| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst
Richard Gutzwiller, Meditationem über Lukas, I-II. - Benziger-Verlag, Einsiedeln, 1954, 208-253 pp., D.M. 8.60.
Aan de Meditationen über Matthäus van Gutzwiller werd, bij hun verschijnen, in dit tijdschrift een kroniek gewijd (April 1953). Van deze nieuwe twee reeksen, ditmaal bij de tekst van het Lukas-evangelie aansluitend, kunnen we slechts de lof herhalen, die we aan de Matthaeus-meditaties wijdden. G. geeft geen vrome beschouwingen naar aanleiding van de evangelietekst: hij probeert tot de religieuse kern van de tekst zelf door te dringen en hem te zien in het perspectief van de hele christelijke boodschap en de hele heilsgeschiedenis. De korte, gedrongen teksten, sterk religieus geladen en toch sober en objectief gehouden, stemmen als vanzelf tot gebed en eerbiedigen anderzijds geheel de oorspronkelijkheid van onze persoonlijke ontmoeting met God. De auteur ontkomt bovendien doorlopend in deze nieuwe reeks aan het gevaar van herhalingen, dat bij het behandelen van parallelteksten steeds dreigt. Intellectuele leek en priester hebben hier wel het allerbeste voorhanden wat de moderne overwegings-literatuur hen te bieden heeft.
L. Monden
| |
Henry St. John, O.P., Essays in Christian Unity, 1928-1954 - Blackfriars Publ., London, 1955, 144 pp., 12 s. 6 d.
Gedurende meer dan dertig jaar heeft Pater St. John zich bezig gehouden met de kwestie van de hereniging der kerken. Zelf bekeerling heeft hij de verschillende bewegingen van Mechelen tot Amsterdam en Evanston met zorg bekeken en hierover met veel begrip geschreven. Een selectie van twaalf opstellen uit deze periode worden hierbij de lezer aangeboden, en we wensen het werkje in de handen van iedere christen, katholiek of andersdenkend. Om een tweevoudige reden achten wij deze opstellen van grote waarde. Zij geven op de eerste plaats een leerzaam beeld van de ontwikkeling van de oecumenische beweging gedurende de laatste kwart eeuw, alsook van de moeilijkheden op het gebied van leer, liturgie, vroomheid, organisatie e.d. kwesties. Vervolgens spreekt hier een bekeerling die de achtergrond van zijn niet-katholieke medechristenen goed begrijpt en met veel weldoende sympathie tracht te verduidelijken: dit zal niet nalaten de lezer met een zelfde sympathie en liefde te bezielen. Bovendien vertrouwen wij dat schr. door te wijzen op de onverdiende schatten die wij katholieken bezitten, ons ook de ogen opent voor al de domheden die we begingen, de foutieve oordelen die we nog steeds maken, en wantoestanden die wij eenvoudig accepteren, en ons aldus brengt tot nederige zelfkennis, die ook in deze zaak het begin is van de wijsheid.
W. Peters
| |
Pius XII, Gebeden van de Paus. - Lannoo, Tielt, 1955, 66 pp., ing. Fr. 48, geb. Fr. 72.
Men zal het betreuren, dat het formaat van deze uitgave minder geschikt is voor een gebedenboek, want deze 21 teksten, door Zijne Heiligheid bij verschillende gelegenheden geschreven, zijn stuk voor stuk voorbeelden van vroom en echt katholiek gebed: eenvoudig en toch hooggestemd, helder en diep, en steeds getuigend van de ruime blik en de innige bezorgdheid, waarmee de Stedehouder Gods de noden van de hele wereld beschouwt in deze harde tijd.
Vooral met het oog op het gebruik als gemeenschapsgebed, kon men de vertaling vlotter wensen: de zinsbouw is soms ál te stroef, en nodeloos gecompliceerd.
F. De Graeve
| |
Kan. J. Leclercq, Vie du Père Lebbe (Eglise Vivante). Casterman, Doornik, 1955, 356 pp., 4 pl., 1 K., Fr. 96
Door een reeks studie's en monographieën wil het tijdschrift ‘Eglise Vivante’ zijn doel, de gedachte van de universaliteit der Kerk, verder kenbaar maken. Dit leven van P. Lebbe beantwoordt volledig aan deze opzet.
Groot voorstander van de inheemse Chinese Kerk verdroeg deze missionaris veel ongenoegen en miskenning. Zijn onverstoorbare gehoorzaamheid was het kenmerk voor de authenticiteit van zijn streven en de reden waarom hij in Rome kon gesteund worden.
Kannunik J. Leclercq heeft met enthousiasme en verering dit boek geschreven. Misschien heeft hij daardoor de gemoeds- | |
| |
gesteltenis en geesteshouding van de andere missionarissen niet altijd met voldoende nuance kunnen weergeven.
Voor wie het missiewerk nauw aan het hart ligt zal dit werk een aanleiding bieden tot nadenken en misschien wel tot een gewetensonderzoek.
A. Feys
| |
H. Nieskens, Zielzorg te middernacht. Het leven van C. Sonnenschein. - Lannoo, Tielt, 1955, 166 pp., ing. Fr. 70, geb. Fr. 96.
In een tijd waarin bijna iedereen sociaal gaat denken, velen misschien sociaal voelen, maar bitter weinig mensen echt sociaal leven, moet deze biografie van Sonnenschein met vreugde begroet worden, vooral waar ze, door talrijke citaten uit diens eigen geschriften, deze grote pionier der moderne naastenliefde werkelijk dichter bij ons weet te brengen.
Daarom verdient dit derde werk uit de reeks ‘Gestalten’ een ruime verspreiding, die door de keurige uitgave en de matige prijs wellicht meer zal bevorderd worden, dan door de niet steeds oorspronkelijke of ook maar feilloze stijl van de auteur.
Em. De Graeve
| |
Theologie en philosophie
Karl Rahner, Schriften zur Theologie, I. Band. - Benziger Verlag, Einsiedeln, 1954, 414 pp., Zw. Fr. 19.80.
Karl Rahner, niet te verwarren met zijn broer, de patroloog en kerkhistoricus Hugo Rahner, is zonder twijfel een van de voornaamste theologen in Duitsland. Geboren in Freiburg onderwees hij lange jaren in Pullach bij München, in Wenen, en is nu theologieprofessor aan de Staatsuniversiteit van Innsbruck in Oostenrijk. Zeer vertrouwd met de Vaders en de Scholastieken, heeft hij tevens gestudeerd bij Heidegger, en heeft enkele belangrijke werken geschreven over philosophie. Wat de theologie betreft, ontplooide hij zijn activiteit vooral in zijn onderwijs, in talloze voordrachten in Duitsland, Zwitserland en Oostenrijk, en in meerdere artikelen en boekbesprekingen, vooral in het Zeitschrift für Katholische Theologie. Dit laatste heeft wel voor gevolg, dat zijn meeste artikelen niet binnen het bereik liggen van talrijke lezers. Het was daarom een nuttig werk zijn voornaamste artikelen te bundelen in één uitgave, waarvan nu het eerste deel is verschenen. Enkele van deze artikelen zijn zeer bekend geraakt, vooral die over de verhouding tussen genade en natuur, over de ongeschapen genade en de begeerlijkheid. Het exegetisch onderzoek over de betekenis van ‘theos’ in het N.T. was ook reeds in het tijdschrift ‘Bijdragen’ verschenen. Maar zelfs zijn kleinere artikelen, als dat over de Onbevlekte Ontvangenis, voor het Mariale Jaar uitgegeven in Stimmen der Zeit, verrassen steeds door deze rijke samenstelling van traditionele beschouwingen en nieuwe diepe inzichten, waardoor vooral het geheel van het geloof in zijn veelheid en goddelijke eenheid voor ons gaat oplichten. Verder vinden wij nog beschouwingen over de uitbouw van de dogmatiek, de ontwikkeling van het dogma, de huidige christologische disputen en het monogenisme. Het zijn meestal studies, die van de lezer een ernstige inspanning vergen, maar die nooit onbeloond blijft.
