. Een eerste versie verscheen in 1936 (wij hebben er toen, in dit tijdschrift, een studie aan gewijd); deze tweede, veel meer uitgebreid en aanzienlijk anders, bewaart dezelfde grondgedachte: de scheppende verbeelding en revelerende schoonheid, in de hedendaagse artistieke beweging geheel gestorven, zullen er misschien overheerlijk uit opstaan. Van het leven afgesneden, werden het planten zonder wortel, na een laatste herfstpracht totaal verdord. Maar nieuw groen kan schieten, in een nieuwe lente!
In drie phasen voltrok zich de ondergang: de romantiek der laatste eeuw liet de verbeelding, bedrieglijk reeds, voor het laatst opleven; - daarna hechtte men belang aan stijl, esthetica en constructie, alles op en om zichzelf; - nu zijn we, ook al bekennen wij het niet, tot in de hel neergedaald. Tegelijk gaan we wellicht de weg op naar de opstanding.
Wij kennen geen aanklacht die zich zo bezonnen richt tegen de geïsoleerde kunst en literatuur: daardoor raakt de diagnose er van het gehele leven, dat voeden moet maar ook vorm ontvangen. Er bestaan weinig pleidooien, even machtig doorgezet, voor de religieuze bezieling der schone schepping; want het thema dood-en-leven is zuiver religieus van inspiratie. En weinig werken zijn ook even harmonisch volgroeid: het kostbaar resultaat van een jarenlange overweging, van een jarenlange bedrijvigheid te midden van literaire en andere kunstwerken. Er zijn dan ook weinig verhandelingen die we, aan artistieke critici en andere belangstellenden, ter overweging warmer aanbevelen.
Em. Janssen
| |
Aug. Flüeler, Sr.O. Cap., Paramente. - NZN Buchverlag Zürich, 1955, 128 pp., zweite ergänzte Auflage, geillustr. 48 pl.
Dit werk van de Zwitserse Capucines uit het klooster van Stans bewijst, dat de liturgische beweging naast de schilderkunst en de architectuur nu ook de paramentiek verregaand beïnvloedt. De terugkeer naar de zin der dingen en de drang naar versobering brachten Fl. en haar kunstenaarskring ertoe het parament allereerst als liturgisch gewaad te beschouwen; niet het decoratieve maar het kledende element is hoofdzaak. Daaruit volgt het overwegend belang van het weefsel zelf, van snit en kleurenkeuze.
48 volblad-foto's van werkstukken uit het atelier van de schrijfster (waar de stoffen zelf vervaardigd worden) en talloze tekeningen illustreren deze grondgedachten. In afzonderlijke hst. worden kazuifel, albe, enz. zinvol behandeld. Het geheel is doorweven met historische beschouwingen over de liturgische ‘mode’ in de loop der eeuwen en op de vele elkaar opvolgende technieken. In een woord vooraf geeft Mgr Caminada een geslaagde theologie van het liturgisch gewaad.
Ofschoon de waarde van sommige ontwerpen aanvechtbaar is, zal het boek inspirerend werken niet enkel voor liturgisten en vaklui, maar voor al wie geboeid is door het ‘religieuze mysterie’ van de menselijke kleding.
J. Kerkhofs
| |
Psychologie en sociologie
André Combes, Psychanalyse et spiritualité. - Edit. Universitaires, Brussel - Parijs, 1955, 72 pp. Karl Stern, La troisième révolution. Essai sur la psychanalyse et la religion. - Edit. du Seuil, Parijs, 1955, 240 pp.
De brochure van E.H.A. Combes is meesterlijk geschreven. Jammer genoeg is zijn éénzijdige voorstelling - en daarmee samengaande verwerping - van de psychanalyse even aanvechtbaar als zijn uitbundige ophemeling van de weliswaar belangwekkende visies van W. Daim. Terecht wijst schrijver op de gevaren van de psychologische reductie, doch zijn ironiserende en honende weerlegging van de doeltreffendheid der analytische methode is bepaald zwak. Erger nog, het ‘onbewuste’ (als psychische realiteit) verwer- | |
| |
pen omdat de genade de enige ‘onbewuste’ werkelijkheid is (van bovennatuurlijke aard, voegt de schrijver er gelukkig aan toe: p. 43) voert ons tot een begripsverwarring die even erg is als de verwarringen die de auteur zo scherp hekelt in de psychanalyse.
Het boek van Dr Karl Stern biedt ons meer - en ook weer iets minder - dan zijn titel belooft. Het brengt ons niet zozeer een schets van de verhoudingen tussen diepte-psychologie binnen het kader van de geneeskunde en de psychiatrie. Hier spreekt tot ons een dokter, tevens gelovig denker, die de ware verdiensten van de somatische geneeskunde kan onderstrepen, zonder haar tekorten te verdoezelen, en de gevaren van een psychologie zonder ‘ziel’ aan de kaak kan stellen, zonder de waardevolle ontdekkingen der diepte-psychologie uit het oog te verliezen. Ook hij verwerpt iedere reductieve methode, doch geeft tevens de ‘geestelijke’ perspectieven aan der psychanalyse, die uitgewerkt door de fenomenologie geheel in de lijn liggen van het christelijke denken. De eerste negen hoofdstukken werken deze inzichten meesterlijk uit. Over de feitelijke verhoudingen tussen diepte-psychologie en godsdienst, handelen slechts de laatste twee. Ze beperken zich ertoe aan te geven, met behulp van een groot aantal treffende gevallen, dat de genade essentieel ‘vrij’ is t.o.v. de natuur, doch anderzijds zich van de natuur bedient. Deze hoofdstukken zouden van principieel standpunt uit verder moeten worden uitgewerkt. Dit boek, zo vlot geschreven en toch zo degelijk, zal iedere lezer verrijken.
