Streven. Jaargang 8
(1954-1955)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 346]
| |||||||
Kroniek
| |||||||
[pagina 347]
| |||||||
‘De oorlogsvoering waartoe wij door de Duitse facisten (sic) werden gedwongen, is voor het Russische volk een grote physieke, morele en geestelijke beproeving geweest. Ons volk is echter niet alleen met ere uit de strijd gekomen, maar het is er ook door gesterkt. Maar iedere oorlog brengt nu eenmaal beproevingen mee, ontberingen en bezorgdheid voor zijn familieleden en vrienden, waarop de godsdienst zich altijd als een parasiet vastzuigt. Het is daarom ook niet te verwonderen dat zij, die op de vooravond van de oorlog nog geloofden of die nog niet helemaal met de godsdienst hadden gebroken, juist door de oorlogsrampen in hun godsdienstige vooroordelen zijn versterkt, omdat de atheïstische en wetenschappelijke propaganda tijdens de oorlog is verzwakt. De bedienaars van de godsdienst en van de verschillende secten hebben deze toestand uitgebuit en er van geprofiteerd om een intense godsdienstige propaganda te voeren. Dit alleen is de oorzaak van de tijdelijke heropleving van de godsdienst bij de lagere klassen van de bevolking’. De godsdienst heeft echter niet alleen tijdens de oorlog en ten gevolge van de diverse rampen - nood leert immers bidden en brengt de mens steeds tot God terug - een heropleving gekend; de schrijver moet toegeven dat 10 jaar na het beëindigen van de oorlog de godsdienst onder de Russische bevolking nog altijd levendig is en nog niet ten dode gedoemd schijnt te zijn, hoe graag de communisten dit ook zouden willen. De Kerk heeft zich aan de omstandigheden aangepast en zij weet op handige wijze van de ontstane situatie partij te trekken. Zonder enige twijfel bedoelt de schrijver hier de orthodoxe Kerk, die tijdens en ook nog na de oorlog van de sovjet regering enige vrijheid heeft weten te verkrijgen, maar deze geamputeerde vrijheid schijnt de schrijver nog te veel te zijn. ‘De heropleving van de godsdienst, vervolgt hij, bewijst wel, dat wij ons vergist hebben in onze mening, dat de godsdienstige bijgelovigheid wel van zelf zou verdwijnen. Maar de godsdienstige vooroordelen, die het bezinksel zijn van de burgelijke levensopvatting, verdwijnen niet van zelf of door administratieve maatregelen. Wij zullen ze slechts kunnen overwinnen door de ideologische strijd te verdubbelen en door een ononderbroken poging om het culturele peil van de arbeiders te verhogen’. ‘De communistische partij strijd voor de vriendschap onder de volkeren, zij strijdt voor de politieke eenheid van de Sovjetgemeenschap, voor de verwezenlijking van de multinationale socialistische staat. De kerk echter bestrijdt dit plan, zij zaait tweedracht en onenigheid onder degenen die niet hetzelfde geloof bezitten als zij’. De Kerk in Rusland heeft dus van de schrijver weinig goeds te verwachten, en wanneer zijn ideeën over de godsdienst en over de Kerk in de hogere Sovjet-regionen ingang zouden vinden, zal zij spoedig weer in verdrukking geraken. Gelukkig is dit nog niet het geval, om redenen, die wij verderop uiteen zullen zetten. | |||||||
Christus is geen communistKhoudiakov keert zich vervolgens tegen een opvatting, die volgens hem bij de aanhangers van de godsdienst wordt verspreid, n.l. dat de communisten de voetstappen volgen van Christus, de eerste communist. Men zou willen doen geloven, dat het communisme de geboden van Christus predikt (het is moeilijk te zeggen waar Khoudiakov deze vreemde theorie gevonden heeft). | |||||||
[pagina 348]
| |||||||
Ik geloof, dat de schrijver zich hier wel ernstig vergist; niets zou de communisten liever zijn dan dat zij de gelovigen konden overtuigen, dat zij de leer van Christus in toepassing brengen en dat Christus en de apostelen de eerste communisten waren. Zij zouden dan reden hebben te beweren, dat het communisme zo oud is als het christendom zelf en dat zij de godsdienst tot haar oorspronkelijke zuiverheid willen terugbrengen (Mgr Sergius in: De waarheid over de godsdienst in Rusland). De schrijver toont echter zelf verderop, dat er tussen Christus en het communisme, tussen het christendom en het atheïstisch materialisme, geen gemeenschap mogelijk is. ‘Welke gemeenschap kan er bestaan tussen het wetenschappelijk communisme, een revolutionnaire theorie, die door een revolutie de samenleving wil veranderen en een einde wil maken aan de uitbuiting van de mens door zijn evenmens, en door het christendom? Welke gemeenschap kan er bestaan tussen het communisme en het christendom, dat de nederigheid preekt en de onderwerping aan de uitbuiters, dat de klassenstrijd ontkent en verdrukkers en verdrukten met elkaar wil verzoenen? Het christendom verdedigt de