P. Fransen
| |
A.H.N. Green-Armytage, Portrait of Saint Luke. With an introduction by R.A. Knox. - Burns and Oates, London, 1955, 204 pp., 12 s. 6 d.
Vergissen wij ons niet, dan is schr. een makelaar in effecten en een amateur exegeet. Men men onderschatte hem niet. Zoals met zijn John who saw heeft hij ook nu weer een studie geschreven die, degelijk gefundeerd maar zonder de overbelasting van het wetenschappelijke apparaat dat lezing van zwaardere studies zo vaak onmogelijk maakt, een interessant beeld geeft van de persoon van Sint Lucas. Het heeft niets weg van een geromantiseerde biographie. Het doet wel denken, als we een ietwat oneerbiedige vergelijking mogen gebruiken, aan een legpuzzle. De verschillende gegevens worden geleidelijk aan in elkaar geschoven, en het verrassende is dat op een bepaald ogenblik de figuur van de evangelist duidelijk naar voren treedt. De stukjes zijn niet allen aan de Schrift ontleend. Er van uitgaande dat Lucas een geleerde Griek is geweest, is het eerste stuk van de legpuzzle de gedachtenwereld van een geleerde Griek uit Christus' tijd. Een nauwkeurig onderzoek van zijn schrijftalent en verhaaltrant levert eveneens waardevolle stukjes. Zijn omgang met Paulus, zijn verwantschap - als evangelist - met Marcus, en andere gegevens uit de H. Schrift worden ook met veel eruditie uitgezocht en gerangschikt.
Alles bijeen blijft het boek toch meer
| |
| |
een studie voor de exegeet en de theologische student dan voor de leek in het vak; het voorwoord van een schriftuurkenner als Mgr Knox is voldoende garantie hoe degelijk het werkje is.
W. Peters
| |
Dr F. Van Steenbergen, Epistemologie, vert. door Drs Marius Van Loosdrecht. - Leuvense Universitaire Uitgaven, 1954, 280 pp., ing. Fr. 110, geb. Fr. 135.
Deze vertaling van het bekende handboek van Prof. Van Steenbergen zal alle beginnelingen in de philosophisch-critische wetenschap grote diensten bewijzen. Het munt uit door helderheid en paedagogische voorstelling. Meer gevorderden echter - het spijt ons dit te moeten zeggen - zullen al gauw inzien dat deze aanpassing van het ‘Réalisme immédiat’ van Mgr Noël niet voldoet aan de strenge eisen van een critische epistemologie. De beschrijvende ontleding mag voortreffelijk heten op het plan van het directe bewustzijn; maar daarmee levert ze ook slechts feiten-evidentie's, zoals Schr. het wel moet toegeven. Ze blijft empirisch zodat een critische uitwerking ervan, zo ze zich aan de wetten van de logica niet wil vergrijpen, er ook nooit een noodzakelijkheid of een waarde in vinden. Schr. is niet doorgedrongen tot de ‘reditio completa’ van Sint Thoms, tot de totale en daarom ook intuïtieve reflexie. Deze wijst zich uit als een noodzakelijk feit, en dus wél als een bevoorrechte ervaring, waardoor zij bij machte is hare objectiviteit te rechtvaardigen en het critisch probleem op te lossen. Volgens schr. is integendeel de zinnelijke waarneming de enige en voldoende waarborg van onze kennis, terwijl ze toch, naar Sint Thomas, passief is en daarom slechts haar eigen aangedaan-zijn kan kennen. Wat schr. het objectief gegeven noemt, bevat dus méér dan deze waarneming, en is bij gevolg toch reeds impliciet metaphysisch verwerkt. De intelligibele elementen n.l., in aanleg aanwezig in het zinnelijk beeld, werden geabstraheerd, d.i. overgenomen in de geestelijk-actieve houding van het verstand tegenover het beeld; zo ontstond het objectief gegeven. Dit ovememen is tevens een scheiding tussen wat uit het zinnelijk beeld wél en niet werd opgenomen, en een synthese van wat werd opgenomen met de actieve houding van het verstand. Contradictorisch ware dus een
abstractie die geen synthese insluit, en niet, zoals schr. beweert, ‘een abstractie die synthese is’. De vertaling schenkt voldoening al is ze zeer letterlijk.
J. Defever
| |
H. Roos, S.J., Kierkegaard et le catholicisme, trad. du danois par A. Renard, O.S.B. (Philosophes Contemporains. Textes et Etudes). - Nauwelaerts, Leuven, 1955, 92 pp., Fr. 48.
Dit boekje schetst vooreerst Kierkegaards kennis van het katholicisme. Daarna ontleedt het de katholieke tendenzen in zijn werk (critiek op de reformatie, het aanvaarden van de werken des geloofs, de ‘analogie entis’ en een objectief gezag). Tenslotte geeft het ook de antikatholieke tendenzen aan (het subjectivisme, de paradoxtheorie en het verwerpen van het kerkbegrip).
Het geheel doet zeer fris en oorspronkelijk aan, vooral door de vele nieuwe en belangrijke teksten uit het dagboek. De grootste verdienste echter lijkt ons de objectiviteit der behandeling, waardoor de schrijver het probleem heeft weggehaald uit de polemische atmosfeer die er om heen hing.
L. Dupré
| |
Literatuur
Frans Babylon, Privé-feest. - De Beuk, Amsterdam, 1955, 48 pp.
Frans Babylon, Bezonken Keuze. - Uitgeverij Helmond, Helmond, 1955, 81 pp.
In de serie-uitgave van De Beuk te Amsterdam publiceert Frans Babylon een bundeltje verzen tegelijk met een grotere keuze uit vroeger en later werk te Helmond. Babylon is niet alleen naar leeftijd, maar ook naar de geest een na-oorlogs dichter. Het chaotische, verscheurde, onzekere, opstandige dat we bij vele naoorlogse poëten aantreffen, vinden we ook bij hem. Het bij traditie door omgeving en familie overgeleverde is echter ook nog sterk en zo ontstaat er een tweestrijd tussen beide. Een groot dichter is Babylon niet; daarvoor is zijn persoonlijk innerlijk rythme te zwak. Wel is hij typisch eigentijds door het sterk ondergaan der indrukken van het moderne leven, dat stad en land beïnvloedt, door het mengsel van erotiek, religie, twijfelzucht, verlangen naar de idylle, openhartigheid, onvoldaanheid etc., dat zijn poëzie uitmaakt.
‘Ook al kunnen wij geen primitieven meer worden
| |
| |
- ondanks ons eerlijk gedweep met jazz en Freud -
wij (dat wil zeggen de eenzamen tussen de horden)
zoeken stuk voor stuk naar een nieuw begin
om dwars tegen waterstofbommen en leugens in
een oorspronkelijk paradijs te scheppen’.
Zo schrijft hij in Privé-feest.
J. v. Heugten
| |
Harriët Laurey en Ton Neelissen, Onder de Roos. - U.M. Holland, Amsterdam, 1955, 32 pp., f 3.90.
Ton Neelissen en Harriët Laurey zijn onlangs in het huwelijk getreden en beiden dragen tien verzen bij voor bovengenoemde bundel, waarvan de naam de vertaling van Sub Rosa is. De gedichten van de een zijn op de ander afgestemd; het zijn gedichten van twee gelukkigen die elkaar gevonden hebben. Wij willen de titel Sub Rosa, Onder de Roos eerbiedigen en er het zwijgen toe doen.
J. v. Heugten
| |
Prisma Serie.
Religieuze Poëzie der Nederlanden. Verzameld door Michel van der Plas. - Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 1955, f 1.25.
