| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst en theologie
Dr G.C. Berkouwer, De Triomf der Genade in de Theologie van Karl Barth. - J.H. Kok, Kampen, 1954, 397 pp., f 12.50.
‘Niemand zal zich waarschijnlijk willen wagen aan een profetie over Barths verdere ontwikkeling’, zegt Dr Berkouwer (287), en wij zouden hieraan willen toevoegen: Barth zelf misschien nog het allerminst. Dat er vanaf het eerste verschijnen van de ‘Römerbrief’ tot nu toe een ontwikkeling heeft plaats gehad in Barths theologisch denken, is algemeen bekend en wordt uit deze laatste Barth-studie van de deskundige hoogleraar aan de V.U. wel heel erg duidelijk. Dr Berkouwer laat ons tot in onderdelen zien ‘in welke richting Barths denken zich met name sinds 1932 in zijn Kirchliche Dogmatik voortbeweegt’ (13). Deze dogmatiek draagt een ondubbelzinnig Christocentrisch karakter. Met steeds sterker nadruk en steeds exclusiever poneert zij, dat alle kennis van God volstrekt bepaald wordt door en afhankelijk is van de kennis van Jesus Christus, omdat wij alleen in Jesus Christus te doen hebben met de ware en beslissende Openbaring Gods. In verband hiermee krijgt Barths theologie een uitgesproken triomfantelijk accent, en het is deze ‘triomf der genade’ die in het eerste deel van dit boek nauwkeurig wordt geanalyseerd in Barths Scheppingsleer, zijn leer der Verkiezing en der Verzoening, zijn Eschatologie, zijn polemiek met ‘Rome’. In deel II volgt dan de beoordeling vanuit Berkouwers gereformeerde standpunt.
Hoe interessant en leerzaam dit alles ook zij, een boekbespreking in dit tijdschrift is niet de aangewezen plaats om dieper er op in te gaan: daarvoor beweegt het zich allemaal te veel op technisch vaktheologisch niveau. Wij persoonlijk werden door dit knappe boek bevestigd in de opvatting, dat Barths theologie meer heeft van een ‘appel prophétique’ - de uitdrukking is van Jean-Louis Leuba, een van Barths meest zelfstandig denkende Franse volgelingen, en wij prefereren ze boven Brunners kenschetsing van Barth als ‘theologischer Dichter’ - dan van een systematische theologie, en dat aldus het onsamenhangende en tegenstrijdige van zijn posities (wat heel iets anders is dan het eerbiedig buigen voor het ‘mysterie’) nog het best wordt verklaard.
F. Malmberg
| |
John M. Oesterreicher, Muren storten in. Zeven Joodse filosofen vinden de weg naar Christus. - Standaardboekerij. De Spaarnestad, Haarlem, (1954), 411 pp., f 8.90.
Als dit boek niets meer was dan een serie bekeringsverhalen, zou het op zich al belangstelling verdienen: de opgang van een mens naar Christus is immers altijd actueel. De bijzondere waarde van dit werk berust echter hierop, dat het de geestelijke weg beschrijft van zeven Joodse wijsgeren van onze eigen tijd: Henri Bergson, Edmund Husserl, Adolf Reinach, Max Scheler, Paul Landsberg, Max Picard en Edith Stein.
Duidelijk laat de schrijver zien, hoe deze denkers in hun wijsgerige beschouwingen een uitzicht vonden naar de Openbaring van Christus. Hun eerbied voor het mysterie van het zijn maakte hen ontvankelijk voor Gods woord: hun denken leerde hen luisteren. Maar al geeft de auteur een uitvoerige (en zeer heldere!) weergave van de verschillende wijsgerige theorieën, hij wil toch niet de indruk wekken, dat deze altijd zonder meer een ideale natuurlijke basis voor het geloof vormden. Integendeel, hij verheelt niet, dat de meeste van deze denkers door hun filosofie niet uitsluitend gestimuleerd, maar ook wel degelijk geremd werden op hun weg naar de volledige waarheid. Bij Bergson constateert de schrijver een overdreven aandacht voor de beweging (p. 32), bij Scheler een gebrek aan geestelijke tucht, een niet-kunnen-rusten in verworven waarheid (p. 156). Het beslissend contact met de genade werd uiteindelijk gemaakt door het aanvoelend hart, dat verder tastte dan gebrekkige theoretische inzichten toelieten. De tocht naar Christus werd een wedloop van verstand en hart: en het hart bleek het snelst.