R. Hostie
| |
C.G. Jung. Texte de C.G. Jung e.a. - Le Disque Vert, Edit. de L'Arche, Parijs-Brussel, 1955, 394 pp.
De uitgevers van ‘Le Disque vert’ bundelden twee-en-dertig opstellen die allen gewijd zijn aan de persoon, het werk en de invloed van C.G. Jung. Vooral de studie van A. de Waelhens over de fenomenologie van het lichaam en de zin van de sexualiteit en die van Mircea Eliade over Jungs visie op de alchimie zijn belangwekkend. Daarnaast treffen we interessante mededelingen (Walter R. Corti schetst een historiek der Eranos-Tagungen en Ch. Baudouin spreekt over zijn eerste ontmoeting met Jung), onverwachte perspectieven (G. Aigrisse ontleedt de symboliek van Vincent van Gogh en E. Neumann de wereld van Chagall), korte systematiseringen van bepaalde jungiaanse inzichten of ontdekkingen (R. Cahen behandelt het empirisme van Jung, Gerhard Adler de dynamiek van het Selbst, A. Jaffé de synchroniciteit, J. Jacobi de dubbele natuur van de ziel, R. Bertrand de rol van de getallen bij Jung, enz.) en tenslotte ook een vertaling van teksten (b.v. het opstel van Jung zelf over Psychologie en Poëzie).
Iedere auteur werd geheel vrijgelaten in het uitwerken van zijn opzet. Dit brengt naast een grote verscheidenheid ook een zekere oppervlakkigheid en gebrek aan eenheid met zich mee. Toch is het geheel een geslaagde hulde aan de nu tachtigjarige geleerde en zoeker C.G. Jung.
R. Hostie
| |
Dr Erich Fromm, De zelfstandige mens. - Een bijdrage tot de psychologie der ethiek. Vertaling Hans Redeker, Utrecht, Erven J. Bijleveld, 1955, 208 pp., f 8,90.
Terwijl enerzijds het moderne atheïstische humanisme een steeds invloedrijkere factor in onze Nederlandse samenleving wordt, zijn anderzijds de wetenschappelijke verhandelingen over deze geestesstroming nog slechts zeer gering in aantal en fragmentarisch van opzet. Vandaar dat het belang van de Nederlandse vertaling van dit boek van Fromm vooral gezocht moet worden in het feit, dat de auteur in deze ‘bijdrage tot de psychologie der ethiek’ de grondstructuur van een humanistische ethiek principieel uitwerkt. Met veel nadruk beklemtoont de auteur tegenover iedere louter subjectivistische en relativistische ethiek het bestaan van objectieve en universele ethische normen, maar omdat hij de mens de facto slechts psychologisch benadert, blijven die objectieve normen inhoudelijk nog volkomen onbepaald. Daar, waar de auteur in dit boek aan het woord is als psychoanalyticus, die vele eenzijdigheden van Freud weet te corrigeren, treffen wij inderdaad belangrijke en interessante bladzijden aan over de psychologische implicaties van ons menselijk handelen, b.v. in het derde hoofdstuk over de niet-creatieve en creatieve instellingen van de mens. Maar vooral in het laatste hoofdstuk over de eigenlijke ethische problemen van een humanistische ethiek, m.n. bij de behandeling der menselijke vrijheid, schiet de methode van de auteur wezenlijk tekort, weet de auteur het niveau van zijn eigen vakwetenschap: de psychologie, niet te overstijgen om de gestelde ethische problemen ook inderdaad philosophisch en axiologisch te behandelen. Is dit een ge- | |
| |
volg van een gebrek aan philosophisch vakmanschap of veeleer van het behandelde atheïstische humanisme, dat de mens in zijn intiemste geestelijke zelfstandigheid, m.n. als authentiek godsdienstig wezen, principieel miskent en bijgevolg de ware geestelijke inhoud van die mens doet verstarren tot een psychisch mechanisme. Zeer betreuren wij het ook, dat de auteur niet het minste begrip toont voor de
eigenheid van godsdienstige waarden, voor bijbel, godsgeloof en theologie. Wij bedoelen hier niet een tekort aan connaturaliteit met deze waarden, dat voortspruit uit het feit, dat de auteur zelf a-godsdienstig is, maar een wetenschappelijk tekort aan begrip voor de godsdienstige medemens. De vertaling geeft de oorspronkelijke tekst adaequaat weer en is aangenaam leesbaar.
A. van Leeuwen
| |
Raymond Hostie, S.J., Du mythe à la religion. La psychologie de C.G. Jung (Etudes Carmélitaines). - Desclée de Brouwer, Parijs, 1955, 232 pp., Fr. 120 (Fr. Fr. 870).
Het is verheugend dat de grondige studie van P. Hostie, waarvan de Nederlandse uitgave zo gunstig en uitvoerig in dit tijdschrift werd besproken (cfr. Streven, VII, 195354, p. 477), nu ook in het Frans een nieuwe en wereldbrede lezerskring heeft gevonden. Er bestond trouwens in deze taal nog geen werk dat in een bondige synthese het uitgebreid en veelzijdig oeuvre van de Züricher psycholoog had samengevat en dat tevens de als zodanig niet bedoelde, maar toch wel erg suggestieve incursies op godsdienstpsychologisch en theologisch terrein had weten te onderkennen en af te wegen.
A. Snoeck
| |
Fr. A. von der Heydte en Karl Sacherl, Soziologie der deutschen Parteien. - Isar Verlag, München; voor Nederland: J.J. Meulenhoff, Amsterdam, 367 pp., DM. 16.80.
