| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst
Vincent Bernadot, Eucharistiebüchlein. - Verlag Ars Sacra, München, z.j., 224 pp., 13 × 8 cm., geïll., geb. D.M. 4,60.
Het in het Duits vertaalde boekje van de Franse Dominikaan M. Vincent Bernadot zal voor priester, kloosterling en onderlegde leek een kostbare schat zijn. Immers in de rijke verhandelingen met ascetische en mystieke inslag zullen zij bevrediging vinden voor him drang naar geestelijke verdieping. Op een klare en sobere wijze handelend over de H. Eucharistie, dringt de schrijver door tot de kern van het christelijk leven: de mensgeworden Zoon Gods wil iedere mens met Zich verenigen om hem op te nemen in het leven van de H. Drievuldigheid; in de H. Eucharistie verbindt Christus de communicerende met Zijn H. Lichaam en Bloed, en voert Hij deze op naar de Vader; zo is de H. Eucharistie, die een geschenk is van de H. Drievuldigheid, dé weg naar het verenigingsleven met de drie goddelijke Personen.
E. Van Iseghem
| |
Pius Parsch, Homélies sur les épîtres des dimanches, trad. M. Grandclaudon (Coll. La Prédication Nouvelle). - Salvator, Mulhouse; Casterman, Doornik, 1955, 324 pp., Fr. 93.
Deze homilieën zijn een mooie aanvulling bij 's schrijvers andere grote liturgische werken. De epistels van onze Romeinse missen zijn doorgaans de minst toegankelijke stukken uit onze liturgie; daarom zal dit werk van de grote liturgist Dom Parsch met zijn degelijke en verhelderende toelichtingen van die epistels ten zeerste welkom zijn. Voor menigeen zal het ook een rijke stof ter overweging bieden.
J. De Munter
| |
Mgr K. Cruysberghs, Maria-Koningin. - De Vlaamse Drukkerij, Leuven, 1955, 148 pp., Fr. 60.
Monseigneur Cruysberghs heeft aan de openbare viering van het Mariale jaar 1954, een aanzienlijk deel gehad: hij sprak te Brussel op 4 September en te Tongerlo op 7 October; in Mei had hij reeds vier radiotoespraken gehouden en op 4 December een televisievoordracht. Al de voorgedragen teksten bundelt hij (met andere) in dit boek, dat hij echter vooral uit vier studiën doet bestaan over de encycliek van 11 October ‘Ad coeli Reginam’. De jubel, de vroomheid, de vernieuwing en verrijking van het Mariale jaar blijven hier voor ons leven en glanzen.
Zonder de theologie te verwaarlozen (zelfs volgens bepaalde theologische schema's), richt de predikant-en-priester zich tot een ruimer publiek: tot allen die onderwijzen en die bidden. Al missen wij ongaarne enkele hedendaagse gezichtspunten, wij ontvangen zoveel en van uit zulke overtuigde bewogenheid, dat weinig of geen boeken bij ons (menen we) tot een ruimere, een diepere, een inniger Maria-devotie méér zullen bijdragen.
Em. Janssen
| |
E. Neubert, La vie d'union à Marie. - Ed. Alsatia, Parijs; Presses de Belgique, Brussel, 1955, 328 pp., Fr. 119.
Onder ‘verenigingsleven met Maria’ verstaat de schrijver de gesteltenis en toestand van degenen die, aan Maria toegewijd en haar bemiddeling altijd indachtig, zo opgaan naar Christus en naar de Vader. Zij leven in een warme vroomheid en een blij vertrouwen: zich aanhoudend bewust van Maria's levengevende aanwezigheid, beminnen ze God altijd méér, zuiverder en voller.
Men moet een lang priesterlijk en kloosterlijk leven in Maria's dienst hebben doorgebracht, een twaalftal verscheidene werken over haar hebben geschreven, om eindelijk, in een boek als dit, zijn lange ervaring hunkerend te besluiten. Vol van een eenvoudige, suggestieve en opvoerende vroomheid, mist het slechts een diepgaand contact met de exemplarisch-gerichte contemplatie, die in de allerlaatste jaren de Mariologie heeft vernieuwd. Want als men Maria als ‘oerbeeld der Kerk’ ziet (Semmelroth) of als ‘allereerst-verloste’ (Rahner), zal men zich spontaner en completer met haar verenigd houden.
Em. Janssen
| |
Eugen Walter, Der göttliche Anruf. Marienpredigten. - J. Knecht-Carolusdruckerei, Frankfurt/M., 1955, 64 pp., geb. D.M. 2,50.
Nimmer komt Gods genade in iemand
| |
| |
terecht tenzij met zijn vrije medewerking, en dan verbreidt en verspreidt ze zich verder. Velen doet ze in hetzelfde goddelijke leven bestaan; het ene jawoord lokt het andere uit; bij de instemmende mensen leeft dezelfde mystieke Christus.
Op dat grondbeginsel bouwde de auteur, in vijf korte preken, Maria's voortreffelijkheid. Haar Fiat bij de boodschap vormde de allervolkomenste instemming; de daarop volgende begenadiging deinde uit over het gehele mensdom. Zo bezielt zij de Heilige Kerk, de medewerkende en genadenverdelende op haar beurt; - en wanneer deze zich, in onze tijd, tot een groter trouw moet inspannen, dan vertoont Maria levendiger haar heerlijkheid en zending.
Met die éne lijn van genade-en-medewerking tekende de auteur, vast en zacht van hand, een buitengewoon Mariaal- en kerkelijk panorama.
Em. Janssen
| |
Henry Perroy, S.J., Saint Ignace de Loyola. - Vitte, Lyon, 1955, 152 pp., Fr. 390.
In een twintigtal korte vlot-geschreven hoofdstukken tracht P. Perroy de jongeren warm te maken voor de veelzijdige figuur van Ignatius van Loyola. Het boekje is te summier om de lezer werkelijk te laten doordringen tot het echte wezen van de heilige. Dit heeft de auteur blijkbaar ook niet bedoeld. Als een eerste kennismaking met de stichter van de Sociëteit van Jesus zijn deze eenvoudige en boeiende bladzijden echter wel geschikt. Meerdere onjuiste historische gegevens nochtans, enkele verkeerde interpretaties, en een niet te ontkennen Frans chauvinisme hadden vermeden moeten worden.
E. Van Iseghem
| |
G. Hunermann, Le Héraut de Dieu. Saint Antoine de Padoue, trad. M. Grandclaudon. - Ed. Salvator, Mulhouse, 1955, 240 pp., Fr. 81.
Het leven van de grote wonderdoener, vlot en enigszins geromantiseerd verhaald. Als hagiografie zal het de moderne critische lezer niet voldoen, maar als populaire stichtelijke literatuur (zo zal het door schrijver wel bedoeld zijn) is het geslaagd.
F. De Graeve
| |
André Combes, Sainte Thérèse de Lisieux et sa mission. - Edit. Universitaires, Parijs-Brussel, 1954, 264 pp., Fr. 95.
Een nieuw Theresia-boek en wel een nieuw boek van de Theresia-schrijver A. Combes! Toch staat men steeds opnieuw voor verrassingen, die ons nieuwe uitzichten bieden.
De lezer van dit werk moet zich echter niet te veel ergeren aan het al te persoonlijke van de stijl (b.v. inleiding), zich ook niet te veel storen aan een chauvinisme, dat ons noorderlingen niet ligt, of aan enkele overdrijvingen in stijl en beschouwingen; hij moet, de bladzijdenlange lessen in de methode van historiographie, psychologie en theologie maar op de koop toenemen. Dan kan hij wel verzekerd zijn, langzaam en traag en door veel omhaal van woorden, door te dringen tot de diepere kern van de kleine Heilige, die voor ons zo groot moet zijn. De ondertitel geeft tamelijk goed de doelstelling van de schrijver weer: les grandes lois de la spiritualité thérésienne. Deze peilingen op grote diepten bieden wel het gevaar van Theresia een intellectuele, een theologe te maken, terwijl ze in feite door haar krachtig geloof en haar heldhaftige liefde God als opperste realiteit heeft gevat. We horen niet gaarne Theresia noemen: la plus grande sainte des temps modernes (al zou een paus dit ook verklaard hebben) zeker niet als dit een ‘thesis’ wordt. S. Ignatius gaf er de voorkeur aan, de heiligen niet onderling naar hun grootte te meten. Trouwens de heiligheid wordt gemeten, niet naar de theologische diepte hunner beginselen, maar naar de puurheid hunner liefde. Het formele der woorddiscussies en begripsontleding dreigt daarom ook dikwijls een vals licht op de heilige te werpen. Men leze dit werk met onderscheiding, waarderend het goede dat het bevat en met voorbijgaan van de gesignaleerde tekorten, en dàn kan het vruchtbaar zijn.
A. Ampe
| |
Josef Zuercher, Päpstliche Dokumente zur Ordensreform. - Benziger-Verlag, Einsiedeln, 1954, 155 pp., Zw. Fr. 6.30.
Men kent de vernieuwingsgeest die in de laatste decennia er toe dringt, de kloostergemeenschappen aan de eisen van de moderne wereld aan te passen, alsook de ontzaglijke inspanning, die Paus Pius XII geleverd heeft, om die geest aan te wakkeren, te leiden en in rechte banen te houden. Deze bundel geeft hiervan een treffend bewijs en een grondig overzicht: uit de handelingen van de Paus, van 1939 tot 1954, wordt een ruime keus geboden, waarin we de richtlijnen van de Kerk op dit kiese gebied steeds duidelijker en afgewogener vastgelegd vinden.
| |
| |
Uit zijn toespraken, brieven, of andere ambtelijke bescheiden, gericht aan allerlei kloostergemeenschappen, die de aandacht van de Paus trokken, blijkt hoe die vernieuwing der kloostergedachte tegelijk gericht moet zijn op innerlijkheid en apostolaat, op traditiegetrouwheid en aanpassingsmogelijkheid aan de moderne bestaansvoorwaarden, op kerkverbondenheid en eigen orde-traditie, enz.
De uitgever beperkt zich tot het vertalen; wellicht had men wel een samenvattende inleiding gewenst, waarin de leer wordt aangegeven, alsook het rhythme der pauselijke tussenkomsten wordt verklaard. Het werk moet in handen zijn van alle kloosteroversten en priesters, die zich aan leiding van kloosters wijden.
A. Ampe
| |
Bernhard Welte, Vom Geist des Christentums. - J. Knecht - Carolusdruckerei, Frankfurt-/., 1955, 106 pp., geb. DM. 5.80.
Door ‘geest van het christendom’ worden hier niet bedoeld de kenmerken van de christenheid als sociologisch fenomeen, maar wel de geest der liefde die door de genade van Christus in de ziel worden ingestort. In tien korte meditaties behandelt de schrijver de ‘vruchten van de H. Geest’: het geloof, de vreugde, de waarheid, het geduld, de liefde, de vrijheid, de kerkelijke geest, de onderscheiding der gaven. Deze meditaties zijn gebaseerd op de schoonste en rijkste teksten van de H. Schrift en worden ontwikkeld in diep-religieuze, psychologische bespiegelingen. Een eersterangs meditatieboek voor intellectuelen.
F. De Raedemaeker
| |
Dr Jos Keulers, Bijbelse Geschiedenis, om- en bijgewerkt door Mgr Dr Jan O. Smit, met een voorwoord van Mgr Dr Bern. Alfrink en tekeningen van Frans Lammers. Uitg. J.J. Romen & Zonen, Roermond en Maasijk, 1953, 640 pp.