Om deze laatste fase der geestelijke itineraria - die meestal niet meer in publicaties werden neergelegd - te beschrijven, kon de auteur beschikken over kostbare persoonlijke mededelingen, die aan zijn betoog een bijzondere gloed en overtuigingskracht geven.
De ontmoeting met Christus is door elk van de zeven ervaren als bekroning van
| |
| |
het Jood-zijn: ‘.... een ware Jood is een christen die nog niet geboren is....’ (p. 293). Terecht is dan ook een figuur als Simone Weil in deze groep niet opgenomen: zij immers beschouwde haar Joodse afkomst nooit als een positieve waarde.
De opgang naar Christus kwam - althans uiterlijk gezien - niet bij elk van de zeven tot een gave voltooiing, maar onweersprekelijk leggen zij getuigenis af van de gerichtheid op de Verlosser, die in Israël leeft. Hun levensgeschiedenis vormt ‘een boek van hoop’ (p. 8), op Gods genade, die de ‘scheidsmuren’ doet instorten.
De uiterlijke verzorging van het boek is - zoals nog steeds bij de uitgaven van de Standaardboekerij - in overeenstemming met de voortreffelijke inhoud. Niet meer dan één onbeduidend drukfoutje merkten wij op: op p. 396, noot 83 moet staan: Eph. 4:15.
G. Schreiner
| |
Romano Guardini, Oefenschool voor het gebed. - Pax, Den Haag, 1954, 2de druk, 276 pp., f 9.75.
In Jaargang V, Deel II, nr 10, (Juli 1952 (bladz. 352, is dit werk zeer uitvoerig besproken door Pater J. van Mulken S.J. Het verheugt ons, bij het verschijnen van deze 2de druk te kunnen constateren, dat wat de vertaling betreft, er zeer belangrijke verbeteringen hebben plaatsgevonden. Het boek verdient een ereplaats in onze bibliotheken en leeszalen.
M. Smit
| |
Carlo Petrone, De Madonna der Tranen, het wonder van Syracuse; vrij vertaald door Ir G.M. Petrone-Sevenster. - Kinheim, Heiloo, 1953, 105 pp., f 2.45.
Met het aanbieden van dit boekje aan het Nederlandse publiek heeft de vertaalster geen sensatie willen verwekken. De rustige zakelijke toon waarin het geschreven werd, zal daar overigens geen aanleiding toe geven.
De auteur verhaalt op eenvoudige wijze de wonderbare feiten, die zich rond het gipsen beeldje in de dagen van 29 Augustus tot 1 September 1953 hebben afgespeeld. Vervolgens laat hij de verklaringen horen van de mannen der wetenschap en van de kerkelijke autoriteiten. De laatste hoofdstukjes worden gewijd aan de wonderen, die door O.L.V. van Syracuse zijn verricht en aan de bekeringen, die aan de Madonna der Tranen te danken zijn.
P. Grootens
| |
N.G.M. van Doornik, M.S.C., Het geloof van de Katholiek. - Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 1954, 248 pp., f 1.25.
S. wil met dit boekje, waarin hij een korte samenvatting van de katholieke geloofsleer geeft, zijn katholieke lezers duidelijk aantonen, hoe waardevol en rijk hun geloof is en welke kracht het kan geven, waar elke andere kracht ontbreekt. Tevens hoopt hij, dat het werkje in handen zal komen van velen, die naar een geloofsovertuiging zoeken en die met belangstelling het katholicisme gadeslaan.
