| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst
Monumenta Christiana ‘Bibliotheek van Christelijke klassieken’ Tweede reeks Dl II: Pierre de Bérulle, Het leven van Jesus en andere geschriften. Ingeleid, vertaald en toegelicht door Dr J. Boosten. - Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 1954, LXXX-334 pp., f 12.25 bij intekening.
Een lofwaardig initiatief is het om in de reeks Monumenta Christiana een deel te wijden aan vertaalde geschriften van Pierre de Bérulle. Dr Boosten gaf ons meer dan de zorgvuldige vertaling: hij liet er een uitvoerige inleiding aan voorafgaan, waarin hij de leider van de Franse School en zijn spiritualiteit helder belicht. Als aanvulling op zijn goed gedocumenteerde verhandeling moge dienen (naast de wél vermelde artikelen over dit onderwerp) het boek van Optatus van Veghel O.M. Cap. Benoit de Canfield, Romae 1949.
De betekenis van deze vertaling is, dat aan een zeer belangrijke periode in de geschiedenis der spiritualiteit bekendheid wordt gegeven. De Bérulle en zijn leerlingen vinden weerklank in onze tijd: hun innige vroomheid bevat elementen die in onze dagen weer in het middelpunt van onze belangstelling staan: het ons bewust maken van ons genadeleven, de beleving van onze inlijving in Christus. Zo zijn ondanks hun pessimistische kijk op het leven deze geschriften actueel door hun diepindringende werkelijkheidservaring van de mysteries.
W. Bennink
| |
Paul Coulet, S.J., Jésus, le Christ dans nos vies humaines. - Spes, Parijs, 1954, 220 pp., Fr. Fr. 350.
Sinds 1920 vastenpredikant in de hoofdkerk van Bordeaux heeft Schr. in deze reeks preken Christus als licht en leven van de christen in deze tijd uitgebeeld. Actualiteitsproblemen worden telkens aangegeven en besproken.
J. Beyer
| |
Giovanni Papini, Zo zie ik Christus, nieuwe uitg. door M. van Nierop. - Lannoo, Tielt, 1954, XXXII-480 pp., ing. Fr. 116, geb. Fr. 144.
Papini's Storia di Christo is niet zozeer een verhaal van Christus 'leven als wel het verhaal van een Christus-beleving: het is zijn bekeringsboek, met al het relatieve maar ook met al het hartstochtelijke van een persoonlijke ontdekking. Het uitbundige Toskaans wordt in vertaling licht een ietwat stroeve, soms dorre uiteenzetting, want Papini is te zeer artist, dan dat zijn gedachte nog echt leven kan zonder de vorm waarin ze gestalte aannam. Wij vrezen dat een dergelijk boek alleen hérleefd en hérschreven in een andere taal tot zijn recht kan komen.
A. Deblaere
| |
Christo signati. Werkmap over het H. Vormsel, door P. Anciaux e.a. - Liturgisch Centrum, Abdij Keizersberg, Leuven, 1954, 65-40 pp.
Evenals de vorige is deze werkmap leerstellig sterk en pastoraal zeer practisch. Prof. Anciaux geeft er een theologische synthese die al het tot nog toe bijeengebrachte bronnenmateriaal weergeeft. Of het ‘slechts in het licht van de eerste teksten is dat de levende werkelijkheid van een sacrament gevonden wordt’ kan minstens worden betwijfeld. Steeds diepere bewustwording van het christelijk leven in de Kerk zal ons wellicht met de jaren tot het volledig begrip brengen van de eigen genade van dit sacrament. De variëteit van de liturgische ritus werd door D. Verheul O.S.B. zeer objectief aangegeven. Deze studie zal het theologisch begrip van het vormsel helpen verduidelijken. Pastoraal gezien bevat de bijdrage van Prof. Rabau zeer nuttige aanwijzingen, alsook het klein rituaal en de zangpartituren die als bijlagen zijn toegevoegd.
J. Beyer
| |
Jean-Baptiste Saint-Jure, Over de Goddelijke Voorzienigheid, vert. door J.A. Bomans (Hebt Vertrouwen, nr 1). - Lannoo, Tielt, 1954, 142 pp., ing. Fr. 34, geb. Fr. 52.
In het zelfde formaat als Innig Bidden worden ons twee werkjes van Franse Jezuïeten uit de 17e eeuw aangeboden. Beide handelen over de goddelijke Voorzienigheid: ze geven op dit zo actueel en moeilijk probleem een eerlijke en onbevangen oplossing die alleen de vrucht van een diep gebedsleven kan zijn. Inleiding en vertaling zijn uitstekend. De bandversiering schijnt ons minder gelukt te zijn.
J. Beyer
| |
| |
| |
La Prière (Témoignages. Cahiers de la Pierre-qui-Vire, 43). - Desclée de Brouwer, Brugge, Parijs, 1954, 240 pp., geïll., Fr. 78.
Dit cahier heeft niet de waarde en de originaliteit der hier vroeger besproken publicaties Moines en S. Bernard. De auteurs trachten hier het moeilijke probleem van het gebed - het liturgische en inwendige gebed - te benaderen in de geest van deze tijd als gemeenschaps- en persoonlijk gebed. Teksten uit de Vaders en uit moderne werken worden ter illustratie bijeengebracht, maar bevorderen niet voldoende het dieper inzicht dat men verwacht. Ook de illustratie beantwoordt niet aan de innigheid die de omslag gemakkelijk bij de lezer opwekt.
J. Beyer
| |
Dom Alexis Presse, A l'école de saint Benoit. - Editions du Rameau, Parijs, 1954, 60 pp., Fr. Fr. 150.
Bondig legt een Cistercienserabt de zin van het Benediktijnerleven uit aan jonge mensen die edelmoedig het monniksleven ingaan. Met een heilige ‘discretio’ worden ook de aanpassingen van de Regel aangegeven zoals die nu doorgevoerd worden in de herrijzende abdij van Boquen in Bretagne.
J. Beyer
| |
Dom Georges Lefebvre, Prière pure et pureté du Coeur. Textes de S. Grégoire le Grand et S. Jean de la Croix. - Desclée de Brouwer, Brugge, 1953, 156 pp., Fr. 42.
Met veel scherpzinnigheid geeft S. de beschrijving van de opgang naar God door middel van teksten uit te werken van S. Gregorius de Grote en van S. Jan van het Kruis. De monastieke traditie komt op treffende wijze overeen met de meer psychologisch beschrijvende leer van S. Jan. Inleiding en aantekeningen, hoe sober ook, onderstrepen de steeds hogere eisen van een oprecht doorgevoerd inwendig gebed.
J. Beyer
| |
Leo Trese, Le prêtre d'aujourd'hui.... vu par un curé américain, trad. Stival. - Ed. Salvator, Mulhouse; Casterman, Doornik, 1955, 175 pp., Fr. 57.
