| |
Boekbespreking
Godsdienst
Prof. Dr W.K. Grossouw, Bijbelse vroomheid. Beschouwingen over de spiritualiteit van het Nieuwe Testament. - Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 1954, 235 pp., f 7.90.
Dit boek is gegroeid uit een reeks algemene colleges voor de studenten van Nijmegen en verraadt sterk de zorg om de mensen, met name de jonge mensen, van deze tijd de evangelische boodschap van het enig nodige voor te houden. Eerst worden in de synoptische evangeliën Jesus' eigen woorden nagegaan over de Vader en zijn rijk, en vooral over de twee geboden van Godsliefde en naastenliefde. Deze boodschap klinkt na bij Paulus en Johannes, waar zij in gesprek treedt met twee algemene religieuze houdingen van de mens, nl. het farizeïsme en het gnosticisme. Ook hier echter is de boodschap dezelfde: geloof in God en liefde voor de mens, en dit vanuit Christus. Achter dit boek ligt een grote exegetische eruditie verborgen, de formuleringen waarin de bijbelse spiritualiteit met huidige praktijken wordt vergeleken zijn doordacht en genuanceerd, de schone taal verraadt - soms iets te zeer - de bewogenheid van de schrijver. Wij bevelen dit boek van harte aan, en wij menen dit te doen in de geest van de schrijver, wanneer wij er bijvoegen dat het geenszins alle problemen wil oplossen en vooral dat het een inleiding wil zijn om de Schrift zelve te lezen.
P. Schoonenberg
| |
| |
| |
Karl Rahner, S.J., Heilige Stunde und Passionsandacht. - Herder-Verlag, Freiburg, 1954, 63 pp., geb. D.M. 3,20.
Een dogmaticus, die vroom spreekt, mag men nooit ter zijde leggen, vooral een van het gehalte van een K. Rahner. Dogma en vroomheid in één gebaar: het verre heimwee van onze tijd volgens het befaamde artikel van Urs von Balthasar! Dit werkje is een heruitgave van een Heilig Uur en een overweging van de Passiewoorden. Aan iedereen aanbevolen, eventueel ter vertaling!
P. Fransen
| |
Josef M. Nielen, Gottes Volk und Gottes Sohn. - J. Knecht-Carolusdruckerei, Frankfurt/M., 1954, 104 pp., geb. D.M. 4,20.
Dit prettig geschreven boekje wil de waarde aantonen van het Oude Testament voor het christelijk leven van nu. Zeer fijn wijst het op de ‘eeuwige waarden’ van het Oud Verbond, en van de in die boeken geopenbaarde heils-economie; de bekendmaking van Gods Naam (d.i. van Zijn Wezen zelf), van Zijn Wet en van Zijn koningschap, bevat ook voor de moderne christen een ‘aanspraak’, die hem tot in het diepst van zijn ziel kan raken. De eerste christenen hebben het O.T. gelezen als het énige ‘heilig boek’ dat ze bezaten, en waarmede ze hun geloof in Christus Jesus formuleerden; naderhand hebben de Kerkvaders (wel geleid door een af en toe overdreven stelselmatigheid) elk onderdeel van het O.T. verklaard als slaande op Christus en op het N.T. De overdrijvingen van de ‘allegoriserende’ methode van sommige Kerkvaders lijken ons tot uiting te komen in sommige formules van dit boek: wanneer b.v. gezegd wordt dat ‘Jesus Christus de zin en de vervulling van alle in het O.T. meegedeelde gebeurtenissen’ (86) vormt, dan wordt een waar inzicht verabsolutiert. Waar is, dat in het N.T., naar het woord van Sint Irenaeus, ‘niets nieuws geboden wordt behalve de geweldige nieuwheid van Jesus' eigen persoon’ (Jesus' predikatie sluit aan bij alle bekende Oud-testamentische thema's, zoals Gods koningschap, Gods Wil, Gods liefde): in de Bergrede b.v. is het ‘nieuwe niet nieuw, maar het oude wordt in zijn ware zin gevat’ (69). Minder juist is de allegorische (d.i. punt voor punt voortschrijdende) toepassing van een ‘geheimzinnige zin’ (13) die aan het O.T. zou eigen zijn met het oog op de komende heilseconomie van het N.T. Misschien beschouwt S. het O.T. al te zeer als een ‘vooraf verkondigen’ (19) en niet genoeg als een openbaren (72) van Gods onveranderlijk wezen.
J. De Fraine
| |
Em Janssen, S.J., Maria-Mozaïek. - Lannoo, Tielt, 1955, 156 pp., ing. Fr. 34, geb. Fr. 52.
Korte poëtische en vrome meditaties over en gebeden tot de H. Maagd! De beschouwende ziel doorloopt de grote mariale genaden in hun historische ontplooiing samen en rond Christus, de Heer. De stijl is sober en zuiver; het bidden geschiedt in kinderlijke openheid. De paginering van de inhoudstafel is twee bladzijden achter op de feitelijke indeling van de hoofdstukken.
P. Fransen
| |
Ludwig Muenster, Hochzeit des Lammes. Die Christusmystik der Jungfrauenweihe. - Patmos-Verlag, Düsseldorf, 1955, 164 pp., geb. D.M. 7,80.
Een verheugend teken van onze tijd is het te zien, hoe steeds meer belangstelling groeit voor het eigen wezen van het kloosterleven. Dit boek wil indringen tot de wezenskern van de ‘maagdelijkheid’, gezien van uit het Christusmysterie, zoals dit door S. Paulus en S. Jan werd aangegeven. De diepere beleving van Christus' leven, dood, verrijzenis en verheerlijking in de weidse ontplooiing der hemelse liturgie brengt van zelf een herwaardering van het kleurloze verloop in de tijd, die hierdoor heilseconomisch bepaald wordt. De maagd dringt bij uitstek door tot deze ‘eschatologische’ beleving van de Godsopenbaring door Christus in de wereld. S. wil dit belichten door uit te gaan van de liturgie der maagdenwijding, waar alles symbool wordt van dit innerlijke leven. Door deze methode zelf lijkt hij ons gedwongen tot versnippering van zijn ontleding: wij vinden geen synthese van de diepere gedachten; telkens brokken en uitzichten, nergens aangesloten geleidelijk vorderende uiteenzettingen van het geheim. Daarbij blijft alles zo vaag en abstract, zo lyrisch en opgeschroefd, zo vol herhalingen, zo verspreid en druk (paragrafen van 4, 5 blz.), dat ons geen inzicht gegund wordt. Dit boekje zal wel bedoeld zijn voor kloosterzusters, maar we vragen ons af, hoevele er onder hen zo theologisch en paulinisch gevormd zijn, dat zij in deze bladzijden stof voor hun meditatie zullen vinden. Priesters kunnen zich hieraan wel verrijken.
A. Ampe
| |
| |
| |
Xavier Léon-Dufour, S.J., Saint François Xavier. - La Colombe, Parijs, 1953, 279 pp., Fr. Fr. 750.
Onder de vele recente werken over Franciscus Xaverius verdient de studie van de exegeet Léon-Dufour een afzonderlijke plaats. Diepzinniger werk over de grote missionaris van het Oosten dan deze ‘itinéraire mystique de l'apôtre’ kennen wij niet. J. Wicki, die samen met G. Schurhammer zorgde voor de critische uitgave van de brieven van Xaverius in de Monumenta Historica S.J., stelt de historische waarde van het boek boven het monumentale werk van Brodrick.
Doch steunend op Xaverius' authentieke brieven (niet de ‘uitgezuiverde’ copieën ervan, waarop, helaas, nog al de huidige vertalingen berusten) en enkele tijdsdocumenten uit zijn onmiddellijke omgeving tekent hij de geestelijke weg, waarlangs de H. Geest deze wonderlijk fascinerende Spanjaard voerde. Het is het beeld van een mysticus in het apostolaat. Talloze teksten illustreren het ‘ignatiaanse’ in Xaverius als overste: wijze discretie, humanisme, ‘regimen paternum’, luciditeit, strikte gehoorzaamheid en vooral nederigheid. Andere bladzijden verhelderen het karakterbeeld van de apostel: zin voor efficaciteit, gezond verstand, aanpassingsvermogen en mensenkennis. Doch dieper zelfs dan het conflict tussen deze beide aspecten in Xaverius (als ‘excurrens’ in Malaka of Japan zat hij practisch even ver van zijn eigen onderdanen in India als Ignatius, die te Rome bleef!), dieper dan zijn taak als ondergeschikte overste-in-opdracht en dan zijn kerkelijke zending als nuntius, vinden we Xaverius' eigen, strikt persoonlijke groei: een opgenomen worden in het Mystieke Lichaam van Christus en in het heel eigen, vrije leven van de H. Geest.