Michel van der Plas verzamelt hier die religieuze gedichten, die hij persoonlijk mooi vond. Hij heeft smaak en belezenheid genoeg om althans een goede keuze aan zijn lezers voor te zetten. De Middeleeuwers, Revius, Vondel en Gezelle hebben de grootste plaats. Van de latere acht hij Jac. Israël de Haan, Willem de Mérode en Gabriël Smit de meest uitgesproken religieuze dichters. Merkwaardig dat Hooft volstrekt ontbreekt. Van der Plas neemt het woord religieus nogal breed, met het gevolg dat er gedichten in het boekje staan die menig lezer zullen verbazen. Over het algemeen is het, dunkt mij, een kundige en verantwoorde keuze die de verzamelaar deed en biedt het werkje een bundeling van de beste religieuze poëzie, een genre, waaraan de Nederlandse litteratuur bijzonder rijk is.
J. v. Heugten
| |
Klassieken uit de Ned. Letterkunde nr 5: E. Endt, Gedichten van A.C.W. Staring. - W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle, 1955, 108 pp., f 2.45.
Een nieuwe keur uit Starings poëzie met een eenvoudige, historisch-gehouden inleiding door E. Endt is als nr 5 in de serie Klassieken uit de Ned. Letterk. verschenen.
Een geslaagde keuze m.i., van goede aantekeningen voorzien, en die haar lezers wel vinden zal. Aanbevolen.
Joh. Heesterbeek
| |
Zwolse drukken en Herdrukken. Nr 14. W.J.M.A. Asselbergs en A.P. Huysmans, Het spel vanden heilighen Sacramente vander Nyenwervaert. - W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle, 1955, 270 pp., f 5.80.
Naast de serie: Klassieken uit de Ned. Letterkunde, volgen de uitgaven der Zwolse drukken en Herdrukken elkander gestaag op. Als nr 14 is het bovenvermelde spel van het H. Sacrament van Nyenwervaert verschenen, ingeleid en toegelicht door Asselbergs en Huysmans. Een gedegen en knap stuk werk is deze inleiding, resp. toelichting; een werk van nauwkeurig, wetenschappelijk naspeuren en onderzoeken, vergelijken en afmeten waarvan de lezer dankbaar kennis mag nemen. Wat over dit middeleeuws spel geschreven is - en dit is niet weinig - is door de inleiders zorgvuldig gewikt en gewogen. Men mag deze uitgave gerustelijk een modeluitgave noemen. En dit slaat niet enkel op de tekstuitgave van het spel zelve, doch evenzeer op hetgeen de schrijvers hieraan laten voorafgaan en volgen. Het geheel wordt besloten met een goedvoorziene lijst van geraadpleegde literatuur.
Joh. Heesterbeek
| |
Hubert Schrade, Götter und Menschen Homers. - W. Kohlhammer, Stuttgart, 1952, 364 pp., D.M. 19,80.
In dit boek wil de schrijver van Der Verborgene Gott zijn visie geven op het ‘beeld van God en mens’, dat zich het Avondland gevormd heeft in de gedichten van Homerus. Door fijnzinnige en erudiete analyse van talloze passages uit Ilias en Odyssee en vele vergelijkingen met parallel materiaal tracht hij aan te tonen, hoe de Helleense geest zich een Godsbeeld schept naar de gelijkenis van de mens, in wie hij echter, bij al het vergankelijke, toch het eeuwige Godsbeeld speurt. Homerus behoort als religieus dichter au serieux genomen te worden en verdient niet het verwijt, dat hij de godengestalten rationalistisch en ‘dichterlijk’ zou hebben vermenselijkt. Het ongesystematiseerde polytheïstische denken van Homerus' religie mag men niet vanuit ons systeem bezien evenmin als vanuit
| |
| |
onze moraliteit, aldus S. Ongetwijfeld een rijk boek vol fijne observatie, dat inspireren kan.
J. Fruytier
| |
Dr J. Wytzes, Vergilius. De dichter van het Imperium. Een inleiding tot de Romeinse godsdienst en gezindheid. - J.H. Kok, Kampen, 1951, 95 pp., f 3.50.
Goden, Vroomheid, Heil, Dichterschap: in deze hoofdstukken encadreert S. zijn portret van Vergilius als de dichter, die gelooft in het tot religie verheven Romeinse ideaal van de civitas terrena salutifera, het rijk van deze wereld, dat dank zij Rome een aards heil brengt. Voor Vergilius is Augustus daarvan de incarnatie en de Aeneis maakt hij tot de mythe van dit ideaal.
S. plaatst graag en met succes zijn beschouwingen tegen een christelijke achtergrond, de reformatorische.
J. Fruytier
| |
F. Hoelderin, Empedocles op de Etna, vert. H. Bruning. - Lannoo, Tielt, 1955, 60 pp., ing. Fr. 35, geb. Fr. 52.
Wij vragen ons af of deze uitgave niet een publicitaire vermetelheid en vergissing betekent. Waarom slechts het laatste fragment van een veel groter werk? En waarom een persoonlijk interpreterende inleiding, die te weinig zakelijks bevat om de lezer wegwijs te maken?
Men antwoordt: het gaat om een uitzonderlijke dichterlijke tekst, waarbij een proeve van vertaling. Het antwoord is aannemelijk; maar dan zou de inleiding een meer klassieke en objectiverende allure moeten hebben; dan moest de vertaling (die de nerveuze gespannenheid en harmonische volheid van het oorspronkelijke nogal verloren heeft) getrouwer beeldend zijn gebleven.
E. Janssen
| |
J.P. Richard, Littérature et sensation (Coll. Pierres Vives). - Ed. du Seuil, Parijs, 1954, 287 pp.
Het is geen overdrijving te beweren dat J.P. Richard met dit werk, zijn eerste, van meet af een onbetwiste plaats heeft veroverd onder de erkende meesters van de Franse literaire critiek. Wie enigszins met de evolutie van deze vertrouwd is, zal weten dat in haar het dynamische, creatieve karakter steeds meer en meer de overhand heeft genomen op de critiek die uitgaat van bepaalde, objectieve kanons en vooronderstellingen. De moderne criticus - denk aan namen als Rivière, Du Bos, Raymond, Béguin, Poulet - is vóór alles gesteld op eerbiediging van het eigen wezen der te behandelen auteurs. Deze methode veronderstelt echter een geoefende soepelheid, een belangeloze inzet, en het oordeel dat ze uitspreekt komt voort, niet uit vooropgezette schema's, maar als het ware uit de schrijver zelf. Ze beoogt een analyse van een bewustzijnsinhoud, een wederontdekking van een inwendige structuur die haar eenheid zoekt in de veelheid van complementair, tegengesteld of zelfs vijandig werkende krachten.
In die geest betreedt J.P. Richard de eigen wereld van Stendhal, Flaubert - aan ieder worden ongeveer honderd bladzijden gewijd - Fromentin en de gebroeders Goncourt. Hij toont aan hoe Stendhal de hem kenmerkende dualiteit van intellect en hart, in de worsteling van de meest uiteenlopende ervaringsmomenten, op vrij soepele wijze tot een dynamisch evenwicht wist te brengen; hoe Flaubert, gemarteld door een soort rabelaisiaanse zwelgzucht, en gestuwd door een hijgende ascese, uit de zintuigelijke stofbeleving, een geestelijke scheppingsvorm kon bevrijden; hoe tenslotte het bevrijdingsproces bij Fromentin en vooral bij de Goncourt's, door een gemis aan innerlijke vlucht, op zichzelf terugbuigt en in halfslachtigheid en literaire onbelangrijkheid mislukt.
Voor een juister begrip van de behandelde auteurs en een dieper inzicht in de methode van de literaire critiek is dit boek onontbeerlijk.
J. Dax
| |
Humanitas-Reeks: 14: A.S. Poesjkin, De Postmeester e.a.; 15: Schopenhauer, Over lezen en zelf-denken; 16: G. von Le Fort, Het vonnis van de zee; 17: Kard. Newman, Wachten op Christus. - Lannoo, Tielt, 1955, 63 pp., Fr. 25 (ieder).
Poesjkin is een groot dichter. Als verteller imponeert hij minder. En waar zijn drie hier aangeboden novellen in een matte vertaling alle glans van taalschoonheid hebben verloren, wordt hem in de Humanitas-reeks weinig eer bewezen.