Dit is een uitstekende Franse vertaling van het nieuwe priesterboek van Trese, dat in het Nederlands onder de titel: Een probaat man verscheen en in het Novembernummer van deze jaargang besproken werd.
L. Monden
| |
Dr H. Dorresteijn S.C.J., Christus mijn Leven. Meditaties voor alle dagen van het kerkelijk jaar. - De Fontein, Utrecht, Sheed and Ward, Antwerpen, 1953, 543 pp.
Aan de hand van het kerkelijk jaar geeft Pater Dorresteijn een meditatie voor iedere dag van het kerkelijk jaar. Het is een goed, degelijk meditatieboek, dat qua opzet doet denken aan Innerlijk Leven van Grossouw, maar de diepte daarvan mist. Naast heel veel moois, dat we vinden in dit boekje, voelen we toch steeds als een tekort dat het te veel aan de oppervlakte blijft, en wat goedkoop is in de toepassingen. Toch zal het velen goed kunnen doen.
Jac. de Rooy
| |
Dr B. Naaijkens, Slechts een ding is noodzakelijk. - Desclée de Brouwer, Brugge; Ned. Boekhuis, Tilburg, 1954, 518 pp., ing. Fr. 135, geb. Fr. 170.
Met deze uitgebreide overwegingen biedt schrijver een nieuwe handleiding voor het geestelijk leven aan, die met vrucht door eenvoudig-vrome lieden kan gebruikt worden.
J. Crick
| |
Les Enseignements Pontificaux: Le Mariage; par les moines de Solesmes. - Desclée & Cie, Doornik, 1954, X-418--15-(72) pp.
In handig formaat, met zeer bruikbare verwijzingen en systematische tabellen, werden de pauselijke documenten (1740-1954) over het huwelijk samengebracht, in een ‘summa’, die voor priesters, seminaristen en leken bij de studie van de katholieke leer zeer dienstig zal zijn.
J. Beyer
| |
Courtes prières pour le chrétien dans le siècle. - Desclée de Brouwer, Brugge, 1954, 300 pp., geïll., geb. Fr. 105.
Deze keur van gebeden, het eerste van de vier gebedenboeken die bij de monniken van de ‘Pierre-qui-Vire’ in voorbereiding zijn, bevat een 600-tal meestal zeer korte gebeden.
Naast de overtalrijke gebeden uit de authentieke kerkelijke gebedsbronnen (liturgie, kerkvaders, heiligen en vooral de H. Schrift) vindt men er ook een uitgelezen verzameling van teksten ontleend aan moderne schrijvers en gelovigen.
Het geheel, gerangschikt naar de acht zinsneden van het ‘Onze Vader’, is bovendien door zijn samenstelling werkelijk een oefenboek, dat opleidt tot persoonlijke
| |
| |
intimiteit met God en tot volheid van het ware christelijk gebed. Het handig formaat verzekert een veelvuldig en gemakkelijk gebruik.
J. Crick
| |
Problèmes sociaux et missions. Le rôle des laïcs dans les missions. XXIe-XXIIe Semaine de Missiologie de Louvain, 1951-1952 (Museum Lessianum - Section Missiol. nr 30). - Edition Universelle, Brussel, 1953, 375 pp.
Vroeger rimboe, nu grootstad; vroeger jagers en hakbouwers, nu vaklui, mijnwerkers, kleinhandelaren; vroeger schoolvlucht, nu leerhonger. Die totale ommekeer in de missionering in het na-oorlogse eist ook een herziening der methodes. Dit verklaart ons hoe in 1951 en 1952 niet meer missie-apostolaat, noch inheemse clerus noch schoolonderwijs op het programma van de Missiologische Week stond, maar wel: sociale zorg en lekentaak. Hier treedt nu op de voorgrond niet meer de missionaris, de inheemse priester, de broeder of zuster, maar de offervaardige helper, de leek, de blanke of zwarte, jongen of meisje, de kernleider en de massapropagandist. Voor jongere candidaat-missionarissen lijkt dit doodeenvoudig, maar voor vele missieveteranen was die les broodnodig. Vroeger had men daaraan niet eens gedacht; sommigen valt het ook nu nog zwaar de plaats te ruimen voor sociale assistenten, voor verpleegster, kajotter, legionnaire, pionier of congreganist. Sedert jaren waren priesters en zusters in de missies de spil, waar alles om draaide; het is allicht te begrijpen dat zij nu met hartzeer werken afstaan, die hun zo nauw aan het hart lagen. Maar plicht voor alles. Hun eigen aantal volstaat niet meer voor de nog steeds aangroeiende taken; trouwens hier gaat het om taken, waarvoor leken evengoed, zo niet beter, geschikt zijn. Uiterst leerrijk is dan ook dit bondig verslag over wat leken in de missies op sociaal gebied presteerden. Jammer genoeg konden vele grondproblemen niet eens aangesneden worden o.m. hoe de inboorlingen op dit lekenapostolaat reageren, hoe de aanpassing van de sociale tehuizen in de steden op de rimboegebieden zal plaats hebben; welke resultaten er in de kernactie bij de geëvolueerden bereikt werden; of er coordinatie tot stand kwam tussen de actie van werklieden, boeren, burgers en intellectuelen; hoe samenwerking tussen zuster, verpleegster, sociale assistente, monitrice en legionnaire het best vlotten kan; hoe geneesheer, pionier, ijveraar en
congreganist een gemeenschappelijk plan uitvoeren. Ook vernamen wij graag wat er reeds door de missies tot stand is gebracht om jongere leken voor die mooie helperstaak te winnen en hoe men ze vormen wil. Sociale voorzorg eist immers voor leken uit het Westen een voorafgaande aanpassing aan een milieu dat hun erg vreemd aandoet, en voor inboorlingen een grondige aanpassing aan methoden, die hun te voren geheel onbekend waren. Voorzien de missies zelf in het vormen van geschoolde helpers? Eens te meer hebben ethnologie en sociologie hier een voorname rol te spelen. Wellicht komt dit als studie-onderwerp bij een der volgende Missiologische Weken ter sprake.
Prof. V. van Buclk
| |
Theologie en philosophie
Dr W.H. Gispen, Spreuken, 2e deel. Serie: Korte Verklaring der Heilige Schrift. - J.H. Kok, Kampen, 1954, 364 pp., f 8.25.