Dit boek biedt een concrete illustratie voor een werkelijke theologie van het apostolaat, dat enkel kan bestaan in totaal vertrouwende inwendige gehoorzaamheid aan God.
J. Kerkhofs
| |
P. Hitz, C.ss.R., L'annonce missionnaire de l'Evangile (Foi Vivante). - Edit. du Cerf, Parijs, 1954, 270 pp.
In dit boekje biedt schr. een amplificatie van de thema's die hij behandelde in 1953 tijdens verscheidene voordrachten voor het ‘Centre Pastoral des Missions à l'Intérieur’. Bedoeld voor priesters die in een ontkerstende christenheid hun zending trouw moeten blijven, omschrijft deze bundel theologische essays het apostolaat als een daad van geloof. Criterium is niet de efficiëncy, maar de trouw. In hst. 2 en 3 worden de onderwerpen, door de Redemptoristen in de 18 en 19de eeuw behandeld, vergeleken met het kerygma der Handelingen. Hieruit besluit schr. dan in het laatste hst. dat de predicatie in plaats van moraliserend en anthropocentrisch te blijven, doordrongen moet zijn van de grote bijbelse perspectieven: christocentrisch, pascaal en eschatologisch. Opgevat als hoge vulgarisatie, draagt het werk bij tot de geleidelijke uitbouw van een groter theologisch tractaat over het apostolaat.
J. Kerkhofs
| |
Francisca van Leer, Mijn volk roept. - H. Nelissen, Bilthoven; 't Groeit, Antwerpen, 1955, 250 pp., geb. f 6.90.
Dit boek heeft van een roman slechts de vorm aangenomen. Het is in het kleed der fantasie een getuigenis van de werkelijkheid zoals de joodse schrijfster Francisca van Leer haar katholicisme heeft beleefd. Of beter: uit dit rijke leven vertelt het ons de kern, welke krachten er kunnen losgeslagen worden wanneer in een mens het Oude en Nieuwe Israël elkaar ontmoeten.
Wij lezen over Joden die in de periode tussen twee wereldoorlogen naar Israël trekken, over hun werk, hun strijd met Arabieren, Engelsen, met elkaar en met zichzelf het meest. Zal Israël een volk zonder land zijn of een volk mét land en zonder God? Of zijn er nog andere mogelijkheden? Want tegelijk worden zij in dit nieuwe en oude land geconfronteerd met Iemand, Die in dit land geboren werd als een van hun volk, er leefde, predikte, stierf, met Jesus Christus. Is Hij werkelijk verrezen, is Hij de Messias?
Hierop geeft antwoord de profetische figuur van de Franciscaan met de doorzichtige ‘schuilnaam’ pater Celestus, de vriend van Israël. Later zal hij tijdens de Jodenvervolging onder Hitler - wij maken nog mee een zuster uit Bilthoven Judith waarin men Judith Mendez da Costa O.P. herkent - het lot der Joden delen in het concentratiekamp te Dachau en tenslotte teruggaan naar Israël om er te spreken over de God van Mozes, die zich als de Vader van Jesus openbaarde.
Aan christenen die zo star denken als de Gardiaan van P. Celestus te Jerusalem zal dit boek niets te vertellen hebben. Zij zullen zich waarschijnlijk zelfs ergeren aan de vermelding van de ‘Amici Israël’ op de omslag en vergeten hoe positief het
| |
| |
verbod van 25 Maart 1928 luidde en hoe kinderlijk Francisca van Leer zich heeft onderworpen. Voor hen echter, wier christen-zijn dwingt tot meer inzicht in het mysterie van Israël, omdat Christus zelf uit dit volk is voortgekomen, kan het juist door zijn romanvorm verrijkend werken. Enige overdrijvingen van P. Celestus, die b.v. schijnt te vergeten, dat Christus juist tot de Jood Nicodemus over de noodzaak van het Doopsel sprak, zullen zij zonder veel moeite kunnen rechtzetten.
J.H. Nota
| |
Gerhard Moebus, Politik des Heiligen. Geist und Gesetz der Utopia des Thomas Morus. - Maros-Verlag, Berlin-Dahlem, 1953, 94 pp., geb.
Met een stijgend genoegen leest men dit kerngezond boekje over het duister en opzettelijk mystificatorisch gewaand werk van Thomas Morus. Eerst schetst S. het portret van Morus: mens, heilige en politicus naar zijn ernst en zijn goedlachsheid (Erasmus, Holbein, eigen brieven). Vervolgens geeft hij een overzicht van de verschillende ‘utopische’ interpretaties der ‘Utopia’ (Kautsky, Oncken....), om aan te tonen dat zij innerlijk contradictorisch zijn en met de tekst en de geest van Morus niet kloppen. Geleidelijk vindt hij de weg om zijn eigen interpretatie te geven, uitgaande van de doodeenvoudige methode: Morus' gedachte over staat enz. te zoeken daar waar Morus zelf aan het woord is om zijn idee te verklaren, terwijl de vorigen altijd de tegenspelers als vertolkers van Morus' gedachten beschouwden. Dit leidt tot wijd strekkend gevolgen: het nieuwe perspectief van een christen politicus met reëel inzicht in de natuur van de mens (zonde) en de noodzaak der genade. S. overtuigt door de eenvoud, waarmee hij zijn beperkte opzet vervult. Het ware te wensen, dat deze christelijke politiek zelf nu nader ontleed en beschreven werd.
A. Ampe
| |
Theologie en philosophie
Karl Jaspers en Rudolf Bultmann, Die Frage der Entmythologisierung. - R. Piper-Verlag, München, 1954, 120 pp., ing. D.M. 5,80, geb. D.M. 7,80.
In de discussie omtrent Bultmann's begrip der Entmythologisierung (zie Streven, Juni 1953, pp. 203-216) heeft zich ook de Baselse filosoof Karl Jaspers gemengd. Op diens voordracht voor de Zwitserse theologen (cfr Schweiz. Theol. Rundschau, 1953, pp. 74-106) heeft Bultmann een kort antwoord gegeven. In dit boek worden deze twee uiteenzettingen afgedrukt en besloten door een wederwoord van Jaspers, waarna Bultmann in een korte brief zich het recht voorbehoudt om uitvoeriger te antwoorden.
De filosoof meent dat de Entmythologisierung op valse gronden berust, en dat het existentieel geloofsgebaar alleen in het bewaren van het mythische kan voltrokken worden. De protestantse theoloog bevestigt opnieuw zijn bedoeling om aan de geloofsinhoud elke objectieve realiteit in de empirische wereld te ontzeggen (‘een gestorven lichaam kan niet verrijzen’) en de ‘openbaring’ terug te voeren tot een concrete aanspraak actu et pro me van de transcendente God. Terwijl Jaspers de binding aan de historische Christus voor het existentieel beleven van het menselijk Dasein als volledig willekeurig opvat blijft Bultmann het eschatologische ‘heilsgebeuren’ (dat geldt voor elke menselijke existentie) als uitgaande van Jesus beschouwen, ofschoon het door de individuele mens slechts in de subjectieve beantwoording van Gods genadige ‘roep’ kan opgenomen worden.
J. De Fraine
| |
Sylvester Birngruber, Christelijke moraal voor leken, voor Nederland en Vlaanderen bewerkt door J. Jacobs M.S.C. en J. van de Geijn M.S.C. - De Fontein, Utrecht, Sheed & Ward, Antwerpen, 1954, 382 pp., f 8.90.
De bewerkers hebben een goed werk gedaan met het nieuwe boek van de Oostenrijker Birngruber Laienmoral. Aufstieg zum Göttlichen in het Nederlands te vertalen. Want deze Christelijke moraal voor leken is geen compendium van de Latijnse handboeken, waarmede de leken weinig gediend zouden zijn; maar een aantrekkelijke uiteenzetting van de christelijke zedenleer, waarbij de klemtoon valt op het goede en schone, zó nochtans dat ook de negatieve zijde voldoende belicht wordt. Het is goed en degelijk werk, in heldere en prettige taal geschreven, een ‘Verkündigungsmoral’ van de beste soort. Het boek is verdeeld in zeven hoofdstukken en ieder hoofdstuk weer in een aantal paragraphen; het geheel is overzichtelijk zonder overdreven systematiek. Hier en daar is de schr. wel een beetje simplistisch in zijn uitspraken en
| |
| |
op enkele punten plaatsten we een vraagteken. Maar ondanks deze kleinere tekorten is het geheel een geschikt werk, dat door leken met redelijke ontwikkeling met vrucht gelezen of beter bestudeerd kan worden.