Dit boek is het resultaat van een merkwaardig team-work: prof. von der Heydte, hoogleraar voor staatsrecht en politieke wetenschappen in Würzburg, en dr Sacherl, docent voor psychologie aan de universiteit van Mainz, hebben tezamen de politieke, sociologische, psychologische enz. structuur van de bestaande Duitse partijen grondig onderzocht en telkens in eigen beschrijvingen dit onderzoek behandeld. Zo ontstond een systematische analyse van de politieke partijen van West-Duitsland, die niet alleen nuttig, ja onmisbaar is voor het begrip van de West-Duitse politieke situatie, maar ook zeer leerzaam voor iedere politieke partij waar dan ook. Na algemene beschouwingen over het wezen van een partij en de verschillende vormen (rechts, links, ‘Weltanschauung’ en ‘Gelegenheitspartei’, staats- en belangenpartij, enz.) worden onderwerpen behandeld, die inderdaad het fundament van het politieke leven raken: de algemene betekenis van programma, verkiezingen enz., ook de wijze van meningsvorming, de betekenis van partijpers en verkiezingscampagne, of de veel omstreden ‘Kulturpolitik’. Zeer illustratief zijn analyses van de jongerenorganisaties der verschillende partijen, de sociale opbouw van de kiezers (tabellen geven hierbij waardevolle aanwijzingen, een voorbeeld: het blijkt dat de communisten in West-Duitsland hoofdzakelijk op de oudere generaties steunen en geen noemenswaardige aanhang onder de jongeren hebben), de invloed van de economische voorwaarden op de schommelingen bij de verkiezingen. De interne organisatie van de partijen, de positie van het parlementslid, verkiezingscampagne en -psychologie, dit alles vindt een plaats in deze veelomvattende en helder geschreven analyse van de West-Duitse politieke partijen, die ons inziens het zuiver ‘sociologische’ terrein terecht niet zelden overschrijdt en daarom ook een bredere belangstelling zal ontmoeten.
K.J. Hahn
| |
A. Michielsen, De leer van het Staatscrediet. Leerhistorische studie (Economisch-sociale Bibliotheek, Monogr. nr 30). - N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1954, 126 pp., Fr. 125.
De openbare lening is het belangrijkste buitengewoon dekkingsmiddel van de openbare besturen. Eerst bestudeert de schr. hoe de leningen werden beschouwd vanaf het vroegliberalisme tot aan de tweede wereldoorlog. Uit dit historisch onderzoek haalt hij een stelling. Lange jaren was het staatscrediet het object van een ‘kunstleer’. Men ging dan ook wel na welke de gevolgen waren van bepaalde leningen, maar een streng wetenschappelijk standpunt werd niet ingenomen. De auteur wenst terecht dat de leer alle mogelijke facetten van het gestelde probleem met haar eigen middelen, systematisch en wetenschappelijk-methodisch zou belichten: geen leer dus van de juiste aanwending van het staatscrediet, maar een echte theorie.
| |
| |
Dit degelijk werk, dat we aan economisch geschoolden sterk aanraden, bevrijdt ons van vele vooroordelen en geeft ons een juister inzicht én in het staatscrediet én in het wetenschappelijk standpunt van de zuivere economie. Het is echter jammer dat de bibliographie na 1944 niet eens werd bij gewerkt, laat staan de laatste werken besproken, te meer daar dit werk verscheen in een wetenschappelijke bibliotheek.
R. Rousseaux
| |
Kan. P. Tiberghien, Sens chrétien et vie sociale. - Editions Ouvrières, Parijs, 1954, 272 pp., Fr. Fr. 600.
De bekende en ervaren professor aan de theologische faculteit te Rijsel, beschikt over een bijzonder talent om op eenvoudige wijze zijn verstandig nadenken over delicate problemen in heldere taal uit te drukken. Hij behandelt in dit boek verschillende vraagstukken van het sociale, economische en politieke leven, in christelijke zin. Leiders van studiekringen vinden hier zeker stof tot vruchtbare studie en bespreking. Rechtvaardigheid en naastenliefde, staatsbemoeiing, gezag, eigendomsrecht, handelswinsten, looncontract zijn maar enkele van de onderwerpen die ter sprake komen. De traditionele leer wordt op levendige dynamische, maar ook critische en persoonlijke wijze belicht.
A. Snoeck
| |
Geschiedenis
J.C. van der Loos, Vaderlandsche Kerkgeschiedenis. Deel V, N.V. Parnassus, Amsterdam, 1953, 647 pp.
Met het verschijnen van het vijfde deel der Vaderlandsche Kerkgeschiedenis (volgens het titelblad 1953) is het werk van pastoor J.C. van der Loos compleet. Ons inziens heeft het geen zin om over de verdiensten van deze historicus uit te weiden. Pastoor van der Loos was een ernstig geleerde, die als jong kapelaan op instigatie en onder leiding van zijn pastoor Mgr J.J. Graaf (zie blz. 507 vlg.) zijn historisch onderzoek begon. Het bisschoppelijk archief van Haarlem kende niemand beter dan hij. De geschiedenis der Hollandse Missie en bijzonder de geschiedenis der aartspriesterschappen hadden zijn bijzondere belangstelling. Een laudator temporis acti was hij echter geenszins. De feilen en fouten wist hij vrijmoedig aan te wijzen en bij het beschrijven van bepaalde toestanden of gebeurtenissen was hij niet spaarzaam met zijn kritiek), gelijk de opstellen in deze vijfde bundel bewijzen. Maar Van der Loos was een autodidact, een historicus van de oude school. Zijn portretten, die een groot deel van deze bundel vullen, zijn wat vlak en wanneer wij ze vergelijken met de portretten van dezelfde figuren in recente publicaties, zien wij eerst hoe kleurloos zij vaak zijn. Waarmee wij echter niet zeggen willen, dat ze niet belangrijk zouden zijn. Pastoor van der Loos wist veel en wat hij wist heeft hij voor een deel in de vijf verschenen delen samengebracht.