Deze uitgave omvat het tweede deel van het Boek der Spreuken n.l. hfdst. 16-31. Een korte inleiding welke die van het eerste deel aanvult gaat vooraf. Schrijver houdt zijn vertaling zo letterlijk mogelijk en de commentaar getuigt van grote eruditie. Het is niet gemakkelijk dit Boek goed te becommentariëren en de wijze waarop G. het gedaan heeft is zeker waardevol. Veel aandacht heeft hij besteed aan Bijbelse en daarnaast ook aan Egyptische en andere Oosterse parallellen. Men krijgt wel de indruk dat vooral de wetenschapper aan het werk is geweest en men zal, behalve over liefde tot de H. Schrift, ook over een grote volharding en een ontwikkelde wetenschappelijke belangstelling moeten beschikken om alles te kunnen waarderen. Aan de philologie is b.v. een ruime plaats toebedeeld en de commentaar heeft vaak het karakter van een verantwoording der wijze van vertalen. Ik kan mij vergissen, maar ik heb de indruk dat schrijver wel wat veel vraagt van de lezers waarvoor deze uitgave is bedoeld. Het is b.v. tekenend dat hij een woord als ‘chokmatisch’ in zijn inleiding bezigt.
H. Suasso
| |
Dr F.A.M. van Welie, Canoniek Huwelijksrecht. - Dekker & van de Vegt N.V., Nijmegen-Utrecht, 1954, XVI-448 pp., f 14.75 en f 16.50.
Kort na de oorlog publiceerde Prof.
| |
| |
van Welie zijn Hoofdstukken van Canoniek Huwelijksrecht (zie dit tijdschrift 140, 1946-1947, I bl. 357), thans uitgebouwd tot een volledig handboek over het canoniek huwelijksrecht. Het werk is uiteraard bestemd voor ontwikkelde leken, met name voor hen die door studie en beroep met kerkrechtelijke kwesties omtrent het huwelijk in aanraking kunnen komen, zoals vele juristen. Ook voor hen is dit werk geen lichte lectuur tengevolge van de moeilijke stof, die erin behandeld wordt, mede in verband met een enigszins ingewikkelde stijl van de schr. Maar ze kunnen er in ieder geval op vertrouwen een alzijdige en uiterst deskundige voorlichting omtrent het onderwerp in dit handboek te vinden. Uit de aard der zaak leent dit tijdschrift zich niet voor een meer gedetailleerde bespreking. Laat ons besluiten met een hartelijke aanbeveling aan het adres van hen, voor wie dit werk bestemd is.
A. van Kol
| |
F.M. Braun, La Mère des fidèles. Essai de théologie johannique. 2e éd. (Cahiers de l'Actualité religieuse). - Casterman, Doornik, 1954, 216 pp.
Het is een algemeen kenmerk van de theologische studies der laatste jaren dat men de geloofsleer grondiger tracht te funderen in de Heilige Schrift. Zo wordt stilaan het materiaal verzameld voor een soliede en organische bijbeltheologie, waar we een zo dringende behoefte aan hebben. Pater Braun legt zich sinds geruime tijd bijzonder toe op de studie van het vierde evangelie. Hier biedt hij ons een mooie synthese van de johanneische theologie over Maria.
Op het eerste gezicht schijnt de Heilige Johannes zeer weinig te zeggen over de moeder van Jesus, doch wat hij geeft is zo rijk dat bij nader onderzoek duidelijk wordt hoe hij reeds al de hoofdlijnen heeft aangeduid van de mariale theologie. Vers 13 van de proloog leest Pater Braun in het enkelvoud (qui ex Deo natus est), zodat de maagdelijke geboorte van de Zaligmaker gesuggereerd wordt. In een studie over het wonder te Cana toont hij aan welke symbolische waarde dit mysterie had voor Johannes, en hoe hij het in innig verband heeft gezien met het Kruis. Vooral de rol van Maria op Calvarië wordt lang en grondig onderzocht: Maria treedt er op als de vrouw van het Protoevangelie, de nieuwe Eva, die haar taak te vervullen heeft op het uur der Verlossing; dit wordt meteen de grondslag van haar geestelijk moederschap tegenover ons allen. Een laatste hoofdstuk bestudeert de betekenis van de vrouw met de twaalf sterren in Apoc. 12: zij is niet alleen de Kerk, ook niet enkel Maria, doch Maria als beeld van de Kerk. Deze conclusies van de S. gaan helemaal in dezelfde richting als verschillende studies der laatste jaren over het Mariamysterie.
Dit werk is geen devotieboek, doch het is zo verrijkend, dat het voordelig heel wat vrome literatuur kan vervangen. Er is wel van verschillende zijden critiek gekomen op sommige interpretaties die hier gegeven worden; in enkele bladzijden nota's op het einde van deze tweede uitgave wordt er op geantwoord. Enkele punten blijven weliswaar nog open voor discussie, doch de grote verdienste van P. Braun is ontegensprekelijk geweest dat hij die teksten van Johannes beslist heeft teruggeplaatst in hun theologische contekst, in aansluiting trouwens op de patristische traditie; hierdoor heeft hij ons bevrijd van al de moraliserende beschouwingen, waarmee die teksten al te dikwijls werden omringd. Vooral aan priesters kunnen we dit boek niet genoeg aanbevelen.
I. de la Potterie
| |
Louis Bouyer, Du protestantisme à l'Eglise (Unam Sanctam, 27). - Edit. du Cerf, Parijs, 1954, X-254 pp.
Een R.K. theoloog, goed kenner van de Reformatie, heeft van dit werk beweerd, dat het zijns gelijke slechts vindt in Newman's Lectures on Justification, de te weinig bekende studie van de vroegere ‘evangelist’, die in het R. Katholicisme de vervulling had gevonden van zijn evangelisch jeugdideaal. L. Bouyer, zelf bekeerling uit de Reformatie, herneemt op zijn beurt het onderzoek naar de fundamenten van de Hervorming. Op meesterlijke wijze beschrijft hij in de eerste hoofdstukken de positieve grondinspiraties van de Reformatie: de gratuïteit van het heil, de Majesteit van God, het persoonlijk geloofsleven en het gezag van de Schriftuur. Daartegenover stelt hij de negatieve beginselen van het Protestantisme, die voortdurend door de geschiedenis heen dit positief christelijk erfgoed blijven ondermijnen. Hun oorsprong ziet hij in het nominalistisch a-priori, waaraan zelfs de R.K. controversisten uit de XVI-de eeuw niet hebben kunnen ontsnappen. Parallel met deze zichzelf verwoestende ideële dialectiek, die haar laatste uitdrukking vond in het barthianisme, onderkent hij de levende dialectiek van het beleefde Christendom, dat in piëtisme en ‘revivals’
| |
| |
de ijzeren band van het protestants negativisme tracht te verbreken. Slechts in het dieper beleefde R. Katholieke geloof kan de ware Reformatie het beste van haar verzuchtingen terug vinden en gaaf bewaren. Het hoeft niet gezegd, dat dit uitzonderlijke werk, ook voor Katholieken van onzegbare geestelijke betekenis is. Het enige verwijt, dat wij B. zouden maken is, dat hij wellicht, als Fransman, heel het probleem al te zeer binnen de ban van de loutere ideeën laat. Wij zouden, als verdere fundering van de negatie in het Protestantisme, niet alleen het ideële a-priori van het Nominalisme willen zien, maar ook als een affectief en collectief a-priori, door Prof. W.H. van de Pol zo treffend omlijnd, als ‘de vertwijfeling aan de zichtbare Kerk, de radicale twijfel aan het goed recht van dit “vermenselijkt instituut” om zich Kerk van Christus te noemen’.