A. v. Kol
| |
A. Michel, Enfants morts sans baptême (Présence du Catholicisme). - Téqui, Parijs, 1954, 120 pp., Fr. Fr. 400.
A. Michel schrijft veel in encyclopedieën. Het zal niemand verwonderen, dat hij een encyclopedische geest heeft. Zoekt men voor een of ander onderwerp een vlugge en eerste kennismaking, dan ga men bij hem te rade. Wil men echter nauwkeurig worden ingelicht over de eigenlijke elementen van een probleem, dan kan men zich niet onvoorwaardelijk op hem verlaten. Zijn historisch inzicht is soms onjuist omdat hij te vlug werkt en geen voldoende begrip heeft voor het geschiedkundig reliëf. En zijn speculatieve visie is vrij eenzijdig thomistisch.
Op de netelige kwestie van het lot van de ongedoopte kinderen reageert hij op de hem gewone wijze. Documenten van de Kerk worden zonder voldoende historische belichting aangevoerd. Hij meent dat de antwoorden, die vooral door Nederlandse theologen de laatste tijd werden voorgesteld, niet veilig zijn. Hij kent ze trouwens maar uit de tweede hand. Hij zelf verdedigt het Voorgeborchte. Toch aanvaardt hij verdere theologische discussies.
P. Fransen
| |
Wim Engelen, Humanisme zonder God; en overzicht van de ideeën, de inrichting en de verbreiding van het Humanistisch Verbond en geestverwante organisaties in en buiten Limburg (De Maasbrug. Uitgavenreeks van het Limburgs Academisch Centrum, n. 3). - Limburgs Academisch Centrum, 1955, 80 pp.
De schr., een priesterstudent van het Groot Seminarie te Roermond, heeft met grote zorg aan de hand van alle beschikbare documentatie en literatuur een zeer kundige brochure samengesteld, waarin achtereenvolgens besproken worden: De humanistische levenshouding. Het Humanisme in actie, Het Humanisme in Limburg. Het boekje is goed geschreven, helder en overzichtelijk, instructief wat het feitenmateriaal betreft, rustig en evenwichtig van oordeel. Ook omtrent de ‘Nederlandse Vereniging voor Sexuele Hervorming’ vindt men in deze brochure kostbare gegevens, tot op de laatste tijd bijgewerkt. Op blz. 56 zegt schr., dat de ‘Nieuw Malthusiaanse Bond’ (voorganger van de N.V.S.H.) tot aan de oorlog koninklijke goedkeuring genoot; ‘niet beter te weten, was de N.M.B. deze goedkeuring reeds lang voor de oorlog kwijt (Vgl. R.K. Landelijk Congres tegen het Neo-Malthusianisme gehouden te Nijmegen 1929, blz. 46)’ tot groot verdriet van de Bond. Wij kunnen deze uitstekende brochure niet warm genoeg aanbevelen aan allen, die in kort bestek zich op de hoogte willen stellen van het Humanistisch Verbond en geestverwante organisaties.
A. v. Kol
| |
I.M. Bochenski, Die zeitgenössischen Denkmethoden (Dalp Taschenbücher). - Francke-Verlag, Bern, 1954, 150 pp., D.M. 2,80.
Deze methodologie zal even welkom zijn als de bekende Philosophie der Gegenwart van dezelfde schrijver. Indien iemand wil weten welke methoden men tegenwoordig toepast in de voornaamste wetenschappen dan kan hij hier terecht. Schr. zet zeer bevattelijk en opvallend juist uiteen waarin de phaenomenologie bestaat, de formalisering van de logica, de wetenschappelijke inductie, de historische critiek. Het geheel zou echter ook kunnen dienen als modelstof voor een cursus over methodologie die terzelfdertijd volledig wil zijn, en toch het verouderde wil laten vallen.
M. De Tollenaere
| |
Hilda C. Graef, The Scholar and the Cross. The Life and Work of Edith Stein. - Longmans, Green and Co., London, 1955, 234 pp., 18 sh. Edith Stein, een vrouw van deze tijd. Ned. vertaling Lies Visser. - H. Nelissen, Bilthoven; 't Groeit, Antwerpen, 1954, 313 pp., f 7.90.
De ondertitel geeft een vrij nauwkeurige aanwijzing van de inhoud van dit boek. De ietwat pedante toevoeging van ‘works’ zou in dit opzicht mogelijk een kleine winst betekenen, want behalve dat schr. het werk van Edith Stein op school en aan de universiteit behandelt, worden, meest aan de hand van vele uittreksels, ook haar werken (Endliches und Ewiges Sein, Kreuzeswissenschaft e.a.) besproken. Op deze wijze wordt een vrij volledig en goed oriënterend overzicht gegeven van het leven van deze joodse bekeerlinge. Het evenwicht tussen concrete uiterlijke omstandigheden en eigen inwendig leven wordt niet verstoord, zodat het boek voortdurend de aandacht boeit. We zouden bijna gezegd hebben dat het een alleszins bevredigende biographie van
| |
| |
zeer nabij benadert. Het curieuze is echter, dat na lezing de persoon van Edith Stein maar weinig levend voor ons staat. Op de een of andere manier is juist het éne dat de persoon doet leven, de vonk die het geheel in het volle licht plaatst, aan de pagina's van deze studie ontsnapt. Daardoor krijgt het beeld iets doods. Toch is het boek met bewondering en verering, zelfs ook met liefde, gescherven: hier moeten we dus de oorzaak van dit tekort niet zoeken. Schr. heeft inderdaad geen helder idee van wat het religieuze leven eigenlijk is, en bijgevolg kan zij moeilijk bevroeden wat de hoogste belevenis hiervan voor Edith Stein heeft betekend: maar dat schr. hier faalt moge dan al een verklaring geven van de ietwat kleurloze hoofdstukken over de jaren doorgebracht in de Carmel, het verklaart niet het matte van voorafgaande hoofdstukken. We zouden geen oorzaak kunnen aanwijzen tenzij deze, dat het onderwerp van dergelijke postuur is dat de biograaf het niet geheel heeft kunnen omvatten: dit is geen blamage voor schrijfster, het onderlijnt slechts de grootheid van Edith Stein.
W. Peters
| |
Kunst en literatuur
Martin Davies, The National Gallery, vol. II. - Les Primitifs Flamands, I, Corpus de la Peinture des Anciens Pays-Bas méridionaux au XVe siècle, 3, fasc. 6-13. - De Sikkel, Antwerpen, 1954, pp. 117-219, 181 platen.
Met het tweede aan de National Gallery gewijde deel zet het Corpus van de Vlaamse Primitieven zijn onvervangbare wetenschappelijke beschrijving en documentering voort. Deze tweede band bevat de registers ook voor de vorige. De accuratesse en wetenschappelijke eerlijkheid van de grote kenner der Oud-Nederlandse school, Martin Davies, conservator van de National Gallery, zijn bekend. De data van het laboratoriumonderzoek werden verstrekt door de Centrale Laboratoria der Belgische Musea, dat ter plaatse de werken onderzocht met de medewerking van Engelse specialisten. Enkele van zijn grootste schatten, terecht de roem van de National Gallery, heeft Davies voor deze tweede band willen reserveren: o.a. het Arnolfini-paneel en de mansportretten van Van Eyck, Justus van Gent's allegorische figuren (zeldzaam de musea, die zich over het bezit van een werk van deze zeer persoonlijke meester mogen verheugen!), Memling's portret van een biddend jong man, Van der Weyden's wonderbare Magdalena, de nog steeds betwiste (o.i. ten onrechte, hoewel atelier-werk in de uitvoering aanwezig is) Verheffing van St Hubertus, zijn damesportret, de panelen van de meester van de Brugse Passie en van de Magdalena-legende.