De zesde druk van deze langzamerhand klassieke gezinsbijbel kwam in het begin van dit jaar gereed. De 20 afleveringen, in voorbeeldige regelmaat maandelijks verschenen en in een fors versierde prachtband gebonden, vormen samen een indrukwekkend boekwerk dat de waardigheid van de H. Schrift tot haar recht laat komen en tevens de uitgever alle eer aandoet. In geen enkel opzicht hebben we hier met een loutere herdruk te maken, over heel de lijn is het streven te constateren om zo ver met de tijd mee te gaan als de continuïteit met de vorige drukken het toelaat. Alleen met de illustrering is men radicaal geweest. Bij zijn tientallen grote platen en verdere versieringen en bladvullingen is de tekenaar er dikwijls in geslaagd aan het bijbels gegeven een pakkende en verantwoorde uitdrukking te geven. Al hadden de platen van Jos. Speybrouck hun verdiensten - in 1931 mochten ze als een gedurfde en weldadige reactie gelden op allerlei zoetelijk plaatwerk - ze deden op den duur toch te cerebraal en monotoon aan om blijvend te kunnen boeien.
Het voornaamste is ondertussen, dat nu voor het eerst wijzigingen werden aangebracht in de tekst zelf. Mgr Smit heeft de tekst van 1931 zorgvuldig doorgenomen. Het zijn vooral de verklarende voor- en nabeschouwingen die ingrijpend verbeterd werden, soms geheel herschreven, dikwijls uitgebreid en aangevuld, terwijl de eigenlijke verhaaltekst slechts lichte wijzigingen ondergingen. Op deze wijze heeft Keulers' boek zijn eigen karakter volledig bewaard. Het is een boek geworden zoals Keulers zelf het in 1955 geschreven zou hebben, wat wel de grootste lof is die men aan een ‘bewerker’ geven kan.
H. Renckens
| |
Pius Parsch, Le petit guide dans l'année liturgique, trad. M. Grandclaudon. - Ed. Salvator, Mulhouse; Casterman, Doornik, 1955, 738 pp., Fr. 180.
Deze ‘petit guide’ is een tot één deel herleidde, verkorte uitgave van Dom Pius Parsch's grote handboek in 5 delen. Wij zouden het alles samen wellicht nog dringender kunnen aanbevelen dan het volledige doch te uitgebreide groot werk. Het zal in ieder geval grote dienst bewijzen zo aan priesters als aan leken, die b.v. 's avonds in een korte tijdsspanne toch even hun mis van de volgende dag in de geest van de liturgie willen voorbereiden.
J. De Munter
| |
Theologie en philosophie
Prosper Hartmann, Le sens plénier de la réparation du péché. - Apostolat de la Réparation, Leuven, 1955, 293 pp.
Dit is een intelligent boek dat de theologische fundering zoekt van de gedachte van ‘Eerherstel’. Het laat ze opbloeien uit de bronnen zelf van de Openbaring,
| |
| |
Schrift en Traditie. Daarmee wordt ze uit de esoterisch devotionele sfeer gerukt waarbinnen ze nog te veel besloten blijft, en krijgt ze haar theologische en katholieke dimensie. Men vraagt zich evenwel af tot welk publiek het werk eigenlijk gericht is: te technisch voor de leek (teksten van Kerkvaders alleen in het Latijn), is het misschien een beetje te summier voor de theoloog. Het best verzorgd lijkt ons het eerste deel, over de H. Schrift. Ofschoon het verwonderlijk aandoet dat de Hebreeënbrief slechts in nota wordt behandeld. Het overzicht van de patristiek is nogal zwak. Wat de recentere kerkelijke teksten betreft bevreemdt ons zeer, ofschoon van de hand van Kard. Mazzella, de brief op blz. 213 aangehaald: als Christus op zijn beurt al verzoend moet worden met de mensen! Zonder ‘Humani Generis’ te kort te willen doen geloven we ook dat er een nauwer verband moet gelegd worden tussen de ‘eer van God’ en het herstel, het ‘heil van de mens’: ‘Gloria Dei vivens homo’, zei Irenaeus, ‘De eer van God is een levend mens’.
R. Leys
| |
Aloïs Riedmann, Die Wahrheit über die Kirche Jesu (Die Wahrheit des Christentums, 3). - Herder-Verlag, Freiburg i/Br., 1954, XVI-245 pp., geb. D.M. 18,50.
Een dubbele beroerte heeft S. belet dit derde deel onmiddellijk op de twee vorigen te laten volgen. Na zijn genezing heeft hij Goddank zijn belangrijk apologetisch werk kunnen hervatten. Een eerste deel behandelt het fundamentele probleem voor onze tijd van de verhoudingen tussen individuele en gemeenschappelijke religieusiteit, die in de Kerk hun hoogste vervulling vinden. Dit deel is dan ook het meest originele, en op apologetisch gebied voor onze tijd zeer belangrijk. Het tweede is klassiek, en geeft een rustig en helder overzicht van de R.K. leer over de Kerk: hare grondlegging in Christus, hare eenheid, hare structuur, hare eigenschappen en kenmerken.
De apologetische methode van S. is hem wel eigen, en kan betwist worden. Zij bestaat in het geven van de juiste leer, steunend op Schrift, op de bepalingen van de Kerk zelf, van de Concilies tot de concrete verordeningen van het kerkelijk recht en de particuliere bepalingen voor Duitsland toe. Daartegenover staan dan langere, en nogal encyclopedisch uitgewerkte hoofdstukken uit de vergelijkende godsdienstwetenschappen, en incidenteel bepaalde vergelijkingen met de Orthodoxe en Protestantse vormen van Christendom. Bij deze gelegenheid wordt S. weleens door beperktheid van ruimte gedwongen tot massieve, ongenuanceerde affirmaties, die o.i. juist op apologetisch standpunt niet zo vruchtbaar zijn. Zoals voor de vorige twee delen, lijkt ons dit werk nuttiger als naslagwerk, dan wel als apologetisch handboek. S. heeft immers een uitgebreide literatuur verzameld, maar heeft soms delicate en moeilijke problemen moeten ontwijken, als b.v. de heiligheid buiten de Kerk in het deel over de kenmerken van de Kerk. Ernstig en degelijk werk, maar apologetisch onvolledig.
P. Fransen
| |
A. Robert en A. Tricot, Initiation biblique. 3e éd. - Desclée & Cie, Doornik, 1954, XXVI-1084 pp., 4 tabl., 8 K.
Dit encyclopedisch verzamelwerk over de Schriftuur: geschiedenis, theologie en pastoraal, heeft geen aanbeveling meer nodig. Deze derde uitgave, waarvan de nieuwe, en de totaal of ten dele herwerkte hoofdstukken volledig in de traditie blijven van het eerste opzet, kunnen wij niet genoeg aanbevelen aan priesters en leken, die op een handige en overzichtelijke wijze wensen ingelicht te worden over de verschillende problemen, die de H. Schrift raken. Wij wijzen op de verrijking van het werk door een meer genuanceerd hoofdstuk over de inspiratie van P. Benoit, een verantwoord overzicht over de betrekkingen tussen theologie en Bijbel door P. Henry, en de pastorale annotaties van Th. Maertens en L. Bouyer. Geographische en archeologische hoofdstukken werden met zorg bijgewerkt, vooral door het opnemen van alles wat de ontdekkingen in Judea van 1947 ons hebben geleerd. Grotere aandacht werd doorlopend gewijd aan de ‘Formgeschichte’, waardoor het hoofdstuk over de literaire genres nog werd verbeterd. Kortom de vele verworven inzichten uit de laatste jaren werden in deze uitgave met zorg opgenomen en verwerkt.
We vinden het echter jammer dat een groots werk als dit zo slecht is uitgegeven. De druk is goed, maar de verdere afwerking is uiterst slordig. Dit is vooral jammer voor een naslagwerk dat herhaaldelijk moet gebruikt worden.
P. Fransen
| |
Maurice Zundel, La pierre vivante. - Les éditions ouvrières, Parijs, 1954, 180 pp., Fr. Fr. 360.
Uitgaande van een existentiëel-phenomenologische analyse van de menselijke
| |
| |
vrijheid tracht schrijver een apologetische en theologische verklaring te geven van de voornaamste aspecten van de katholieke leer: de openbaring, de evolutie van het dogma, de historische Jezus, de verlossing, de leer over het mystiek lichaam, de Kerk en het pauselijk gezag, dit alles wordt in de synthetiserende harmonie van personalistische verhoudingen opgelost. Dit werk van het essayistisch genre is geen gemakkelijke lectuur, maar het geeft de lezer de voldoening zijn inzicht in het dogma op aantrekkelijke wijze te verdiepen en te verlevendigen. Daar schrijver zich op het plan stelt van het moderne denken mogen we zijn werk een geslaagde poging noemen om het aloude bezit der theologie voor mensen van onze tijd te vertalen en bevattelijk te maken.
A. Knockaert
| |
Dom Mark Pontifex, Belief in the Trinity. - Longmans, London, 1954, 5 s. 6 d.
De veilige leer van de Kerk, steunend op Thomas en Denzinger, wordt hier uiteengezet, terwijl schr. zo nu en dan Newman er bij betrekt. We vinden het werkje een teleurstelling. Wat we nodig hebben is niet alleen een uiteenzetting die duidelijk is, maar ook aanspreekt. Een abstract betoog waarbij noties teveel de realiteit dreigen te bedekken in plaats van te ontsluieren, verveelt op de duur. Wij achten het mogelijk tot een helder eenvoudig tractaat over de Drievuldigheid te komen, niet door uit te gaan van noties als mysterie, persoon en natuur, maar door te trachten zichtbare sporen van dit geheim te vinden in de schepping, vooral in de mens, die naar dit beeld van de Drievuldigheid is gemaakt, en vooral door ten volle uit te buiten de openbaring ons geschonken in het Mensgeworden Woord. Dit werkje lezend, kwamen ons herhaaldelijk voor de geest de opstellen van C.S. Lewis - en we houden het bij de methoden van deze laatste. Daarom ook achten we dit geschriftje overbodig. Het is goed, maar dit soort werk is reeds lang effectief geschied: de rest is herhaling. We zoeken nu naar hetzelfde in een andere taal.
W. Peters
| |
Les enseignements pontificaux: La Liturgie. Présentation et tables par les moines de Solesmes. - Desclée et Co, Doornik, 1954, 466 + (64) pp.
In dit handig boek worden aan de lezer in een vlotte Franse vertaling de voornaamste teksten aangeboden over al wat de liturgie betreft uit de pauselijke documenten vanaf Benedictus XIV (1740-1758) tot aan onze huidige regerende Paus Pius XII. Het is een ware encyclopedie van de katholieke liturgie, waarvan de waarde nog ten zeerste verhoogd wordt door de uiterst zorgvuldig opgestelde inhoudstafels, die de Benedictijnen van Solesmes aan deze tekstenkeuze hebben toegevoegd; één hiervan, de ‘table logique’, hergroepeert de hele inhoud rondom de grote theologische grondgedachten van de katholieke liturgie en maakt van dit werk een zeer geschikt werktuig ten dienste van de theologie-professoren en studenten. Ten zeerste aanbevolen.
J. De Munter
| |
Dr R. Schippers, De Gereformeerde Zede. - J.H. Kok, Kampen, 1954, 250 pp., f 7.90.
De gereformeerde zede heeft het niet gemakkelijk in de tegenwoordige tijd. De strengheid der vaderen is voor de tegenwoordige jeugd ondraaglijk en, eenmaal ontwend, zal die jeugd ook op latere leeftijd wel minder streng blijven. Dan komt de voor gereformeerden zeer urgente vraag: maar is die strengheid wel bijbels gefundeerd? Het is gemakkelijk om met teksten te schermen, maar hoe bewijst men, dat de problematische zede voortkomt uit het levende woord Gods en niet samenhangt met de cultuurhistorische omstandigheden van Oude en Nieuwe Testament, van Reformatie-tijd en 19de eeuw? De puriteinen waren nog strenger en in hun eigen ogen nog bijbelser. Dr Schippers, die geen wetenschappelijk, maar een praktisch boek schrijft, laveert voorzichtig tussen de uitersten van theorie en praktijk. Hij probeert te redden wat te redden valt, maar weet tevens, dat hij in sommige opzichten voor een hopeloze zaak vecht en weet ook, dat voor alle mensen niet dezelfde normen van zeden gelden. Er zijn verzekerden en onzekeren, sterken en zwakken in het geloof en er is het niet weg te werken heidens milieu, waarin de christen mens zijn bijbelse weg moet zoeken zonder zich van de gehele gemeenschap te kunnen scheiden.