Daarom mogen wij dankbaar zijn dat het plan dat pastoor Van der Loos tijdens de eerste oorlogsjaren ontwierp, geheel ten uitvoer is gebracht. Voor elke historicus derhalve zijn deze vijf delen Vaderlandsche Kerkgeschiedenis een waardevol bezit. De uitgever zorgde voor een mooie uitvoering. Het laatste deel bevat tevens een foto van de auteur, die de 3de Juni 1947 als pastoor van Uitgeest overleed.
C.H. Lambermond
| |
Jos. Fabri, S.J., Les Belges au Guatemala (1840-1845) (Acad, roy. de sciences coloniales. Classe des sciences mor. et polit. Mém. in-8o. Nouv. Série, Tome II, fasc. 1). - Marnixlaan 25, Brussel, 1955, 266 pp.
Een interessante studie, vrucht van vele jaren archivaal onderzoek, over de eerste proeve van kolonisatie door de Belgen. In 1840 rees het plan om in Guatemala een Belgische handelsnederzetting te stichten, het jaar daarop werd La Compagnie belge de colonisation opgericht, en in 1843 vertrokken de eerste twee schepen met kolonisten. Door een handige propaganda misleid trekken een duizendtal uitwijkelingen naar het Beloofde Land, maar in 1845, nadat meer dan tweehonderd van ellende en ziekten zijn omgekomen, worden bijna alle overlevenden naar het vaderland teruggebracht; de overigen bleven als gewone uitwijkelingen zonder onderlinge band in Amerika. Mislukking dus over de gehele lijn.
De auteur spreekt uitvoerig over de rol van de twee Jezuïeten-missionarissen die met de expeditie mee waren gegaan, en weerlegt de oude beschuldiging dat zij het bestuur tot een soort theocratie, in de aard van de reducties van Paraguay, hebben willen omvormen. Het communistisch regiem, het uitschakelen van het privé- | |
| |
belang, samen met de volledige ongeschiktheid van de leiders zowel als van de aan wal gezette samengeronselde Belgen, leggen de mislukking uit. Een troost is nog dat de ervaringen van Santo-Tomas later Leopold II ten goede zijn gekomen, bij het stichten van een grote kolonie in het hart van Afrika.
M. Dierickx
| |
Albert Maurice, Stanley. Lettres inédites. Office de Publicité, Brussel, 1955, 220 pp., geïll. met 12 platen buiten tekst.
Schrijver had het geluk een onuitgegeven Letter-Book van Stanley te ontdekken en slaagde erin het in zijn bezit te krijgen. De minuten van brieven aan Leopold II, aan Strauch, enz., daterend uit 1881-1882, werpen een nieuw en helder licht op deze voor het ontstaan van Belgisch Kongo zo belangrijke tijd. De brieven zijn slechts onvolledig en in Franse vertaling gepubliceerd, maar geschiedschrijvers zullen gaarne vernemen dat een microfilm van het oorspronkelijke brievenboek in de Brusselse Academie van Koloniale Wetenschappen thans berust. De gewone lezer zal vooral geboeid worden door de inleiding waarin de uitgever zijn vondst verhaalt en verder de wordingsgeschiedenis van de Onafhankelijke Staat in de jaren 1876-1885 op hooggestemde, iets journalistieke toon schetst. Meer nog zal hij de reacties van de grote baanbreker onder de Afrikaanse zon van dag tot dag met veel belangstelling kunnen volgen. Daarom is deze uitgave een kostbaar document voor de geschiedenis en de psychologie van die heldhaftige tijden.
M. Dykmans
| |
Historia Mundi onder leiding van Fritz Valjavec. III. Band: Der Aufstieg Europas. - Francke Verlag, Bern, 1954, 531 pp., 9 krtn, Zw. Fr. 24,55, D.M. 26,50.
In de ontworpen tiendelige Historia Mundi ging het in het eerste deel over de voorgeschiedenis en in het tweede over de oude hogere culturen van Azië en Egypte, terwijl de volgende twee banden de Grieks-Romeinse Oudheid behandelen.
Deze derde band, terecht Aufstieg Europas genoemd, zet in met een bijdrage over het brons- en ijzertijdperk in Europa en een korte, maar interessante studie over het ontstaan van het schrift, waarbij ook het Chinees schrift betrokken wordt. Een overzicht van de culturen van Creta en Mycene en van de Perzen in Iran brengt tot een merkwaardige geschiedenis der Grieken, waarbij onmiddellijk een lange studie over het Griekse denken en dichten aansluit, de topprestatie van dit kleine volk. Daarna volgen wij de opkomst van de Macedoniërs, van Philippus en van Alexander de Grote, en van de Hellenistische staten. Dan trekken wij westwaarts naar de phenicische stichtingen, o.a. Cadiz en Carthago, en naar de Griekse kolonies. Tenslotte komen Oud-Italië aan de beurt, met even een onderbrekend hoofdstuk over de Kelten (en de tochten der Belgen) om te eindigen op de eenmaking van Italië en een korte studie over de oud-Romeinse religie.