Ook hier zullen de uitvoerige détailfoto's voor studerenden en liefhebbers even welkom zijn, onontbeerlijke aanvulling bij de studie van de originelen in de wel wat onder-belichte Vlaamse Primitieven-zaal van de National Gallery.
A. Deblaere
| |
Prof. S. Giedion, Ruimte, tijd en bouwkunst. - Wereldbibliotheek, Antwerpen, 1954, 517 pp., 321 ill., geb. Fr. 450.
Men late zich niet afschrikken door de titel van dit werk. Het boek is heel wat onderhoudender dan de titel suggereert. Ook al brengt het een grondige analyse van de moderne bouwkunst, waarbij philosophische begrippen onontbeerlijk worden. De abstracte titel kon niet beknopter de inhoud weergeven noch duidelijker de hoofdidee naar voren brengen.
S. Giedion immers komt tot het besluit dat aan de drie ruimtelijke dimensies van de renaissance, die de bouwkunst en de beeldende kunsten tot nog toe hebben beheerst, een vierde dimensie werd toegevoegd: de tijd. In een boeiend betoog duidt de auteur de krachtlijnen aan waarlangs de nieuwe bouwkunstige principes zich hebben ontwikkeld. De uiteenzetting vangt aan bij de renaissance, en komt langs verschillende wegen tot het beeld van de moderne bouwkunst in de ruimste zin van het woord. Het hoofdstuk over de evolutie van in aanleg nieuwe vermogens bevat verrassende analyses, waarbij men tot de ontdekking komt dat ophefmakende vondsten van de moderne bouwstijl reeds in kiem - soms in een opmerkelijke ontwikkeling - aanwezig zijn in gebouwen en gebruiksvoorwerpen van de late 18e en de vroege 19e eeuw. Alleen moet er iemand als Giedion zijn om de ogen te openen. De late 19e eeuw echter heeft veel laten verloren gaan in de splitsing van gevoel en rede. De auteur baseert zijn uiteenzetting op de ontleding van enkele type-producties, waarbij hij de verdienste heeft als eerste hun waarde te hebben ingezien.
De Nederlandse vertaling is in alle opzichten verzorgd.
G. Bekaert
| |
| |
| |
W. Jos. de Gruyter, De Europese schilderkunst na 1850. 2de dr. - De Sikkel, Antwerpen, 1954, 300 pp., rijk geïll., 24,5 × 18 cm.
Niettegenstaande het matte ‘Ten geleide’ van E. Langui heeft de nieuwe uitgave van het werk van de Nederlandse kunstgeleerde W.J. de Gruyter ons toch enthousiast gemaakt, omdat ons in de eigen taal een merkwaardig overzicht wordt aangeboden van de moderne schilderkunst na 1850. Merkwaardig niet zozeer om de grondige kennis van zaken, maar vooral om de verantwoording van de houding tegenover de moderne kunstfenomenen. We moeten bekennen dat ook voor ons het boek hier en daar al te schematisch is en dat we vaak een verdere en scherpere verklaring hadden verlangd. Maar dit boek moeten we nemen zoals het is: een inleiding en een overzicht. Klaarblijkelijk was het W.J. de Gruyter niet te doen om een omstandig eruditiewerk noch om een wetenschappelijke analyse. De auteur heeft er met succes naar gestreefd een ook voor de leek bevattelijke inleiding te schrijven of, zoals hij het zelf zegt, ‘een reislustige lezer voor dwaalwegen te behoeden en hem althans een “lift” te geven in de goede richting’. Die goede richting is het voornaamste en het merkwaardigste in dit boek. Maar, zoals het steeds gebeurt bij een hoogstaand werk, wat voor de leek was bedoeld wordt ook interessant voor de kenner. Verscheidene karakteriseringen klinken nieuw. En terloops willen we wijzen op het nieuwe in de integratie van de Nederlandse en Vlaamse schilderkunst in de Europese bewegingen. W.J. de Gruyter gebruikt een verzorgde, lapidaire taal, die elke zin haast tot een gezegde maakt. Dezelfde zorg is besteed aan de kleine, maar rijke illustratie en aan de typografie.
G. Bekaert
| |
Herbert Rothemund, Ikonenkunst, ein Handbuch. - Slavisches Institut, München, 1954, 3 klpl., 24 pl., 79 pp., geb. D.M. 15.
Bij de herlevende aandacht voor alles wat Oost-Europa betreft tekent zich ook een vernieuwing af van de studie der Ikonen, dit typisch cultus- en kunstvoorwerp van de Byzantijnse kerk. H. Rothemund heeft hiervoor een bondig maar uitstekend handboek gegeven. In drie hoofdstukken - de geschiedenis der Ikonen; de kunstgeschiedenis der Ikonen met een merkwaardige classificatie der ontelbare schilderscholen en een korte nota over de voornaamste Ikonenschilders; de theologie van de Ikonen - heeft de auteur zijn buitengewone kennis van de stof klaar samengevat. Daarbij horen alle nuttige inlichtingen over literatuur en musea. Wie met de Oosterse Ikonen in contact komt zal dit handboek niet willen missen.
G. Bekaert
| |
Giutia Veronesi, J.J. Pieter Oud (Architetti del movimento moderno, 9). - Il Balcone, Milaan, 1954, 136 pp., rijk geïll.
Weinig Nederlandse architecten mogen er zich in verheugen dat buitenlandse uitgeverijen zich voor hun werk interesseren zoals Il Balcone deed voor het werk van J.J.P. Oud in een weliswaar bescheiden, maar toch goed geschreven werkje. In een iets té vloeiend Italiaans worden de grote lijnen van Oud's evolutie geschetst en met omslachtige lofwoorden beschreven. Deze uitbundigheid wordt echter vergoed door een zakelijke biografie, een kleine cataloog van gebouwen en ontwerpen, een bibliografie van en over Oud en tenslotte een rijke keuze illustraties bestaande zowel uit uitgevoerde als onuitgevoerde plannen en ontwerpen.
G. Bekaert
| |
Kleine Getijden der Schoonheid: 7. J. Kirschweng, De Jaargetijden. 8. H. Herrmann, Leerlingen en Apostelen. 9. H. Luetzeler, De Vreugde van alle tijden. - Desclée De Brouwer, Brugge, Bussum, 1954, per deel 16 pp., 25 à 30 pl., geb. Fr. 42.
Het lijkt wel of een fijnzinnig miniaturist uit zijn middeleeuwse slaap is ontwaakt om één voor één, als een blad uit een getijdenboek, de kleine Getijden der schoonheid te inspireren en uit te werken. Deze kleine boekjes hebben inderdaad hun naam verdiend, want men leest of liever nog men bekijkt ze in een geest van ingetogenheid, die dicht bij het gebed staat. Alles immers is zo doortrokken van die open, evangelische kijk op mensen en dingen dat wij als van zelf biddend de hele in schoonheid vertolkte schepping gaan bewonderen zoals zij zich wisselend in de Jaargetijden tooit, als de altijd eendere bron tot vreugde van alle tijden; een vreugdevolle schepping, waarin de aanwezigheid van Christus met zijn leerlingen en apostelen het meest natuurlijke is.
G. Bekaert
| |
| |
| |
Anton van Duinkerken, Gabriël Smit, Michel van der Plas, Onderlinge Verstandhouding. - Paul Brand, Bussum, 1955, 155 pp., f 6.90.
Deze bloemlezing dankt haar ontstaan aan een toevallige rondreis door Zuid-Nederland die de drie dichters op uitnodiging van Albert Westerlinck in 1949 maakten en waarbij ze uit hun werk voorlazen. Dr Karel Meeuwesse vertelt hierover in zijn inleiding. Zowel de lezers als de hoorders wensten een herinnering te bezitten aan deze rondtocht. Zo ontstond deze welkome verzameling van het beste werk der drie bekende katholieke auteurs. Ook van wat zij ná 1949 schreven zijn er stukken in opgenomen. Behalve de algemene inleiding van Meeuwesse bevat het boekje nog een korte bespreking van van Duinkerkens poëzie door v.d. Plas, van Smits poëzie door van Duinkerken en van die van v.d. Plas door Smit. Het is een gebeuren als er tegenwoordig nog eens een bundel dichtwerk uitkomt die ons niet voor puzzles plaatst, maar genietbare poëzie voorzet. Reeds daarom is deze uitgave met sympathie te begroeten. Wie zich interesseert voor deze schrijvers, vindt hier inderdaad het allerbeste bijeen van wat zij tot nu toe publiceerden en bovendien nog goede introducties tot hun werk.