P.d.B.
| |
Michael de la Bedoyere, The Layman in the Church. - Burns and Oates, London, 1954, 111 pp., 10 s. 6 d.
Schr., wiens werk Living Christianity wij vorig jaar bespraken, werd tot het schrijven van dit boek geïnspireerd door Congar. Wat het meer theologische gedeelte van deze verhandeling betreft, ver- | |
| |
wachte men dan ook niet meer dan een bevattelijke, geenszins briljante of originele uiteenzetting over taak en plaats van de leek in de Kerk. Het waardevolle van dit boek is gelegen in de wijze waarop schr. de meer praktische kant van het probleem benadert. Hij plaatst de christenleek daartoe eerst tegenover de clericalist layman, de brave leek die aan katholieke actie wil doen en het manusje van alles wordt van de pastoor, zich onvoorwaardelijk voor alle karweitjes in de parochie aanbiedend, bereid om te kosteren, gelden te verzamelen, etc. Dit noemt schr. een aanfluiting van de ware positie van de leek in de kerk. Om scherper de leek te kunnen zien, vergelijkt hij hem dan met de religieus. Hier is hij minder gelukkig, en hij komt tot scheve opvattingen, om de eenvoudige reden dat hij met de volmaaktheidsstaat geheel geen weg weet. Hij benadert het religieuze leven teveel vanuit hetgeen hierover te vinden is in het kerkelijk wetboek, maar dit belooft even weinig goeds als een sacramententractaat te willen opbouwen uit enkele canones in de Codex.
De praktische kant van het probleem komt ook tot zijn recht bij de bespreking van vele concrete kwesties in het leven ren tot de financiering van de parochie van de leek, van de opvoeding der kindetoe. Hier worden ruitjes ingegooid, maar het gaat schr. nooit om de leut van het rinkelend glas. Integendeel. Hier is een zeer serieus christen aan het woord, die het hoog zit dat de kerk zozeer instelling is en zo weinig leven, dat er steeds en steeds meer geïnsisteerd wordt op het doen van bepaalde dingen, hetgeen hem voorkomt als een verminking van christelijk leven. Herhaaldelijk - niet overal - moet men toegeven dat de man groot gelijk heeft en moet men er mee instemmen dat, al is Rome niet in één dag gebouwd, dit niet het motief mag zijn voor het handhaven van een ‘zachtjes aan, dan breekt het lijntje niet’. En we delen met schr. de bezorgdheid dat behartenswaardige woorden maar al te vaak op doveman's oren vallen.
Dit boek is geschreven vanuit toestanden in de kerk in Engeland. In veruit de meeste gevallen, echter, is wat schr. zegt en voorstelt toepasselijk op de kerk in eigen land. Wij raden de clergé niet zo zeer lezing aan, alswel bestudering, daarbij mogelijkheden tot directe verbetering van bepaalde toestanden ernstig onder ogen nemend, hierbij het licht van de H. Geest niet vergetend.
W. Peters
| |
Saint Augustin, Dialogues Philosophiques I-III, trad. R. Jolivet e.a. (Bibliothèque Augustinienne). - Desclée de Brouwer, Brugge, 1955, 750 pp.
Algemeen bekend is de handige Latijnse-Franse uitgave van de filosofische tractaten van Augustinus in de ‘Bibliothèque Augustinienne’. De Franse vertaling van de ‘filosofische dialogen’ die reeds in deze uitgave zijn verschenen werd in dit boek overgedrukt. Het zijn: Contre les Académiciens, Le Bonheur, De l'ordre: vertaald en van nota's voorzien door R. Jolivet; Soliloques, L' immortalité de l'âme, Le grandeur de l'âme: vertaald door P. de Labriolle; Le Maître, Le libre arbitre, Le musique (1. VI): vertaald door F.J. Thonnard. In een korte inleiding behandelt Et. Gilson de pertinente vraag of het zgn. neo-thomisme er niet bij zou winnen, meer rekening te houden met de augustinische psychologie en metaphysica, die ook Thomas zo nauw aan het harte lag. Aan wie de oorspronkelijke, Latijnse teksten te moeilijk zijn, biedt deze nieuwe uitgave een uitstekende toegang tot de gedachte van de jonge Augustinus.
F. De Raedemaeker
| |
Tot welk doel zijn wij op Aarde? - L.J.C. Boucher, Den Haag, 1955, 164 pp., f 5.90.
In dit boekje leggen zeven auteurs getuigenis af van hun geloof of levensopvatting en beantwoorden de bovengestelde vraag. In volgorde komen aan de beurt het Confucianisme, het Hindoeisme, het Boeddhisme, het Jodendom, het Christendom, de Islam en het Humanisme. De antwoorden zijn niet alle even duidelijk en afdoend. Over het Christendom schrijft merkwaardigerwijze een nogal vrijzinnig professor, Dr K.A.H. Hidding. Het bestek van het boekje is te kort om de dingen bevredigend te behandelen. Veel blijft te vaag en zwevend. Het beste voldoen nog de antwoorden van streng gelovigen als b.v. die over de Islam en het Jodendom.
J. v. Heugten
| |
N.M. Wildiers, Terreinverkenningen. Opstellen over het geestelijk leven van onze tijd (Davidsfonds-Keurreeks, 58). - Leuven, 1955, 240 pp., ing. Fr. 68, geb. Fr. 96 (leden: 34 en 48).
In dit boek werden veertien korte publicaties en artikelen verzameld, die de schrijver heeft gepubliceerd van 1946 tot 1954. Het zijn meestal besprekingen van
| |
| |
boeken, die van bijzondere betekenis zijn voor het wereldbeschouwelijk denken van onze tijd. Aldous Huxley, Jean Rostand, P.A. Sorokin, Stefan Andres, Karl Stern, Simone Weil, Fr. Dessauer, P. Lecomte de Nouy, P. Teilhard de Chardin, Toynbee, Malraux, Sartre en andere tijdgenoten worden besproken. Een verhandeling over de encycliek ‘Mystici Corporis Christi’ mocht niet ontbreken in deze reeks, welke een schets wil bieden van de hedendaagse culturele, filosofische en religieuse gedachtenstromingen. De schrijver toont een grote openheid voor de edele strevingen en bedoelingen die ook bij anderszins onaanvaardbare auteurs te vinden zijn. Zijn uitdrukkelijke bedoeling is immers de katholieken in te leiden in het buiten-kerkelijk denken, en zo te verhelpen aan datgene, waarin hij de ‘grootste bedreiging ziet, waaraan het Christendom op onze dagen is blootgesteld’, nl. ‘de vervreemding tussen Christendom en cultuur’ (blz. 9). De karakterisering van de verschillende auteurs is dan ook begrijpend en voor zover mogelijk instemmend, en de critiek wijst eerder op de onvolkomenheid van waardevolle inzichten dan op zuivere ‘dwalingen’, waardoor men zich al te gemakkelijk van andersdenkenden afmaakt. Men hoeft niet steeds even ver als de schrijver met de besproken auteurs ‘mee te gaan’, om niet uit de lectuur van dit boek op een aantrekkelijke wijze veel te leren over het denken van onze tijd.
F. De Raedemaeker
| |
Literatuur
Jaap Romijn en Bert van Aerschot, Vandaag II. Nieuw werk van Nederlandse en Vlaamse schrijvers. - Bruna, Utrecht; Helicon, Antwerpen, 1954, 320 pp., geïll., Fr. 40.
Deze recensie verschijnt laat. Wellicht komt er binnenkort alweer een ‘Van daag III’. Dat kunnen we dan alleen maar toejuichen. Want deze pocketbooks bieden een interessant overzicht van wat er vandaag de dag zoal te plukken is in de wel eens wat verward groeiende tuin der Nederlandse letteren. Bekenden en debutanten ontmoeten wij er (toch wel zeer willekeurig gekozen!). Alleen ‘avantgardisten’ (maar wat komen Anthonie Donker, G. Walschap, A. Roland Holst, ja, U. v.d. Voorde en... Minister-President Drees hier dan doen?). Zuid en Noord, en zelfs Zuid-Afrika, zijn vertegenwoordigd. Het interessantste heb ik gevonden: de verhalen van Piet van Aken (‘Tobias sterft’) en van Ivo Michiels (een uittreksel uit ‘De Ogenbank’), en het toneelspel van Toñe Brulin (‘Schimmen’); het meest dwaze: de cartoons van Lucebert en de bijdrage van Bert Schierbeek.
Paul van Meer
| |
Classiques du XXe siècle: 16: M. Beigbeder, André Gide; 17: R. Bodart, Charles Plisnier; 18: G. Bordonove, Henry de Montherlant; 19: V.H. Debidour, Jean Giraudoux; 20: L. Christophe, Emile Verhaeren. - Edit. Universitaires, Parijs-Brussel, 1954-55, 129 - 141 - 146 - 129 en 141 pp.
De reeks van de ‘klassieken’ onzer eeuw groeit met vaste regelmaat. Voor een kennismaking met Gide is het werkje van Beigbeder best geschikt. Hij toont ons de mens in al zijn complexiteit en onderzoekt uit welke bron het werk ontstond, de inzichten die het meedeelt, de kunstopvatting die er aan ten grondslag ligt en zijn blijvende waarde. In Plisnier werd Bodart vooral getroffen door de hang naar God die woelt in hart en verstand. Bordonove die hem voor een der grootste schrijvers houdt, vindt in de vele afwisselende houdingen en gezichten van Montherlant een duidelijke eis naar eenheid; op zijn studie volgen een dertigtal keurbladzijden. Debidour tekent een geslaagd portret van Giraudoux en gaat in dit werk op zoek naar de thema's.
In Belgische en Franse literaire kringen wordt dit jaar het eeuwfeest gevierd van Verhaeren's geboorte. Bij deze gelegenheid schreef L. Christophe een interessante studie over de persoon en het werk van onze grootste franstalige dichter.
J. Dax
| |
Jean Steinmann, Pascal. - Edit. du Cerf, Parijs, 1954, 448 pp.
Dirk Vasina, Pascal. - Sheed & Ward, Antwerpen, 1954, 264 pp., geb. Fr. 165 (leden Graalboekerij: Fr. 110).
J. Steinmann schrijft over Pascal alsof hij in een blijvende intimiteit met hem leeft zodat alle twistpunten van uit het leven zelf schijnen te worden opgelost. Hier krijgen we de gehele Pascal: zowel de geleerde als de essayist en apologeet, zowel de mondain-verstrikte (die we zo weinig kennen) als de asceet en de heilige. Deze levensnabijheid en veelzijdigheid geeft aan dit werk een grote aantrekkelijkheid, te meer daar telkens, soms
| |
| |
met enige scherpheid of bitsigheid, stelling wordt genomen in betwiste verklaringen of interpretaties en ook tegen vroegere biografen. De biografie is gekristalliseerd rond enkele kernpunten: bv. la nuit du 23 novembre, wat de aanleiding was voor deze publicatie, 1954 zijnde het derde eeuwfeest van deze hoge gebeurtenis in Pascal's leven (In Etudes verscheen intussen in 1954 een hoogstbelangrijk commentaar hiervan, die meerdere verbeteringen of aanvullingen van Steinmann's verklaring geeft). Les Provinciales vormen een voornaam hoofdstuk (veel gegevens omtrent de uiterlijke propaganda en atmosfeer er van). Waarom bij ‘le scandale des casuistes’ nog de fabel herhalen: ‘Puisque... Sa majesté voulait conserver ses maîtresses et communier à Pâques, comment son confesseur pouvait-il s'arranger pour ne pas lui refuser l'absolution? (p. 151) (zie Nouv. Revue Theologique, 1955, pp. 61-70); De nieuwe belichting van ‘les Pensées’ geeft hiervan een beter inzicht. S. heeft de tendenz Pascal zoveel mogelijk los te maken van Port-Royal en dit zelf te distanciëren van het jansenisme. Zijn reactie lijkt ons te sterk. Het laatste, zeer verrijkende, deel, heet: Le dialogie avec Pascal: hoe heeft men in de loop der tijden Pascal gezien en begrepen? - Alles samen een verheffend boek, dat klaarheid brengt en verzoent.