verdrukking van de vrouw en leert dat zij in de samenleving minder rechten heeft dan de man. De propaganda, die beweert, dat het communisme met de godsdienst kan samengaan, verbergt het ware gezicht van de godsdienst om de arbeiders gemakkelijker te kunnen bedriegen en onder haar macht te kunnen houden’. Wij willen hier echter geenszins mee beweren, dat dit overzicht volledig is. gegeven, om aan te tonen, dat het decreet van Khrouchtchev niet plotseling van de hemel is komen vallen, maar in werkelijkheid is voorbereid en uitgeloktGa naar voetnoot1). Wij willen hier echter geenszins mee beweren, dat dit overzicht volledig is. Elk anti-godsdienstig document, zelfs wanneer het uit de handen komt van een partijleider, is noodzakelijk onvolledig, het geeft slechts een aspect van de strijd, n.l. het aspect dat de schrijver op dat ogenblik het meest opvalt of naar zijn opvatting het eerst moet worden aangepakt. M.a.w. het aspect of de toestand die de schrijver ons schildert is niet noodzakelijk bepalend of volledig. Dit moet ons aanmanen tot grote voorzichtigheid, vooral wanneer wij op een enkel document de godsdienstige toestand in Rusland zouden willen beoordelen. Dit oordeel wordt evenwel gemakkelijker gemaakt wanneer wij het kunnen vormen en baseren op een geheel van verschillende documenten, zoals hier het geval is. En zo kunnen wij uit de twee geciteerde artikels, uit het artikel in de Pravda van de 24e Juli en uit het decreet van Khrouchtchev, de volgende conclusies trekken:
Deze conclusies worden nog gestaafd door artikels in secondaire bladen. De Komsomolskaja Pravda schreef reeds op 18 December 1953, dat de godsdienstige beleving en de godsdienstige gebruiken onder de leden van de communistische jeugdvereniging nog veelvuldig voorkomen. | |||||||
[pagina 349]
| |||||||
Hetzelfde blad illustreerde zijn bewering door een brief af te drukken van een huisvader, die aan het plaatselijk comité mededeelde, dat zijn 21-jarige dochter Vera, lid van de communistische jeugdvereniging, in een klooster wilde treden. Hetzelfde blad beklaagde zich in April 1954 er over, dat vele jongeren, die nochtans in het communisme waren opgevoed, de kerken bezochten en de sacramenten ontvingen. In Staro-Marievka waren leiders van de plaatselijke en van de regionale komsomol aanwezig geweest bij de inzegening van het kerkelijk huwelijk van een van de leden. Hoe is dit mogelijk vraagt het blad zich af? Dit optreden getuigt van een afkeurenswaardige lichtzinnigheid en toont aan dat de leden nog niet doordrongen zijn van de beginselen van het communisme. De leiders, die zich aan dit vergrijp hebben schuldig gemaakt menen misschien, dat de administratieve maatregelen, die men tegen de Kerk neemt, afdoende zijn om de Kerk te kunnen overwinnen. De Komsomolskaja Pravda is het hier niet mee eens en zij vindt het erg, dat men tegen deze grove tekortkoming van de leiders geen maatregelen heeft genomen. Elders constateert het blad, dat de jeugd weinig of bijna geen gebruik meer maakt van de communistische wetenschappelijke lectuur. In Nadejdinsk stelt kameraad Komazova vast, dat niemand de brochuurtjes vraagt over de Sovjet wetenschap en bij onderzoek blijkt dat zelfs de bibliothecaresse ze niet heeft gelezen. Hetzelfde blad van de 5e Juni moet toegeven, zij het dan met leedwezen, dat de kerkelijke zang en de predikatie nog altijd een grote aantrekkingskracht op het volk uitoefenen en dat het volk er alles voor over heeft om de kerkelijke zang in stand te houden. ‘In het dorp Sviatitsky bestaat een orthodoxe kerk, zij wordt bediend door een priester, er is een kerkmeester, er is zelfs een volledig kerkbestuur, terwijl de club der atheïsten in het dorp slechts 2 leden teltGa naar voetnoot2). De kerk heeft een zeer goed zangkoor, terwijl het comité der atheïsten slechts over een kapotte guitaar beschikt’. En hetzelfde artikel besluit met de opmerking, dat in Koungoursk vele jongeren naar de Kerk gaan om de welsprekendheid van de pope Bartov te horen. Elders weigert een physioloog om aan de oproep van de partij voor de wetenschappelijke propaganda gehoor te geven, omdat hij zelf gelovig is. Een ander die een zeer voorname plaats in het wetenschappelijke leven inneemt, blijkt een diaken van een van de kerken van Leningrad te zijn. Een propagandist, die door het zonnestelsel wil bewijzen dat God niet bestaat, ziet zich voor de opwerping geplaatst, dat het zonnestelsel juist het bestaan van een verstandig wezen bewijst, en hij is niet in staat, tot grote vreugde van de toehoorders, deze opwerping te weerleggen. In alle rangen en gelederen van het sovjetleven, zowel onder de leiders van de sovjets als onder de onontwikkelde vrouwtjes en de eenvoudige arbeiders, staat de partij tegenover een heropleving van de godsdienst, die zij reeds dood waande. Na bijna 40 jaar vervolging is de atheïstische Sovjetregering gedwongen toe te geven, dat haar anti-godsdienstige politiek bankroet heeft geleden en | |||||||