Ook de vertaling van enkele teksten uit de Parerga und Paralepomena van Schopenhauer is niet bijzonder goed geslaagd: het principe waarop de vertaler ze heeft gebaseerd is trouwens aanvechtbaar. Overigens zullen lezer en denker (om van de criticus niet te gewagen) hier heel behartenswaardige dingen vinden. Ze kunnen bovendien geamuseerd constateren, dat men ook in de binnenkamers van de zuivere gedachte elkaar ongenadig in het haar kan zitten.
| |
| |
De werkjes van Gertrud von Le Fort en van Newman zijn twee kostbare pareltjes in de reeks. De oude Bretonse legende heeft onder de pen van de grote Duitse schrijfster een intense symbolische kracht gekregen, en de twee eschatologische preken van Newman zijn modellen van gewijde didactiek. Beide vertalingen zijn heel verzorgd, en de waarde ervan werd aanzienlijk verhoogd door beschouwingen over persoon en werk der auteurs, geschreven door personen van erkende bevoegdheid als Urbain van de Voorde en Mag. Seynaeve.
F. De Graeve
| |
Cultuurleven
Edgar De Bruyne, Geschiedenis van de Aesthetica. De Middeleeuwen (Philosophische Bibliotheek). - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1955, 488 pp., ing. Fr. 220, geb. Fr. 250.
In de 2000-jarige geschiedenis der aesthetica vanaf de Griekse oudheid tot de Renaissance is de middeleeuwse aesthetiek wel in zover belangrijk, dat haar opvattingen over kunst en schoonheid de aesthetisch-gedachtelijke sfeer weergeven, waarin de westerse kunst een opbloei heeft gekend, welke - althans onder bepaalde opzichten - niet meer geëvenaard werd. En al is de middeleeuwse kunst nog heel wat anders en heel wat meer dan een toepassing van de toenmaals geldende artistieke opvattingen, voor een juist begrip dezer kunst is nochtans een kennis dezer opvattingen noodzakelijk, indien men zich niet in een al te moderne beoordeling der middeleeuwse kunst wil opsluiten. Maar ook op zich en van meer filosofisch standpunt is het interessant na te gaan, hoe de uit de christelijke oudheid overgeërfde schoonheidsleer zich vanaf Boëthius, door de Byzantijnse en Carolingische tijd en de Renaissance der 12e eeuw, in de werken van Tsidorus van Sevilla, Beda, Hrabanus Maurus, Scottus Eriugena, Hugo van St Victor en zovele anderen een weg heeft gebaand naar de grootse synthese der 13e eeuwse scholastiek om in de filosofie van St Thomas een metafysische uitdrukking van blijvende waarde te vinden. Des te meer daar we hier te doen hebben met een geschiedenis, die met zo'n vaste hand geschreven werd door iemand die, dank zij een verbazende belezenheid, volkomen op de hoogte is van de stof.
Met het hoogtepunt der 13e eeuw wordt nochtans de middeleeuwse aesthetiek niet afgesloten. Een verdere ontwikkeling vormt de overgang naar de Renaissance. In deze overgang zijn vooral Dionysius de Karthuizer, Petrarca, Boccaccio en Dante de hoofdfiguren. Een nieuwe synthese wordt gevonden, de synthese van liefde en schoonheid. Met Dante voltrekt zich ook - niettegenstaande de critiek van het opkomend humanisme - de gelukkige wending naar de volkstaal, de taal, die de kathedralen trouwens reeds lang hadden gesproken.
L. Vander Kerken
| |
Kurt Leonhard, Augenschein und Inbegriff. Die Wandlungen der neuen Malerei. - Deutsche Verlags-Anstalt, Stuttgart, 1954, 223 pp., 15 pl., D.M. 12,50.
In de hartstochtelijke poging van de kunstcritiek om zich de draagwijdte van de moderne kunst duidelijk te maken zal het werk van K. Leonhard een eigen plaats blijven innemen, alleen reeds omdat de auteur de kunst verstaat de vage opwellingen en ‘Ahnungen’ in een directe taal te verwoorden. Samen met de auteur doorlopen we het domein van de moderne kunst en krijgen daarbij een rustige, vanzelfsprekende - haast al te vanzelfsprekende - opheldering.
Dergelijke gave om de dingen bij hun naam te noemen veronderstelt echter een grote beheersing van de stof. Het is de auteur er om te doen een zich logisch ontwikkelende synthese te vormen van de vele richtingen in de evolutie van de moderne kunst en deze te situteren in het geheel van het geestesleven. Hier moeten we echter een licht voorbehoud maken. Hoewel geen grove onjuistheden kunnen aangewezen worden is de uitleg soms zo algemeen dat hij gemakkelijk verkeerd kan worden verstaan. En al kan de voorstelling steeds verdedigd en in een christelijke visie geïnterpreteerd worden, toch leidt de lectuur van dit boek tot de conclusie dat de auteur een vage, doch uitgesproken andere levensopvatting huldigt.
G. Bekaert
| |
Karl Eller, Der heilige Berg Athos. - O.W. Barth-Verlag, München-Planegg, 1954, 240 pp. waarv. 100 pl. en klpl. 26 × 20 cm., geb. D.M. 28,50.
De monnikenrepubliek van de Berg Athos is een van de meest indrukwekkende onder de ‘heilige’ plaatsen van de
| |
| |
christelijke wereld. Sinds bijna duizend jaar is dit schiereiland het geestelijk centrum van de Orthodoxe christenheid, en nog steeds is het bevolkt met kloosterlingen uit alle landen van Oost-Europa.
Na een historisch overzicht van de nederzettingen op de Berg Athos, wordt het leven, het werken en het bidden van zijn bewoners beschreven, en de diepere betekenis daarvan nagegaan. De schrijver wil - hij doet het zelf opmerken in zijn inleiding - een bijzondere nadruk leggen op de rol van de Ikonen in het leven van de Athos-monnik.
Het illustratie-materiaal is uitstekend. In een honderdtal platen, waarvan verscheidene in kleuren, toont de schrijverfotograaf ons het Athos-landschap, de pittoreske kloosters en het leven van de monniken in al zijn aspecten. Zo ligt in dit boek een wereld open, die slechts voor weinigen toegankelijk is, de wereld van het kloosterleven in het oosters christendom.
Daarom verdienen de schrijver en de uitgever de dank en de sympathie van allen die begaan zijn met het geestelijk welzijn van de Orthodoxie, en van hen die belang stellen in de vroegste vormen van het kloosterleven in de Kerk, zoals die op de Berg Athos zijn bewaard gebleven.
E. Voordeckers
| |
Lady Pakenham (Ed.), Catholic Approaches. - Weidenfeld and Nicolson, London, 1955, 227 pp., 15 s.
De vrouw van de ex-minister uit Attlee's kabinet heeft hier bijeengebracht een aantal opstellen van verschillende schrijvers over onderwerpen, die wat men noemt, in het brandpunt van de belangstelling staan: rassenvraagstuk, opvoeding, sexualiteit, huwelijk, wetenschap en geloof, politiek, kunst e.d. Dit zijn zware en ingewikkelde problemen en men stelt zich na lezing van deze verzameling de vraag of het opstel wel de geschikte vorm is voor een bevredigende behandeling ervan. Zelfs het feit dat experts hierover schrijven (namen als D'Arcy, Woodruff, aartsbisschop Mathew, Strauss zeggen reeds voldoende) neemt niet weg dat er over het gehele boek iets oppervlakkigs ligt. We zijn ons er wel van bewust dat in de titel van dit boek gesproken wordt van approaches; het gevaarlijke blijft dat gemakkelijk gesuggereerd wordt dat de approach de volbrachte tocht is. Bovendien betwijfelen we of het verstandig is om in deze tijd enkel de approach tot een brandende kwestie te geven. Het wekt te vaak de indruk dat de vitragegordijntjes werden weggeschoven, om dan te merken dat er achter de ramen een zwaar overgordijn hangt.