Onze verdienstelijke Vlaamse essayist en dichter Vansina liet van zijn kant een Pascal-boek verschijnen, dat blijkens een nota op p. 249 in de jaren 1944-48 moet klaargemaakt zijn. Dit werk getuigt van een ontzaglijke voorarbeid, die de S. in staat stelt, Pascal in zijn volle persoonlijkheid te doorpeilen en in zijn tijd en milieu terug te plaatsen. Het is een ondankbare taak voor een ‘vreemdeling’, zich in het Franse tijdsgewricht der bewogen 17e eeuw in te leven, en een historisch bepaalde figuur als Pascal in het zuivere perspectief te belichten. Vansina is, kunnen we zeggen, hierin prachtig geslaagd, al zal men, vooral aan de hand der laatst verschenen literatuur hier en daar correcties kunnen aanbrengen. Hij heeft ongelijk gehad, om wille van de vlotheid van het verhaal, de chronologische aanduidingen niet beter en veelvuldiger voluit aan te geven (de chronologische tabel achteraan vergoedt dit niet). De tweede helft (p. 141 s.) vertoont niet de gewenste overzichtelijkheid van verhaal en uiteenzetting, omdat de historische draad ontbreekt. De psychologische interpretatie, waaraan S. heel zijn ziel en aanvoelingskracht heeft gewijd, lijdt wellicht te veel aan dichterlijke dramatisering en philosophische beschouwing, waar men liever de historische realiteit voor haarzelf wilde horen spreken; ook steunt ze al te sterk op de intuïties van Bremond, die niet altijd door voldoende eruditie worden onderschraagd. Er zijn ten slotte meerdere slordigheden, die onaangenaam aandoen (Bremond heet altijd Brémond; de Sacy heet nu eens de Saci dan weer De Saci; S. spreekt van Vincentius à Paolo of a Paolo; het Latijn heeft het erg te verduren, p. 133, 139; p. 148 moet wel egeo naast ego gelezen worden, nietwaar; in het Nederlands spreekt men van Arnobius, Epictetus; Augustijnen is niet hetzelfde als augustinianen enz.). Deze kleinigheden doen niets af aan de hoge
waarde van deze, naar we menen, eerste Nederlandse Pascal-monographie, waarvoor we de schrijver dankbaar zijn.
A. Ampe
| |
Fr. Mauriac, Steen des aanstoots, vert. L. Thijssen (Olijftakreeks). - Lannoo, Tielt, 1955, 202 pp., ing. Fr. 63, geb. Fr. 86.
In dit boek werden enkele essays en toespraken gebundeld, door de grote Franse auteur bij verschillende gelegenheden geschreven of gehouden. Rechtstreeks of onrechtstreeks handelen ze over het katholicisme, meestal in dat curieuze mengsel van polemische bewogenheid en supreme rust, van vrijmoedige kritiek en rechtzinnige onderdanigheid, van ergernis en eerbied, dat kenmerkend mag genoemd worden voor vele gelovige letterkundigen die de laatste jaren over Kerk en christendom schreven.
Vergelijkt men Mauriac met de meer typische essayisten onder deze schrijvers (Mounier bijvoorbeeld, en in zekere mate ook Görres), dan valt het op, hoe het indringend psychologisch vermogen, dat de grote kracht uitmaakt van zijn oevre als romancier, hem als essayist veeleer parten speelt. Doelend op zijn literair-kritisch werk, zei Prof. De Trooz eens heel gevat: ‘il a pascalisé Racine, et il al mauriacisé Pascal.’ In dezelfde zin zou men kunnen zeggen, dat hij het katholicisme ‘verpsychologiseert’ en subjectiveert. Zijn voorliefde voor het paradoxale en welhaast contradictorische, de ijver waarmee hij zich tot kampioen maakt van schier hopeloze en zogezegd overwonnen standpunten, kunnen wel boeien, maar vervalsen enigszins de objectieve visie op de kern van de zaak.
Dit alles belet niet, dat de gevormde
| |
| |
lezer hier veel stof tot overweging zal vinden. Banaal is Mauriac nooit, en de geestesstromingen van onze tijd vinden bij hem soms een uitermate pregnante weerklank. De vertaler heeft zich met blijkbare vlijt gekweten van de taak, om het briljante Frans in een fatsoenlijk Nederlands om te zetten.
F. De Graeve
| |
Hendrik de Vries, Gitaarfantasieën. - Van Loghum Slaterus, Arnhem, 1955, 44 pp.
Hendrik de Vries, de Groningse dichter, heeft een goede naam in de kring der Nederlandse dichtliefhebbers. Hij heeft zich veel met Spaanse poëzie bezig gehouden en verwierf een zekere roem met zijn copla's. De titel van deze bundel Gitaarfantasieën herinnert nog enigszins aan zijn Spaanse voorkeur. Het zijn wonderlijke fantasieën, geschreven in een straffe, kervende, beeldende taal. Hij deelt ze in in Idyllisch, Reflectief en Balladesk. Alles blijft gehuld in een droomsfeer, zonder heldere bewustheid, inderdaad gitaarfantasieën, opgerezen door en aan de hand van de gitaarklanken.
J. v. Heugten
| |
Tore Hamsun, Knut Hamsun, mijn vader. Vert. van J. Roeland-Vermeer. - De Vlijt, Antwerpen, 1954, 442 pp., geïll., geb. Fr. 195.
Een boek van de zoon over de vader aan wie na de ‘kunstmatige stilte’ na de oorlog - om een uitdrukking van de Noren zelf te gebruiken - in Noorwegen en in het buitenland opnieuw alle waardering en eer te beurt is gevallen voor al het schone dat Knut Hamsun in een halve eeuw heeft gepubliceerd.
De grote Noor treedt levend op de voorgrond met zijn hoedanigheden maar ook met zijn gebreken en het boek is dan ook, voor zoverre hier mogelijk was, ons inziens objectief geschreven. Wat inhoud en illustratie betreft is het ongetwijfeld een belangwekkend document dat ons een rijk mensenleven schetst dat heel anders is dan datgene wat men tot dusver van hem had gemaakt.
Piet Schepens
| |
Dr J.C. Brandt Corstius, Idylle en Realiteit. - J.M. Meulenhoff, Amsterdam, 1955, 119 pp., f 6.90.
De auteur van dit werkje heeft een poging gedaan Elisabeth Maria Post, de achttiende eeuwse schrijfster, in haar levenssfeer en omgeving te plaatsen, haar werk te zien in verband met de Europese litteratuur van die tijd. Meer dan een of ander vers van haar in een bloemlezing zullen de meeste Nederlanders, ook de liefhebbers der litteratuur, wel niet gelezen hebben. Brandt Corstius is genoeg belezen in de litteratuur van en over die tijd om een lezenswaardig boekje over haar samen te stellen. E.M. Post is slechts een figuur van de tweede rang en zo kan haar beeld geen aanspraak maken op een scherpe belichting. Brandt Corstius is zich dit alles bewust en tracht haar geen betekenis toe te kennen die zij niet bezit. Het is een goede, accurate en verantwoorde studie over deze schrijfster die in haar tijd enige bekendheid genoot.
J. v. Heugten
| |
Windroos Serie.
Windrozen per Bos. Een bloemlezing uit de Windroos 1950-1955.
Leo Herberghs, Met aarden vingers.
Nico Scheepmaker, Poëtisch Fietsen.
Uitgeversmaatschappij Holland, Amsterdam, 1955.
Ad den Besten heeft een kleine bloemlezing samengesteld uit gedichten die in de serie De Windroos tussen 1950 en 1955 verschenen zijn of spoedig verschijnen zullen. De gedichten werden uitgekozen door de dichters zelf. Dit bundeltje biedt dus een vrij goed extract, of, zo men wil, een overzicht van wat de laatste jaren aan poëzie werd gepubliceerd. Dichten is tegenwoordig iets anders dan vroeger. Het is het neerschrijven van invallen, grillen, ongewone verbeeldingkjes of vergelijkingen, van clowneske gedachten of gevoeligheden, kortom, het is geen plechtig-emstige bezigheid meer, maar een spel van de geest, vaak een spelen met woorden en klanken. Dit geldt van de meer extremen; er zijn ook dichters onder, die traditioneler paden bewandelen. Een dezer is
Leo Herberghs, een Limburger, wiens zwaarmoedige verbeeldingen aan Hölderlin verwant zijn. Zijn psalmodische, gedragen rythmen verplaatsen ons ineens buiten het dartele sportveld der gangbare poëten van de Windroosbloemlezing, waarin hij overigens ook vertegenwoordigd is.
Nico Scheepmaker eindigt zijn bundeltje met:
Ik wil poëtisch fietsen
met mijn handen
los van het stuur
poëtisch!
Er is in zijn verzen meer van deze fietskunst dan van dichtkunst te ontdekken.
J. v. Heugten
| |
| |
| |
Cultuurleven
Johan Schwencke, Tweehonderd Nederlandse grafische kunstenaars sedert het einde der negentiende eeuw. - Wereldbibliotheek, Amsterdam-Antwerpen, 1954, 171 pp., geïll., f 12.50.
Dit nieuwste boek van Johan Schwencke is een practische en uitstekende samenvatting van zijn rijke kennis en ervaring op het gebied der grafische kunst. Reeds vele jaren heeft de heer Schwencke zich verdiept in de schoonheid van de grafiek en in die lange tijd zijn talloze fraaie en belangrijke prenten aan zijn oog voorbijgegaan. Zo leerde hij ook vele kunstenaars kennen, en over deze meesters in de zwart-wit-kunst komt dit boek ons uitvoerige inlichtingen geven. De auteur heeft in dit werk tweehonderd biographieën van grafische kunstenaars verzameld, en bespreekt er in de uitvoerige inleiding nog terloops enige tientallen. Wij lezen vele bijzonderheden over het leven en het werk van de verschillende kunstenaars en maken tegelijk, door middel van goede illustraties, ook kennis met hun kunst.
Met grote liefde heeft Johan Schwencke dit alles bij elkaar gebracht, en hij weet het ook met overtuiging voor te dragen.
De uitgever zorgde voor een fraaie uitvoering, zoals wij dit gewoon zijn van de Wereldbibliotheek.
C. de Groot
| |
Paul Schurek, Begegnungen mit Barlach, Ein Erlebnisbericht. - Rufer-Verlag Gütersloch 1954, 240 pp., 8 houtsneden en 32 pl., geb. DM. 10.50.
Niet over de kunst maar over de kunstenaar gaat het boek van P. Schurek, een dramaturg en vriend van E. Barlach. Het is gegroeid uit het ‘Erlebnisbericht’ dat de auteur in 1946 heeft uitgegeven. In deze nieuwe uitgave echter put Schurek niet alleen meer uit persoonlijke ervaringen. Het beeld van Barlach heeft hij verbreed en uitgediept door de studie van zijn dramatisch oeuvre, de lectuur van zijn brieven en het getuigenis van verscheidene tijdgenoten van de grote beeldhouwer.
Een suggestieve stijl en een knap vertellerstalent maken van deze eerste Barlach-biografie een waardevolle aanvulling op de uitgave van zijn brieven, vroeger in Streven besproken. Op een critische studie van het werk van deze expressionistische kunstenaar moeten wij nog wachten.