Deze dorre opsomming geeft voldoende aan dat hier een enorme stof is samengebald; dit boek is trouwens een Handboek der wereldgeschiedenis zoals de ondertitel luidt. Maar telkens weer wordt men bij de lezing getroffen door de synthetische en vaak ook concrete voorstelling, de prettige verhaaltrant, de degelijkheid en de openheid voor grootse perspectieven.
Wij kunnen slechts onze onverholen bewondering voor dit werk, waaraan geleerden uit verscheidene landen en continenten meewerken, uitdrukken en het ten zeerste aanbevelen. Voegen wij er nog aan toe dat de afzonderlijke delen een geheel vormen - hier delen III en IV - en ook afzonderlijk verkrijgbaar zijn.
M. Dierickx
| |
Friedrich Funder, Vom Gestern ins Heute. Aus dem Kaiserreich in die Republik. - Verlag Herold, Wien-München 1952, 719 pp., 33 Abb., S. 139.
Deze mémoires van een journalist van Europees formaat en Europese betekenis bevatten veel meer dan gewone autobiographische aantekeningen. Het is een stuk Oostenrijkse geschiedenis, die door de thans 83-jarige Friedrich Funder, hoofdredacteur van het katholieke weekblad ‘Die Furche’ wordt verteld. Want tientallen jaren stond Funder in het centrum van de Oostenrijkse politiek, in nauw persoonlijk contact met de leidende figuren van het land en als uiterst actief journalist, intelligent politicus, enthousiast Oostenrijker en diepgelovig katholiek wilde hij steeds aan de algemene ontwikkeling van zijn land meewerken. Zo stond hij vanaf het einde van de vorige eeuw tot heden in de voorste linie van de maatschappelijke activiteit van de katholieken in Oostenrijk.
Funder beschrijft allereerst de geschiedenis van de christelijk-sociale beweging in Oostenrijk, die juist heden ten dage
| |
| |
uitermate leerzaam is. Funder laat zien hoe de eigen sociale beweging van de katholieken, die niet zonder tegenstand zelfs van katholieke zijde kon ontstaan, het religieuze leven in de lagere standen en het proletariaat min of meer gered heeft. De grote vlucht van de christelijk-sociale beweging wordt dan van Lueger tot Seipel aan de hand van zeer interessante persoonlijke belevenissen op pakkende wijze toegelicht.
Naast deze geschiedenis van een grote, soms tragische ogenblikken belevende christelijke partij, bevat het boek van Funder ook de geschiedenis van een krant: de ‘Reichspost’, het grote katholieke blad waarvan Funder vanaf 1902 tot 1938 hoofdredacteur was, en dat het geestelijke en politieke leven in Oostenrijk mede bepaald heeft. De gezellige, levendige en afwisselende wijze van vertellen, de vele wederwaardigheden en glansrijke overwinningen waarop deze krant kan terugblikken, maken deze gedeelten van het boek tot een zeer lezenswaardige lectuur.
Bij dit alles komt echter, niet slechts als grandioze achtergrond, een stuk Oostenrijkse geschiedenis. Funder vertelt uit eigen ervaringen zeer boeiende hoofdstukken uit de geschiedenis van de Donaumonarchie, de opkomst der socialisten, de spanningen met de ‘Los-van-Rome’ beweging, met de slavische volkeren en de Hongaren. Hier wordt de interne problematiek van de Donau-monarchie duidelijk, waaraan deze tenslotte moest ten onder gaan. Funder's documentatie wordt echter dan bijzonder waardevol, wanneer hij de politieke concepties van de troonopvolger, aartshertog Franz Ferdinand, weergeeft, tot wiens onmiddellijke politieke omgeving hij destijds behoorde. Funder vertelt aan de hand van concrete belevenissen, uitspraken en aantekeningen welke ver gaande federalistische gedachten Franz Ferdinand voor de reconstructie van de monarchie ontwikkelde, gedachten die juist nu bijzonder veel belangstelling ontmoeten. Ook daardoor wordt het boek, dat ons Oostenrijk in vele belangrijke aspecten duidelijk voor ogen brengt, tot een zeer actueel document.
K.J. Hahn
| |
Romans en verhalen
Victor Brandenburg, De Stroom van hun Leven. - De Fontein, Utrecht; Sheed & Ward, Antwerpen, 1955, 241 pp.
Deze roman is een eersteling. De schrijver moet echter reeds over de nodige wereld- en levenskennis beschikken; dit blijkt uit geheel het boek. De titel geeft de zwakke zijde van de roman aan. Er wordt hier een geheel mensenleven beschreven (De Stroom van hun Leven), of liever enkele mensenlevens, wat doorgaans de spanning in een roman verzwakt. De schrijver had wijzer gedaan met bijvoorbeeld de jeugd van zijn held weg te laten en zijn verhaal te concentreren op enkele sprekende en treffende episoden. Het boek wordt gaandeweg beter en boeiender. De laatste helft is aanmerkelijk reëler dan het zwakke begin. Ongetwijfeld houdt de roman een belofte in. Strengere techniek en compositie, versobering in de beschrijving, dichter benaderen van leven en werkelijkheid, dit alles moet de auteur betrachten om een roman te schrijven die boven het gewone niveau uitkomt. Er zijn in de tweede helft gedeelten, die echt en reëel aandoen, wat niet gezegd kan worden van de eerste helft, die te zeer voelbaar gefantaseerd, verzonnen is, te weinig levensecht is. Met belangstelling zien wij naar een tweede boek van Brandenburg uit.
J. v. Heugten
| |
Franz Werfel, Cella. - Vertaald. De Fontein, Utrecht; Sheed & Ward, Antwerpen, 1955, 215 pp., f 6,90.