Beide categorieën lezers zal S. zeker niet te leur stellen.
In het eerste deel beschrijft hij de komst van het Rijk Gods op aarde: schepping, zondeval, belofte van de Messias, de komst van Christus, de verlossing, de zending van de H. Geest, de stichting van de Kerk. In het tweede deel: Het Rijk van Gods Leven, behandelt hij de genade en de sacramenten. Hij vlecht hier de deugdenleer in. Het derde deel gaat over het Rijk van Gods Geluk: de verheerlijking van de mens en van de Kerk.
Naar mijn mening heeft de S. veel te weinig aandacht besteed aan de Heiligmakende Genade. De leer over dit onderwerp behandelt hij in nauwelijks anderhalve bladzijde, zodat er voor een bespreking van de inwoning van de H. Drieëenheid in de ziel, toch beginsel van alle christelijk leven in de mens, geen plaats over blijft.
P. Grootens
| |
Literatuur
Jacques Den Haan e.a., Honderd schrijvers van onze eeuw. - De Sikkel, Antwerpen, 1954, 150 pp., 310 foto's en tek., Fr. 120.
Al wie zich voor de hedendaagse Nederlandse literatuur interesseert, zal deze platenatlas in zijn bezit willen hebben. Dr J. Hulsker en Prof. Dr G. Stuiveling hebben de keuze gedaan van de Noord-Nederlandse schrijvers en de daarbij passende afbeeldingen (portretten van auteurs, fac-similé's van handschriften etc.); G. Schmook en Prof. Dr A. Westerlinck deden hetzelfde voor de Vlaamse letterkundigen. Jacques Den Haan stelde, in overleg met de anderen, de begeleidende teksten op.
Uiteraard neemt men in een ‘album’
| |
| |
als dit slechts heel oppervlakkig contact met het literaire leven, zoals het ten onzent groeit sinds de eerste wereldoorlog. Veel lijn is er in dit geïllustreerde overzicht niet te bespeuren. Maar wellicht is juist de bonte wemeling aantrekkelijk en suggestief, en, bij nader toezien, ook leerrijk. Een mooi geschenk voor vrienden die lezen.
Paul van Meer
| |
Dr Paul De Ryck, Vlaamse dichtkunst van deze tijd: I, Van Elsschot tot Peleman; II, Van Reninca tot Claus. - Lannoo, Tielt, 1954, 260-250 pp., ing. Fr. 128, geb. Fr. 178.
De beide delen van de eerste uitgave van dit boek enigszins uitbreidend, heeft de auteur tussen Elsschot en Claus niet minder dan honderd Vlaamse ‘dichters’ gevonden! Dat niet elke penneridder uit deze centuria een honderdman is, kan allerminst verwonderen. Naast een hele reeks jongeren van de laatste lichting, die hun sporen nog moeten verdienen, zijn er niet weinigen in dit honderdtal opgenomen, die aan een eerste confrontatie met de kritiek niet kunnen weerstaan, en dikwijls van geen tel zijn, waar het er op aankomt te schetsen wat de Vlaamse dichtkunst van deze tijd werkelijk betekent.
De betrekkelijke waarde van dit boek ligt dan ook niet zozeer in het feit dat het een ‘bloem’-lezing is (Dr De Ryck heeft blijkbaar een te goed karakter om in het besloten hofje van onze poëzie eens goed te wieden), dan wel in de mogelijkheid die het verstrekt om in dit ruwe materiaal de krachtlijnen op te sporen die de ontwikkeling van onze hedendaagse dichtkunst bepalen. Deze taak wordt de lezer niet weinig vergemakkelijkt door de voorzichtige, maar zeer genuanceerde inleidingen op beide delen.
We mogen niet nalaten, ondanks onze reserve in de waardering van dit boek, nog eens te wijzen op de onvermoeibare ijver waarvan de auteur blijk geeft in zijn vaak ondankbaar werk van cultuurverspreiding, binnen en buiten de grenzen van zijn provincie. Wordt daaraan ongetwijfeld heel wat geofferd van de persoonlijke creatieve arbeid die hij anders zou leveren, geen oprecht mens zal hem een ‘bene meritus’ onthoden.
