| |
| |
| |
[1955, nummer 10]
Spanning in de Anglicaanse Kerk
door Dr W.A.M. Peters S.J.
DE Kerkprovincies van Canterbury en York houden beiden hun jaarlijkse vergadering in het begin van Juli. De te voeren besprekingen vragen ditmaal niet alleen de bizondere aandacht van eigen geloofsgenoten, maar ook de zg. Free Churches zullen met grote belangstelling het verloop der discussies volgen, terwijl, zoals we zo aanstonds zullen zien, ook voor katholieken deze convocations hun betekenis hebben. De voornaamste kwestie waarover een beslissing dient genomen te worden is, of de Church of South India al dan niet zal worden opgenomen in de Anglikaanse Kerkgemeenschap. Deze Anglican Communion omvat verschillende landelijke kerken die in gemeenschap leven met de Engelse Staatskerk en onderling verenigd zijn door een gemeenschappelijke traditie van leer, liturgie en organisatie. Tot deze Anglican Communion behoren o.m. The Church of Ireland, The Church in Wales, The Episcopal Church in Scotland, The Protestant Episcopal Church in de the U.S.A., The Church of India, Pakistan, Burma and Ceylon, The Church of England in Australia, in Canada, in the Province of West Africa. Om tot deze Anglican Communion te kunnen toetreden werden door de Lambeth Conference van 1920 de volgende vier vereisten als noodzakelijke voorwaarden opgesteld: het aanvaarden van de gehele H. Schrift, het aanvaarden van de erkende geloofsbelijdenissen, het gebruik van de sacramenten, en gewijde bedienaars, dit laatste verstaan in direkt verband met de apostolische successie. Er zij op gewezen dat het Book of Common Prayer niet vermeld wordt, ofschoon in de praktijk alle aangesloten kerken dit aanvaarden, zij het dan ook met veranderingen en adaptaties. Het toetreden van de Church of South India levert zijn grote moeilijkheden omdat niet aan deze vereisten wordt voldaan, en wel met name niet aan het op de vierde plaats vermelde: de kwestie der bedienaren in deze Kerk maakt een gunstige beslissing zeer moeilijk.
De Church of South India toch is niet direkt een tak van de Engelse Staatskerk. Zij werd opgericht eerst acht jaren geleden, toen vier diocesen van de Church of India, te weten Madras, Dornakhal, Tinnevelly en Travancore zich met de kerk der methodisten, der presbyterianen en congregationalisten verenigden. Deze Church of South India erkende alle bedienaars van ieder dezer kerken als wettig bedienaar van de kerk, ongeacht dus of zij al dan niet door een Anglikaanse bisschop door handoplegging waren gewijd. Een onmiddellijk gevolg van deze beslissing
| |
| |
was, dat de officiële Kerkvergadering van de Engelse Staatskerk, de Lambeth Conference van 1948, de vier bisschoppen van genoemde diocesen niet ter vergadering uitnodigde en zich daarmede enigszins distancieerde van de nieuw gevormde kerk.
Wanneer de Staatskerk en met haar, mogen we wel zeggen, de gehele Anglican Communion, dit standpunt herziet en deze Church of South India in haar gemeenschap opneemt, dan betekent dit aanstonds dat nietgewijde bedienaren uit Indië in iedere kerk van de Anglican Communion de Eucharistie zouden kunnen vieren, en nog wel volgens hun eigen liturgie. Men begrijpt wel dat een invoeging als ‘mits hij permissie heeft van de bisschop van het diocees waar hij de Eucharistie wil vieren’, het princiep dat in gevaar is gebracht niet redt: een der vereisten voor ‘full communion’ is immers dat de bedienaar van de Eucharistie door een bisschop moet zijn gewijd, en aan deze voorwaarde wordt hier heel evident niet voldaan. Begrijpelijkerwijs heeft deze zaak grote bezorgdheid binnen de Staatskerk teweeggebracht en vooral in de laatste maanden is het duidelijk geworden hoe verschillende posities voor de komende strijd werden gekozen, verdedigd en reeds als uitgangspunt genomen tot het lanceren van aanvallen op de tegenstanders.
De groep binnen de Anglikaanse Kerk die zich het nauwst betrokken weet bij de te nemen beslissingen en dientengevolge de grootste bezorgdheid aan de dag legt, is de katholieke richting, voornamelijk vertegenwoordigd door The Anglican Society (wier doel het is te bevorderen en te handhaven het katholieke geloof in overeenstemming met de beginselen vastgelegd in the Book of Common Prayer) en de Anglo-Catholic Council. Deze laatste groep verklaarde dat zij in geweten nooit zal kunnen aanvaarden een afwijking van het voorschrift, dat niemand beschouwd zal worden als wettig priester of diaken in de Kerk van Engeland, en bijgevolg als bevoegd om enige functie als priester of diaken te mogen vervullen, tenzij na ‘Episcopal Consecration or Ordination’. Bij deze verklaring voegde zij de verzekering dat zij er nimmer in zou berusten dat de Engelse Kerk in volledige gemeenschap zal verkeren met welke kerk ook, wier bedienaren hun zending niet ontvingen krachtens de wijding door een bisschop. Dit is vrij krasse taal, en duidt op het grote belang dat aan de te nemen beslissing gehecht wordt. De religieuzen binnen de Engelse Kerk hebben eveneens hun stem laten horen en zij sluiten zich, al is het in iets gematigder vorm, aan bij het uiteengezette standpunt van de Anglo-katholieke kerkrichting, zoals trouwens te verwachten valt. Zij maken zich ernstig bezorgd (grave disquiet) en stellen voor de kwestie op te schorten totdat de gemoederen wat bedaard zijn en de Church of South India een ietwat vastere vorm heeft gevonden.