G. Bekaert
| |
Kunstambachten en Kunstnijverheden in West-Vlaanderen. - Provinciaal comité van kunstambachten en kunstnijverheden in West-Vlaanderen, Assebroek, 160 pp., 100 ill., gen. Fr. 90, geb. Fr. 120.
Het was een gelukkig initiatief van de nijvere provincie West-Vlaanderen als stimulans voor de beoefening en de verspreiding van de kleinkunst dit schitterende album uit te geven. Een knappe inleiding, waarin het belang van de siervoorwerpen in het alledaagse leven wordt aangetoond, gaat vooraf aan een honderdtal voortreffelijke illustraties. Uiteraard zijn deze nogal uiteenlopend. Misschien ware een duidelijker richting en een scherpere verantwoording zelfs voor een officieel orgaan niet verkeerd.
Voor een onbevangen lezer is het opvallend hoe praktisch alleen nijverheden uit het Brugse in dit album vertegenwoordigd zijn. Heerst er dan werkelijk zo'n concentratie rond de hoofdstad van deze provincie?
G. Bekaert
| |
Daniel-Rops, Comment on batissait les Cathédrales. (‘Visages de l'Eglise’ 1). - Le Centurion Parijs, 1955, 117 pp., 15 pl.
Zoals hij alleen dit vermag heeft Daniel-Rops in een meesterlijke evocatie het beeld geschetst van het middeleeuwse kerkgebouw dat uitgegroeid is tot een symbool. Achtereenvolgens worden de betekenis, de arbeiders, de geschiedenis, de versiering, de verspreiding van de kathedraal belicht. Nieuws zal een vakgeleerde er niet in vinden. Alleen zal hij kunnen benijden dat een leek in een geestesflits sommige zaken zeggen kan waarvoor hij sinds lang en moeizaam een formule zocht.
G. Bekaert
| |
L. Schammel, De Sint-Michielskerk te Leuven. - E.H.L. Schammel, St Michielsstraat, 9, Leuven, 1955, 136 pp. waarvan 40 ill., ing. Fr. 60, geb. Fr. 100.
Wie ooit Leuven bezocht kent de in haar aard enig mooie barokke gevel van de Sint-Michielskerk die op het hoogste punt van de stad rijst. De Zeereerwaarde Heer Pastoor van deze, in 1650 begonnen, in 1660 voltooide, oud-Jezuietenkerk, heeft een keuze van 40 uitstekende reproducties van de schatten die voor zijn gelovigen prijken verzameld en met bondige aantekeningen verrijkt. Een pretentieloos en aardig boekje.
| |
| |
| |
A. Leroy, Histoire de la peinture religieuse. - Amiot-Dumont, Parijs, 1954, 233 pp., geïll.
Dit nieuwe werk van A. Leroy is een typisch seriewerk, zonder inspiratie geschreven, alleen omdat het zijn plaats moest innemen in de ‘Bibliothèque catholique’. Leroy kent zijn vak en geeft blijk van een merkwaardige belezenheid. Op de wetenschap van dit boek valt dan ook niet veel af te dingen. Hoewel de auteur blind is voor sommige uitingen van de primitieve en moderne kunst, toch zijn de maatstaven van beoordeling binnen het klassieke renaissanceperspectief tamelijk breed aangelegd. Alles wordt echter, enigszins naïef, van de vrome kant gezien.
G. Bekaert
| |
S.A. Vosters, Spanje in de Nederlandse Litteratuur. Academisch Proefschrift. - Paris, Amsterdam, 1955, 147 pp.
Deze Nijmeegse dissertatie heeft het eigenaardige dat zij niet, zoals dissertaties gewoonlijk doen, een bepaald, afgerond en wel omschreven onderwerp min of meer afdoend behandelt, maar meer een greep is in het algemene. De auteur beschouwt en beschrijft de wijze, waarop ‘Nederlandse schrijvers in de loop der eeuwen Spanje en vooral de Spanjaarden hebben voorgesteld en beoordeeld’. Daarbij heeft hij zich in hoge mate moeten beperken en zeer veel buiten beschouwing moeten laten. De studie is vlot en onderhoudend geschreven en de auteur heeft een onmenselijk aantal boeken, tijdschriften en uitlatingen moeten consulteren. Toch zou het proefschrift aan belangrijkheid gewonnen hebben, geloven wij, zo de schrijver een beperkter sector en deze volledig behandeld had.
J. v. Heugten
| |
G.H. Hamilton, The Art and Architecture of Russia (The Pelican History of Art). - Penguin Books Ltd., Harmondsworth, 1954, XXII-320 pp., 180 pl., 26 fig., 27 × 18,5 cm, geb. sh. 42/-.
Sinds de grote werken van Ainalow, Alpatow-Brunow, Kondakow, Schweinfurth, Wulff, e.a., die rond de dertiger jaren verschenen, is de geschiedenis van de Russische kunst met rasse schreden vooruit gegaan. Nieuwe kunstwerken werden ontdekt en gerestaureerd; de verdere exploratie van de omliggende kunstgebieden wierp menigmaal een nieuw licht op tal van betwiste problemen, zoals b.v. het ontstaan en de evolutie van de verschillende scholen of van bepaalde iconographische typen in de oude Russische kunst.
In dit nieuwe werk, met zorg uitgegeven in de bekende reeks Pelican History of Art, geeft George Heard Hamilton, professor aan de universiteit van Yale (Connecticut, U.S.A.), een synthetisch overzicht van de Russische kunst vanaf haar ontstaan tot aan de revolutie van 1917. In chronologische orde doorloopt de schrijver achtereenvolgens: de periode van Kiev, de ikonenschildering tot in het midden van de zestiende eeuw, de Moskouse, het Petersburgse en het moderne tijdvak.
De Sovjet-kunst wordt niet behandeld. Ook de artistieke prestaties van het ‘andere’ Rusland, dat van de emigratie, die in het geheel van de moderne Europese kunst een vrij belangrijke plaats innemen, werden niet vermeld. In de hoofdstukken over de oude Russische kunst werden, wellicht bij gebrek aan plaats, de miniatuur, het email en het stikwerk weggelaten.
Het werk is vlot geschreven; af en toe zelfs boeiend. De schrijver heeft zich op een gelukkige wijze beperkt in de keuze van de te bespreken kunstwerken. Zijn analyse daarvan is scherp en helder, vooral de ontleding van de klassieke ikonen uit Nowgorod en Moskou is uitstekend.
Opvallend is het hoe weinig plaats werd gegund aan de beeldhouwkunst, zowel aan de oude relief-sculptuur van het Wladimir-Suzdal-gebied, als aan de modernen. Verdiende b.v. de geniale beeldhouwer Antokolski niet meer dan een korte vermelding? Naar onze mening is ook de studie van de ikonen te beperkt. De schrijver heeft zich gehouden aan de verzamelingen van de Russische musea, zoals ze door Kondakow, Lichatschev, e.a. werden bestudeerd en uitgegeven. In de steeds talrijker wordende ikonencollecties van Westelijk Europa en van de Verenigde Staten van Amerika bevinden zich echter tal van meesterwerken van de eerste rang. Ze werden reeds herhaalde malen geëxposeerd of uitgegeven (we denken b.v. aan de werken van Schweinfurth-Schneider en van Ouspensky-Lossky), en mochten wel definitief worden opgenomen in een synthese van de Russische ikonenkunst.
Schrijver en uitgever hebben zich ijverig bemoeid om degelijk illustratiemateriaal te verzamelen. Dat zij daarin niet ten volle slaagden zal niemand verwonderen die kennis maakte met de gebrek- | |
| |
kige Russische kunstuitgaven en met de moeilijkheid om uit Rusland directe foto's te verkrijgen.
Deze enkele bemerkingen doen natuurlijk niets af aan het feit dat dit werk in degelijkheid voor geen van zijn voorgangers hoeft onder te doen. Het boek van Professor Hamilton biedt ons inderdaad een rijke en originele synthese van een nog al te weinig gekende kunst, die behoort tot de grootste en vruchtbaarste van de wereld.
E. Voordeckers
| |
Geschiedenis
Mich. Freund, Weltgeschichte der Gegenwart in Dokumenten. Geschichte des zweiten Weltkrieges in Dokumenten. I: Der Weg zum Kriege. 1938-1939. - Herder, Freiburg i.B., 1953, XII-474 pp., geb. D.M. 28, - (bij subscriptie D.M. 25.-).
De laatste jaren zijn tal van mémoires en monografieën verschenen, die alle om een of andere reden eenzijdig zijn. Natuurlijk zijn tal van belangrijke documenten nog ontoegankelijk: pas na vijftig jaar krijgen wij inzicht in de archiefstukken der staten: en vóór privé-archieven opengesteld worden, duurt het soms verscheidene generaties. Anderzijds zijn, mede door de nederlaag van Duitsland en door de vijandschap tussen de Atlantische mogendheden en de U.S.S.R., zoveel stukken bekend geraakt, dat ons oordeel blijkbaar niet belangrijk meer zal gewijzigd worden.... indien wij althans kennis kunnen nemen van hetgeen kenbaar is.
De bedoeling van de auteur is in drie banden de geschiedenis van de tweede wereldoorlog tot op onze dagen toe, weer te geven en dan elk jaar een aanvullende band te publiceren. In deze band die gaat van de Anschluss van Oostenrijk tot de bezetting van Praag, toen de oorlog onvermijdelijk werd, citeert de auteur 199 documenten volledig. Maar hij verbindt deze stukken met een doorlopend verhalende tekst waarin duizenden andere documenten en boeken verwerkt zijn. Dit geeft het voordeel van tegelijk een geschiedkundige synthese te bieden en toch de twee derden van het boek aan originele teksten te wijden. Over de keuze kan men steeds vitten, maar dat sommige van de belangrijkste stukken ontbreken kan men bezwaarlijk beweren.
Het tweede deel van deze degelijke geschiedenis in documenten wordt voor deze zomer aangekondigd.
M. Dierickx
| |
S. De Smet, S.J., Geheim Aanbod. Leonardus Lessius 1554-1623. Illustratie door A. Van Doren. - Bibliotheca Alfonsiana, Leuven, 1955, 50 pp., Fr. 25.
Naar aanleiding van de vierhonderdste verjaardag van Lessius' geboorte werd te Leuven, waar de grote moralist en theoloog doceerde, een academische sessie gehouden, en te Brecht, zijn geboorteplaats, vond een grootse viering plaats. De ervaren en fijnvoelende organisator van de Lessius-tentoonstelling en de charmante causeur op de Brechtse feesten heeft het bewogen leven van de invloedrijke professor en schrijver in dit kleine boekje neergelegd. Het is met zoveel tact en humor en met zoveel kennis van zaken opgesteld, dat wij slechts kunnen wensen eens een waardige biografie van onze beroemde landgenoot door dezelfde auteur te zien schrijven.
M. Dierickx
| |
L. Jadin, Le Cardinal Thomas-Philippe d'Alsace, archevêque de Malines et le Saint-Siège. Correspondance tirée des Archives du Vatican. 1703-1759 (Bibl. Inst. hist. belge de Rome, fasc. VI). - Algemeen Rijksarchief, Brussel, 1953, 760 pp.
Thomas Philippe d'Alsace, geboren te Brussel in 1679, studeerde filosofie en theologie te Keulen en te Rome aan de Gregoriana. Hij was candidaat voor de bisschopszetels van Brugge en Ieper maar werd in 1716 aartsbisschop van Mechelen en in 1719 kardinaal. Hij stierf na een lang episcopaat in 1759. In dit boek publiceert L. Jadin, in résumé, 596 brieven gewisseld tussen de aartsbisschop en Romeinse correspondenten vooral kardinalen; een enorm groot aantal vergeleken bij de correspondentie van de andere bisschoppen. Daarom juist heeft hij deze brieven op zij gelegd toen hij zijn Relations des Pays-Bas, de Liège et de Franche-Comté avec le Saint-Siège uitgaf (Zie Streven, VII1, 1953-1954, 94-95).