F. De Graeve
| |
Georges Cattaui, Léon Bloy (Classiques du XXe siècle). - Edit. Universitaires, Parijs-Brussel, 1954, 125 pp., Fr. 39.
Waarin schuilt het geheim van Bloy's fascinerende aantrekkingskracht, waarvan Claudel, Van der Meer, Kafka, Graham Greene en zovele anderen getuigen? Waarom was hij een voorloper i.p.v. een profeet van het verleden? Hoe interpreteerde hij de geschiedenis, en inzonderheid de rol van Frankrijk? Op deze vragen tracht Cattauï een antwoord te geven. Hij doet het in een betoog vol warm begrip. Eén schaduwvlek: hij herhaalt zich vaak.
J. Dax
| |
Geschiedenis, sociologie, wetenschap
Dr Roland Nitsche, Oeroude Wegen, Eeuwige Reis, bewerkt en vert. door Dr G. van Antwerpen, met 94 foto's tekeningen en kaarten. - Foreholte, Voorhout; Het Parelsnoer, 1954, 452 pp., f 12.90.
Dr Nitsche is een handig en bekwaam journalist, die de knepen van zijn vak kent. Dit werk geeft er overvloedige bewijzen voor. Het toont aan, dat de handel van oeroude tijden af ten grondslag ligt aan de ontwikkeling van het mensdom en hoe de koopman en de soldaat tot ontdekkers zijn geworden. Met dit doel heeft de schrijver de hele wereldgeschiedenis afgezocht en gecompileerd, niet zonder verdienste, wat op dit onderwerp betrekking heeft en wat voor van belang is. In dezelfde trant heeft voor enige tijd Ant. Zischka aangetoond, hoe in de loop der tijden ‘Energie de wereld bestormd’ heeft. Nitsche verschilt echter van de laatstgenoemde, dat hij zich niet tot de geschreven bronnen beperkt heeft, maar zich uitvoerig bezig houdt met de handelsbedrijvigheid in de zeer verre prae-historie. Daar is, om het zacht te zeggen, heel veel speculatie bij. De auteur beschikt echter, niet tot verbazing, maar tot een zekere geïrriteerdheid van de lezer, over zo grote gedetailleerde kennis van dat vage verleden, alsof hijzelf er bij is geweest. En om het nog smakelijker te maken transponeert hij moderne woorden met hun inhoud als: arrivé, commis-voyageur naar het grijze verleden. Ook zijn speelse invallen zijn niet zonder bedenking. Zo zou hij het een daad van dankbaarheid vinden, indien de Engelsen een standbeeld voor Jeanne d'Arc oprichten, wijl zij hun door hun verdrijving uit Frankrijk elders een imperium verschaft zou hebben. Om- | |
| |
dat echter de bijgaande flap van dit boek zegt, dat het niet alleen wedijvert met de beste roman, maar zelf een roman is van de eeuwige menselijke onrust langs oeroude wegen op eeuwige reis, mogen we niet te zwaartillend zijn en het in die hoedanigheid aanbevelen.
K.J. Derks
| |
J. Romein, Carillon der tijden. Studies en toespraken op cultuurhistorisch terrein. - Em. Querido, Amsterdam, 1953, 374 pp., f 8.90.