| |
| |
Wie de Engelse Staatskerk enigszins kent, staat niet verwonderd te vernemen dat een andere uiterste positie wordt ingenomen door een zeer liberale groep: hun houding in deze is dat het historische episcopaat, m.a.w. de apostolische successie, noch historisch is noch apostolisch, en een aantal Cambridge professoren wijdde aan deze these onlangs een boek (The Historic Episcopate, door Rev. K. Carey, met medewerking van zes professoren). Hierop werd heftig gerepliceerd (o.a. door A.L. Peck in This Church of England, door de Canadese Hoogleraar E. Fairweather in Episcopacy Reasserted, en door Fr. Ross in The Necessity of Episcopacy). Hoe fel de strijd al woedt, blijkt o.m. uit een zinnetje waarin aan de genoemde Cambridge professoren verweten wordt dat zij bereid zijn de gehele Engelse Kerk te verdelen en de katholieken daaruit te drijven, woorden die herinneren aan hetgeen een veertig jaren geleden de hoogstaande bisschop Gore zeide, dat n.l. de Anglikaanse kerkgemeenschap van boven tot beneden gescheurd zou worden op de dag dat zij aan niet echt gewijde bedienaars zou toestaan de Eucharistie te vieren.
Het ligt voor de hand dat de Engelsman een compromis zoekt in deze zeer netelige aangelegenheid. En het ziet er naar uit dat deze óf wel gezocht wordt in een onderscheid gemaakt door de genoemde Cambridge professoren, die houden dat het episcopaat wel tot het esse van de kerk behoort maar niet tot het plene esse, een onderscheid waarin een andere distinctie tussen zijn en goed-zijn (esse en bene esse) reeds verdisconteerd is; óf wel dat er getornd zal worden aan de vier vereisten die als onveranderlijke voorwaarden gelden voor het toetreden tot de Anglican Communion. De aartsbisschop van Canterbury heeft vorig jaar laten doorschemeren hoe hij zich de oplossing denkt van dit probleem. Op de vergadering toch van de kerken aangesloten bij de Anglican Communion, die het vorig jaar te Mineapolis gehouden werd, direkt voorafgaande aan de grote bijeenkomst van de Wereldraad der Kerken te Evanston, stapte hij duidelijk af van het Lambeth Quadrilateral (de vier vereisten boven vermeld), althans gaf hij hieraan een interpretatie die een verwerping in zich vervat. Terwijl hij nog eenmaal, volgens het officiële verslagboek, de term requirement, vereiste, gebruikt (in een andere rede wordt nog gesproken van ‘agreed essentials’), neemt hij daarna zijn toevlucht tot een onderscheid tussen ‘formative possessions’, en ‘creative gifts’. De H. Schrift, de sacramenten en een gewijde clergé (de geloofsbelijdenissen zijn ook verdwenen, we komen hierop zo aanstonds terug) zijn niet langer een soort examen waarvoor een kerk moet slagen wil zij worden toegelaten tot de Anglican Communion (qualifying tests), maar zijn werkdadige gaven Gods. Maar gegeven eenmaal dat het gaven Gods
| |
| |
zijn, heeft niemand het recht om op grond van een meer of minder van deze gaven, of van een min of meer expliciete uiting ervan een ander het toetreden tot de Anglican Communion te verhinderen. Inderdaad is de conclusie juist: maar hoevelen zullen de interpretatie van deze ‘creative gifts’ kunnen verwerken? Wij geloven dat deze interpretatie onaanvaardbaar zal blijken voor menig lid van de Staatskerk in zoverre deze zich katholiek noemt.
