Streven. Jaargang 8
(1954-1955)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 481]
| |
[1955, nummer 6]Godsdienst en grondwet
| |
Ontstaan van twee parallele verschijnselen: vrijheid van godsdienst en ongeloofOp het eerste gezicht lijken vrijheid van godsdienst en achteruitgang van de godsdienstige overtuiging onder de gelovigen twee begrippen die volkomen los van elkaar staan. Inderdaad vertonen ze, zuiver theoretisch gezien, geen onderling oorzakelijk verband. Men kan een Utopia uitdenken, waar de ene wel, en de andere niet voorkomt. Nochtans gaan ze in onze maatschappij practisch hand in hand: het zijn tweelingen, samen geboren in eenzelfde tijd en samen opgegroeid. Vrijheid van godsdienst is een tamelijk recente verworvenheid. Tijdens het Ancien Régime bestond ze eenvoudigweg niet, en kon ze ook niet bestaan. Zeker niet gedurende de Middeleeuwen, waarin de religieuze eenvormigheid zo groot was, dat alle ongelovigen, Joden en ketters, niet eens als echte, gelijkberechtigde burgers werden beschouwdGa naar voetnoot2). | |
[pagina 482]
| |
Misschien ontstond ze, hoe schuchter haar aanvang ook was, in het begin van de Nieuwe Tijd, toen de Reformatie de vroegere christelijke eenheid verbrak, en haar volgelingen aan het kerkelijk gezag onttrok, terwijl mannen als Willem van Oranje haar in hun politiek programma opnamen. Toch werd ze zelfs toen niet tot een juridische werkelijkheid want het principe cujus regio illius et religio was algemeen gangbaar. Slechts af en toe duikt ze vóór het einde van de XVIIIe eeuw op. Aldus zou ze met enige goede wil gevonden kunnen worden in sommige bepalingen van de Pacificatie van Gent (8 November 1576), die nochtans geen grondwet was. Eigenlijk vindt de idee van godsdienstvrijheid haar oorsprong bij Voltaire en de encyclopedisten. De Franse filosofen uit de XVIIIe eeuwGa naar voetnoot3), daarin, zoals ook voor vele van hun opvattingen, van anderen en vooral van de Engelsen Hobbes en Locke afhankelijk, zijn inderdaad de geestelijke vaders van het tolerantieprincipe, maar terzelfdertijd van het moderne ongeloof. Of juister, aangezien ze aan het goddelijke, het religieuze weinig of geen belang hechten, en het menselijke telkens op de voorgrond brengen, kunnen en willen ze tolerant zijn. Hun gedachtengang is nagenoeg de volgende. De mensen leven op aarde om gelukkig te zijn, niet om God te dienen. Ze kunnen zich niet inbeelden ‘qu'il puisse exister quelque avantage indépendant du bonheur des citoyens’Ga naar voetnoot4). Het heil dat ze nastreven, is zuiver tijdelijk en zuiver stoffelijk. De Staat heeft dan ook de plicht voor de algemene welvaart van alle burgers te zorgen. Hij moet vóór alles zijn aandacht wijden aan het bonum commune, het gemeenschappelijk goed, maar in stoffelijke zin, zonder zich noodzakelijk om de morele gezondheid en de godsdienstige overtuiging van zijn onderdanen te bekommeren. In tegenstelling met wat vóór hen het geval was, toen de hele maatschappij op God gericht stond, vertrekken dus Rousseau, Helvetius en anderen van het louter menselijk standpunt. Tussen het hiernamaals en het aardse trekken ze een scherpe hiërarchische volgorde van de waarden waarin het stoffelijke en het aardse ver vooraan komen. Ze slaan een kloof tussen Kerk en Staat, ja ze stellen de Staat boven de Kerk. Daarom kunnen ze tolerant zijn, zolang de gelovige maar een loyale dienaar van het gemenebest blijft. Deze opvattingen drongen door in de leidende kringen, die ze in het openbaar leven en meer bepaald in de grondwettelijke teksten invoerden. | |
[pagina 483]
| |
Zo zijn godsdienstvrijheid en ongeloof twee verschijnselen, die uit éénzelfde geest zijn gesproten en die tezamen in de moderne maatschappij zijn binnengedrongen. Het is interessant om na te gaan of zij in hun verdere ontwikkeling ook gelijke tred houden. | |