In 1713 had Clemens XI in zijn bul Unigenitus 101 stellingen van de Jansenist Quesnel veroordeeld. Voortdurend schrijft de vurig anti-jansenistische kardinaal over de houding van de Zuidnederlandse clerus tegenover de bul, en ook over de lange weerstand van de Franse kardinaal de Noailles, aartsbisschop van Parijs, en van vele Noordnederlandse priesters, wat aldaar ten slotte tot het schisma van
| |
| |
Utrecht zou leiden. In deze brieven gaat het ook over Hoynck van Papendrecht's Geschiedenis van de Kerk van Utrecht, over de nuntii en internuntii, over de immuniteit en de legeraalmoezeniers, over kloosters en over het hele kerkelijke leven in de Lage Landen.
In een uitvoerige Inleiding van 80 bladzijden heeft de auteur al deze kwesties klaar en overzichtelijk behandeld, vóór hij de documenten publiceert. Een register van 57 bladzijden verhoogt aanmerkelijk de waarde van dit boek. Voor de kerkgeschiedenis van de Nederlanden in de eerste helft der 18e eeuw, zowel Noord als Zuid, is dit een onmisbaar boek.
M. Dierickx
| |
Heinrich Scharp, Het Einde van Europa? Nederl. vert. door G.W. van Hees. Woord vooraf door Dr K.J. Hahn (Standaard-boekerij o.r.v. Prof. Dr J.H. Nota S.J.). - Drukkerij De Spaarnestad, Haarlem, s.d. (1955), 204 pp., geb. f 6.90.
Bij het bespreken van de Duitse uitgave (Streven, VII1, Januari 1954, p. 398) drukten wij de wens uit dit magistraal boek zo vlug mogelijk vertaald te zien. De auteur is er in geslaagd 28 eeuwen Europese geschiedenis samen te bundelen, gezien van uit onze tijd en met onze probleemstelling. Dr K.J. Hahn schreef een Woord vooraf, of moeten wij het een vlammend pleidooi noemen voor Europese bezinning? Wie met het lot van Europa begaan is, en een dieptezicht op het probleem wil hebben, kan moeilijk een beter boek vinden.
M. Dierickx
| |
Canisius Janssen, O. Carm., Carmelkluis en Carmelwereld. Historische schets van de Orde van de Broeders van O.L. Vrouw van de Berg Carmel. - Paul Brand, Bussum, 1955, 209 pp., f 5.90.
De schrijver kondigt in zijn Voorwoord dit boek aan als ‘niet meer dan een schets, een inleiding, geschreven op grond van de tot nu toe bekende gegevens’. Achter deze bescheidenheid steekt echter een omvangrijke, eerlijke en nuttige arbeid. De vele personen en gebeurtenissen, waarvan dit boek verhaalt, zijn kort maar verdienstelijk geplaatst in het licht van de algemene of landelijke Kerkgeschiedenis. Bijzondere aandacht is besteed aan de Nederlandse Carmelieten, die én voor de herleefde orde én voor het katholieke leven in ons vaderland grote betekenis hadden. We hadden hier graag meer uitvoerigheid gezien; wij missen b.v. de initiatieven van de Osse Carmel voor de liturgie.
‘Nooit is de Orde in het rustig bezit gebleven van haar Elias-, Maria- en in latere eeuwen, haar scapuliertradities’ (blz. 59). Ook hierover zou men graag meer horen; schrijver wipt nogal snel, pieus en welwillend tegenover andersdenkenden (blz. 136) over deze kwesties heen.
Het voornaamste in dit boek is de uiteenzetting over het Carmelideaal: verbinding van contemplatie met apostolische werkzaamheid. De grote mystieken en hun geschriften zijn raak getypeerd. De menselijke zwakheden, die ook in de heiligste Orden voorkomen, worden niet verdoezeld.
Of het register - in een boek als dit toch zeer belangrijk - wel met de nodige zorg is gemaakt, schijnt twijfelachtig. De grote en de kleine Theresia b.v. zoekt men er te vergeefs, terwijl toch aan de eerste de nodige aandacht werd gegeven.
Historici, musicologen, kunstenaars (en wie al niet) zullen in dit boek allerlei verrassingen ontdekken.
J. Tesser
| |
Prof. Dr Zacharias, O.F.M. Cap., Godsdienst en Kerk in de Sovjet-Unie. - Katholiek Archief, Heemstede, z.j., (1955), 126 pp.
Na een voortreffelijke inleiding, waarin schr. de beginselen van het Marxisme over godsdienst en de methodes der marxistische godsdienstvervolging uiteenzet, biedt hij in deze rustige en zakelijke brochure een historisch overzicht over de lotgevallen der Russisch-Orthodoxe Kerk, die door de bolsjewistische revolutie van 1917 werd overvallen op een ogenblik dat zij zich aan het vernieuwen was en amper twee dagen het patriarchaat had hersteld. De verschrikkelijke lijdensgeschiedenis der Russische Kerk, de moeilijke en nog moeilijk te beoordelen gedragingen der (c.q. plaatsvervangende) patriarchen, de mildere houding der regering en de zeer patriotische houding van de Kerk, de herleving der atheïstische propaganda en zovele andere uiterst belangrijke en interessante kwesties worden door de Nijmeegse hoogleraar weliswaar met minder zwier, maar toch met heel wat meer competentie en uitvoerigheid behandeld dan door Zischka in zijn pas vertaald Alarm voor het Avondland.
Een beredeneerde literatuurlijst is aan dit aan ieder aanbevolen werk toegevoegd. We hadden deze lijst, voorzover
| |
| |
het Nederlandse boeken betreft, graag uitvoeriger gezien opdat de lezer zou weten wat hij te verwachten heeft van boeken als die van Dr Fetter en Dr Hendrix.
J. Tesser
| |
Dr M.Th. uit den Bogaard, De Gereformeerden en Oranje tijdens het eerste stadhouderloze tijdperk (Historische Studies uitgegeven vanwege het Instituut voor Geschiedenis der Rijksuniversiteit te Utrecht, III). - J.B. Wolters, Groningen-Djakarta, 1955, 258 pp., f 8.90.
Schrijver heeft er naar gestreefd nadere nuances aan te brengen in de traditionele en in hoofdzaak juist gebleken opvatting dat de Gereformeerden echte Oranjeklanten zijn geweest. Hij toont duidelijk aan dat de godsdienstige motieven, althans bij de leidende figuren niet steeds en vaak niet op de eerste plaats beslissend waren. Buitenlandse en binnenlandse politiek, maatschappelijke en politieke positie, tolerantie tegenover Remonstranten, Socinianen en Cartesianen van de zijde der regenten, soms broodroof en gezagsmisbruik, al die factoren spelen een rol. Schrijver heeft ruim gebruik gemaakt van vissers-, ‘veenboers’- ‘gebuyren’- en andere ‘'t saemenspraecken’, die in stromen van de persen kwamen. Zij bevatten de wonderlijkste exegetische capriolen en geven mede uiting aan angstkwellingen voor ‘Iesuwyten’ en paapse stoutigheden. Herhaaldelijk spookt daarin ook de mening rond dat katholieken tegenover ketters geen woord hoefden te houden.
Het is de schrijver gelukt bij al die politieke en religieuze kolder het hoofd koel te houden en er enige alleszins aanvaardbare conclusies uit te trekken. Mag ik opmerken dat Bellarminus (pag. 60) geen Spanjaard maar een Italiaan was uit Montepulciano?
J. Tesser
| |
J.B. Dockery, O.F.M., Collingridge. A Franciscan Contribution to Catholic Emancipation. - Johns. Ltd., Newport, 359 pp., 25 s.
Collingridge werd in 1757 geboren en trad als jongen van zestien jaar in bij de Franciscanen. Na verschillende verantwoordelijke posten bekleed te hebben in zijn eigen orde (ook die van Provinciaal), werd hij in 1809 Apostolisch Vicaris van het Westen, het district rond Bristol. Na dertig moeilijke jaren in dit ambt stierf bisschop Collingridge op de vooravond van de Katholieke Emancipatie, die hij met veel wijsheid had voorbereid.
Schr. heeft met veel geduld ieder gegeven verzameld en verwerkt, maar hij is er niet in geslaagd ons een boeiende biographie te geven. De activiteiten en moeilijkheden worden tot in detail besproken, en hiermede wordt ons wel een aardig beeld gegeven van het katholieke Engeland in het eerste kwart van de vorige eeuw, maar de persoon van de bisschop zelf blijft uiterst vaag. De oorzaak hiervan moet o.i. gezocht worden in de ietwat zonderlinge compositie van dit boek. Schr. heeft zijn omvangrijk materiaal niet chronologisch gesorteerd, maar te veel naar het onderwerp. Op grondslag van aldus bijeengegaarde gegevens werden hoofdstukken geschreven over Collingridge als apostolisch vicaris, over diens betrekkingen met de religieuze orden en congregaties, over zijn herderlijke brieven, over zijn kudde, de geschiedenis van zijn vicariaat, over zijn persoonlijke correspondentie, enz. Dit brengt met zich mee dat de lezer geen geordend overzicht van Collingridge's leven krijgt en de indruk ontstaat dat hij vrij onbarmhartig op en neer geslingerd wordt in de jaren van Collingridge's bestuur. Niettegenstaande het ruime interessante materiaal blijft het boek toch onder de maat van een gedegen historische studie.
W. Peters
| |
M. van den Bruwaene, La société romaine. 1: Les origines et la formation. - Editions Universitaires, Brussel, z.j. (1955), 344 pp., geïll., Fr. 285.
De onloochenbare verdienste van dit werk ligt in het geheel nieuwe standpunt dat Prof. van den Bruwaene tegenover Rome's oudste geschiedenis inneemt. Door een meer critisch onderzoek van de literaire bronnen, voornamelijk van Titus Livius, door vergelijking met de gegevens van godsdienstgeschiedenis, etruscologie, epigrafie en onomastiek tekent hij een zuiverder beeld van de eerste vijf eeuwen der Romeinse geschiedenis. Zo rekent hij af met de traditionele geschiedschrijving die de vergrieksing van de 3e eeuw v. Chr. tot in de vroegste oudheid projecteerde en overal parallellen met de Griekse geschiedenis zocht. Het duidelijkst blijkt deze strekking wel in de stoutmoedige omwerking van de etymologie die de schrijver geeft voor de naam van Jupiter (blz. 47 vlg.). Voor meerdere raadsels, o.m. dat van het ontstaan van de plebs, geeft dit boek aantrekkelijke verklaringen.
Elk hoofdstuk wordt door een omstandige bibliografie voorafgegaan. Men kan
| |
| |
wel de bedenking maken dat werken uit het laatste decennium niet talrijk zijn. Zo zou voor het hoofdstuk over het recht, de posthuum verschenen studie van P. Noailles over ius en fas (1948) belangrijk zijn geweest.
Dit werk is een waar studieboek, maar de wens van de auteur, het de lezer gemakkelijk te hebben gemaakt is, mede door de verzorging en de illustraties, ten volle verwezenlijkt.
F. Van Ommeslaeghe
| |
Psychologie en paedagogie
E. Ringel en W. van Lun, De dieptepsychologie helpt de zielzorger, Nederl. van Gr. W. van Hees. - Desclée de Brouwer, Brugge, 1955, 160 pp., ing. Fr. 66, geb. Fr. 80.