In het ‘Voorbericht’ kondigt de S. dit boek aan als een laatste bundeling van lezingen, studies enz. op de wijze van een zelf uitgekozen ‘nagelaten werk’, omdat hij deze phase van werkzaamheid als afgesloten beschouwt. Wij vinden hier bijdragen daterend uit de jaren 1942-1952, voor een groot gedeelte elders reeds als artikel gepubliceerd, waarin de hoogleraar der theoretische geschiedenis aan het woord komt samen met de historicus zonder meer. Voor degenen die zich interesseren voor de eerste is vooral het hoofdstuk omtrent de vooruitgang, die ‘voortgang’ werd, van belang. Wij constateren daar wel een evolutie in Romeins wetenschappelijk a priori, maar het geheel blijft toch geleid door een ‘vrij-Marxistische geest’ (174), die in 1942 overtuigd was en het nu nog schijnt bij deze uitgave, ‘dat er Niets en Niemand is, die de mensheid kan helpen, dan alleen - zij zelf’ (143). Hoewel wij het betreuren, dat dit relatief apriori zo verabsoluteerd wordt, waardoor historische phaenomenen aan de S. zonder meer ontgaan of niet in hun eigenheid worden gewaardeerd, hopen wij toch, dat deze laatste bundeling nog door enige andere zal worden gevolgd. Want Romeins scherpe geest dwingt tot denken, al zal het ook vaak zijn tot anders denken, en zijn stimulans tot voorkomen van eigen eenzijdigheid zouden wij niet graag ontberen.
J.H. Nota
| |
Prof. Dr F. van Heek, Het geboorteniveau der Nederlandse Rooms-katholieken. Een demografisch-sociologische studie van een geëmancipeerde minderheidsgroep (Publicaties van het Sociologisch Instituut der Rijksuniversiteit te Leiden, III). - H.E. Stenfert Kroese N.V., Leiden, 1954, XII-201 pp., f 12.
In de week- en dagbladpers zijn reeds verschillende reacties op deze belangwekkende studie verschenen. Onder de titel ‘Malthusiaan tegen Christen’ lanceerde de ‘Gazet van Limburg’ op 1 December 1954 een volkomen misplaatste aanval tegen dit wetenschappelijk werk; een meer objectief relaas (hoewel op het eind vooral subjectief gekleurd) gaf ‘De Groene Amsterdammer’ op 18 December 1954, maar onder de misleidende titel ‘Is men in Nederland roomser dan de paus?’. Het boek verdient serieuze aandacht, want het is een studie die in ‘De Volkskrant’ van 18 December 1954 door Pater Dr Ponsioen, S.C.J., terecht een aanwinst genoemd werd; een studie bovendien, die geschreven werd door een gelovig man, die het katholieke standpunt weet te eerbiedigen en de eerlijke hoop uitspreekt, dat de Kerk in Nederland het geboortevraagstuk zal weten op te lossen ‘met zo weinig mogelijk verlies aan geloof en menselijk geluk’ (blz. 189); waaraan wij echter onmiddellijk toevoegen: met zo weinig mogelijk verlies aan trouw t.o.v. de Goddelijke wetten, die dit vraagstuk beheersen. De Leidse hoogleraar constateert het bekende verschijnsel, dat het geboortecijfer onder de Nederlandse katholieken in het algemeen belangrijk hoger ligt dan onder de rest van de bevolking, al waarschuwt hij voor mythe-vorming in deze. Dit verschijnsel meent hij op grond van zorgvuldige onderzoekingen en vergelijkingen voor een belangrijk deel te moeten toeschrijven aan de invloed van de godsdienstfactor, m.a.w. aan de invloed van de katholieke gezindheid t.a.v. kindertal; een conclusie, die katholieke lezers uit eigen opvatting en levenshouding gaarne zullen bevestigen. Maar dan gaat de schrijver naar een verklaring zoeken, waarom in vele andere landen het verschil tussen katholieken en niet-katholieken in dit opzicht veel geringer is. Prof. van Heek meent het antwoord te vinden in de mentaliteit van de Nederlandse katholieken, die
z.i. gekenmerkt wordt door grote ernst en gestrengheid, een zekere Jansenistische inslag, een sterke frontmentaliteit door het verleden veroorzaakt, en een hoog ambitie-niveau. In deze verklaring liggen zeker juiste elementen, maar bevredigen kan ze ons niet. Hier vooral bemerkt men, dat de schrijver ondanks zijn eerlijk pogen er niet voldoende in slaagt zich in de Katholieke levenshouding in te denken. Hij blijft te veel staan bij de buitenkant (hetgeen wel blijkt uit de aandacht, die hij schenkt aan bijkomstige kwesties als houding tegenover Rotary, vasten- en onthoudingswet, organisatie-leven) en dringt niet tot de kern door. De verklaring van het gesignaleerde verschijnsel is veeleer te zoeken