Godsdienstvrijheid een algemeen erkend rechtIn 1776 werd de vrijheid van godsdienst voor het eerst in een officieel document met juridische waarde neergeschreven: in de Bill of Rights van Virginië, die verklaart: ‘all men are equally entitled to the free exercice of religion....’ (art. 16). Sindsdien is ze, principieel althans, een alom en algemeen aanvaard beginsel geworden. Ze ligt expliciet in alle hedendaagse grondwetten zonder één enkele uitzondering uitgedrukt. Ze komt voor in de Déclaration des Droits de l'Homme et du Citoyen van 26 Augustus 1789, in de Constitution française van 3 September 1791, de Constitution de la République française van 22 Augustus 1795, de Belgische Grondwet van 7 Februari 1831, de Verfassung des deutschen Reiches van 28 Maart 1849, de Bundesverfassung der Schweizerischen Eidgenossenschaft van 29 Mei 1874, de Nederlandse Grondwet van 30 November 1887, de Weimarer Verfassung van 11 Augustus 1919, de Poolse Grondwet van 17 Maart 1921, de Constitutie van de U.S.S.R. van 5 December 1936, de Spaanse Fuero van 17 Juli 1945, de Italiaanse Grondwet van 1 Januari 1948, de Verklaring van de Rechten van de Mens door de U.N.O. op 10 December 1948, het Grundgesetz für die Bundesrepublik Deutschlands van 23 Mei 1949, en de Hongaarse Constitutie van 18 Augustus 1949. Uit de bovenstaande lijst, die verre van volledig is, moge blijken, dat de godsdienstvrijheid sinds meer dan honderd vijftig jaar gaandeweg in alle grondwetten van de Westerse wereld is doorgedrongen. Er is echter meer. Het princiep van de vrijheid van geweten en van godsdienst heeft een schitterende carrière gemaakt. Graphisch voorgesteld zou het, zowel wat de verspreiding als wat de begripsverruiming betreft, als een immer stijgende lijn worden afgebeeld, die alleen de laatste jaren een zekere neiging tot het horizontale of zelfs een lichte inzinking vertoont. In de eerste constitutionele oorkonden ontluikt het beginsel van godsdienstvrijheid als een schuchtere bloem. Onder de Franse Revolutie bracht de Nationale Vergadering, die ondanks haar revolutionnaire geest in vele opzichten aan het Ancien Régime trouw bleef en de clerus nog een voorname rol in haar beslissingen toekende, het in artikel 10 van de Déclaration des Droits de l'Homme op de volgende manier tot | |
[pagina 484]
| |
uitdrukking: ‘Nul ne doit être inquiété pour ses opinions, même religieuses, pourvu que leur manifestation ne trouble pas l'ordre public établi par la Loi’. Geleidelijk aan krijgt het meer kracht, verwerft het aanzienlijker waarborgen, breidt het zich uit tot ruimere toepassingen en wordt het tot zijn uiterste consequenties doorgevoerd. In de Déclaration van 1789 was het nog louter gewetensvrijheid maar in de Constitution de la République française van 1795 wordt het een recht op onbelemmerde uitoefening van de eredienst. De Belgische Constitutie drukt in haar artikel 15 eer de negatieve zijde van het beginsel uit met de woorden: ‘Niemand mag op welke wijze dan ook verplicht worden aan de acten en de ceremoniën van een eredienst deel te nemen of er de rustdagen van te onderhouden’. Tijdens de tweede helft van de XIXe eeuw en in het begin van de XXe eeuw beleeft het zijn bloeiperiode en bereikt de volle wasdom. Dan zijn alle elementen aanwezig. Zo zegt b.v. de Weimarer Verfassung van 1919, dat alle bewoners van het Rijk volle gewetens- en godsdienstvrijheid genieten, en dat de onbelemmerde uitoefening van de godsdienst door de wetgeving gewaarborgd en door de Staat beschermd wordtGa naar voetnoot5). Reeds in 1849 had de Duitse Grondwet aan het princiep zijn volle betekenis in het openbaar leven gegeven: het genot van de burgerlijke en staatsburgerlijke rechten wordt noch afhankelijk gesteld van de godsdienstige belijdenis noch er door beperktGa naar voetnoot6). Het beginsel van de totale vrijheid op godsdienstig gebied wordt op de spits gedreven in de Grondwet van de U.S.S.R. van 1936: de vrijheid de godsdienstige cultussen te beoefenen en de vrijheid van de antireligieuze propaganda worden aan alle burgers toegekend (art. 124). Zo klinkt de theorie, maar in de practijk zijn de godsdiensttwisten en vervolgingen geenszins verdwenen. Reeds kort na de opstelling van de beroemde Déclaration des Droits de l'Homme et du Citoyen op 26 Aug. 1789 begon de kerkvervolging. Onder de Spaanse burgeroorlog van 1936-1939 nam ze ontzaglijke verhoudingen aan, en wij weten allen hoe ze in onze dagen in sommige landen woedt. Dat feiten en beginselen met elkaar in botsing komen, gebeurt meer. Van zuiver juridisch standpunt echter gezien is het belangrijker op te merken, dat in dezelfde grondwet, in hetzelfde artikel soms waarin de vrijheid van godsdienst staat opgetekend, tevens beperkingen zijn aangebracht. Zelfs kunnen | |