J. v. Heugten
| |
Pierre Termier, Lettres de voyage (Les Iles, 2). - Desclée de Brouwer, Brugge, 1954, 224 pp., Fr. 80.
De correspondentie van Pierre Termier bevestigt wat wij reeds wisten over de aantrekkelijke persoonlijkheid van deze verdienstelijke geoloog, die tevens een knap schrijver was. Wat ons treft en boeit is zijn nooit aflatende belangstelling voor de mens die hij ontmoet, gedurende zijn vele studiereizen in Spanje, Rusland, Canada, de U.S.A. en Noord-Afrika. En mét een warm gevoel voor de schoonheid van landschappen en volkeren, is daar steeds in zijn brieven aanwezig de liefde en de bezorgdheid voor zijn vrouw en zijn kinderen. Wie de Pierre Termier van La joie de connaître en A la gloire de la Terre leerde waarderen, zal in dit boek nog inniger bevriend geraken met deze beoefenaar van de wetenschap, die zo'n veelzijdige schoonmenselijkheid bewaarde.
Henk Jans
| |
Psychologie en paedagogie
Fr. Duyckaerts, La notion de normal en psychologie clinique (Problèmes et Controverses). - Vrin, Parijs, 1954, 206 pp.
Op het eerste gezicht mag het lijken, dat een omschrijving van het normale en van de normale mens niet zo moeilijk kan wezen. In feite echter blijkt deze omschrijving een vrij ingewikkelde onderneming te worden. Het is immers zeer de vraag of de psycholoog, die zich aan een dergelijke bepaling waagt, wel in staat is om aan het subjectivisme van zijn persoonlijk psychisch, sociaal en cultureel standpunt te ontkomen. Anderzijds is het begrip van het normale een onmisbaar element van elke psychotherapie. Dit alles wijst op het uitzonderlijk belang van het probleem, dat Dr Duyckaerts in dit boek behandelt. Laten we hier maar onmiddellijk aan toevoegen, dat hij het gestelde probleem niet enkel tot een bevredigende, maar tot een zeer elegante oplossing heeft gebracht.
Steunend op de verworvenheden der moderne psychologie en deze aan een rustige en heldere critiek onderwerpend, is de auteur er toe gekomen om het begrip van het normale en inzonderheid van de normale gedraging van uit een drievoudige hoek te beschouwen: de integratie, de autonomie en de aanpassing. Stelling nemend tegen elke mechanistische en associanistische opvatting, ziet de auteur de integratie als een zeer dynamische en actieve eenheid der menselijke gedraging. De geïntegreerde gedraging is in haar geheel georiënteerd naar een taak en een waarde, waardoor de normale mens in staat is om steeds in de actuele handeling heel zijn levensverleden een zin te geven in functie van zijn levenstoekomst.
De normale gedraging vertoont verder een onmiskenbaar karakter van autonomie, d.w.z. zij staat in het teken ener authentieke zelfheid, wat haar niet belet om overeen te stemmen met de subjectieve en objectieve voorwaarden der concrete situatie. Aan deze concrete situatie geeft nochtans de normale mens zelf een levenszin. Betreffende de verhouding van de mens tot de medemens en zijn verhouding tot de culturele waarden kan een regressieve of steriel-conservatieve adaptatie slechts doorbroken worden door een creatieve houding. Door deze houding worden de interindividuele betrekkingen tot een vruchtbare samenwerking opgevoerd en zal de mens de diepe voldoening smaken om, bevrijd van alle conformisme en anti-conformisme, een eigen oorspronke- | |
| |
lijke culturele persoonlijkheid te verwezenlijken. Zonder twijfel zal elke normale mens er een bijzonder genoegen in vinden om zichzelf in de heldere spiegel, die hem hier op de juiste afstand wordt voorgehouden, te herkennen
L. Vander Kerken
| |
F.J.J. Buytendijk, La femme, ses modes d'être, de paraître, d'exister, vert. A. de Waelhens en R. Micha (Textes et Etudes Anthropologiques). - Desclée de Brouwer, Brugge, 1954, 384 pp., Fr. 135.
Hiermede verschijnt, in een keurige uitgave, de vertaling van het zeer bekende en geapprecieerde werk van B., De Vrouw. Volgens de hem eigen fenomenologische, in ruime mate door de existentie-filosofie beïnvloede methode, beschrijft de auteur, met een uitzonderlijke fijnzinnigheid, het wezen van de vrouw, haar fundamentele physische en psychische hoedanigheden, haar uitwendige verschijning, haar specifiek vrouwelijke existentie en de eigen wijze waarop zij haar vrouwelijke wereld creëert en beleeft. Voor een uitvoerige bespreking zie Streven, Aug. 1952, blz. 486.
L. Vander Kerken
| |
Ludwig Binswanger, Le rêve et l'existence, trad. J. Verdeaux, intr. et notes de M. Foucault (Textes et Etudes Anthropologiques). - Desclée de Brouwer, Brugge, 1955, 193 pp.
Dit boekje bevat de vertaling van een der belangrijkste studies van B., Traum und Existenz, voor het eerst verschenen in de Neue Schweizer Rundschau (1930) en later opgenomen in Ausgewählte Vorträge und Aufsätze (1947). B. analyseert in dit werk enkele typische zweef- en valdromen, hierbij aantonend hoe het fenomeen van stijgen en vallen niet als een verzinnebeelde, maar als een onmiddellijke Daseins-ervaring moet begrepen worden. Uit deze analyse ontwikkelt de auteur een algemene verklaring van de droom. Volgens B is de mens in de droom de passieve speelbal van het existentie-bewustzijn, dat in hem opwelt. Als zodanig kunnen door de droom bepaalde feitelijke verhoudingen tot het leven en het bestaan voor de dag komen. Zoals bekend, huldigt B. een uitdrukkelijk spiritualistische opvatting van de psychotherapie, Jung in deze richting positief voorbijstrevend. Om dit spiritualisme werd hem wel eens, ten onrechte, het verwijt gemaakt van cartesiaans dualisme. Wel kan wellicht gezegd worden, dat hij het passief karakter van het droomgebeuren overdreven heeft.
M. Foucault schreef bij deze vertaling een uitvoerige en belangrijke inleiding, welke in zover haar inleidende functie overschrijdt, dat ze zich verwijd heeft tot een algemene fenomenologie der verbeelding.
L. Vander Kerken
| |
Dr Paul Dietz, Wereldzicht der Parapsychologie. Parapsychologische bibliotheek. - Uitg. H.P. Leopold, 's-Gravenhage, 1954, 2e druk, 195 pp., geb. f 9.75.
De auteur van dit boek was een zenuw-arts met grote belangstelling voor paranormale phenomenen, de eerste privaatdocent voor parapsychologie in Nederland (aan de universiteit van Leiden, vanaf 1932). In Wereldzicht der Parapsychologie legde hij zijn opvattingen neer, zich distanciërend van het door hem en anderen vergaarde feitelijke materiaal. Deze metaphysische bespiegelingen getuigen van zijn hoogstaande persoonlijkheid, zijn religieuze instelling, zijn wetenschappelijke breedheid en van zijn milde tolerantie betreffende de meningen zijner tegenstanders. In deze hoofdstukken komen o.m. ter sprake de adaequatie onzer zintuigen, het wonder, het determinisme, de scheppende idee, de mystiek en de betekenis van de dood. De nagedachtenis van de in 1953 overleden schrijver ware m.i. meer geëerbiedigd geweest, indien de bewerkers van deze herdruk zich hadden onthouden van een commentaar op het door Dr Dietz voorgestane indeterminisme.
J.J.C. Marlet
| |
Maria De Leebeeck, Zo rijk als de zee diep is. Uit het familiedagboek, tekeningen van P. Serneels. - Uitgave De Vlaamse Linie-stichting, Nieuwland, 77, Brussel, 1955, 174 pp., ing. Fr. 47, geb. Fr. 62.
Wat moet ik in die of die bepaalde omstandigheid aan onze jongen of aan ons meisje zeggen, of wat moet ik doen? Op deze en alle andere gezinsvragen geeft dit mooie boekje een passend antwoord, maar dan onder de vorm van een echt spannend en doorleefd romannetje voor elk geval. Bij de lezing ervan krijgt men een onweerstaanbare neiging om beter te worden en vooral begrijpender voor zijn kleine wereld, en men wordt het ook.