Franz Werfel, die tijdens de oorlog naar Frankrijk en later naar Amerika moest vluchten, schreef kort na de overrompeling van Oostenrijk door Hitler deze roman van een Oostenrijkse Joodse familie in de dagen der voorbereiding en eindelijk de uitvoering van de bezetting door de Nazi's. Het boek is geschreven met een ongewone warmte en deelname, wat wel te verklaren is uit de omstandigheden, waarin Werfel verkeerde toen hij het schreef. De titel is in zoverre niet gelukkig, als eigenlijk de vader van Cella de hoofdfiguur uitmaakt. Werfel wilde nog een tweede deel schrijven, waartoe hij niet gekomen is, en dit tweede deel zou de titel gerechtvaardigd hebben. Zo als het boek daar ligt vormt het echter een afgerond geheel. De advokaat Bodenheim woont in een stadje bij Wenen en heeft te veel vertrouwen in de toekomst, waardoor hij het gewone lot der Joden onder het Nazi-regiem ondergaat. Een vriend van hem redt hem ten slotte van dood en concentratiekamp. Het is een boeiend en uiterst levendig relaas van een korte
| |
| |
schrikwekkende periode, beschreven door een romancier in de volle rijpheid van zijn talent. Een boek dat ten volle een vertaling verdiende.
J. van Heugten
| |
Stefan Andres, Die Reise nach Portiuncula. - Roman. Piper & Co. Verlag, München. Importeurs: N.V. Meulenhoff, Amsterdam, 1954, 276 pp., f 14,80.
Stefan Andres blijft zijn groot talent ontwikkelen. Elke nieuwe roman van hem is een nieuwe verrassing. Telkens plaatst hij zijn figuren in een ander milieu, verwikkelt hen in andere lotgevallen en beschrijft hij andere mensen. Zijn verbeelding schrikt voor niets terug en steeds overtuigt hij door de diepte en zuiverheid zijner psychologie. Hij is ongetwijfeld een der sterkste romanschrijvers van het ogenblik. In Die Reise nach Portiuncula voert hij ons naar Zuid-Italië, waarheen een bejaarde vader met zijn hartstochtelijk aanbeden dochter gereisd is om zijn jeugdherinneringen aldaar nog eens te beleven. Het loopt echter anders dan hij verwacht heeft. Hij wordt diep vernederd door degene die hij daar vroeger vernederd heeft en dit wordt zijn innerlijke omkeer, zijn geestelijke reis naar Portiuncula. Hij staat zijn dochter af aan de jonge man, die hen vergezelt en die hij vroeger uit jaloezie verfoeid had. De roman is voortreffelijk geschreven en gecomponeerd in een straffe en beeldende taal. Zowel de locale kleur als de stylering der figuren verraden een meesterhand. Het is wellicht het sterkste boek dat Stefan Andres tot nu toe schreef.
J. v. Heugten
| |
Bert van Aerschot, Bittere wijn. - Bruna, Utrecht; Helicon, Antwerpen, 1954, 150 pp., Fr. 76.
Niets duidt beter de korte inhoud van dit korte verhaal aan dan het motto vooraan: ‘Het is noodzakelijk dat de samenleving tot zelfkennis komt en over zichzelf in ontzetting geraakt’ (Tsjechow). Dit proces van ontmaskerde zelfanalyse vindt hier plaats in John Draes, zwendelaar-in-het-groot, die op de avond van zijn catastrophe, door de stad zwijmelt van de ene drankgelegenheid naar de andere. Nu zijn toekomst is afgegrendeld, vindt hij zijn verleden: de duistere oorsprongen van zijn koude, alles vernietigende haat, die zijn enige zekerheid is geweest. Hier worden ‘de duizenden windsels ontzwachteld waarachter Draes, door de jaren heen, zorgvuldig de zweren en etteringen, de voosheid van zijn reuzenzaken had verborgen’ (p. 52). En wat bloot komt, is het besef: ‘Het leven was absurd, een opeenstapeling van moeilijkheden, vuiligheid en vergissingen’ (p. 139) en wellicht de bittere begoocheling: ‘Ik leef immers, ook zonder hoop en zonder toekomst’ (p. 123).
Bitter is inderdaad de wijn die hier geschonken wordt. Maar van een uiterst intense smaak. Want de stijl van dit verhaal is iets heel bijzonders. Heden en verleden hotsen in Draes' bewustzijn baldadig door elkaar. En de stijl wekt de indruk van een blokkendoos met door elkaar klotsende blokken: harde detail-indrukken (scherp, hoekig), die in het dronken bewustzijn van Draes niet meer in elkaar passen en nog slechts dat ene geheel vormen dat mogelijk blijft: een ensemble van cubus-chaos. Passages als die over ‘zijn rechteroog... zijn linkeroog’ (p. 62; vgl. p. 102) doen inderdaad denken aan een cubistisch schilderij; andere, als die over de straat op p. 7, aan futuristische tekeningen als van Fr. Masereel.
Maar of het episch talent van Bert van Aerschot even groot is als zijn hevig intensificatievermogen, blijkt hier helemaal niet.
Paul van Meer
| |
Cor Ria Leeman, God in de strop. - 't Groeit, Antwerpen, 1955, 304 pp., geb. Fr. 130.