[pagina 485]
| |
wij de constituties, naar gelang ze de godsdientvrijheid al dan niet volledig en zonder voorbehoud toekennen, in twee groepen indelen. De eerste groep omvat veruit het grootste aantal constituties. De Grondwet is fundamenteel neutraal: alle religieuse overtuigingen staan op gelijke voet, ofschoon ze soms één of meer godsdiensten, die door een aanzienlijk aantal burgers worden beleden, als officieel erkent. Wat echter de uitoefening van openbare en private rechten betreft, maakt ze geen onderscheid tussen de onderdanen op grondslag van hun belijdenis. Zelfs belooft de Grondwet wel eens: ‘Chacun.... reçoit de l'état, pour l'exercice de son culte, une égale protection’ (Franse Grondwet van 4 November 1848, art. 7). Daartegenover staat een tweede groep met een heel wat kleiner aantal grondwetten. Als voornaamste vertegenwoordigers moet men stellen de Spaanse Fuero en de Zwitserse Verfassung. De principiële toekenning van de godsdienstvrijheid weigeren ze zeer zeker niet, maar de uitoefening van die vrijheid beknotten ze op allerlei wijzen. Terwijl ze wel de private uitoefening van de cultus toelaten, verbieden ze de openbare manifestaties van andere dan de officiële godsdienstGa naar voetnoot7). Zo ontzegt de Zwitserse Grondwet aan bepaalde kloosterorden het recht zich binnen de landsgrenzen te vestigenGa naar voetnoot8). De Constitution française van 1791, ofschoon ze de religieuze geloften verbiedt, mag toch bij deze groep niet worden ondergebracht, aangezien ze dit deed in naam van de vrijheid zelf, door nl. geen ‘engagement qui serait contraire aux droits naturels’ te erkennen. | |
Ongodsdienstigheid, een algemeen voorkomende mentaliteitTerwijl de gewetens- en godsdienstvrijheid aldus de laatste anderhalve eeuw voortdurend vorderingen maakten, ging gelijktijdig ook de ontkerstening, ja de anti-religieuse houding vooruit. Ongeveer alle Grondwetten proclameren de scheiding van Kerk en Staat. Aan de | |
[pagina 486]
| |
clerus onttrekken ze bepaalde functies, die ze sinds eeuwen uitoefenden: onderwijs, liefdadigheid, het houden van de bevolkingsregisters. De eed leggen ze niet langer op als een verplichting in geweten. Zo verklaart het Grundgesetz für die Bundesrepublik Deutschlands van 1949 in art. 56: ‘Der Eid kann auch ohne religiöse Beteuerung geleistet werden’. De Voltairiaanse, de anthropocentrische geest van de moderne grondwetten komt nog duidelijker tot uiting, waar ze het doel van het gemenebest omschrijven. Van belang is alleen het genieten van leven en vrijheid, met de middelen om eigendom te verwerven en te bezitten, en geluk en veiligheid na te streven en te verkrijgen, zoals de Bill of Rights van Virginië het uitdruktGa naar voetnoot9). De Staat heeft derhalve de verplichting de hindernissen te verwijderen.... die de volledige ontplooiing van de menselijke persoonlijkheid in de weg staan (Italiaanse Grondwet van 1948, art. 3). Kenmerkend is dat ze de mens en zijn welzijn in het brandpunt van hun bekommernis houden, en nog meer typisch is, dat ze dit welzijn bepalen in termen die uitsluitend op het stoffelijke, het aardse zijn afgestemdGa naar voetnoot10). Zoals de gewetensvrijheid de laatste anderhalve eeuw steeds ruimer werd opgevat, zo wordt in diezelfde tijd ook de utilitaristische tendenz van de Grondwetten aldoor meer beklemtoond. Eerst vatte men de vrijheid nogal idealistisch op: ‘Pouvoir faire tout ce qui ne nuit pas à autrui’ zegt de Déclaration van 1789. In 1949 gaat het in de Hongaarse Grondwet om het voortdurend verhogen van het materieel en cultureel niveau. Zoals boven voor de godsdienstvrijheid, kunnen wij ook voor de laïcistische geest de grondwetten in twee groepen indelen. De eerste en veruit de grootste bevat grosso modo dezelfde grondwetten, die zeer breed zijn in het toekennen van de godsdienstvrijheid. Alle vertonen de kenmerken die wij zo pas aangaven als typerend voor de moderne anthropocentrische geest. De tweede groep daarentegen streeft bewust naar een aanknopen aan de vroegere traditie. Zonder van stoffelijke welvaart of materiële vooruitgang af te zien, willen ze aan God wederom de plaats toekennen die | |