Schr. getuigt hier van een waar meesterschap inzake gezinspsychologie en vertelkunst. Een encyclopedie in miniatuur welke ieder gezin zo rijk zal maken als de zee diep is.
J. Liebens
| |
| |
| |
Geschiedenis
P. Noordeloos, Cornelius Musius. Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 1955, 328 pp.
Mr Cornelis Muys, ‘pater’ of geestelijke directeur van het Tertiarissenklooster Sint Agatha te Delft, wordt ons in dit boek, zoals de ondertitel aangeeft, getekend als humanist, priester en martelaar. Met stijgende verbazing over de onverdroten speurzin en veelzijdige belezenheid van de schrijver neemt men van deze gedegen studie kennis. Het doet ook zeer weldadig aan dat Noordeloos zich bij alle verering voor zijn held niet tot overwaardering laat verleiden. Zo noemt hij hem, ondanks alle details over stoffen en versmaten, ‘een humanistisch rederijker, waar men een dichter zoekt (177; vgl ook 192).
Met dit al is het onpleizierig de vraag te moeten stellen of dit boek wel veel lezers zal vinden. Het leven van Musius is nu eenmaal weinig boeiend. Na een zwervend bestaan als paedagoog, werd hij verbonden aan het bovengenoemde klooster, dat ongeveer 60 zusters telde, die ook nog over twee kapelaans konden beschikken (132). In de 34 jaar welke hij in deze vrome functie doorbracht, viel er niet veel belangrijks te doen. Hinderlijk zijn de vele supposities, waarmee schr. de weinige gegevens tracht aan te vullen.
Zoals bekend, is Musius tenslotte door een troep Geuzen te Leiden om het leven gebracht na beestachtige martelingen, en wel uit haat tegen het geloof, waaraan de martelaar zonder enige aarzeling is trouw gebleven. Dit maakt hem groot. En het verhaal hiervan (201-279) is veruit het interessantste deel van dit prachtig geïllustreerd en gebonden boek. Het jaartal 1318 op blz. 113 moet natuurlijk zijn 1381, Moretius op blz. 266 Moretus en corogne op blz. 241 is kennelijk een drukfout voor carogne, kreng, waardoor de schrijver tot een singuliere interpretatie van Lumey's woorden is gekomen.
J. Tesser
| |
F. Richter, Martin Luther und Ignatius von Loyola. Repräsentanten zweier Geisteswelten. - Otto Schloz Verlag, Stuttgart-Degerloch, 1954, 288 pp., geb. D.M. 9.80.
Na Calvin et Loyola van de Zwitser Favre-Dorsaz, nu een boek over Luther en Ignatius door een Duitse bekeerling. De auteur was 25 jaar luthers dominé en ging, toen hij 53 jaar was, op 1 Mei 1948 over naar de Katholieke Kerk.
Dit interessante boek is als een getuigenis van een bijzonder soort. Richter wil meewerken aan de oecumenische beweging, hij wil de eenheid der Kerk helpen herstellen. Daarom confronteert hij in volle oprechtheid niet het katholicisme met het lutheranisme, maar de twee meest representatieve figuren van de 16e-eeuwse christenheid. Voor katholieken is Luther de aartsketter, de grote schuldige aan de scheuring, voor protestanten is Ignatius van Loyola de leider van de Contra-reformatie, de verpersoonlijking van wat zij het meest in het katholicisme verafschuwen.
In een reeks hoofdstukken stelt de auteur Luther en Ignatius tegenover elkaar als mensen van hun volk en van hun tijd, als bidders, als theologen, als typisch religieuze leiders. Maar ook wijdt hij uit over de leer van Luther, vooral de rechtvaardigingsleer, en over de Jezuïeten en hun moraal. Luther is subjectief en anthropocentrisch, Ignatius objectief, kerkelijk en theocentrisch, Luther is de revolutionnair, Ignatius de Restaurator.
Behalve enige kleine onjuistheden over Ignatius, betreuren wij dat de auteur, die te Berlijn moeilijk aan boeken kon komen, niet Meissinger's posthume werken en Nigg's Das Buch der Ketzer heeft kunnen gebruiken. Overigens kunnen wij dit boek aan intellectuelen die enige dogmatische kennis hebben, zeer aanbevelen.
M. Dierickx
| |
Dr A. Vloemans, Cultuurgeschiedenis van Europa. - H.P. Leopolds Uitg. Mij, Den Haag; Manteau, Brussel, 1954, 422 pp., Fr. 295.
Dr Vloemans, reeds bekend door zijn talrijke filosofische werken, tracht in dit boek de hele cultuurgeschiedenis van Europa van af de Vroege Middeleeuwen tot nu samen te vatten. Onder de grote hoofdindelingen: Voorspel, Gotiek, Renaissance, Hervorming, Barok, Verlichting, Klassicisme, Romantiek en Mechanisatie, behandelt hij telkens de filosofische stromingen, de kunsten en de wetenschappen, ook het christendom, meestal met hun meest typerende vertegenwoordigers.
De auteur is een typisch Westerse geest, die alles in duidelijke categorieën onder weet te brengen. Hij heeft een sterk synthetisch vermogen en toch zin voor het kleurrijke detail. Dit geeft aan het boek een eigen charme.
Afgezien van enige onvermijdelijke de- | |
| |
tailfouten, zijn twee hoofdstellingen zeer problematisch. Wij begrijpen werkelijk niet waarom de Vlaamse primitieven bij de Renaissance worden ingedeeld. Evenmin is het ons duidelijk waarom het Klassicisme na de Verlichting behandeld wordt: hier heeft het verlate Duitse klassicisme het Europees perspectief van de auteur vertroebeld.
Waar de auteur over de Katholieke Kerk spreekt ergert hij meer dan eens. ‘Voortaan’, zo lezen wij na het Trentse Concilie, ‘is de scheppende cultuur van Europa protestants te noemen, wanneer men dit woord in de meest ruime zin opvat’ (p. 182). En de Spaanse siglo de oro, de Barok, de Franse grand siècle, en zo meer, dat is alles protestants? Moeten daarom de Bollandisten, de Mauristen en andere katholieke wetenschapsmensen worden doodgezwegen?
Over de Jezuïeten lezen wij de gewone protestantse onjuistheden en laster. De auteur zou er goed aan doen de raad van de evangelische professor Walter Nigg ter harte te nemen, dat het voor de protestanten hoog tijd wordt Ignatius van Loyola - en zijn orde - van religieus standpunt uit te benaderen.
Al zijn wij vol bewondering voor de knappe prestatie van Dr Vloemans, toch moeten wij waarschuwen voor zijn anti-katholieke eenzijdigheid, en laten wij zijn uitgesproken pessimisme over de toekomst van de Westerse cultuur, voor wat dit waard is.
M. Dierickx
| |
J.F. Verbruggen, De krijgskunst in West-Europa in de Middeleeuwen IXe tot begin XIVe eeuw) (Verh. Kon. Vl. Acad. voor Wetensch., Letteren en Schone Kunsten van België, Klasse der Lett., nr 20). - Paleis der Academiën, Brussel, 1954, 619 pp.
De auteur, doctor in de geschiedenis, kapitein van het Belgisch leger en repetitor aan de Kon. Milit. School, de schrijver van het hier reeds besproken De Slag der Gulden Sporen (VI1, 1952-1953, 189-190), biedt ons nu een merkwaardige studie over de krijgskunst in West-Europa. Zonder overdrijving mogen wij beweren dat wij nu voor het eerst over een echt wetenschappelijke studie betreffende dit onderwerp beschikken.
Dank zij een streng critisch onderzoek en een nieuwe methode komt hij er toe afdoend aan te tonen dat de Middeleeuwse ridderlegers slechts uit enige honderden of hoogstens een paar duizend ridders bestonden, en tevens - tegen de algemeen verspreide opvatting in - dat een veldslag niet uit een reeks gevechten van man tegen man zonder onderling verband bestond, maar wel degelijk tactisch werd geleid. Na de ridders bespreekt de auteur het voetvolk, waarvan waarde en belang met de eeuwen stijgt, zodat de infanteristen voor het eerst te Groeninge (1302), en dan te Bannockburn in Schotland (1314) en te Morgarten in Zwitserland (1315) hun eerste schittterende overwinningen op de ridderlegers behaalden. Tenslotte wijdt de auteur nog twee belangrijke hoofdstukken aan de algemene tactiek en de strategie of oorlogsvoering. Vaak met een getekend plan, geeft hij ook een uitvoerige beschrijving van de veldslagen bij Steppes (1213), Bouvines (1214), Woeringen (1288), Groeninge (1302) en de Pevelenberg (1304), en ook van verscheidene in het Oosten geleverde veldslagen gedurende de kruistochten.