Een tweede moeilijkheid, die door het probleem van niet-gewijde bedienaren enigszins op de achtergrond blijft, is dat de Church of South India, ontstaan uit de vereniging van de Anglikaanse Kerk met wat toch uiteindelijk ‘non-conformisten’ - wij zouden zeggen ‘ketters’ - zijn, geen eenheid van leer bezit. Bij de oprichting werd inderdaad bepaald en aangenomen dat deze kerk de H. Schrift, zowel het oude als het nieuwe Testament aanvaardt, alsook de geloofsbelijdenissen. Nu wordt hieronder in de Anglikaanse kerk verstaan het Credo, de geloofsbelijdenis van Athanasius en die van Nicea, maar deze nemen in de Free Churches geenszins de plaats in die ze innemen in de Anglikaanse Kerk. Behalve dat men dus begrijpelijkerwijs wat huiverig staat tegenover de leer, gepredikt door de bedienaren van de Church of South India die uit vier verschillende theologische scholen voortkomen, en men niet veel vertrouwen heeft in de aanvaarding door dezen van de geloofsbelijdenis, wordt bovendien de scepsis nog aangewakkerd door een aantekening, die bij dit punt geplaatst werd in de oprichtingsstatuten. Hierin wordt vermeld, dat de Church of South India niet eist dat iedere persoon instemt met elk woord en elke zin vervat in de geloofsbelijdenis der apostelen en in die van Nicea. Dit zet natuurlijk de poort wagenwijd open voor allerlei omissies, en voor een High-Church lid betekent het zonder meer dat non-conformisten, wat de leer betreft, binnen de Anglican Communion zouden worden opgenomen. De aartsbisschop van Canterbury schijnt deze moeilijkheid ook gezien te hebben en tracht deze te omzeilen door de vier vereisten, na deze geformuleerd te hebben als creative gifts, verder te reduceren tot drie. Hij laat de geloofsbelijdenis weg, en fundeert dit weglaten hierop dat de geloofsbelijdenissen uiteindelijk niet meer zijn dan een korte samenvatting van Gods geopenbaarde waarheid, en als zodanig dus een korte samenvatting van hetgeen de H.
Schrift bevat. Opnieuw is het duidelijk dat, als men de Aartsbisschop van Canterbury volgt, er geen moeilijkheden van belang meer bestaan die pleiten tegen toetreding van de Church of South India tot de Anglikaanse Kerk.
Het lijdt geen twijfel of deze kwestie veroorzaakt bij goede christenen binnen de Anglikaanse Kerk nu reeds veel zorgen en veel verdriet, en er
| |
| |
zijn er meerderen die met vrees en grote bezorgdheid de toekomst tegemoet zien. Evenzeer mogen we er zeker van zijn dat een beslissing ten gunste van toetreding van de Church of South India zo al niet een scheuring in de Staatskerk te weeg zal brengen, dan toch wel voor verschillende anglikanen de definitieve breuk met hun kerk gaat betekenen. Het zijn natuurlijk voornamelijk de hoog-anglikanen die voor deze zware beslissing komen te staan en het is dan ook niet verwonderlijk dat de nu ontstane situatie reeds de vraag oproept of er eventueel sprake zou kunnen zijn van een gezamenlijke overgang van deze hoog-anglikanen tot de Katholieke Kerk. Enkele maanden geleden publiceerde een Anglikaans geestelijke een brief in The Tablet, waarin hij pleitte voor begrip en sympathie voor zijn geloofsgenoten van de kant der katholieken in deze aangelegenheid. Zoals gebruikelijk is, schreven daarna verschillende anderen, zowel van katholieke als van anglikaanse zijde, en in deze brieven troffen we voorstellen of suggesties aan die wij op zijn minst gewaagd (temerarius) zouden willen noemen: erg riskant en stoutmoedig en al te voortvarend. En bovendien inopportuun. Wij doelen vooral op het voorstel dat de Katholieke Kerk wat toeschietelijker zou moeten zijn wat betreft het celibaat: vele Anglikanen zouden gemakkelijker tot de katholieke kerk overgaan, indien zij, na wijding door een Katholieke Bisschop (hun eigen wijdingen zijn ongeldig) hun priesterambt zouden kunnen voortzetten in hun huwelijksstaat. Ook werd het idee geopperd dat misschien zulke gehuwde ex-Anglikaanse, nu geldig-gewijde priesters hun eigen liturgie, recht getrokken waar deze in botsing komt met de katholieke leer, zouden kunnen behouden. Wij weten wel dat noch het celibaat noch de wijze waarop de liturgie gevierd wordt tot de wezenselementen behoren van de Kerk, maar, om een hierboven vermelde distinctie te gebruiken, zij behoren op zijn minst wel tot het bene
esse van de Kerk, en dus is de uiterste voorzichtigheid geboden en heel veel wijsheid en licht van Boven vereist alvorens men wijzigingen in deze zou willen voordragen. Het o.i. ietwat onbesuisd ter sprake brengen van de mogelijkheid van diep ingrijpende veranderingen op een tijdstip waarop velen juist zoeken naar vastheid lijkt ons geen weldaad voor zoekenden. Het heeft er iets van weg dat we de Kerk aantrekkelijk proberen te maken niet om de waarheid die zij bezit, maar om concessies die ze eventueel bereid zou zijn te doen.
Als de gehele kwestie van de Church of South India voor velen van onze Anglikaanse mede-christenen meer en meer de vorm gaat aannemen van een crisis, is het christen-plicht hen te steunen door begrip en sympathie, maar vooral door de hoop die zich uit in smeekgebed, dat de Geest van Waarheid hun zijn licht en ook zijn kracht moge mededelen.
|
|