[pagina 487]
| |
Hij tijdens het Ancien Régime in het maatschappelijk leven innam. De Spaanse Fuero van 9 Maart 1938 drukt het aldus in zijn praeambulum uit: ‘Besloten de katholieke traditie van sociale rechtvaardigheid en hoge menselijkheid te hernieuwen, die onze wetgeving van het Keizerrijk bezielde.... in een constructieve en diepreligieuse geest....’. Ook de Portugese Grondwet van 19 Maart 1934 hoort in deze groep thuis. Misschien kan men ook de onlangs door de Nederlandse Eerste Kamer aangenomen wet op de meer stricte eerbiediging van de Zondagsrust, als een aanwinst voor deze tweede groep beschouwen. In elk geval bestaat deze tweede groep slechts uit enkele rari nantes, die misschien wel de zwaluwen, aankondigers van een nieuwe tijd zijn, maar die niet kunnen verhinderen dat in de overgrote meerderheid der Constituties en wetten een gelaïciseeerde geest de toon aangeeft. | |
Grondwet zonder godsdienstDe feiten zijn duidelijk. De hedendaagse maatschappij heeft in haar Constituties en wetten God uit haar schoot gebannen. Niet dat ze haar leden Zijn eredienst verbiedt of zelfs maar de uitoefening ervan bemoeilijkt. Ze laat integendeel de staatsburgers in hun gewetensaangelegenheden en hun godsdienstige practijken volledig vrij, als de openbare orde maar niet verstoord wordt. Zelfs beschermt ze en waarborgt ze de onbelemmerde belijdenis van het geloofGa naar voetnoot11). Maar in haar doelstelling en haar voorschriften doet ze alsof de Schepper niet bestond, bewijst ze dat ze in Zijn bestaan niet gelooft en met Hem geen rekening houdt. Kortom uit alle teksten blijkt, dat ze de mensen het recht om te geloven toekent, maar zelf ongelovig is. Moeten wij nu hieruit besluiten dat de laïcisatie van de hedendaagse maatschappij het gevolg is van de alom geldende godsdienstvrijheid? Reeds bij de wijsgerige grondleggers van de hedendaagse staatsinrichting waren tolerantie en ongodsdienstigheid verwante begrippen. In de hedendaagse maatschappij verschijnen ze voortdurend naast elkaar en maken ze een identieke ontwikkeling door. Meer nog, waar de tolerantie, zoals in de Spaanse Fuero, verzwakt, daar stijgt meteen de godsdienstige geest. Trouwens is het niet vanzelfsprekend dat de twee noodzakelijk met elkaar in verband staan. De Staat kan slechts zorgen voor het algemeen welzijn, d.w.z. voor iets dat gemeenschappelijk is. Wanneer er religieuse | |
[pagina 488]
| |
verdeeldheid heerst in een Staat, kan deze niet een staatsgodsdienst erkennen, zonder een zeker aantal burgers in hun overtuiging te kwetsen. En toch mogen wij niet te gemakkelijk besluiten dat tolerantie en laïcisatie hand in hand gaan. Ongetwijfeld gaan verdraagzaamheid en verloochening van God bij de Franse philosophen samen. Maar reeds bij hen kan men moeilijk een verhouding tot elkaar vaststellen als van oorzaak en gevolg: het zijn eerder twee aspecten van eenzelfde antropocentrische geest. Ongeveer zoals twee takken van eenzelfde boom, waarvan men er één kan afhakken zonder daarom heel de plant te doden of waarvan men er één kan overenten op een andere stam, om daarna het moedergewas uit te roeien. In dezelfde onderlinge verhouding komen ze ook voor in de grondwetten van de meeste landen. Wij menen bijgevolg dat de echte daling van het religieuse peil van onze beschaving de laatste twee eeuwen niet toe te schrijven is aan de godsdienstvrijheid, maar aan talrijke andere factoren, die wij hier niet behoeven te onderzoeken. De godsdienstvrijheid zou o.i. gemakkelijk bewaard kunnen blijven in een zedelijk gezonde gemeenschap, vooral als het Christendom er aan de basis van ligt, zoals bij de Westerse beschaving het geval isGa naar voetnoot12). |
|