| |
| |
in het feit, dat de katholieke levenshouding in ons land veel minder door onchristelijke tendenzen is aangetast dan in verschillende andere landen het geval is; en dit hebben wij (behalve aan een sterker verzorgd godsdienstig leven) mede te danken aan de beschermende invloed, die verschillende factoren door schrijver opgesomd hebben uitgeoefend. Het is dan ook opvallend, dat de verklaringspoging van de schrijver juist voor het Zuiden van ons land het minst voldoet. Tenslotte willen wij nog enkele opmerkingen maken naar aanleiding van het derde hoofdstuk, dat zeker niet het sterkste gedeelte van deze waardevolle studie is. Bij de bespreking van de economische wenselijkheid van de te verwachten bevolkingsgroei weegt Prof. van Heek zorgvuldig het voor en tegen van de verschillende standpunten tegen elkaar af, zonder zelf een besliste uitspraak te doen; bij dit gedeelte van het derde hoofdstuk zouden wij alleen willen opmerken, dat er o.i. heel wat sterkere argumenten bestaan om deze economische wenselijkheid te bevestigen. Maar bij de bespreking van de sociologische wenselijkheid van de te verwachten bevolkingsgroei concludeert hij vrij abrupt, dat naar zijn mening een minder sterke groei sociologisch de voorkeur verdient. Wij vragen ons af: waarom? Beziet Prof. van Heek de sociologische wenselijkheid niet te veel vanuit economisch standpunt? En verwaarloost hij hier niet te veel de morele en godsdienstige waarden, die weliswaar van de sociologische waarde onderscheiden zijn maar deze toch wezenlijk mede-bepalen als zijnde de doeleinden, waarop het sociologisch welzijn gericht is? In een demografisch-sociologische studie dient met deze wezenlijke betrokkenheid van het sociologische op het moreel-godsdienstige ten volle rekening gehouden te worden. Het behoud van een gezond en gelukkig gezinsleven hangt wezenlijk samen met een leven volgens het geloof en volgens de normen, die dit geloof omtrent het geboortevraagstuk stelt.
A. van Kol
| |
E. Schroedinger, Science et humanisme. La physique de notre temps (Textes et Etudes Philosophiques). - Desclée de Brouwer, Brugge, 1954, 124 pp., Fr. 69.
Dit werkje, waarin de beroemde physicus wil aantonen hoe diep de huidige natuurkunde ons beeld van mens en wereld heeft gewijzigd, werd reeds eerder in zijn oorspronkelijke Engelse versie aan de lezers van dit tijdschrift voorgesteld (cfr. ‘Science and Humanism’, Streven, Mei 1952). Weinigen hebben met zoveel intelligentie en competentie over dit probleem geschreven.
F. Elliott
| |
Harley Williams, Don Quixote of the microscope. An Interpretation of the Spanish savant Santiago Ramon y Cajal (1852-1934). - J. Cape, Londen, 1954, 256 pp., geb. sh. 15/-.
Zoals blijkt uit de wat bombastische titel was Cajal, de befaamde specialist der zenuwcellen, een originele figuur. Hij slaagde erin zich bijna uitsluitend door eigen kracht op te werken tot een der beste kenners van de microscopische structuur der dierlijke weefsels. Een geleerde worden met wereldfaam en bovendien de Nobel-prijs behalen is nogal uitzonderlijk voor een Spanjaard. Maar als de geleerdheid in hem samengaat met een markante zin voor het heroïsche, en weleens extravagante, denkt men al gauw aan affiniteiten met de helden van Cervantes. Wellicht dreef Williams in zijn geromanceerde biographie van Cajal de ‘interpretatie’ iets te ver, en verheerlijkt hij met iets te veel genoegen de liberale en positivistische opinies van zijn personnage. Toch blijft het werk een aangename en instructieve kennismaking met de onvergetelijke grondlegger van de moderne wetenschap der zenuwcellen.