De inhoud van dit boekje beantwoordt ten volle aan zijn titel. Het wordt dan ook ten sterkste aanbevolen aan alle zielzorgers. Men vindt er natuurlijk geen algemeen inzicht in het geheel der dieptepsychologie. Dit inzicht veronderstellen de auteurs bij hun lezer, en is nodig om de soms minder-genuanceerde uitspraken juist te interpreteren. Maar de schrijvers laten in sprekende voorbeelden uitschijnen hoe de bevindingen van de therapeut door de priester kunnen te nutte worden gemaakt. Vooral het laatste hoofdstuk over scrupulositeit is zeer verhelderend en practisch. (Cfr. bespreking van oorspronkelijke uitgave in Streven, VI, tweede deel, blz. 381).
R. Hostie
| |
Dr E. Minkowsky, La schizophrénie. Nouv. éd. revue et augm. (Bibl. Neuro-psychiatrique de langue française). - Desclée de Brouwer, Parijs-Brugge, 1954, 254 pp., Fr. 150.
Dat dit boek vijf en twintig jaar na zijn eerste verschijnen weer opnieuw kan worden uitgegeven, is wel het beste bewijs van zijn grote waarde. Wie iets afweet van de phaenomenologische richting in de diepte-psychologie, kent meteen de betekenis die E. Minkowski in deze richting heeft. Maar dit werk, dat uiterst betrouwbaar is in zijn wetenschappelijke opbouw, kunnen we ook aanbevelen aan allen die zonder geschoold te zijn in de bijzondere problematiek van de dieptepsychologie, toch verlangen kennis te maken met de voornaamste inzichten in de psychopathologie van schizoïden en schizophrenen. De essentiële verdienste van E. Minkowski is de afbakening van het schizoïde type en het syntone. Beide worden meesterlijk beschreven. In deze nieuwe uitgave is een laatste hoofdstuk bijgevoegd, in hetwelk de auteur de opvatting van zijn vrouw (F. Minkowska over het epileptoïde type weergeeft. Dit hoofdstuk draagt de titel: Perspectives. Inderdaad het brengt een schets van wat nog verder moet worden ontleed. We verheugen er ons dan ook om dat een werk als dit werd heruitgegeven.
R.H.
| |
Lexikon der Paedagogik. 4 Bde. - Herder-Verlag, Freiburg i/Br., 1952-55, XXIV pp. - 1196 col.; XX-1239; XXIV-1220: XXII-1095 col en 84 pp. index, geb. D.M. 56.
Een der grote voordelen van dit werk is de uniformiteit en de coördinatie van de terminologie en van de wijze van voorstellen, dit niettegenstaande de grote verscheidenheid der medewerkers. Elk deel begint met een lijst van medewerkers, daarna komt een lijst der trefwoorden waarbij steeds de naam van de bewerker van het artikel vermeld wordt. In de verschillende artikelen zelf wordt telkens verwezen naar aanverwante onderwerpen die de verhandeling vervolledigen; aldus werd èn plaats gewonnen èn de eenheid van het geheel bevorderd. Met dit lexikon is een resolute poging gedaan om de paedagogie te vrijwaren tegen een te eenzijdig verpsychologiseren: theologie, philosophie, anthropologie, psychologie, sociologie en geschiedkundige illustratie hebben er de plaats gekregen die hun als het ware organisch toekomt. Het ware daarenboven een vergissing te menen dat dit lexikon alleen voor de Duitse gebieden echt actueel is: geographisch is eenzelfde universaliteit nagestreefd als die welke we bij het behandelen der stof hebben gereleveerd. Het schoolwezen der verschillende landen wordt besproken met zijn voor- en nadelen en aan niet-Duitse paedagogische tendenzen wordt een ruim deel gegeven. Ten slotte moeten we wijzen op de werkelijk tot in de praktijk van de paedagogie ingrijpende aanwijzingen, wat als gevolg heeft dat de leraar in de klas bij het behandelen der verschillende vakken zich ruimschoots kan laten inspireren.
A. Knockaert
| |
Jean Rimaud, S.J., De l'éducation religieuse. - Aubier, Parijs, 1954, 252 pp., Fr. Fr. 540.
Een reeks voordrachten over de taak van de ouders in de godsdienstige opvoe- | |
| |
ding van hun kinderen, gehouden aan het Institut Catholique de Paris gedurende de winter 1946-1947, zijn in dit boek samengebracht. Uitgaande van de theologische grondslag van de doopgenade, waardoor de zondige mens herschapen wordt tot een nieuwe mens met goddelijk leven in de ziel, behandelt P. Rimaud o.a. volgende kwesties: de godsdienstige gewoonten, het ontwikkelen van de geloofsgeest, het inwendig leven en gebed, de christelijke opvatting van de zonde, de kennis en liefde van Christus, de band met de H. Kerk. Al deze onderwerpen worden telkens ontleed en ontwikkeld volgens de verschillende ontwikkelingsstadia van het kind in verband met de invloed van de ouders op het godsdienstig leven van hun kinderen. Op eenvoudige, bevattelijke wijze weet de schrijver diepe en tevens moeilijke zaken uiteen te zetten en langs verschillende zijden de zeer belangrijke taak van de ouders te belichten. Telkens opnieuw blijkt dat hier iemand aan het woord is die zijn beschouwingen grondvest zowel op een grondige godsdienstkennis als op een rijke ervaring door jarenlange omgang met kinderen. In het boek werd opzettelijk het direkte van het gesproken woord bewaard; dit vergoed ruimschoots het feit dat sommige gedachten verschillende malen worden herhaald. Ouders die zoeken naar een boek, dat met kennis van zaken handelt over het zeer delikate onderwerp van de godsdienstige groei hunner kinderen, zullen hier vele kostbare raadgevingen en wenken vinden.
R. D'hont
| |
Annuaire international de l'éducation 1954 (ONU, Bureau International d'Education, Publ. nr 160). - Unesco, Parijs, 1955, 412 pp., Zw. Fr. 10.
63 landen hebben hun medewerking verleend voor de 16e publicatie van het internationaal Jaarboek voor Opvoeding (periode 1953-1954). Een globaalstudie gaat vooraf: het biedt een overzicht van de voornaamste gebeurtenissen op paedagogisch gebied, gerangschikt onder enkele hoofden. Daarna volgen de verslagen van de 63 deelnemende naties, met achteraan een repertorium van de hogere functionnarissen van de respectievelijke ministeries van Openbaar Onderwijs.
Als algemene tendenzen voor de behandelde periode dienen aangestipt: het toekennen van hogere credieten aan het onderwijs, de ontoereikendheid van de gebouwen, vooral te wijten aan de soms ontstellende toename van het aantal studenten, grote aandacht voor het middelbaar onderwijs, zowel inzake vermeerdering van het aantal instituten, als betreffende de hervorming van de programma's. Tenslotte zij vermeld dat een tiental landen gunstige maatregelen hebben getroffen voor de ontwikkeling van het bijzonder onderwijs.
J.-M. Tison
| |
Romans en verhalen
Wij rekenen op Kroonstad. - Uitgeverij Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 1955, 292 pp. Vertaald f 8.50.
Deze in het Duits geschreven roman van iemand die zijn naam verzwijgt, behandelt de opstand der matrozen van Kroonstad tegen het Sovjet-regiem in 1921. In 1917 hebben deze matrozen Lenin en het Bolsjewisme aan de macht geholpen. Nu, vier jaar later, komen zij in verzet tegen de dictatuur van Moskou en willen de vrijheden heroveren, waarvoor zij in '17 gestreden hebben. De auteur is ooggetuige geweest van deze hopeloze, in bloed en vuur gesmoorde opstand. Het nabij Leningrad gelegen vestingeiland stond alleen tegenover de gehele Sovjetmacht. De talentvolle auteur heeft zijn verhaal met grote helderheid en intelligentie gecomponeerd en met warme menselijke deelname neergeschreven. De centrale figuur, niet van de opstand, maar van de roman is een matroos van boerenafkomst, een jongen met sterk besef van recht en onrecht, van goed en kwaad, ruw, maar goedhartig, die met zijn Nastja een tijdelijke idylle beleeft, doch haar verliest in de eindstrijd. Een boeiende, goed geschreven roman, ruw en ongeschminkt als het innerlijk dezer opstandige matrozen.
J. v. Heugten
| |
Meesters der Italiaanse vertelkunst, bijeengebracht en vertaald door C. van Schendel. - J.M. Meulenhoff, Amsterdam, 1955, 188 pp., f 7.50.
Een zestiental verhalen van bekende en minder-bekende Italiaanse schrijvers heeft C. van Schendel bijeengebracht in een goede vertaling in deze bundel. Een kort ‘woord vooraf’ geeft enige inlichtingen over de auteurs waarvan werk in dit boek is opgenomen. Het is een galerij vol afwisseling die de lezer met aandacht zal doorlopen. Een interessante verzameling.
Joh. Heesterbeek
| |
| |
| |
B. Nijenhuis, De familie Heesters. - J.H. Kok, Kampen, 1955, 192 pp., f 4.25.
Men zou als inhoud van dit boek kunnen opgeven: acht maanden - nogal bewogen maanden - familieleven van het gezin Heesters. Een opmerkelijke eigenschap van deze familieroman is de losse en vlotte verteltrant waarin dit relaas is weergegeven. De lezer wordt midden in het Heestersgezin geplaatst, waar hij zich in het begin wat onwennig voelt, niet het minst door de ietwat geforceerde joviale wijze waarop de auteur hem de diverse leden der familie voorstelt. Doch deze onwennigheid verdwijnt naarmate de personen hem beter bekend worden; m.a.w. het al-te-opzettelijk-joviale laat de schrijver gelukkig in de loop van zijn verhaal achterwege. En hij weet de lezer mee te doen leven, geïnteresseerd, geamuseerd, met dit gezond, christelijk familieleven.
Joh. Heesterbeek
| |
Valère Depauw, Nevels over 't Moerven (Davidfonds Gulden reeks, 428). - Leuven, 1955, 212 pp., ing. Fr. 50, geb. Fr. 78 (leden: Fr. 25 en 39).
Een jonge man, Werner Abeele, zoekt genezing voor zijn ontgoocheld hart op een hoeve in een gesloten heide-domein. Hij treedt er in contact met de raadselen die hier rondwaren: de geest van Jonker Rogier, een lady-killer, die jarenlang het goed en het naburige dorp onveilig heeft gemaakt, houdt de bewoners van de hoeve en Yolande de Villiers, die met haar vader een villa op het domein bewoont, nog steeds in zijn ban. Werner zal Yolande, en mèt haar wellicht alle bewoners, uit die greep verlossen.
Een romantisch gegeven, romantisch verwerkt. ‘Het was, ik ben er mij maar al te goed van bewust, het was kinderlijk, het was zelfs kinderachtig, en wanneer dit zo maar neergeschreven wordt of verteld, dan wordt het iets waarover men zich zou schamen. Maar wie eens het verlangen heeft gehad om het banale, alledaagse leven te ontvluchten, wie eens heeft gekend de hunker naar datgene wat een mens in begenadigde ogenblikken soms gegeven is te ontwaren, wie eens alleen, alléén, in het bos heeft gestaan etc.’ (p. 30). Een zin als deze is typisch èn voor de geest van dit werk èn voor zijn stijl. De geest: Depauw heeft wel iets heel schoons gezien misschien, meer nog gevoeld, maar de verwoording ervan, ja, de beleving zelf komt hemzelf tenslotte nog stuntelig voor, ontoereikend, ontluisterend, zodat het gebeuren net dàt mist waardoor men er zich helemaal niet meer hoeft over te schamen. En de stijl: herhalingen van de zinsaanhef als hier komen talloos voor in dat werk (een typisch specimen is nog het slot). Ze wijzen op de opwelling van het gemoed, de lyrische inslag van Depauw's schrijfwijze. Depauw is een romanticus van het volksgemoed. En in dit romantisme moeten we op de koop toe nemen een gemis aan allerfijnste ‘smaak’ en beheersing.
Paul van Meer
| |
Reinaert-Reeks. - Arbeiderspers Brussel.