De Koninklijke Vlaamse Academie deed er goed aan deze opmerkelijke studie te bekronen. Wij kunnen slechts wensen dat de andere studiën welke de knappe en ijverige historicus in zijn tekst aankondigt, weldra het licht mogen zien.
M. Dierickx
| |
H.-I. Marrou, De la connaissance historique (Collection ‘Esprit’). - Ed. du Seuil, Parijs, 1954, 300 pp.
Sedert Hegel zijn talloze boeken en artikels over de filosofie der geschiedenis geschreven en sinds 1930 is ook de theologie van de geschiedenis aan de orde van de dag. Het merkwaardige is nu echter dat de historici, wanneer zij van deze literatuur kennis nemen, bijna altijd bedenkelijk het hoofd schudden en mompelen: het gaat niet over de werkelijke geschiedenis. Anderzijds bezinnen de historici zich veel te weinig over hun vak, zodat veel tijd en veel arbeid nutteloos vergooid wordt.
Dit was wellicht de reden waarom het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte te Leuven in 1953 de leerstoel Kard. Mercier toevertrouwde aan H.-I. Marrou, professor in de geschiedenis van het christendom aan de Sorbonne. De lezingen met een paar hoofdstukken aangevuld liggen nu gedrukt voor ons.
Als gedegen vakhistoricus stelt en beantwoordt de auteur een hele reeks methodologische problemen, over de kennis van het verleden, de verhouding tussen de geschiedschrijver en de geschiedenis, de middelen en de voorwaarden tot het
| |
| |
herscheppen van het verleden, de waarheid en het nut van de geschiedenis, enz. Hierbij richt hij zich herhaaldelijk tegen de positivisten die het verleden als een ruw gegeven beschouwden en de persoon van de geschiedschrijver wilden uitschakelen.
Voor geschiedfilosofen en voor historici die ten volle die naam waardig willen zijn, is dit een onmisbaar boek.
M. Dierickx
| |
Fr Heer, Europäische Geistesgeschichte. - W. Kohlhammer, Stuttgart, 1953, 727 pp., geb. D.M. 24.-.
De nog niet veertigjarige Weense historicus, die door zijn werken Der Aufgang Europas en Die Tragödie des Heiligen Reiches de algemene aandacht heeft getrokken, biedt ons nu een geestesgeschiedenis van Europa van af Constantijn de Grote tot op onze dagen. Zijn boek behoudt niets van de klassieke indelingen der Europese geschiedenis, zoals b.v. een Dr A. Vloemans in zijn pas verschenen boek die nog overneemt. Neen, hij volgt de spanning en de strijd tussen de heersende standen en het lagere volk, tussen spiritualisme en archaïsch denken, tussen orthodoxie en ketterij, ook tussen Oost en West, en steeds toont hij aan dat er wijde regionen van niet-rationele elementen zijn, die tot nog toe weinig zijn geëxploreerd. Men moge af en toe van mening verschillen waar Heer gewaagde verbindingen aanwijst, steeds staat men toch weer verbaasd over de nieuwe horizonten of nooit vermoede dieptezichten die hij opent. Voortdurend bekruipt u de gedachte: Wat weten wij tenslotte weinig van de diepe onderstromen, die het Europese geestesleven dragen, en die slechts hier en daar aan de oppervlakte komen!
Deze Europäische Geistesgeschichte is slecht geschreven. Niet alleen maakt de auteur een voortdurend gebruik van opsommingen en van storende tussenzinnen, maar hij geeft te veel toe aan encyclopedische veelweterij. Wie zich echter door de 700 grote bladzijden kleine druk weet heen te worstelen, zal innerlijk rijker en ruimer geworden zijn.
M. Dierickx
| |
P. Andrieu-Guitrancourt, Histoire de l'Empire Normad (Bibliothèque Historique). - Payot, Parijs, z.j., 432 pp., 3 K., Fr. Fr. 1200.
De verhalen over de barbaarsheden van de Noormannen zijn eeuwenlang schering en inslag geweest omdat men zich in hoofdzaak beriep op de Frankische kronieken.
In de laatste jaren is men dit echter critischer gaan beschouwen. Men heeft niet alleen aandacht geschonken aan de merkwaardige militaire gebeurtenissen die de tochten van de Noormannen kenmerkten maar men is ook de gevolgen gaan uitdiepen, die van groot belang zijn geweest voor de latere scheppende vitaliteit bij de westerse beschaving.
Uitgaande van de vaststelling dat, waar de Noormannen zich vestigden, er spoedig verfijnde cultuurvormen ontstonden, vraagt de Franse historicus zich af hoe zoiets mogelijk was, als ze barbaren waren zoals ons altijd werd voorgehouden. Daarbij komt nog dat hun tochten vooral tot doel hadden hun handelsgebieden te beveiligen en dat hun wel georganiseerde legermacht de overwonnen volken niet poogde te vernietigen maar wel in te schakelen.
Dit helder en doorwrocht werk van Adrieu-Guitrancourt, deken van de Faculteit voor Kerkelijk recht in Parijs en doctor honoris causa van de universiteit van Québec in Canada en zelf Normandiër van afkomst, geeft blijk van een bewonderenswaardige objectiviteit. De historici in de eerste plaats maar ook de gewone lezer, zal door het boek ongetwijfeld tot nadenken worden gestemd.
Piet Schepens
| |
Romans en verhalen
Guy des Cars, Het meisje Chantal. Geaut. vert. van Gabriël Gorris. - Het Thijmfonds, Den Haag, 1955, 238 pp., f 6.25.
De geschiedenis van een Parijse mannequin, een bijzonder mooi meisje, dat eindelijk het geluk meent veroverd te hebben, doch door de vreselijke ziekte der melaatsheid blijkt aangetast. Vijf jaar verblijft zij op een klein eiland in de Grote Oceaan in een leprozerie, tot zij, genezen, vol verlangen naar haar vroegere mondaine leven, naar Parijs terugkeert. Doch de vrouw die na vijf jaar ballingschap in haar vaderland terugkomt, is niet dezelfde als de stralende schoonheid die eens met wanhoop in het hart zich op het eiland van ellende terugtrok. Er heeft zich in deze lange ziektetijd een innerlijke verandering ingezet, die na haar terugkeer ten gevolge van leed en teleurstelling, haar voltooiing vindt. De zielestrijd dezer
| |
| |
vrouw is met bekwame hand geschreven, krachtig en direct. Het boek heeft dan ook, en dit is niet de geringste verdienste, een meeslepende vaart en spanning tot het einde toe. Het meisje Chantal zal veel lezers en bewonderaars vinden. De vertaling is vlot.
Joh. Heesterbeek
| |
Felix Rutten, Iwan. - De Toorts, Haarlem, 1955, 238 pp., f 5.90.
Iwan mag beschouwd worden als de vrucht van een reis van de auteur in de Karpaten; en het is een rijpe en zeer smakelijke vrucht. Een verhaal, fris en sterk, waarin landstreek en volk met liefde waargenomen en uitgebeeld is. Het stoere, landelijke volk der Ruthenen, arm en eenvoudig, immer uitziend naar het ogenblik waarop het zich met zijn stambroeders kan verenigen in een onafhankelijke staat: F. Rutten heeft dit beschreven in een fijn gestileerde taal, welke te lezen een genoegen is. Een in alle opzichten ‘verzorgd’ boek.
Joh. Heesterbeek
| |
Ilias Venesis, Eolische aarde. Vert. van J. Calogeropoulos-Del Monte Lijon. - De Toorts, Haarlem, 1955, 269 pp., f 8.90.
Een jeugd, doorgebracht in de Eolische kuststreek van Klein-Azië tot de oorlog van 1914 een abrupt einde hieraan maakte, is de stof van deze roman. Met een grote liefde en piëteit heeft de schrijver zijn (?) jeugdherinneringen te boek gesteld. Een boek is aldus ontstaan waarin de mens, goed en kwaad, met een bijzondere hartelijkheid is waargenomen. Diep geloof én bijgeloof, onwrikbare trouw en aartsvaderlijk gezag, bereidvaardig, wederzijds hulpbetoon vormen de karaktertrekken dezer boerenbevolking. Wel ervaart een westerling hoe ver hij van een mentaliteit als de hier geschetste af staat. Toch of liever daarom een boek, het lezen zeker waard.