W. Peters
| |
Europese Beeldhouwkunst: Zadkine door Prof. A.M. Hammacher; Despiau door G. Waldemar; Marino Marini door M. Langui; Lipchitz door R. Goldwater. - Allert de Lange, Amsterdam: Van Ditmar, Antwerpen, 1954, 16 pp. en 33 afb. ieder.
Prof. A.M. Hammacher heeft het aangedurfd naast het vele bestaande een nieuwe reeks te beginnen over de Europese Beeldhouwkunst, waaronder moet worden verstaan moderne Europese beeldhouwers. Van deze reeks zijn de eerste vier deeltjes van de pers. Elk bevat een bondige inleiding en twee en dertig fullpage illustraties, meestal van goede kwaliteit. Over dit initiatief kunnen we ons alleen verheugen omdat deze nieuwe serie, die in verschillende talen wordt uitgegeven, een prestatie wordt van blijvende betekenis. In de vier hoofdfiguren Zadkine, Lipchitz, Despiau, Marini respectievelijk ingeleid door A.M. Hammacher, R. Goldwater, W. George, E. Langui krijgen we nu reeds een totaalbeeld van de moderne kunst. De overige deeltjes zullen er een welkome aanvulling en verrijking van betekenen.
G. Bekaert
| |
Prof. Dr P.J. Bouman, Volk in beweging. - Van Gorcum en Co., Assen, 1951, 126 pp., f 3.90.
In dit boekje tracht de schrijver de kloof te overbruggen tussen de West-Europese en de Amerikaanse mentaliteit. In de ogen van de Europeaan is Amerika een eenheid van land en volk, wat het echter geenszins is. Te weinig wordt gezien en gewaardeerd, hoe Amerika een land van pioniers is, dat zoekt naar en integratie van levensgemeenschappen, waarin veel opbouwende krachten werkzaam zijn. Daarentegen is men in een ietwat verwaten mentaliteit blind voor de vele decadente en desintegrerende factoren die het hedendaagse West-Europa ondermijnen.
De schrijver geeft op de hem eigende boeiende wijze vaak voortreffelijke analyses van Amerikaanse en Europese levensverschijnselen. Een alleszins lezenswaardig boekje, waarbij men hier en daar naast uitroeptekens ook wel eens een vraagteken aan de kant zal zetten.
Drs Mr F.M. Raeven
| |
| |
| |
Geschiedenis
D.L. Douie, The Conflict between the Seculars and the Mendicants at the University of Paris in the thirteenth century. A paper read to the Aquinas Society of London on 22nd June 1949. - Blackfriars, 1954, 30 pp.
Deze brochure geeft een interessante samenvatting van het felle en voortdurend in hevigheid toenemende conflict aan de Parijse Universiteit tussen de seculieren en de regulieren in de 13e eeuw. Ontstaan n.a.v. de practische onvermijdelijke botsingen van twee pretendenten op het gebied van de zielzorg en de wetenschap, ontwikkelde zich in de 50er jaren een formeel theoretisch en theologisch dispuut over de religieuze staat, het apostolaat, de armoede, de christelijke volmaaktheid en aanverwante punten als zodanig. Op de achtergrond en daartussendoor spelen de interpretatie van de pauselijke machtsvolkomenheid en het opkomend Gallicanisme een voortdurend belangrijkere rol. Guillaume de St Amour, Gerardus van Abbeville en Henricus van Gent aan de ene kant, St Thomas, St Bonaventura en Joannes Pecham aan de andere kant zijn de corypheeën in de strijd; maar de man in de straat leeft intens mee, zij het dan ook met andere argumenten! Schr. is erin geslaagd een verantwoord en pakkend overzicht te geven, alleszins lezenswaard, van de drie grote crises in deze strijd, die van 1254 en vv, 1267 vv en 1281 en volgende jaren.
J. Rupert
| |
Algemene Geschiedenis der Nederlanden, onder redactie van Prof. Dr J.A. Van Houtte, e.a. Deel VII: Op gescheiden Wegen 1648-1748. - De Haan, Utrecht, Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1954, XX-478 pp., geïll., geb. Fr. 300.
Met verscheidene maanden vertraging verscheen het VIIe deel van deze twaalfdelige geschiedenis. Na een hoofdzakelijk tot het politieke leven beperkte inleiding door Prof. Presser, behandelen Prof. Rogier de binnenlandse politiek van het Noorden, en Dr J. Lefèvre die van het Zuiden, beide op voortreffelijke manier. Om het grootnederlands karakter van deze Algemene Geschiedenis der Nederlanden te doen uitkomen, ware het vanzelfsprekend geweest de buitenlandse politiek van Noord en Zuid, die trouwens in een Europees kader verloopt, samen te behandelen; in de plaats krijgen wij helaas een exposé van Drs J. Kramer over het Noorden, zodat wij over het Zuiden, b.v. over de gebiedsafstanden aan Frankrijk, niet eens behoorlijk worden ingelicht. De twee hoofdstukken over de cultuur in het Noorden in de tweede helft der zeventiende eeuw zijn zeer goed, ofschoon te veel namen worden geciteerd. Het is ons een probleem waarom Dr Ph. De Vries een lang hoofdstuk mag schrijven over de Noordnederlandse cultuur in die dode eerste helft der achttiende eeuw, terwijl Drs F. Baudouin zich met evenveel bladzijden tevreden moet stellen om de hele cultuur van het Zuiden van 1648 tot 1748, waarin dan toch heel wat belangrijke namen voorkomen, te behandelen, wat hij trouwens uitstekend deed.
Onder de degelijkste en meest overzichtelijke hoofdstukken zijn zeker dat van Prof. Van Dillen over de economische ontwikkeling in het Noorden en dat van Prof. Van Houtte over die van het Zuiden. Hetzelfde mag gezegd worden van het korte, té korte hoofdstuk van Prof. Willaert over de kerkelijke toestanden in het Zuiden. Wij missen pijnlijk een hoofdstuk over de godsdienst in het Noorden: evenals in de delen V en VI wordt het Calvinisme in Nederland helaas weer vergeten; anderzijds hadden de Hollandse Missie en het Jansenisme in het Noorden in verband met het Zuiden moeten worden behandeld.
Samenvattend kunnen wij zeggen dat dit VIIe deel een belangrijke bijdrage levert voor de kennis van ons nationaal verleden, maar dat de leiding op een paar punten jammerlijk te kort is geschoten.
M. Dierickx
| |
Bijdragen voor de Geschiedenis der Nederlanden. Deel IX, Afl. 1-4, 1954-1955, 336 pp. - M. Nijhoff, 's-Gravenhage; De Sikkel, Antwerpen, Per jrg. f 19, Fr. 285.
De laatste jaargang van dit Lagelands georiënteerd historisch tijdschrift brengt verscheidene interessante bijdragen. Zo over het ontstaan van de stad Tiel in de noormannentijd door H. Müter, over het benoemingsrecht in de Nederlandse abdijen door Karel V, van de hand van P. Gorissen, en over de dubbele koers in het geldwezen der Zuidelijke Nederlanden in de 17e eeuw, door V. Janssens. Met zijn gewone scherpzinnigheid en zelfstandig oordeel typeert Prof. Geyl de grote Fruin en ontneemt hem iets van zijn vroegere glorie, terwijl Dr J.S. Bartstra Sr een
| |
| |
nogal vinnig artikel schrijft tegen de veelomstreden Prof. Romein. In een korte maar door haar heldere synthese merkwaardige Aantekening zet Prof. Van Werveke uiteen hoe de jongste opgravingen en navorsingen de oudste geschiedenis van de stad Gent aanmerkelijk hebben gewijzigd. Twee lange Kronieken (pp. 62-122 en 250-302) geven een overzicht van alle belangrijke boeken en artikels die het laatste jaar over de geschiedenis der Nederlanden verschenen, zoals de Suid-Afrikaanse Kroniek 1953 (pp. 303-320) dit doet voor het overzeese deel van de Nederlandse stam. Een twintigtal wetenschappelijke besprekingen van vooraanstaande historische studiën over ons nationaal verleden besluiten de twee afleveringen.