F. Elliott
| |
Roger Pilkington, Revelation through Science. - Lutherworth Press, Londen, 1954, 192 pp., geb. sh. 10/6.
Zoals de titel aanduidt beweegt dit werk zich op het grensgebied van wetenschap en wereldbeschouwing. De vraag die Pilkington op eenvoudige en onderhoudende wijze behandelt kan als volgt samengevat worden: wat denkt de wetenschap over de mens, en wat moet de mens van de wetenschap denken?
Het uitgebreide eerste deel toont aan hoe de mens als uitloper van de evolutie de meest merkwaardige en hoogstaande uitbloei is van de geschiedenis van het leven op aarde. Hoe aanmoedigend ook, is dergelijke wetenschappelijke uitspraak onvoldoende om een wereldbeschouwing te vestigen. Voor wie alleen in de wetenschap gelooft is er geen plaats voor ware moraliteit noch voor godsdienst; maar evenmin voor kunst noch enig geestesleven. Een puur wetenschappelijk inzicht op de mens kan misschien bij eerste contact enthousiasmeren doch leidt tenslotte steeds naar een tragische ontgoocheling.
| |
| |
Kort maar raak schetst de auteur in welke richting de ware oplossing moet gezocht worden: de mens is meer dan een dier met kudde-instincten, meer dan een individu met sociale noden, hij is een persoon uitgenodigd tot gemeenschap met God zelf. De uitloper der dierlijke evolutie is tevens beeld van God en tot een heilige bestemming geroepen. Hoe beide stellingen slechts twee aspecten van eenzelfde waarheid zijn kan een Christen spontaan aanvoelen.
F. Elliott
| |
Romans en verhalen
Miep van der Velden, De Honger van ons Hart. - De Fontein, Utrecht; Sheed & Ward, Antwerpen, 1954, 320 pp., f 8.90.
De Honger van ons Hart is een merkwaardige roman die alle aandacht verdient. Het hart der schrijfster heeft een groot aandeel gehad in de compositie en uitwerking ervan, wat volstrekt niet zeggen wil dat het hoofd erin te kort schiet. Geenszins! Maar een lyrische stemming en een voorkeur voor de rechten van het hart beheersen het gehele boek, dat echter intelligent en met keurige hand geschreven is. Het hoofdthema is een vurige, hartstochtelijke vriendschap, die natuurlijk meer dan vriendschap wordt, tussen een getrouwde man en een getrouwde vrouw en er is veel tijd en veel ervaring nodig, eer de vrouw beseft dat zulk een vriendschap onmogelijk is. Beiden trachten God vast te houden en God en hun wederzijdse echtgenoten het hunne te geven, wat uitermate moeilijk blijkt. Alles speelt zich af in een katholiek hoekje van Friesland, rond een Augustijnerklooster, dat ook zijn aandeel in het gebeuren heeft. Miep van der Velden schrijft fleurig en levendig, boeiend en beeldend en haar hoofdfiguren staan in levenden lijve en met kloppend hart voor ons, ook al dreigt de werkelijkheid soms even in het sprookje over te gaan. Een warme adem van Godsbesef en Godsliefde gaat door heel het boek.
J. v. Heugten
| |
Sven Stolpe, Spel tussen de Coulissen. Uit het Zweeds. - Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 1954, 280 pp., f 7.90.