P. Fransen
| |
J. Régnier, Le sens du péché. - Lethielleux, Parijs, 1954, 126 pp., Fr. Fr. 275.
Binnen het bestek van een honderdtal bladzijden geeft de auteur een volledige en voortreffelijke diagnose van de huidige verwaarlozing van het zondebesef, zijn oorzaken en redmiddelen; bovendien ontwikkelt hij de theologie en de psychologie van het authentieke christelijke zondebesef en geeft hij interessante wenken voor een meer gepersonnaliseerd gewetensonderzoek. In een ‘nutshell’ de samenvatting van al het beste wat over dit onderwerp in de laatste jaren verscheen. Onmisbaar voor al wie met zielzorg of opvoeding belast is. Men kan zich alleen afvragen of in het gewetensonderzoek de personalisering van de verplichting het onderscheid tussen verplichting en raad niet al te zeer vervaagt.
L. Monden
| |
Theologisch Woordenboek, o.r. van Dr H. Brink O.P. Deel I. - J.J. Romen en Zn., Roermond, Maaseik, 1952, 1623 pp.
De 4 reeds verschenen afleveringen van het Theologisch Woordenboek zijn nu onlangs in een gebonden exemplaar uitgekomen. Ofschoon wij de vorige afleveringen in respectievelijk Augustus 1952, bladz. 483; Maart 1953, bladz. 577; en November 1953, bladz. 183 uitvoerig besproken hebben, menen wij er toch goed aan te doen dit belangrijke standaardwerk van harte aan te bevelen. Het is niet alleen voor theologen, maar vrijwel voor alle Katholieke intellectuelen. Het behandelt immers niet strict theologische onderwerpen, maar schenkt ook aandacht aan de randgebieden van de theologie. Dit gebonden exemplaar is een nuttig en kostbare aanwinst in Uw bibliotheek.
| |
Bijbels Woordenboek onder redactie van A. v.d. Born, J. Coppens etc. aflevering 1 (Aalmoes-Egypte). - J.J. Romen en Zn, Roermond, Maaseik, 1954, Tweede druk, 411 pp.
Het Bijbels woordenboek had reeds een goede naam ook buiten ons land. Nu is ervan de tweede druk verschenen welke, naar zich laat aanzien, in vele opzichten de eerste overtreffen zal. De eerste aflevering toont reeds dat het geheel is bijgewerkt naar de eisen die de na-oorlogse ontwikkeling van de Bijbelstudie stelt. Dit geldt zowel van de artikelen als van de literatuuropgaven. Verder zijn vele artikelen overzichtelijker ingedeeld en is er meer aandacht besteed aan Bijbels-theologische aspecten. De druk is ruimer en de illustraties en kaarten zijn beter verzorgd. Voor iemand die wil doordringen in de Openbaringsbegrippen, de uitdrukkingswijze van Oud en Nieuw Testament, de cultuur en het milieu waarin het volk geleefd heeft en de Boeken zijn ontstaan, is dit Bijbels woordenboek onmisbaar. In uitvoering komt het overeen met de nieuwe Nederlandse Bijbelvertaling en commentaar van dezelfde uitgever en het verdient samen daarmee een plaats te krijgen in de bibliotheek van iedere ontwikkelde katholiek.
H. Suasso
| |
Dr Jan van der Meulen, Aristoteles, Die Mitte in seinem Denken. - Westkulturverlag Anton Hain, Meisenheim-Glan, 1951, 293 pp., D.M. 16.50 en D.M. 19.
Deze Aristotelesstudie is niet het werk van een philoloog of van een historicus, maar van een begaafd Nederlands wijsgeer (tevens psychiater, tegenwoordig werkzaam in Duitsland), die a.h.w. als neo-aristotelicus de leer van Aristoteles voor onze tijd in een synthese heeft samengebracht. Het kernpunt van Aristoteles' leer ziet de S. in het begrip: het midden, niet slechts in de logica waarbij de middenterm van het syllogisme de grond is van de redenering én van de zaak, maar op alle terreinen van de wijsbegeerte, die hij successievelijk doorwerkt. Wij zijn tot onze spijt zo laat met onze aankondiging, omdat wij hier te doen hebben met het eerste deel van een trilogie en wij de twee volgende delen: Hegel, Die Mitte in seinem Denken, en: Das Wesen der Mitte meenden nodig te hebben om de
| |
| |
zeer eigene philosophie van van der Meulen goed te kunnen verstaan. Een promotie te Groningen op een dissertatie getiteld: Heidegger und Hegel, oder Widerstreit und Widerspruch, zal wel de reden zijn van deze vertraging. Daarom nu deze late voorlopige aankondiging.
De vakwijsgeer zal met dit werk zeer gebaat zijn, zowel voor de kennis van Aristoteles als voor de problematiek zelf. Het feit alleen al, dat v.d. M. deze Platoontijd door Aristoteles wil genezen, zijn beklemtonen van de noodzaak der systematiek in de philosophie, moeten hem tot studie van dit niet eenvoudige werk aanzetten. De historicus en de philoloog zullen de dienende taak, die de S. hun toekent terecht al te bescheiden vinden. Met de ontwikkeling in Aristoteles' denken wordt b.v. geen rekening gehouden. Zo zijn er in dit opzicht én ook wat betreft de systematiek zelf meer notities te maken. Beter is het echter het geheel daartoe af te wachten en reeds nu te concluderen: Dit is belangrijk werk van een origineel denker.
J.H. Nota
| |
Dr J.J. Poortman, Ochêma, geschiedenis en zin van het hylisch pluralisme. Deel I. - Van Gorcum & Co., Assen, 1954, 179 pp., f 6.90, geb. f 8.25.
Een wetenschappelijk werk, bestemd voor philosophisch en psychologisch geinteresseerde lezers, dat zeer gedetailleerd onderzoekt, hoe er in de loop der geschiedenis van het denken (in dit deel nog van het primitieve denken) verschillende soorten ‘stof’ of lichamen, onder welke ook het z.g. voertuig (ochêma) der ziel, zijn onderscheiden (hylisch pluralisme). In de veelheid van weergegeven sententies trof ons de zeker onjuiste interpretatie van Paulus' leer over het verrijzenislichaam. Dit is niet door Paulus bedoeld als een lichaam dat onderscheiden is van datgene wat wij nu bezitten, maar als hetzelfde met nieuwe eigenschappen.
W. Couturier
| |
Alfred Frisch, Une réponse au défi de l'histoire (Questions Actuelles). - Desclée de Brouwer, Brugge, 1954, 196 pp., Fr. 60.