Pas wanneer men aandachtig de hele jaargang heeft doorgelezen, realiseert men zich hoe onmisbaar dit tijdschrift is voor allen die zich voor de geschiedenis der Lage Landen interesseren.
M. Dierickx
| |
Mgr. L. Cuvelier en L. Jadin, L'Ancien Congo d'après les Archives romaines (1518-1640 (Acad. roy. des sciences coloniales. Section des sciences morales et politiques. Mémoires in 8o, Tome XXXVI. Section historique). - Marnixstraat 25, Brussel, 1954, 600 pp., Fr. 550.
Het Oud-Koninkrijk Kongo strekte zich ten Zuiden van de Kongostroom tussen de Atlantische Oceaan en de Kwangorivier uit, en had de Bengostroom als zuidergrens. Het bleef onafhankelijk onder inheemse vorsten, totdat de Portugezen er in 1883 Portugees Angola van maakten, terwijl de oostelijke rand bij de huidige Belgische Kongo werd ingelijfd.
Reeds op het einde van de 15e eeuw werd het christendom er verbreid. Koning Alfonso (1506-1543) zou zeer veel doen voor de kerstening van zijn volk en zijn zoon Dom Henrique zou zelfs de eerste zwarte bisschop worden en van af 1521 als hulpbisschop Kongo besturen. Na lange onderhandelingen richtte paus Clemens VIII in 1596 een eigen bisdom San Salvador in Kongo op. Naast seculiere priesters zouden religieuzen van alle grote orden hier kortere of langere tijd aan de missionering der inheemse bevolking werken. Krachtens het padroado wilde Portugal enkel Portugese missionarissen naar Kongo laten vertrekken, en dit heeft de bekeringsactie ten zeerste gehinderd.
L. Jadin, hierin geholpen door Mgr. Cuvelier, heeft uit verscheidene Romeinse archieven 223 documenten over dit interessante bekeringswerk verzameld en ze hier in uitvoerige résumés gepubliceerd. Een lange inleiding van 90 bladzijden geeft een overzicht van de politieke en vooral godsdienstige toestanden in de anderhalve eeuw welke de documenten bestrijken. Twee kaarten, een tiental platen en een uitvoerig register verhogen aanzienlijk de waarde van deze publicatie, die door andere zal gevolgd worden.
M. Dierickx
| |
W.A. Pantin, The English Church in the Fourteenth Century. - Cambridge University Press, 1955, 292 pp.
Schr. geeft eerst een beschrijving van de structuur der kerk in de veertiende eeuw (bisschop, priester, religieus) alsook van haar betrekkingen met de staat en met Rome. In een tweede gedeelte wordt het wetenschappelijke werk van de kerk besproken: de positie der universiteiten, de controversen uit deze tijd en de personen die hieraan deelnemen, terwijl het derde gedeelte wordt besteed aan geschriften van godsdienstige, en vooral mystieke aard, waarvan sommigen zoals The Pricke of Conscience en The Cloud of Unknowing ook van belang zijn voor de philologie. Het terrein dat door de auteur bestreken wordt is wel zeer ruim en de drie honderd royaal gedrukte pagina's geven dan ook niet meer dan een opsomming van ten dienste staande gegevens, hetgeen ook naar voren komt in de opbouw door vele korte summier gehouden hoofdstukjes. Het boek geeft ons niet de kerk in de veertiende eeuw, het legt hechte fundamenten en brengt al het benodigde materiaal bijeen: het optrekken van het gebouw kan nu geschieden.
W. Peters
| |
Anton Zischka, Alarm voor het Avondland. - Nederlands Boekhuis, Tilburg, 1955, 253 pp., f 7.90.
Het verslag van deze, onlangs beëindigde, vijfde reis van Anton Zischka om de wereld draagt de zorgwekkende titel: Alarm voor het Avondland! Het boek houdt zich vooral bezig met de Aziatische landen en Rusland, practisch dus met het probleem: al of niet communisme. En zijn prognose is weinig optimistisch. In Japan leven de mensen zorgeloos en onnadenkend, onbewust van de dreigende toekomst. In China wordt de opbouw van het land met geestdrift en toewijding ter
| |
| |
hand genomen; zo ook in India, waar Nehroe zonder dwang of tyrannie het volk tot arbeid, tot sociale deelname en zelftucht tracht op te voeden. De meeste andere Aziatische landen geven weinig hoop. In Rusland bespeurt de auteur een nieuwe koers en afwijking van het starre Marxisme. Het boek vormt een felle aanklacht tegen de politiek der Verenigde Staten, die in het Oosten overal op het verkeerde paard wedt en daardoor het communisme in de hand werkt, vooral in haar houding tegenover China en India. Zischka is altijd een boeiend reporter. Hij kent de wereld als nauwelijks een ander en zijn uitspraken klinken doorgaans voorzichtig. Voor menig lezer zal het boek een openbaring zijn. Het is rijk geillustreerd en smaakvol uitgegeven.
J. v. Heugten
| |
Psychologie en sociologie
Josef Goldbrunner, Personale Seelsorge. Tiefenpsychologie und Seelsorge. - Herder-Verlag, Freiburg, 1954, 135 pp., geb. D.M. 6,80.
Met vreugde mag men vaststellen dat aan katholieke zijde de positieve resultaten der diepte-psychologische ontdekkingen hoe langer hoe meer worden aangewend. Dat maakt tevens een positieve critiek mogelijk op de onverantwoorde veralgemeningen en extrapolaties die op dit terrein zo weelderig tieren. Het boek van J. Goldbrunner, die vroeger reeds een korte doch degelijke inleiding schreef op het geheel van Jungs inzichten, brengt nu een meer persoonlijke studie die de verrijkende inzichten der analytische psychologie inbouwt in de theorie en de praktijk van de zieleleiding. Daarbij onderstreept hij vooral de psychologische processen der ontvreemding aan het eigen wezen (persona) en der verwezenlijking van de diepste wezensaanleg (de individuatie). Beide trekt hij door tot de confrontatie met het transcendente.
Dit boek, hoe kort ook, bevat heel wat stimulerende inzichten. Mochten zij ingang vinden in de praktijk van alle zieleherders die hun leiding stevig willen verantwoorden.
R. Hostie
| |
Dr Mr F.M. Havermans, Opstellen over forensische psychiatrie. - J.J. Romen en Zonen, Roermond, 1951, 219 pp., f 8.50 en f 9.75.
Het is ongetwijfeld een gelukkige gedachte van de schrijver geweest om deze verzameling opstellen het licht te doen zien. Hij pretendeert geenszins een systematische publicatie te geven over de forensische psychiatrie die op dit ogenblik volop in ontwikkeling is in het licht van nieuwe philosophische en empirisch verworven inzichten. De gekozen onderwerpen vragen echter de grote aandacht van degenen, die zich op dit terrein bewegen en vormen tezamen een afgerond geheel.
De schrijver blijkt bij de behandelde onderwerpen niet alleen de moderne literatuur te beheersen, maar geeft ook zijn eigen inzichten en standpunt weer.
Dit boekje dient in handen te komen van psychiaters, juristen en maatschappelijke werkers. Psychiaters zijn vaak juridisch te weinig geschoold, juristen en maatschappelijke werkers weten meestal te weinig af van de psychiatrie, om de forensisch-psychiatrische problemen, waar ze voortdurend mee te maken hebben, op hun juiste waarde te schatten en hierin efficiënte hulp te verschaffen.
Daarom kan deze publicatie ook de onderlinge samenwerking bevorderen tussen groepen die in hun werk op elkaar aanwezig zijn.