Vier jaar na haar ontstaan is de Reinaert-Reeks reeds aan haar 50e uitgave gekomen. Op zichzelf al een hele prestatie. De laatste nummers brengen weer enkele grote namen nader tot ons volkspubliek: ERNST ZAHN, Albin Indergand (no. 45), CH. BRONTË, Jane Eyre (no. 46), L.N. TOLSTOI, De Kozakken (no. 47), SIGRID UNDSET, Vigdis Gunnarsdochter (no. 48), F. TIMMERMANS, De Krabbekoker (no. 49) en T.B. COSTAIN, De Zwarte Roos (no. 50). Een keuze, weer zeer representatief voor de reeks, die voor de spotprijs van 30 Fr. per nummer, in de grootste verscheidenheid, het allergeschiktste uit de eigen en uit de wereldliteratuur in het bereik wil brengen van iedereen. Wat de Arbeiderspers daarmee tot nog toe bereikt heeft, is ongetwijfeld van een grote opvoedende waarde. Zij verdient dan ook alle lof en onze steun.
Bijzondere aandacht verdient nog haar ‘Vlaamse Cassette’ (95 Fr.) die, in drie bandjes, 19e-eeuwse vergeten maar nog lezenswaardige verhalen bundelt van Conscience, de gebroeders Snieders, R. Loveling, T. Bergmann, Hilda Ram e.a.
Paul van Meer
| |
Frans De Schrijver, Het onverwachte. - P. Vink, Antwerpen, 1955, 197 pp., Fr. 45.
Dit is een kostelijke bundel verhalen, geschreven door een ‘gewone’ brievenbesteller, die in de ‘letteren’ evenwel geen debutant meer is. Reeds twee romans heeft Fr. De Schrijver op zijn naam, maar zijn werkelijke kracht schijnt nu toch wel te liggen in de short story. Die behandelt hij knap, boeiend, sprankelend en zonder enige pretentie. Een heerlijke vindingrijke verbeelding (in de meest uiteenlopende en onverwachte situaties leeft ze zich in), een direct en vlot opmerkings- en evocatievermogen, en
| |
| |
een verrassend levensechte dialoog, waaraan sommige ‘litteratoren’ van bij ons wel eens een lesje konden nemen. Laat hij maar verder vertellen, deze ‘facteur’, zonder zijn figuren te veel te laten piekeren, waartoe hij zich soms laat verleiden. Want zijn vertelkunst is voortreffelijk.
Paul van Meer
| |
T.B. Costain, Helden zonder land of vlag. I: Piraten; II: Met geheime zending. Vert. H.J. Been (Triomfreeks). - J. van Tuyl, Antwerpen, 1954, 360-276 pp.
We zijn in de 17e eeuw. De slappe Engelse koning Jacobus I heeft een laffe vrede gesloten met de Spanjolen. John Ward, onverschrokken avonturier en trouw en eerlijk Engelsman, zet de zeeoorlog alleen voort. Bij de jeugd vindt hij vurige aanhangers, o.m. de jonge Roger Blease, die zijn vertrouwde luitenant en vriend wordt.
In het tweede deel komt deze Blease geheel op het voorplan. Hij maakt menig hachelijk ogenblik door en weet steeds op het nippertje aan de dood te ontsnappen door tussenkomst van een zijner vrienden en vriendinnen. Dit deel leest vlotter dan het eerste, daar de lange kennismaking met mensen en omstandigheden ons hier kon bespaard worden.
S., die vooral de aandacht trok met zijn roman De zilveren beker en andere romans, laat hier nu weer zijn meesterschap blijken op het gebied van de historische avontuurroman. Steeds is zijn werk doordrongen van een gezond christelijk geloofsoptimisme. De vertaling en de uitgave zijn goed verzorgd. Om wille van het gegeven wordt er evenwel zeer licht omgesprongen met menselijke wetten en .... vrouwen, zodat deze mooie roman niet in ieders handen kan worden gegeven.
E. Vandrepol
| |
Stanislas D'Otremont, Thomas Quercy, vert. door Albe. - De Vlijt, Antwerpen, 1954, 349 pp., geb. Fr. 135.
In een lange biecht aan zijn jeugdvriend mijmert een t.b.c..-lijder over de dood, strijdt met zich zelf om een onmogelijke liefde, ontdekt in een zuiverend lijden en door onverbiddelijke zelfanalyses de verlossende zin van de naastenliefde, en in tastende schroom Gods verborgen Gelaat. De voorliefde in de Franse cultuur voor het abstracte woord - schrijver is Belg -; de overgevoelige en tot het uiterste gespannen sensibiliteit van de borstlijder drukken wel op het hele werk, maar de filosofische diepte en het gedrongene van de stijl verlenen het een eigen waarde. Toen het in 1953 verscheen, dachten velen aan een nieuwe opstanding van de oude gedegen traditie uit de Franse letterkunde.
Moest dit werk vertaald worden? De lezers, die de gedachten uit dit boek aankunnen, zullen meestal wel het Frans machtig zijn. Elke taal beschikt, als een orgel, slechts over een beperkt aantal registers. Het blijft daarom een krachttoer de vlot met abstracta spelende virtuositeit van deze typisch Franse betoogtrant te willen transponeren in het gevoelige, concrete, sobere en haast nuchtere Nederlands. Het hele werk moest als het ware weer van binnen uit herdacht worden. De vertaler is o.i. al te zeer gebleven bij de loutere weergave van woorden. En dan nog! Waar men rasechte Franse uitdrukkingen als ‘filtreurs de civilisation’, ‘disponibilité’ en ‘épaisseur humaine’ gaat omzetten in ‘filteraars van beschaving’, ‘beschikbaarheid’ en ‘menselijke dichtheid’ vraagt men zich af, of ‘il traduttore’ niet is geworden ‘un 'tradittore’! Erger nog, waar het ‘argot’-woordje ‘flotte’ ‘vloot’ werd in de plaats van het even pittoreske en gemoedelijke, en tevens juiste ‘sop’!
P. Fransen
| |
Staf Weyts, Ontmoeting met Denise. - Heideland, Hasselt, 1954, 274 pp., ing. Fr. 90, geb. Fr. 120.
Na enkele aanvankelijke onwaarschijnlijkheden verwerkt Staf Weyts hier een vrij origineel gegeven tot een boeiend en goed gebouwd verhaal. Toch kunnen personages en gebeurtenissen ons niet geheel van hun realiteit overtuigen: tegenover het gedurfde van de poging schiet de artistieke vormgeving enigszins tekort, zodat wij op elk ogenblik voelen dat wij maar ‘in een roman’ zijn. Ook de taal maakt, vooral in de dialogen, een indruk van onnatuurlijkheid. Niet dat we hier met een onbeduidend werk te maken hebben: maar het geheel mist die ‘laatste’ overtuigende kracht, die het verhaal voor ons tot levende werkelijkheid moest maken.
F. Cromphout
| |
Storm Jameson, The hidden River. - Macmillan & Co Ltd., Londen, 1955, 266 pp., sh. 12/6.
Een Engelse captain rijdt luchthartig door Frankrijk, terug naar het grote huis aan de Loire, waar hij voor zes jaren als contactman van een weerstandsgroep was
| |
| |
ondergedoken. Terug naar het huis van de Franse leider, Jean Monnerie: een stoere persoonlijkheid met een meedogenloos doorzicht en een onverbiddelijke ironie. Robert, de enige zoon van Cousine Marie, die als jonge weduwe het huishouden van haar neven had overgenomen, was onder de oorlog gestorven, gemarteld door de Gestapo. Bij de Loire aangekomen in het oude landhuis valt Harvay midden in de tragedie van de haat en de repressie. In weinige dagen blijkt toevallig, dat een van de familieleden uit lichthartigheid en behaagzucht Robert had aangegeven. De haast absolute haat van Marie, ‘a pre-Christian savage’, de innerlijk verscheurde wraakzucht van Jean brengen weldra de hele familie tot haar volslagen ondergang. Het is de meest radicale aanklacht van de intellectuele haat en de vergeldingszucht in de naam van het recht.
De dialogen zijn van een ongeëvenaarde strakheid en directheid. En terwijl de familieleden elkaar vernielen met woorden als dolken, rolt de trage Loire haar zandgele wateren naar de zee onder een zomerse hemel vol geuren, dampen en kleur.
P. van Doornik
| |
G. von Le Fort, Farinata's Dochter, vert. F. van Oldenburg-Ermke. - Desclée de Brouwer, Brugge, 1955, 115 pp., ing. Fr. 45, geb. Fr. 62.
Samen met Het Vonnis van de Zee en zovele andere werken van deze grote Duitse schrijfster, is Farinata's Dochter, in de vorm van een verhaal, een illustratie van de thematiek die ten grondslag ligt aan haar filosofisch-religieuze symbolenanalyse, Die ewige Frau.
Zoals Anne de Vitré in de hoger besproken legende, is ook de heldin van dit verhaal, Bice, een jong meisje op de drempel van de rijpe vrouwelijkheid. In dat moment van haar wezensgroei, realiseert zij a.h.w. enigermate de volheid van het vrouw-zijn, in de drie componenten ervan: maagdelijkheid, bruidelijkheid, moederschap. En deze drie elementen resulteren in een bestemming van totale overgave aan haar volk (het testament van de grote Farinata), die wél het ‘eenmalige’ van haar individueel bestaan vernedert en vernietigt, maar boven deze beperking uitrijst in een vruchtbaarheid voor eeuwen.
Men ziet al dadelijk hoe dit verhaal symbolisch geladen is. Toch mag men daaruit niet besluiten dat dit werk als verhaalkunst mislukt zou zijn. Hoewel zijn grote waarde elders ligt, bereikt het ook op dit gebied een hoog niveau. De historische achtergrond van het verhaal (het Italië van de strijd tussen Welfen en Ghibellijnen) herinnert aan Orso van Rose Gronon, een verdienstelijk werk, dat in een Vlaamse romanprijsvraag bekroond werd. De vergelijking is vernietigend voor Orso.
F. De Graeve
| |
Varia
C.S. Lewis, Brieven uit de Hel (Eerste Pocketuitgave). Vert. door J.A. Schreuder. - W. ten Have, Amsterdam, 1955, 171 pp., f 1.50.
Een aanbeveling te schrijven voor bovenstaand werk van Lewis mag overbodig geacht worden. Dat de achtste druk van dit werk verschenen is, kan alleen een vreugdevol teken zijn. Want dit boek te lezen en te herlezen, aandachtig en geamuseerd, is niet enkel een genoegen doch is daarbij uiterst nuttig. Deze brieven toch zijn zeer scherpzinnig; ze ontmaskeren de sluwe en geraffineerde trucs waarmee de duivel ons mensen belaagt, en.... de lezer leert wat hem te doen staat tegenover deze aartsvijand.
Joh. Heesterbeek
| |
Lieven Gevaert. De mens en zijn werk (Davidfonds-Keurreeks, 57). - Leuven, 1955, 272 pp., geïll., ing. Fr. 60, geb. Fr. 88 (leden: Fr. 30 en 44).
Een zeer interessante bundel opstellen over de grote Vlaamse figuur die Lieven Gevaert is geweest: N.M. Wildiers en Mieke Gevaert tekenen ons zijn menselijk portret; John Meeùs, afgevaardigde-beheerder van de N.V. Gevaert Producten, schetst de opbouw van zijn wereldbedrijf; Prof. Pinxten, B. Steverlynck en O. Engels wijzen op zijn grote betekenis in de Vlaamse Economie; L. De Schutter en Z.E.H.J. Van Herck brengen hulde aan zijn baanbrekende cultuurwerk met het stichten van de S. Lutgardisschool en het S. Lievenscollege te Antwerpen; Fr. Van Cauwelaert vond het slotaccoord dat hier paste: ‘Een groot man en een groot Vlaming’.
Fr. Van Bladel
|
|