De schrijver van dit boek is van mening, dat categorieën als kapitalisme, socialisme, liberalisme door de ontwikkeling van de sociale feiten zijn voorbijgestreefd. De economische en sociale geschiedenis wordt meer en meer beïnvloed en beheerst door ‘technocraten’. Dit zijn individuen, die behoren tot een élite, welke alleen in staat is, de ingewikkelde problemen van het nationale en internationale leven te begrijpen en de te volgen richtlijnen te bepalen. De technocraten bezitten drie kenmerken, waardoor zij zich van alle andere leiderstypen onderscheiden: zij weten zich verantwoordelijk voor de ontwikkeling van het wereldgebeuren, zij stellen hun kennis geheel in dienst van de actie, zij zijn onafhankelijk van alle particuliere sociale groepen of politieke partijen. Het is onvermijdelijk, dat zij zich meer en meer bewust gaan worden van de reële macht, die zij vooralsnog onder de vermomming van ‘experten’ uitoefenen. Het grote gevaar is, dat zij een kaste gaan vormen, en tenslotte een dictatoriaal systeem gaan invoeren. De schrijver ziet het middel, om dit gevaar te weren, in een ver doorgedreven democratisering van de gemeenschap. Al wie bekwaam is, uit welke stand van de maatschappij ook, moet tot de groep der technocraten toegang hebben, het gezag van de staat moet worden gedecentraliseerd en in grote mate op de plaatselijke autoriteiten worden overgedragen, het parlement moet worden teruggebracht tot zijn oorspronkelijke taak van controle; de uitvoerende macht, die dank zij de decentralisatie zich voortaan aan de grote politieke problemen zal kunnen wijden, zal zich dan van de hulp der technocraten kunnen bedienen en beletten, dat zij hun uitvoerende functies zouden overnemen.
Het boek bevat interessante gedachten; het is zeer vlot geschreven en vermijdt elke zwaarwichtige theorie. Eerder losse beschouwingen rond een overigens belangrijk thema, geeft het de indruk van een zekere oppervlakkigheid. De schrijver schijnt ook niet meer op het oog te hebben, dan een aspect van het hedendaags politiek leven: de groeiende macht van de ‘technische raadgevers’ in de nationale en internationale politiek te belichten en als thema tot discussie ter tafel te brengen. Hierin is hij geslaagd.
F. De Raedemaeker
| |
Dr P.J.G.M. v. Litsenburg S.J., God en het goddelijke in de dialogen van Plato. - Dekker en van de Vegt, Nijmegen, Utrecht, 1955, 224 pp., f 8.90.
Een nuttig werk voor de studie van de geschiedenis der wijsbegeerte. De titel is enigszins misleidend, daar niet precies blijkt dat het tekstmateriaal ontleend is aan andere Platostudies, noch dat bijna de helft van het werk gewijd wordt aan
| |
| |
een critiek van de Plato-interpretaties van de laatste honderd jaar.
L. Lorié
| |
Friedrich Dessauer, Auf den Spuren der Unendlichkeit. - J. Knecht-Carolusdruckerei, Frankfurt/M., 1954, 102 pp., geb. D.M. 4,80.
Dessauer heeft reeds verscheidene boekjes en boeken geschreven, waarin hij graag terugkomt op de belangrijke gedachte dat godsdienst en wetenschap eerder gemaakt zijn om elkaar aan te vullen, dan om elkaar te bestrijden. Hij blijkt even goed thuis te zijn in de philosophie als in de wetenschap waardoor hij naam gemaakt heeft. In dit boekje beschrijft hij mooi en bevattelijk hoe convergerend de existentiële ervaring, de scholastieke leer over de analogie en sommige takken van de hedendaagse mathesis de mens richten naar het oneindige.
M. De Tollenaere
| |
Liberté et vérité, par des Prof. de l'Univ. Cath. de Louvain, 1954, 292 pp., Fr. 96.
Deze bundel opstellen is de bijdrage van de Leuvense Universiteit tot de studie van het probleem, dat door de Columbia University aan de orde werd gesteld bij gelegenheid van haar tweehonderdjarig bestaan. Na een voorwoord van Mgr Van Waeyenbergh, Rector Magnificus behandelt Mgr de Raeymaeker de vrijheid van het wetenschappelijk onderzoek, fundamenteel voor het ontdekken van de waarheid op dit gebied. Hij beroept zich voornamelijk op uitspraken van Kard. Mercier. Prof. A. Dondeyne schreef voor deze bundel een filosofische studie over vrijheid en waarheid, waarin hij o.m. het probleem behandelt van de vrijheid in het wetenschappelijk onderzoek t.o.v. het dogmatisch geloof en over de vrijheid in het theologisch denken. Hoe voorzichtig tenslotte het sociaal gezag moet zijn in het opleggen van morele normen, betoogt Prof. J. Leclercq in ‘de vrijheid als morele en sociale waarde’. In ‘Vrijheid en psychologische waarheid’ raakt Prof. J. Nuttin de moeilijke vraag, in welke mate de nog twijfelachtige psychologische hypothesen, waarmee onze tijd zo kwistig is, vrij en zonder enige beperking mogen worden gepopulariseerd. Prof. Aubert spreekt over de vrijheid van de katholieke geschiedschrijver. Aan de hand van twee concrete voorbeelden, Sartre en du Bos handelt Prof. Ch. Moeller over ‘Vrijheid en waarheid in de letterkundige critiek’. Ten slotte geeft J. Ladrière een zeer interessant artikel over de vrijheid in het natuurkundig wetenschappelijk onderzoek, waarin in moderne termen de theorie van de ‘drie graden van abstractie’ worden uitgewerkt.
Dit boek bevat uitstekende inleidende en synthetische studies omtrent het probleem van de vrijheid in het denken. Het komt in de grootst mogelijke mate tegemoet aan de eis van de moderne geest, om op eigen initiatief de persoonlijke waarden te ontdekken, en zal verhelderend werken in de nog zeer ruime kringen, waar men het voor onmogelijk acht, dat een katholiek in wetenschappelijke problemen niet onbevooroordeeld kan denken.
F. De Raedemaeker
| |
A. Michotte, La perception de la causalité (Studia Psychologica). - Publications Universitaires de Louvain; N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1954, VIII-306 pp., ing. Fr. 175, geb. Fr. 220.