Drs Mr F.M. Raeven
| |
Dr J.H. van den Berg, Over neurotiserende factoren. Rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van buitengewoon hoogleraar in de phaenomenologische methode en de conflictspsychologie aan de Rijksuniversiteit te Leiden op 11 Maart 1955. - Uitg. C.F. Callenbach N.V., Nijkerk, 27 pp., f 1.50.
Op zeer wel gestyleerde wijze, nochtans zijn onderwerp slechts aanstippend, sprak Prof. van den Berg over een drietal culturele factoren, welke medebepalend zijn voor de neurotische existentie van ‘de beschaafde mens’. Hij bracht naar voren, dat een complexe, polyvalente samenleving het kind in een infantiele kindsheid en in een moeitevolle, gelede volwassenwording dwingt; dat door de ‘pressure of time’ verleden en toekomst onzichtbaar werden, zonder gebondenheid met het heden; en dat door toeneming van vluchtige contacten met ‘de verte’ juist de banden, die het leven inhoud en stabiliteit verlenen, devalueerden. De taak van de conflictpsycholoog zal voorlopig in hoofdzaak liggen in de individuele therapie en hierbij in het sonderen van de stoornissen van de hiërarchie der groepen.
J.J.C. Marlet
| |
| |
| |
G. Zorab, Wonderen der parapsychologie. - Uitg. H.P. Leopold, 's-Gravenhage, 1955, 2de druk, 274 pp., geb. f 7.90.
De eerste druk van dit boek verscheen in 1949 bij G.W. Breughel te Amsterdam en werd uitvoerig en met waardering voor de helderheid besproken door A. Schrijnemakers in dit tijdschrift, Jrg. IV, deel I, Nr 2, November 1950, p. 205. De voor ons liggende tweede druk van deze inleidende oriëntatie in de paranormale verschijnselen is aangevuld met nieuwe gegevens en onderging formulatieve verbeteringen. O.a. werden toegevoegd paragnostische verschijnselen bij dieren, welke er op wijzen, dat buitenzintuigelijke waarnemingen toch ook biologisch gedetermineerd (kunnen) zijn.
In Zorab's beschouwingen n.a.v. proscopie en kruiscorrespondenties worden de begrippen determinisme en spiritisme gebruikt op een wijze, die critische lezers in het geweer zal brengen. Dit neemt niet weg, dat de door Zorab naar voren gebrachte gegevens de moeite van het lezen en overwegen waard zijn.
J.J.C. Marlet
| |
F. van Goethem, W. Leën en R. Geysen, Sociaal zekerheidsrecht. - N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1954, 720 pp., ing. Fr. 390, geb. Fr. 440.
Na het lijvig boekdeel over Arbeidsrecht dat Prof. J. van Goethem en Mr R. Geysen in 1951 lieten verschijnen in de reeks ‘Leuvense Bijdragen tot de Rechts- en Staatswetenschappen’, bezorgen zij nu in samenwerking met W. Leën, Administrateur-generaal van de R.M.Z., een monumentaal handboek over Sociaal zekerheidsrecht, uitgegeven in dezelfde reeks.
In vijf titels behandelen de auteurs achtereenvolgens de sociale zekerheid (W. Leën), het professioneel risico (F. van Goethem), de sociale voorzorg (de hulp aan gebrekkigen en verminkten, F. van Goethem; de volkshuisvesting, W. Leën), de sociale diensten (sociaal dienstbetoon en sociale werkgeverssecretariaten, R. Geysen) en de internationale sociale wetgeving (R. Geysen).
Elk thema wordt door een kort historisch overzicht ingeleid, waarna de vele wetten en besluiten, die het sociale recht tot een duistere doolhof dreigen te maken, met meesterlijke helderheid worden uiteengezet en geïnterpreteerd. Ongeveer 80 blz. bibliografie van de hand van R. Geysen en W. Leën (geordend per onderwerp en per land) maken deze compilatie tot een onmisbaar en uiterst practisch werkinstrument. Hoewel de studie geenszins theoretisch werd opgevat, wordt de lezer voortdurend verrast door korte maar pertinente beschouwingen, waarbij telkens het pragmatisch karakter van onze sociale wetgeving aan een mogelijk ideaalbeeld wordt getoetst. Men mag hopen dat deze terloops aangeduide wenken de bevoegde instanties zullen aanzetten tot een meer logisch structureren der sociale wetgeving.
J. Kerkhofs
| |
Marielene Leist, Für die Liebe geschaffen. - J. Knecht-Carolusdruckerei, Frankfurt/M., 1955, 276 pp., 6 pl., geb. D.M. 10,80.
In dit nieuwe boek met levenswijsheid voor meisjes en jonge vrouwen wordt ons gelukkig niet - voor de zoveelste maal - een overvloed van physiologische gegevens en mogelijkheden, doch wel een hoogstaande inwijding in de diepere zin van leven, liefde en huwelijk geboden. De kern van deze problemen wordt ook niet in saaie besprekingen theoretisch achterhaald, doch komt in zeer aanschouwelijke voorstellingen en in rake, concrete voorbeelden de lezer levendig tegemoet. Juist wegens die levensechtheid lijkt het werk soms misschien een tikje té veel bepaald door Duitse gezinsverhoudingen en gemoedstoestanden.
Alle moeilijkheden der rijpende jeugd en van het liefdeleven in het algemeen zijn psychologisch zeer gezond en doelmatig behandeld. De hoofdverdienste ligt wel in de openhartigheid en grondige eerlijkheid bij het oplossen der problemen. Het boek dient dan echter ook bij lezing even ‘eerlijk’ geïnterpreteerd te worden.
J. Crick
| |
A. Van Berckel, De eeuwige strijd om het bestaan. - Boekhandel Rembrandt, Antwerpen, 1954, 188 pp.
De schrijver is vooral onder de indruk van de invloed die op de ontplooiing van mensen en gemeenschappen uitgeoefend wordt door de economische, sociale en politieke structuren.
Wat de economische ordening betreft verwijst hij naar de opvattingen dienaangaande van Dr Laureys (het ‘normalisme’), die o.i. vele trekken vertonen van de onderconsumptie- en de overinvesterings-theorieën uit de conjunctuurleer. Waardevol lijkt ons vooral de poging om de slagbomen van een ‘verontmenselijkte’ economische wetenschap te doorbreken en
| |
| |
de economie in de dienst van de mens en van de gemeenschap te plaatsen. Dr Laureys overschat misschien wel enigszins de mogelijkheid om de mens via de economie te verbeteren....
Dhr Van Berckel bestudeert daarna de reacties van de mens die zich door een onevenwichtig sociaal-economisch bestel in zijn meest elementaire bestrevingen belemmerd weet (b.v. reacties op collectief plan: stakingen, revoluties, oorlogen, gewelddadige uitschakeling van politieke tegenstrevers, enz.). De christelijke moraal is meer dan ooit het enige plechtanker van enkelingen en volkeren, maar dan moeten ook alle maatschappelijke vormen op het bereiken van 's mensen bestemming gericht worden. Schrijver legt deze maatstaf aan bij zijn critiek van historische en actuele politieke en sociale verwezenlijkingen en plannen. Zijn opvattingen over Benelux, federatief Europa, de Europese Kolen- en Staalgemeenschap lijken ons in hun essentie volledig verantwoord.
Het meest bevielen ons echter de bladzijden waarin op een moedige en consequente toon een pleidooi gehouden wordt voor Vlaanderen's sociale ontvoogding in een staatsrechtelijk geheel dat onze volkse wezenheid eerbiedigt en versterkt. Schrijver boort hier opnieuw de bronnen aan waaruit in het verleden zoveel stoffelijke en geestelijke waarden en schoonheden voor ons volk gevloeid zijn.
Ook wanneer men niet alle opvattingen van dhr Van Berckel en Dr J. Laureys onderschrijft, moet men de waarde erkennen van een geschrift waarin het heimwee naar de natuurlijke en de bovennatuurlijke orde onmiskenbaar aanwezig is.
K. van Isacher
| |
Romans en verhalen
Drs F.C. de Rooy, Old Shatterhand. - R.K. Jongensweeshuis, Tilburg, 1955, 176 pp.