[pagina 350]
| |||||||
niet is opgewassen tegen de godsdienstige overtuiging van het volk, dat zij in naam van de wetenschap wil bevrijden, maar dat zij in werkelijkheid aan de ergste tyrannie onderwerpt. Er is echter nog een vraag die voor de schrijver Khoudiakov zowel als voor duizenden andere communisten onopgelost blijft: waarom houdt de partij nog rekening met de Kerk en ontziet zij op het ogenblik de gevoelens van de gelovigen? Ook het orthodoxe geloof, vindt Khoudiakov, bedriegt de mens en houdt hem gevangen in het kapitalistisch systeem, de partij heeft dus geen enkele reden om de orthodoxe Kerk te sparen. Inderdaad is de modus vivendi, die tussen de Sovjetregering en de orthodoxe Kerk van Rusland tijdens de oorlog, door de uitverkiezing van Mrg Sergius tot patriarch van Moskou, tot stand kwam, nog altijd van kracht. Wij hebben reeds gezegd, hoe iedere beschrijving noodzakelijk onvolledig en onvolmaakt is. En dit blijkt nu wel uit het artikel van Khoudiakov, hij heeft n.l. een element over het hoofd gezien, waaraan de regering veel is gelegen, althans nog op het ogenblik, want wij willen geenszins beweren dat het zo zal blijven. Tijdens de oorlog heeft het Kremlin de loyale en vaderlandslievende houding van de orthodoxe Kerk en van haar gelovigen leren kennen en begrijpen, en zij waardeert deze houding nog altijd. De regering heeft zich op het standpunt geplaatst dat in 1950 door A. Jakovenko in de Pravda Vostoka als volgt werd beschreven: ‘De houding van de kerk tegenover de sovjetregering en het wezen van de godsdienst zijn twee onderscheiden dingen, de godsdienst blijft anti-wetenschappelijk en vijandig gezind tegenover Marx en de ideologie van Lenin’. De regering maakt derhalve een onderscheid tussen de Kerk als samenleving van gelovigen die stuk voor stuk goede burgers kunnen zijn, en de leer van de Kerk, die volgens de communistische ideologie pervers is en blijft. In werkelijkheid is het onderscheid dat de communisten hier maken een ongerijmdheid die door hen naar voren wordt geschoven ‘pour le besoin de la cause’, om een fout en een tekort in hun eigen systeem goed te praten. De orthodox zowel als de katholiek, die het ernstig met zijn geloof meent, valt automatisch in de categorie van de slechte burgers omdat hij niet aan Caesar wil geven wat aan God toekomt. Het kan niet anders of hij moet met de wetten en voorschriften van de sovjetregering in conflict komen, maar om opportuniteitsredenen wil de communistische regering hiervoor op het ogenblik de ogen sluiten. De mensen zijn goed, alleen hun opvattingen omtrent de wereld zijn verkeerd, aldus de inhoud van een artikel van S.L. Sobolev in de Pravda van de 2e Juli 1954. Men moet zijn tegenstanders overtuigen, dat zij het mis hebben en hen niet beledigen; wij hebben hier reeds de samenvatting van het decreet van de 11e November 1954. ‘Wanneer de orthodoxe Kerk, schrijft Kolonitsky in Communistische en godsdienstige moraal, haar houding tegenover de Sovjet heeft veranderd is dit niet te danken aan de godsdienst, maar dan is dit gebeurd ondanks de godsdienst. De godsdienst is zichzelf gebleven n.l. een reactionnaire ideologie’. De algemene conclusie van de verschillende documenten die wij hebben aangehaald is zonder enige twijfel: de godsdienst blijft de grote vijand van het | |||||||
[pagina 351]
| |||||||
communisme ook al schijnt de orthodoxe Kerk in Rusland weer een zekere vrijheid te genieten en kan zij haar godsdienstig en kerkelijk leven weer organiseren zoals zij dit verlangt. De strijd tegen de godsdienst wordt inderdaad met alle middelen voortgezet, ofschoon men de gelovigen niet meer persoonlijk aanvalt. De strijd wordt in haar geheel op het ideologisch niveau gebracht en tegenover de wetenschappelijke onzin van de godsdienst, zoals de communisten zeggen, plaatst men de zekerheid van de communistische wetenschap. En deze strijd richt zich niet alleen tegen de katholieke Kerk doch ook tegen de orthodoxe Kerk, ondanks de betrekkelijke vrede die zij op het ogenblik geniet. Alleen patriarch Alexius schijnt zich hiervan, althans op het ogenblik en op het eerste gezicht, geen rekenschap te geven, tenzij hij de mening is toegedaan, dat de Kerk de schok van deze strijd zonder enig gevaar zal doorstaan en dat de godsdienstige overtuiging van het Russische volk ongedeerd uit de strijd zal komen, zoals zij nu reeds bijna 40 jaar de aanval op de godsdienst heeft overleefd. Moge God geve, dat zijn oordeel in deze juist zij. |
|