De causaliteit is onder al de noties die voor het gezond verstand onmiddellijk duidelijk zijn, welzeker het begrip dat vanwege de rationalistische philosophie en wetenschap het meest te lijden had. Niet zelden leest men nog dat, zoals Hume het eertijds beweerde, de eigenlijke causaliteit door de mens niet wordt waargenomen maar enkel de loutere opeenvolging van twee gewaarwordingen in de tijd. De objectieve causale indruk der mensen zou dus een illusie zijn? Al kan nu tegenover dergelijke bewering het gezond verstand op zijn beurt zich afvragen aan welk soort van illusie geen afbraak van de causaliteit te wijten is, toch was het de zeer grote verdienste van Prof. Michotte dat de objectieve waarneming der causaliteit ook langs experimentele weg bestudeerd en op strikt-wetenschappelijke wijze in eer hersteld werd. Daartoe werd een zeer vernuftige techniek aangewend, die uitvoerig in het boek beschreven staat en daarna critisch besproken en verantwoord. Over honderden steeds variërende experimenten, waarbij ook de camouflage-methode te pas kwam, werd wetenschappelijk vastgelegd dat de causaliteit geenszins een willekeurige subjectieve indruk mag genoemd worden doch integendeel van welbepaalde, experimenteel vast te stellen objectieve voorwaarden afhankelijk blijkt. Inderdaad niet elke opeenvolging in de tijd geeft de causale indruk doch enkel een strikt bepaalde, waaruit dus blijkt dat in de objectieve waarneming wél een derde niet-vormelijk element aan het werk is, wat precies causaliteit heet.
A. Poncelet
| |
| |
| |
Literatuur
Nibelungenlied (Het), vert. en ingel. door Dr Jan De Vries. 2 dln. (Klassieke Galerij, 99-100). - De Nederlandse Boekhandel, Antwerpen, 1954, XVIII-160-178 pp., Fr. 80.
Niets kon een betere waarborg zijn voor de degelijkheid van de Nederlandse bewerking der Nibelungen dan de naam van Dr Jan De Vries, zowel voor de bewerking zelf als voor de inleiding erop. In dezelfde reeks overigens verscheen reeds van zijn hand een vertaling van de Edda.
Het hybridisch karakter van de Nibelungen is voldoende bekend: oude heldensage met de daaraan aangepaste stijl naast hoofse vormen. Liever dan te trachten het geheel in uniforme stijl te vertalen, heeft de bewerker de dualiteit gehandhaafd, en lezen we de Nibelungen zoals ze zijn, hybridisch maar groots.
J. Noë
| |
Josef Weinheber, Sämtliche Werke. Band 3: Die Romane. Band 4: Kleine Prosa. - Otto Müller Verlag, Salzburg, 1954.
De uitgave van verzamelde werken van de Oostenrijkse dichter Josef Weinheber wordt, zoals bekend, door de weduwe van de dichter en Josef Nadler verzorgd. Na de gedichten verschenen nu achter elkaar ook in twee delen de proza-geschriften, die tot nu toe bijna niet meer te bereiken waren, sommige teksten zijn zelfs voor het eerst gedrukt. De verteller Weinheber is zo goed als onbekend. Men leest de verhalen met belangstelling, maar stelt al te vaak vast, dat Weinheber geen homogeen genie is. Naast de grote en prachtige gedichten kunnen sommige van de verhalen nauwelijks bestaan. Wat de dichter echter over de taal, het gedicht en het wezen van de dichtkunst zegt, is bijna altijd zeer het lezen waard. In de redevoeringen en opstellen maakt men ook kennis met de Weinheber, die zich politiek zo erg kon vergissen, dat hem de dood in 1945 tenminste welkom was. Zijn geest heeft grenzen, zijn genie laat rustpozen toe. In de prozawerken vindt men er niet weinige van. Toch is het voor zijn werk zeer verdienstelijk, dat Nadler zo vroeg na Weinhebers dood nu ook dit gedeelte van zijn oeuvre het licht doet zien.
Dr K.J. Hahn
| |
Jonathan Swift, Gulliver's reizen, 2de dr., vert. door Abrahams-van Raalte. - Wereldbibliotheek, Antwerpen, 1954, 328 pp., Fr. 72,50.
Sober-knappe vertaling van een meesterwerk. Een lezerspubliek, dat in twee wereldoorlogen veel illusies verloor, zal de werkelijke grootheid van Swift des te dieper erkennen. De relativiteit van al het menselijke, een onuitputtelijke fantasie, die de vorm van nuchtere zakelijkheid aanneemt, en het koude, allesbehalve dramatische, pessimisme van de geniale schrijver doen ons zijn satire anders lezen dan een zelfvoldane generatie, die er liefst uittreksels voor kinderen van uitgaf.
A. Deblaere
| |
Maurice Gilliams, De kunst van de Fuga. - Colibrant, Lier, 1954, 97 pp., Fr. 125.
In deze bonte garve wijdt M. Gilliams zes blz. aan ‘L. Zielens en het medelijden’ (ontstaan in 1944, naar aanleiding van Zielens' overlijden), een achttal blz. aan K. v.d. Woestijne's ‘Nagelaten Gedichten’, een tiental aan P.P. Rubens en zijn beide vrouwen (geschreven en gelezen ter gelegenheid van de inwijding van het Rubenshuis op 23 Juli 1946); zogoed als de gehele overige ruimte wordt ingenomen door ‘Een bezoek aan het Prinsengraf’, een studie over het werk van P. van Ostaijen (mededeling in 1951 gedaan aan de Ko. Vl. Acad. voor taal- en letterk.). Deze laatste studie was een herdruk ruim waard. Velen zullen niet delen in de geestdrift van de auteur voor het fenomeen Van Ostaijen, maar het blijft een merkwaardige poging om de dichter historisch te benaderen; vaak zou men alleen nog wensen dat de auteur uitvoeriger en meer gedichten van P. v. Ostaijen besprak.
J. Noë
| |
Geschiedenis
Erich Weniger, Politische Bildung und Staatsbürgerliche Erziehung (Weltbild und Erziehung, 7). - Werkbund-Verlag, Würzburg, 1954, 46 pp., D.M. 2.
De gebeurtenissen vóór 1945 hebben de Duitsers zo in de war gestuurd, en de rééducation door de bezettende machten is zo verkeerd uitgevallen, dat het Duitse volk in zijn brede lagen afkerig staat
| |
| |
tegenover de politiek en al wat er mee samenhangt. Toch, zo meent de auteur van deze openhartige brochure, zouden de lagere en middelbare scholen naast een staatsburgerlijke opvoeding een politieke vorming moeten geven, iets waartoe de cursus in de geschiedenis van nature is aangewezen. In een afzonderlijk hoofdstuk onderzoekt de schrijver het probleem, dat ook voor ons land geldt, hoe de universiteit de studenten een politieke vorming kan schenken. Een interessante brochure voor wie de hedendaagse Duitse problematiek dieper wil leren kennen.
M. Dierickx
| |
J.H. Breasted, Geschichte Aegyptens. - Phaidon-Verlag, Zürich en Kiepenheuer en Wietsch, Köln.