Wie zich interesseert voor Karl May vindt in dit boekje wel ongeveer alles wat er van hem te weten valt. De schrijver heeft niet alleen May's werken gelezen, maar ook wat er over hem gedacht en gezegd werd; hij heeft zijn processen, zijn lotgevallen nagegaan en brengt dit alles, niet altijd even ordelijk en overzichtelijk, hier bijeen. May zelf wordt tevens druk geciteerd en zo ontstaat er een waar kaleidoscoop, dat tijdens de lectuur wat verwarrend werkt, doch na lezing een behoorlijk over- en inzicht in het verschijnsel Karl May nalaat. Zo beantwoordt het boekje aan zijn ondertitel ‘De Boodschap van Karl May’.
J. v. Heugten
| |
Niko Kazantzakis, Kapitein Michalis. Vertaald. - De Fontein, Utrecht; Sheed & Ward, Antwerpen, 1955, 351 pp.
Van Niko Kazantzakis, de schrijver van Christus wordt weer gekruisigd, verschijnt hier een nieuw werk Kapitein Michalis. Het boek heeft weinig gelijkenis met de psychologische, realistische romans zoals die in het Westen geschreven worden. Eer knoopt het aan bij de legendarische epiek van het oude Griekenland. Mensen en lotgevallen zijn hier van een onwerkelijke, legendarische afmeting. De opstand der Kretenzers tegen de Turken in 1889 vormt het thema, een opstand, zoals die herhaaldelijk in de 19de eeuw plaats vond. Moord, bloed, brand en plundering doorhuiveren het werk, dat geen idyllische ontspanningslectuur is op een Zondagmiddag. Het is pijnlijk van wreedheid en hardheid en gaat de menselijke spankracht haast te boven. Er zijn grootse momenten in en de schrijver beschikt over ongewone epische gaven. Het hart van Kreta bloedt en verbloedt in dit sterke boek. Maar toch! het is te onmenselijk, te onchristelijk, te bloederig om geheel te bekoren. De hoofdfiguur, Kapitein Michalis, groeit in zijn heldhaftige verblinding en verdwazing uit, meer tot een caricatuur dan tot een werkelijke held. Een bewonderenswaardig boek, dat men leest en terzijde legt met geen onverdeelde bewondering.
J. v. Heugten
| |
Dirk van de Brink, Roep der ruimten. - De Toorts, Haarlem, 1955, 219 pp., f 6.50.
Jonge boeren emigreren, omdat er in Nederland een te kort is aan voldoende bouwgrond. Dit is de gewone verklaring als er gesproken wordt over het emigreren onzer landbouwers. Dat er ook een andere reden is, of liever dat het niet enkel gaat om het bezit van een stukje grond, heeft van den Brink in dit boek ons duidelijk gemaakt. Roep der ruimten is het verhaal van Johan Martens, een jonge boer, in zijn strijd om het behoud van zijn akker, een strijd die hij ten slotte wint.... doch ten koste van de noodzakelijke levenslust om er op te arbeiden.
| |
| |
De auteur heeft dit gegeven tot een levendig verhaal weten om te toveren. ‘Roep der ruimten’ is een kerngezond boek dat men met gespannen vreugde leest én met diepe ernst. Tussen de vele boeken waarin slechts psychisch-gekwelde en sexueel-geaberreerde figuren ronddwalen, is deze boerenroman een kostelijke verademing, waarvoor de lezer de schrijver ten zeerste dankbaar mag zijn.
Joh. Heesterbeek
| |
Nathaniel Hawthorne, La lettre écarlate, trad. par M. Canavaggia. - Gallimard, Parijs, 1954, 342 pp., Fr. Fr. 490.
Hawthorne leefde in het midden van de XIXde eeuw, en was een der eerste grote Amerikaanse romanschrijvers. Puritein van afstamming en opvoeding vocht hij steeds tegen de morele dwang hiervan in zijn leven, wat scherp uitkomt in dit verhaal. In de afwezigheid van haar man zondigt een vrouw met een dominee, die het grootste aanzien geniet in de puriteinse gemeente van Boston in Nieuw-Engeland. Weigerend haar minnaar te verraden wordt zij veroordeeld tot de schandpaal, en om verder gedurende haar gehele leven op haar borst de ‘scharlaken letter’ A te dragen. Ondanks vertwijfeling en bitterheid, en de ongenadige vervolging van haar man rijpen beiden tot een diep religieus berouw. Hij heeft van zich zelf gezegd, dat ‘zijn visioenen heel wat scherper zijn in het flakkerend halfduister van het haardvuur dan onder het licht van het daglicht of van een lamp’. Dit verhaal heeft ook iets van dit typisch visionaire op de drempel van de angstige droom. Weinig actie, half-duivelse personnages, lange beschrijvingen houden het menselijke drama gevangen in de ban van een soort nachtmerrie. Als zodanig een typisch stuk literatuur uit de angelsaksische romantiek.
P. van Doornik
| |
A. Buckinx-Luyckx, De Roman van een moeder. - 't Groeit, Antwerpen, 288 pp., geïll., geb. Fr. 125.
In een vlotte en onderhoudende taal wordt het leven geschetst van de moeder van de H. Franciscus Xaverius. Na enkele bladzijden reeds voelt de lezer zich verplaatst in een serene en eerlijke atmosfeer. Hij leeft het leven mee op het slot van Javier, als ware hij er zelf aanwezig, en deelt de eerbied en achting van de schrijfster voor de edele diepe vrouw waarvan twee kinderen door de Kerk als heiligen worden vereerd. De grote verdiensten van dit boek zijn de juiste verwerking van de historische gegevens en de aansporing die de lezer ervaart om beter te worden, en met meer liefde de Heer te dienen. Zulke romans zouden er bij ons meer moeten zijn; zij veredelen de mens en brengen hem dichter bij God. De waarde van dit boek wordt niet weinig verhoogd door de prachtige foto's en platen.
E. Van Iseghem
| |
Charlotte Brönte, Jane Eyre, vert. J. Kuylman (Reinaert-reeks, 46). - Arbeiderspers, Brussel, 1954, 482 pp.
Rond het midden van de vorige eeuw verscheen deze halfautobiografische roman van een jonge Engelse vrouw, die met haar twee andere zusters beroemd is geworden in de Engelse letterkunde en de wereldliteratuur. Ondanks de soms wat te zeer uitgesponnen beschouwingen, de typisch Engelse voorkeur voor het griezelige, de ‘romantische’ gevoelsuitingen en beschrijvingen van die tijd blijft dit werk ons nu nog ten zeerste aanspreken. Dat hoeft trouwens geen betoog.
De Reinaert-reeks bewijst een dienst aan ons volk met deze goedkope uitgave. Voor 30 Fr. verwacht men natuurlijk geen luxe-uitgave, maar zou het niet mogelijk zijn nog te zoeken naar een duidelijker lettertype, als de tekst dan toch ‘compact’ moet zijn, en vooral een meer ondoorschijnende papiersoort.
P. van Doornik
| |
C. Bauer, Paniek (Lustrum-Regenboogserie, 6). - P. Vink, Antwerpen, 1954, 240 pp., geb. Fr. 95 (leden: Fr. 65).
Inspecteur Brennan en zijn assistent Shane staan voor een moeilijke taak: er verdwijnen lijken van pas ontslapen burgers. De plaatselijke krant steekt een handje toe om het werk nog wat ingewikkelder te maken en paniek te zaaien onder de bevolking. Er komen ook een paar meisjes bij te pas, een om als slachtoffer te vallen en een ander, gewezen journaliste bij voornoemde krant, om de oplossing te bespoedigen en het happy end te verzekeren.
De voornaamste scènes spelen zich af in de kelders van een wassenbeeld-museum hetgeen de lugubere toets moet geven aan deze half-humoristische, alleen in 't begin wat langdradige politieroman. Voor allen.
G.L.
|
|