Joh. Heesterbeek
| |
Ina Boudier-Bakker, Kleine Kruisvaart. - P.N. van Kampen & Zoon, Amsterdam, 1955, 153 pp., f 4.90.
Kleine Kruisvaart is het laatste werkje van de bejaarde schrijfster Ina Boudier-Bakker die dezer dagen tachtig jaar werd. Zij beschrijft hier fijnzinnig en gevoelig, zoals zíj dat kan, de kinderjaren van een klein meisje tot aan haar vijftiende jaar. Het zijn wel herinneringen uit de eigen jeugd die zij hier ophaalt, zoals we die ook vinden in haar grote romans. Zeventig jaar geleden speelde zich het Amsterdamse leven nog hoofdzakelijk af binnen de grachten, zonder trams en auto's. Dit Amsterdam herleeft weer enigszins in dit met voelbare toewijding en vertedering geschreven boekje.
J. v. Heugten
| |
Zonnewijzer Serie.
Heinrich Federer, De strijd om de toren. - Het Spectrum, Utrecht, 1955, 233 pp., f 1.25.
De Zwitserse priester Heinrich Federer heeft vele verhalen en romans geschreven, die hem een grote vermaardheid hebben verworven.
In deze roman (oorspronkelijke titel: Papst und Kaiser im Dorf), beschrijft hij de eeuwige twist over voorrang en machtsgebied tussen Kerk en Staat waarbij de warmbloedige opvliegende Pastoor de ene en de onverzettelijke zuinig-bedachtzame burgemeester de andere partij vertegenwoordigt. De twist gaat over de kerktoren, en uiteindelijk over alles wat in de parochie en gemeente voorvalt.
Al het menselijke, liefde, nood, humor, strijd, uit zich hier even duidelijk en aangrijpend in het klein als over de hele wereld in het groot. Van harte aanbevolen.
| |
Prisma-Serie.
Leonard Huizinga, De zevende dag, 230 pp.
André Maurois, Benjamin Disraëli. 236 pp.
P.G. Wodehouse, De onnavolgbare Jeeves. 224 pp.
Theo Thyssen, De gelukkige klas. 206 pp. - Het Spectrum, Utrecht, 1955, per deel f 1.25.
Deze vier Prisma boeken spreken voor zichzelf.
Huizinga beschrijft de jachtende opwinding van een verstekeling in Rotterdam die tevergeefs zijn noodlot ontvlucht. André Maurois geeft een levensbeschrijving van de raadselachtige figuur Benjamin Disraëli die van een politieke carrière droomde en ze ook wist te verwezenlijken.
P.G. Wodehouse vertelt weer een meesterlijk verhaal, vol wijze spot met de Engelse samenleving, over de butler Jeeves, en Theo Thyssen brengt ons het dagboek van Meester Staal, een man van weinig woorden die de kinderen leert volwassen worden. Vier nieuwe Prisma boeken die er zijn mogen.
| |
| |
| |
Virgil Gheorghiu, De tweede kans. - Pax, Den Haag, 1955, 3de druk, 397 pp., f 8.90.
In een Forumartikel door Pater Dr J. van Heugten S.J. is dit boek reeds uitvoerig besproken in het Juni-nummer van Streven Jaargang VI, Deel II, 1953, bladzijde 265.
| |
Joyce Cary, Meneer Johnson, vert. door Clara Eggink. - Kosmos, Amsterdam, Antwerpen, 1954, 220 pp., Fr. 110.
Een roman vol humor en weemoed, zoals alleen een groot Engels schrijver die kan verenigen. De kinderlijke Johnson, een negerklerk in gouvernementsdienst, gaat vrolijk door het leven, vol van zijn missie-opvoeding, zijn bewondering voor Engeland en zijn chef, zijn uitbundige sympathie voor alle mensen. Hij is een typisch en tragisch product van het kolonialisme. Zijn onnadenkende, verkwistende negernatuur wordt telkens getrokken tot het vernis van Europese beschaving, totdat hij komt van oneerlijkheid en diefstal tot moord. Hij wordt veroordeeld, doch sterft gelukkig, als het maar zijn aangebeden chef is, die het vonnis voltrekt. Zowel blanken als zwarten worden raak getekend, de afgelegen post in Nigeria obsederend reëel getekend. Lectuur voor volwassenen.
A. Deblaere
| |
Sven Stolpe, Leicht, schnell und zart.... Roman. - J. Knecht-Carolus-druckerei, Frankfurt/M., 1954, 320 pp., geb. D.M. 8,80.
Zoals in Spiel in den Kulissen is de werkelijke hoofdpersoon in deze roman de genade, die langs verbijsterende wegen de mensen brengt waar ze zijn moeten. In het na-oorlogse, bonte Parijs voelt de Zweedse intellectueel en bekeerling zijn geloof verzinken; zijn gezondheid is aangetast, en zijn laatste innerlijk evenwicht gaat verloren, wanneer hij ontdekt, dat zijn overleden vrouw in stilte een andere man heeft bemind. Hij gaat deze, een schrijver, opzoeken, maar het bewijs van de ongegrondheid zijner vermoedens belet de verdenking niet zijn zekerheid te verwoesten. Naast hem, schijnbaar zonder verband met elkander, maken andere mensen hun eigen grote levenscrisis door: de Dominicaan Perezcaballero, wiens verborgen hoogmoed gebroken wordt, een Joods meisje dat aarzelt tussen roeping en menselijke liefde, de atheïst Dr Lebrun, een ietwat vreemde, heilige kapelaan. Tenslotte blijken al die levens elkander te moeten doorkruisen en helpen, op het uur dat ze door de genade er voor gerijpt zijn.
Stolpe peilt naar de diepste gronden van het mensenhart, weet ze reëel en suggestief in het uiterlijke leven te schetsen. Hoewel hij niet de sterkere eenheid en onafwendbaarheid van Spiel in den Kulissen bezit, is deze roman van de grote bekeerling bijzonder belangrijk wegens de autobiografische gegevens die er in verwerkt zijn.
A. Deblaere
| |
Pearl S. Buck, Kom, mijn liefste, vert. C. Buddingh'. - Heideland, Hasselt, 1954, 320 pp., geb. Fr. 125.
Niemand hoeven wij het nog te verklappen, dat Pearl S. Buck vertellen kan, en wel met een heel eigen vrouwelijk inzicht in het hart van de mensen van het Oosten. Deze keer gaat het echter over Indië: het weidse, hete land van sadhu's en westerse zendelingen, van verfijnde cultuur en grote armoede en hongersnood, van nationalisme en simpele hartelijke menselijkheid, het land vooral van de zachte innemende glimlach. Vier generaties van een Amerikaanse millionairsfamilie de MacArds, komen onder de bekoring van Indië's mysterieuze schoonheid en leed: de eerste als efficiënte welwillende geldmagnaat, de tweede als even ondernemende, maar meer humane zendeling. Zijn zoon schijnt zijn hart, en voor een deel, zijn trouwens nogal vrijzinnig beleefd Christendom, aan Indië te moeten verliezen, totdat zijn dochter hem het laatste offer vraagt, en wil huwen met een Indische dokter, waarop plots de hele familie met Indië breekt en scheep gaat naar de Staten. ‘Het is heel moeilijk, bemerkt een Indiër, om je godsdienst in zijn volle consequentie toe te passen’. Dit is de diepste tragiek van het hele verhaal: de tragiek trouwens van ons Westers missioneringswerk. De MacArds moeten hieronder bezwijken, omdat hun Christendom, vol humane toewijding voorzeker, geen steun vindt in hun oppervlakkige vrijzinnigheid: Christus is ten slotte niet meer geweest dan een hoogstaand mens vol goedheid en liefde. Hun geloof valt in puin, zo gauw het voor de uiterste consequenties wordt geplaatst van het Evangelie, omdat het ten slotte nog meer Amerikaans is dan christelijk. Pearl Buck heeft het niet gemakkelijker. Alleen het zuiverste christendom kan Indië winnen. Daarom eindigt haar verhaal met een schrijnende vraag zonder antwoord.
P. Fransen
|
|