De Phaidon-edities behoeven eigenlijk geen aanbeveling. Maar de geschiedenis van Egypte van de Engelse historicus Breasted, die reeds een paar tientallen jaren geleden verscheen, vormt in deze serie kunsthistorische publicaties wel een zeer waardevol element. Want de grote cultuur van de Egyptenaren, hun land, hun geschiedenis, hun kunst en hun godsdienst vormen een gesloten geheel, dat in dit boek in een prachtige samenvatting wordt aangeboden. Deze overzichtelijke en levendig geschreven geschiedenis van Egypte is de inleiding tot de tweede helft van het boek, die uit niet minder dan 300 meest grote foto's van de Egyptische kunst bestaat. Men kan nu gemakkelijk de typografische vooruitgang tegenover de Breasted-editie van voor de oorlog vaststellen: de reproducties van de Egyptische kunstwerken zijn inderdaad voortreffelijk en zij omvatten de grote architectuur evenzeer als de wonderbaarlijk fijne reliefs en de kleine houtplastiek uit de dodenkamers van de pyramiden. Een grote cultuur is op deze wijze indrukwekkend weergegeven. Wie in de schoonheid en de majesteit van de Egyptische kunst mede een fundament van onze Europese cultuur ziet, zal deze editie met dankbaarheid ter hand nemen.
Dr K.J. Hahn
| |
Prof. Dr Ilse Schwidetzky, Das Problem des Völkertodes. - Enke-Verlag, Stuttgart, 1954, 172 pp., geb. D.M. 14,60.
Kan een volk verouderen? kan het uitsterven? moeten alle volkeren uitsterven? En de eigenlijke probleemstelling: kan de gemeenschap ontkomen aan de Wet, waaraan geen enkel sterveling ontsnapt? Niet een historicus, maar een bioloog en demograaf geeft ons daarop het antwoord. Daarom die ondertitel: eine historische Bevölkerungsbiologie.
Het feit dat volkeren sterven staat vast. Te vergeefs zoekt men heden naar Egyptenaren, Babyloniërs, Assyriërs, Hellenen, Romeinen, Pheniciërs, Perzen, Maya's, Azteken, Westgothen, Vandalen of Tasmaniërs. Die 12 voorbeelden worden suggestief biologisch in hun uitstervingsproces bestudeerd. Doch let wel op het correctief: Es gibt kein schlechthin biologisch Erlöschen eines Volkes (154). Ook waar een volk sterft, kan het mensdom diens cultuuraangroei overerven en doorgeven.
De vraag blijft nu: hoe en waarom sterven zij? Vooreerst een negatief antwoord: 1. Geen Ueberorganismus, die zelfs het historische tot onplooibare natuurwetten zou herleiden; 2. ook geen gepredetermineerd chronisch en cyclisch evolueren (Spengler, De Man, Sorokin, Toynbee); 3. evenmin een gevolg van rassenstrijd, waarin de hogerstaande fataal de minbegaafden verdringen of opslorpen. Daarna een positief antwoord met de vier klassieke oorzaken: demografisch bevolkingstekort, birthcontrol en geboortebeperking, verdwijnen van de elite en van cultuurcentra, rassenmengeling. Schrijfster voegt er Volkstumwechsel aan toe: cultuurverbastering. Alles wijst er op dat cultuurpeil en leefbaarheid van een volk samen omhoog gaan of dalen. Welke rol daarbij de élite speelt, valt nog uit te maken, maar iets lijkt zeker: het Erstarrungsgesetz werkt alleen daar waar de ziel van het volk is aangetast: het dalen van het zedelijk peil van een volk is voorteken van zijn verkwijning. Eigenlijk komt het antwoord dus hierop neer: niet de rampen die een volk overkomen beslissen over zijn lot, zolang het zich overleven wíl. Geen volk sterft, tenzij het aan moedeloosheid toegeeft en zich zelfmoordt. Het is te betreuren dat schrijfster alleen te rade ging bij de Hoogculturen. Waarom niet ook de schriftloze volkeren er bij betrokken? Dan ware haar besluit wellicht meer genuanceerd, want hun geschiedenis vooral is hier rijk aan leerzame voorbeelden.
Prof. V. van Bulck
| |
| |
| |
Wetenschap en sociologie
Pierre de Latil, La pensée artificielle. Introduction à la cybernétique (L' Avenir de la Science, 34). - Gallimard, Parijs, 1953, 332 pp., 1 tabl., geïll., Fr. Fr. 890.
Na de publicatie van verscheidene vulgarisatiewerkjes over het leven van dieren en vissen heeft de auteur zich laten bekoren door het Rijk der Cybernetica. Dit boekje van hem is bedoeld als een introductie tot deze recente wetenschap van automatismen, rekenmachines, robotten enz. De auteur wordt vooral gegrepen door de wijsgerige problemen die hij meent te ontmoeten: de logica der gevolgen, de functionele causaliteit, het anti-toeval en dies meer.
Die gedachtegang is onsamenhangend, ondanks de talrijke schema's die ter illustratie werden aangebracht en de indrukwekkende synoptische tabel waarin de inzichten van de auteur worden samengevat. Natuurlijk heeft de schrijver het excuus dat hij geen vakman is, en dat zelfs deze voor een dergelijke speculatieve synthese onbekwaam zou zijn.
Toch blijft het werkje een interessant historisch en photographisch document over de pionniers der Cybernetica en is tevens een der enige leesbare Franstalige vulgarisatiewerkjes over dat onderwerp.
Dr F. Elliott
| |
Louis Couffignal, Les machines à penser (Coll. L'homme et la machine, 3). - Les éditions de Minuit, Parijs, 1952, 157 pp. geïll.
Louis Couffignal is de mathematicus die door de Franse regering belast werd met de voorstudie en constructie van een reuzenrekenmachien. In dit werkje poogt hij aan te tonen waarin het ‘rekenen’ feitelijk bestaat, hoe een machine kan rekenen en waarom een machine die rekent met de hersenen kan vergeleken worden.
Feitelijk volgt zijn uiteenzetting niet zozeer een systematische methode dan wel de kronkelpaden die zijn geest insloeg bij de exploratie van dit probleem. Zij wordt afgesloten met de stoutmoedige opgave van het programma bij de voorstudie van de ‘machine die moet denken’.
Voor de lezer is het wel de moeite waard contact te nemen met dit cybernetisch deel-probleem, dat hier op zeer intelligente wijze en zonder overtollig mathematisch materiaal werd uiteengezet. Of een machine werkelijk zal kunnen denken (.... zoals de auteur denkt) kan wel betwijfeld worden; of althans dat zij het in het denken ooit verder brengt dan een papegaai in het praten.