Dit boek werd met veel gerucht aangekondigd en op de markt gebracht als ‘een Vlaams werk van wereldformaat’. Voortgaande op vroeger werk van deze auteur heb ik het (desondanks) vol verwachting ter hand genomen. Maar tot mijn spijt heeft het me ontgoocheld: nee, dàt is het niet geworden. Geen evenknie van Huxley, Gheorgiu, Gohde, of welke namen men ook ter vergelijking wil naar voren schuiven. Zeker, het wil dezelfde beklemmende visioenen oproepen van een wereld waarin een ijzeren terreur heerst en een ontmenselijkte techniek, waarin de mensen nog alleen geëtatiseerde lichamen en productiemiddelen zijn, waar God dood is en alle Christendom. Een wereld, heel zeker, die ‘wij allen hard bezig zijn tot werkelijkheid te maken’. Maar deze roman kan ons in deze wereld niet doen geloven, hij maakt die niet handtastelijk, niet aangrijpend tastbaar, zodat we ervoor huiveren. Het is bij een schema gebleven, een skelet. Hoe komt het? Omdat de roman, hoe paradoxaal dat hier ook moge klinken, nagenoeg alle scheppende fantasie mist: we leren hier om zo te zeggen niets nieuws (het is natuurlijk
| |
| |
verschrikkelijk dat wij in onze dagen nog zo weinig nieuws kunnen leren over zulke gruwzame werkelijkheden), alles is alleen ‘systematisch’ veralgemeend. Ten tweede, en vooral, omdat alle mensen die hier ten tonele worden gevoerd: Dr. Neiser, de hoofdfiguur, die blijft strijden en getuigen voor de Geest; het meisje, dat door het lijden God vindt; de priester, tot waanzin gefolterd, en alle anderen slechts schema's van mensen zijn, skeletten. Is Leeman dan zo knap in zijn opzet geslaagd, dat er van zijn boek precies die kille indruk van ontmenselijking uitgaat die hij heeft beoogd? Ik geloof het niet. Want dit boek blijft maar een boek. Het mist de stijl van het getuigenis dat ons zou aangrijpen.
Het is jammer dat Cor Ria Leeman dit werk nú al heeft willen schrijven. Het is nog te groot voor hem. Had hij het geduld gehad om rijper te worden, hij zou ons misschien inderdaad een groot werk geboden hebben.
Paul van Meer
| |
Blanka Gyselen, Adieu, Filippi... - P. Vink, Antwerpen, 1955, XXVI-188 pp., geb. Fr. 125.
De dichteres Blanka Gyselen komt ons verrassen met een romandebuut. En een verrassing is het voor mij geworden in de heel goede betekenis van het woord: ik ben er voorzichtig aan begonnen, maar gaandeweg werd ik door dit verhaal bijna totaal ingenomen. Niet zozeer dan door zijn inhoud, die toch niet zo héél oorspronkelijk is. De clown Filippi ligt te sterven, èn in herinnering èn koortsdroom herleeft zijn verleden: zijn kinderjaren, zijn bezielde toewijding aan de kunst, zijn zuivere liefde voor Arlette, de schuld ook die hij op zich heeft gelaten door een rivaal naar het leven te staan, en hij heeft Arlette gedood! -, zijne hele opgang-in-loutering naar goedheid en liefde en naar God. Het knaapje Tom zit bij zijn bed, blijft de schakel met het heden: de koorts en het sterven.
Maar vooral de vorm en de stijl van dit werk hebben me geboeid en... verheugd. Een gaaf Nederlands, onuitputtelijk beeldrijk, van een verbluffende fantasie, nerveus en geladen en toch niet vermoeiend. Men kan opwerpen: het procédé van de associaties tussen heden en verleden is spoedig doorzichtig. Inderdaad, we kennen het trucje nu al wel. Maar het is hier meestal zo knap toegepast, dat we geredelijker geloven in een waarachtige poëtische inspiratie dan in een opzettelijke ambachtelijkheid. Vanuit één, langdurige en hevige inspiratie schijnt dit verhaal geschreven.
Het geheel is gesteld in een merkwaardige jij-vorm. Inderdaad een reden te meer om aan ‘De boer die sterft’ van Karel van de Woestijne te denken. Maar ik voel dat ‘jij’ niet aan als een tweede persoon enkelvoud, veel meer als een ‘men’. En daardoor wordt het verhaal meteen zeer suggestief veralgemeend, deint het ineens veel breder uit.
Eén bezwaar misschien: is dit hele experiment te herhalen? Heeft de romancière Blanka Gyselen hier niet ineens heel haar geladenheid uitgestort? En wanneer zij nog een roman schrijft, zal het dan niet iets helemaal anders moeten zijn? Want niet steeds kan eenzelfde poëtische intensiteit de epische vaart blijven schragen.
Paul van Meer
| |
Jean Cabriès, Jacob, de uitverkorene. Vert. door André van Aalst. - Foreholte, Voorhout; 't Groeit, Antwerpen, 1955, 379 pp., f 9,90.
De geschiedenis van Isaaks zoon Jacob, vanaf het moment waarop hij de vaderlijke zegen waarin de belofte van Jahwe vervat is, op slinkse wijze weet te verkrijgen en, door Ezau's wraak bedreigd, vlucht naar Rebecca's broer Laban, tót zijn terugkeer jaren later, als gezegende en uitverkorene. Met de hartelijke ontmoeting van Ezau en Jacob eindigt het boek.
De auteur heeft getracht de ‘oude’ geschiedenis uit de schemer van een ver verleden dichter bij ons te brengen. Hij heeft van de oud-testamentische figuren mensen van vlees en bloed gemaakt, met hun goede en donkere kanten, die in ons midden zouden kunnen leven. De sfeer van het boek benadert dan ook sterk op vele plaatsen onze eigen tijd. Of deze poging altijd gelukkig mag heten, is niet in enkele woorden te beslissen. Zeker is, dat de aartsvaderlijke situaties nogal eens ‘vreemd’ aandoen in de meer moderne sfeer van het geheel. Toch heeft de schrijver door deze ‘naderbrenging’ een boek vol kleurige schakeringen geschapen dat ons de aartsvader Jacob als mens in zijn strijd binnen en buiten hem, in zijn aarzelend, doch geleidelijk tot onwankelbare vastheid groeiend geloof laat zien. Een opmerkenswaardige poging, dit boek. Voor één gebrek heeft de schrijver zich niet weten te behoeden; de beschouwingen en overpeinzingen in dit verhaal zijn wat al te uitvoerig. Beknoptheid zou aan het geheel zeer ten gunste zijn gekomen.