Dr F. Elliott
| |
W. Ross Ashby, Design for a Brain. - Chapmann & Hall Ltd, Londen, 1952, 260 pp., sh. 36/-.
Het werk van Ashby is naast dat van Wiener wellicht de belangrijkste publicatie in het domein der Cybernetica. Het behandelt de theorie van het zenuwstelsel: aan welke voorwaarde moet dit voldoen om zich tegelijk mechanisch en gedetermineerd te kunnen gedragen en zich tevens te kunnen aanpassen. Voor deze opzet was Ashby volkomen opgewassen daar hij niet alleen beroepspsychiater maar eveneens bekwaam mathematicus is en goed thuis in de electronica. Hij toonde aan hoe een stelsel dat aan die tegenstrijdige voorwaarde wilde voldoen verschillende veranderlijke functies moet bezitten die zich gedragen als ‘stapfuncties’ en dat meerdere van deze als deelfuncties statistisch moeten gedetermineerd zijn. Om de thesis te staven construeerde hij het zeer ingenieus apparaat dat hij Homeostaat noemde en dat het eerste is dat werkelijk kan dienen voor de modelstudie van de hersenen.
Uit de aard der zaak is dit werk eer voor studie dan voor lezing bestemd. Nochtans is het klaar en bevattelijk geschreven en werden alle mathematische ontwikkelingen in de appendices ondergebracht.
Dr F. Elliott
| |
Edmund C. Berkeley, Giant Brains or Machines that think. - J. Wiley & Sons, New York, 1949, XVI-270 pp., $4.
Dit werkje is, welke indruk de titel ook moge wekken, slechts een eerste inleiding tot de kennis van een bepaald soort van hogere rekenmachines die vooral sinds de jaren 1940 in Amerika en Engeland werden geconstrueerd en nu reeds veelvuldig gebruikt worden bij het uitvoeren van statistische berekeningen en het oplossen van waarschijnlijkheids vraagstukken. Vele verzekeringsmaatschappijen en economische studiebureaux zijn reeds met dergelijke machines uitgerust.
De auteur die adviseur is van een firma die zulke apparaten vervaardigd, heeft, met veel verstand voor vulgarisatie, getracht dit lastig onderwerp stap voor stap duidelijk te maken. Hij spaart zich geen moeite om al de nieuwe begrippen helder
| |
| |
uit te leggen en met eenvoudige voorbeelden te belichten. Ook heeft hij zijn werk met een goed gekozen en uitgebreide bibliographie verrijkt.
In tegenstelling met het werk van Ashby, wordt hier het probleem van het mechanisme der gedachte slechts bij heel grove benadering onderzocht, al wordt een hoofdstuk aan de ‘Logische-waarheids-calculator’ van Kalin-Burkhart besteed. Als Amerikaan is de schrijver meer met de sociale inslag der Cybernetica bekommerd. Vol verwachting ziet hij uit naar de nakende eeuw der Robotten doch voelt zich ook wat onwennig bij de gedachte aan de problemen die het mensdom dan zal te verwerken hebben.
Dr F. Elliott
| |
Douglas R. Hartree, Calculating Instruments and machines. - The University of Illinois Press, Urbana, 1949, X-138 pp., 68 ill., doll. 4,50.
Professor Hartree van het beroemde Cavendish laboratorium der Universiteit te Cambridge was persoonlijk betrokken bij de constructie van de eerste reuzenrekenmachine en wijdde zich aan het gebruik voor het oplossen van natuurkundige problemen. In dit werkje geeft hij een algemene studie van de verschillende typen van rekenmachines, hun opvatting, hoe zij functionneren en hoe zij kunnen aangewend worden. Niet alleen is dit werk meer technisch dan dat van Berkeley maar tevens gaat de aandacht van de schrijver bijzonder naar de apparaten voor het oplossen van differentiaal-vergelijkingen, die in het bovengenoemde werk slechts terloops worden behandeld. De auteur was zelf de eerste die in Engeland een ‘Differentiaal-analysator’ construeerde en heeft bijzonder interessante bladzijden als introductie tot de bouw en gebruik van die apparaten gewijd.
De lezer met enige vertrouwdheid in de mathesis zal aan dit werkje een degelijke en competente en tevens zijn geïllustreerde inleiding hebben.
Dr F. Elliott
| |
Prof. Dr A. Querido, Inleiding tot een integrale geneeskunde. - Uitg. H.E. Stenfert Kroese N.V., Leiden, 1955, 248 pp., geb. f 14.-.
In dit boek wordt de vraag gesteld of de toevoeging van individueel-psychologische en sociale gegevens aan de klinische ziektegeschiedenis van een patiënt kan leiden tot andere inzichten dan alleen de klinische ziektegeschiedenis kan opleveren. Aan de hand van een uitvoerige psychosomatische en sociosomatische casuïstiek wordt het bevestigende antwoord op deze vraag acceptabel gemaakt. Integrale geneeskunde is geen superspecialisme, maar eigenlijk het specialisme van de algemene arts. Voor hen, die kennis namen van Buma's publicaties (De huisarts en zijn patiënt en Sociaal-Medische Perspectieven) of deze materie op enige andere wijze assimileerden, biedt dit werk van Querido geen verrassingen, is het een intrappen van open deuren. Voor vele medici zal het echter een openbaring zijn. Dit met zorg en toewijding geschreven boek is in elk geval, ondanks het voorbijgaan aan diepzinnige verklaringen en het ontwijken van wetenschappelijke probleemstellingen, een belangrijk document, tevens een pro memorie voor elke auteur, die meent, dat er op dit gebied iets nieuws onder de zon zou zijn.
J.J.C. Marlet, arts
| |
Mr J. Bierens de Haan, e.a., Wat denkt U van de Medezeggenschap? - Uitgeverij De Koepel, Nijmegen, 1954, 169 pp., f 3.90.
Wie zich ervan op de hoogte wil stellen, hoe de gedachten over de medezeggenschap zich in Nederland ontwikkelen, mag dit bundeltje niet ongelezen laten. Elf deskundigen en leidende figuren uit het bedrijfsleven geven hier een antwoord op de volgende vragen: wat is medezeggenschap? heeft de werknemer recht op medezeggenschap? is de mentaliteit voldoende gevormd om tot medezeggenschap te kunnen overgaan? Het is onmogelijk hier de verschillende antwoorden te analyseren en te vergelijken. Uit hoofde van de leidende functies, die de meeste schrijvers in het organisatieleven innemen, is het hier gebodene uitermate belangrijk. Node missen wij de mening van een vertegenwoordiger van het Centraal Sociaal Werkgevers-Verbond en van de Algemene Katholieke Werkgevers-Vereniging.
Th. Mulder
| |
P. Simeon O.F.M. Cap., Sociologie, een inleiding in het maatschappelijk vraagstuk. - Dekker en van de Vegt, Utrecht, Nijmegen, 1954, 5de druk, 171 pp., f 4.50 en f 3.50.
Opgezet als leerboek voor eenvoudige cursussen heeft deze ‘sociologie’ haar bruikbaarheid in de practijk bewezen. In beknopte vorm vindt men hier de traditionele leer aangaande eigendom, rechtvaardig loon en rechtvaardige prijs, alsmede een overzicht van de grote sociale stelsels en van de Katholieke organisaties in Nederland.
Th. Mulder
|
|