Joh. Heesterbeek
| |
| |
| |
Samuel Shellabarger, De Gelukzoeker, ver. J. Vrijman; G.S. Perry, Niets is tevergeefs, vert. A.G. Barkey Wolf; J.M. Falkner, Moonfleet, vert. door A.G. Barkey Wolf; G. Cotterell, Met de zon mee, vert. van Clara Eggink. - J. van Tuyl, Antwerpen - Zaltbommel, 1955, 468 - 230 - 213 en 230 pp., geb.
Nog vier mooie boeken van de Triomfreeks:
De Gelukzoeker is Richard Morandi, buitenechtelijke zoon van een hooggeplaatste Brit, Lord Marny. Wie in dit boek zijn avonturen volgt, heeft op het einde wanneer Morandi zijn vader en later zijn geliefde heeft weergevonden, alles en nog wat meegemaakt: het luxueuse Venetiaanse Carnaval, het leven op de Galeien, de Frans-Engelse oorlog bij Québec, spionnage en contraspionnage en grootste theateropvoeringen.
De specifiek-Venetiaanse beminnelijke en andere uitdrukkingen liet de vertaler zó in de tekst, hetgeen aanvankelijk vreemd, maar geleidelijk onontbeerlijk aandoet. Liefst niet in ieders handen te geven.
Het tweede verhaalt de harde strijd van Sam Tucker voor een vrij en zelfstandig bestaan door zijn niet versagende arbeid in de ondankbare katoenplantage. De beschrijving van die strijd is oprecht aangrijpend en dwingt tot meeleven met de held, die uiteindelijk de natuur overwint. Goede vertaling.
J.M. Falkner brengt ons de avonturen van John Trenchard, welke van zijn prilste jeugd af in een onverbiddelijke avontuur geworpen wordt. Hij heeft zich namelijk voorgenomen de schat der Mohunes, een uitzonderlijk mooie diamant, te vinden, maar daarmee verliest hij aanvankelijk alles wat hem lief is om dan uiteindelijk toch te zegevieren.
Mooie avonturenroman welke onder meer een pleidooi is voor eerlijkheid en vriendentrouw, weergegeven door de sympathieke figuur van John's vriend, Elzevir Block. Iedereen kan er in spanning een paar uren werkelijke ontspanning aan beleven.
Het laatste brengt ons veel dichter bij de tegenwoordige tijd, nl. in de V-bommenperiode boven Engeland, Een drietal G. I's maken zich verdienstelijk met het opknappen van een paar karweitjes in het getroffen huis van de heldin van het verhaal, Linda Ferrel. Een van de drie valt speciaal in haar smaak zonder dat ze kan uitmaken waarom. Het einde van de geschiedenis geeft ons, na allerlei kostelijke situaties, daarop het antwoord. Deze avonturen, vol van sprankelende humor en frisheid, hebben bijna onmerkbaar een diepere bedoeling: zij tonen de verwarrende verwikkelingen waarin nuchtere jonge mensen van onze tijd zo gemakkelijk verzeild raken. Zeer goede ontspanningslectuur.
J. Liebens
| |
Vier Vlaamse novellen (Keurboeken voor Middelbaar- en Normaalonderwijs, 3). - Nederlandse Boekhandel, Antwerpen, 1955, 92 pp., F. 30.
De keuze van Vlaamse novellen uit de vorige eeuw, die bovendien geschikt moeten zijn voor het onderwijs, is uiteraard zeer beperkt. De 15e druk van dit boekje bewijst dat de gekozen teksten, uit het werk van Stijns, H. Ram, R. Loveling en A. Snieders, in de smaak-vallen. Ze werden keurig uitgegeven en van een uitvoerige woordenlijst voorzien.
J. Noë
| |
Michel Duchemin, Trois fiancées sur un volcan. - Desclée De Brouwer, Brugge, 1955, 200 pp., Fr. 48.
Een kolonist op vacantie wil van de vier maanden in het moederland gebruik maken om een geschikte vrouw te vinden. Hij is niet meer zo jong, maar blijft toch een goede partij, behalve dan dat hij terug moet naar een eenzaam eiland met een gevaarlijke vulkaan. Maar de gang van zaken groeit hem boven het hoofd, zodat hij weldra met drie verloofden zit opgescheept. Het is een fantastisch verhaal, vol levensblijheid en mild sarcasme. De Fransen zien in S. graag een Parijse Jerome K. Jerome. Het Engels leent zich veel beter tot dit genre dan de directe, heldere taal van de Parijzenaar. Hier hebben we meer te doen met zeer goede situatie-humor, soms vermengd met een vleugje zedensatire, die gemakkelijk overslaat in het clowneske. Het geheel is zwierig, getuigt van smaak en van een onverdelgbaar optimisme.
P. van Doornik
| |
François Mauriac, Het Lam. - Foreholte, Voorhout; 't Groeit, Antwerpen, 1955, 222 pp., f 6,75.
Dit is de Nederlandse vertaling van l'Agneau van Mauriac. Deze roman werd in dit tijdschrift besproken in het Augustusnummer 1954, p. 435.
|
|