Sven Stolpe is een Zweeds schrijver en bekeerling, die in zijn vaderland nogal bekendheid geniet. Hij heeft reeds meerdere werken gepubliceerd, waarvan het hierboven vermelde niet zijn beste is. Het is een wel wat kunstmatig aandoende roman, ongetwijfeld knap geschreven, maar te zeer geconstrueerd om sterk te overtuigen. Het gaat over een minister-president, die door de opkomende macht der tegenpartij wordt tenonder gebracht. Om zulk een gegeven als levende en overtuigende werkelijkheid en niet als een uitgedacht en geconstrueerd proces weer te geven, is er een heel bijzonder talent nodig. Stolpe beschrijft in Zweden en in het Zweeds dit proces als plaats hebbend in een ongeveer katholiek land en in katholieke verhoudingen. Het is meer een gedurfde krachttoer dan een alzijdig geslaagde roman. Toch is alles knap, zeer knap opgebouwd en gecomponeerd, doch meer in beton dan in natuursteen. Een merkwaardige Pater Dominicaan loopt als een rode, of liever witte draad door heel het verhaal.
J. v. Heugten
| |
Gilbert Cesbron, Honden zonder Halsband. Vertaald. - Het Parelsnoer, Foreholte, Voorhout; 't Groeit Antwerpen, 1954, 244 pp., f 6.90.
Cesbron, de schrijver van Heiligen gaan naar de Hel, publiceerde daarna bovengenoemde roman over de zwervende straatjeugd, Honden zonder Halsband. Het is een aangrijpend verhaal dat ons beurtelings voert naar de Parijse achterbuurten en naar het gesticht, waar deze verwaarloosde zwervers worden ondergebracht. De moeilijkheid van een dergelijke roman is de eenheid te bewaren in de algemeenheid, dat wil zeggen: enkele individuen als representatief voor het geheel te kiezen en deze zo te beschrijven, dat de voeling met het geheel, met de algemene achtergrond niet te loor gaat. En hierin is Cesbron geslaagd. Alles leeft onder zijn hand en hij volgt zijn cliënten met grote toewijding en liefde, een liefde, die ook het gestichtspersoneel bezielt. Het boek is geschreven met innige deelname van het hart, hoezeer het hoofd ook de leiding heeft. Het is geen boek voor kinderen.
J. v. Heugten
| |
Jean du Parc, De nacht van Nadine. - P. Vink, Antwerpen, 1953, 238 pp., geb. leder Fr. 150.
Nadine, de onberispelijke jonge vrouw van procureur Georges Béril, laat zich verleiden door de kunstenaar André Fuger. Alles gebeurt in één nacht; de wroeging, de reddeloze verwarring en de uiteindelijke inkeer komen de volgende dag.
| |
| |
Psychologie van de ontwikkelde vrouw van het burgerlijk-katholiek milieu, sfeer van muziek en verfijning en bekoring, romantische evocatie van het mondaine leven, vrij gemakkelijke maar weldadige problematiek: feuilleton van stijl. Dit heeft ons Jean du Parc gegeven, in heel zijn werk en in dit nieuwe boek. Daar ligt de reden waarom ook deze roman weer graag zal gelezen worden, en waarom het heengaan van deze toch echt begaafde schrijver met recht wordt betreurd.
P. van Meer
| |
Lode Cantens, Jeroen de vliegenvanger (Huisbibliotheek voor het Gezin). - Hofboekerij, Hasselt-Heemstede, 1954, 239 pp., geb. Fr. 105 (in reeks Fr. 60).
Een boek dat niet onopgemerkt mag voorbijgaan.
Het vertelt de zonderlinge geschiedenis van Jeroen Drop, venter met vliegenvangers, voddenraper, beeldensnijder, een godvrezend man, die in een hut aan de Westerschelde woont ‘met zijn fantasie, met zijn artistenziel en met in zijn hoofd een bestendig verhaal, dat hij zelf eens de zeven hoofdzonden heeft genoemd’. Geholpen door Pater Storms, die de mensen van Jeroens soort weet aan te pakken, haalt hij Lowie Drop in zijn hut, en Jan Truk en Passaen en Daan Stoels en Linneke, het meisje. En het wordt een wonderlijke kolonie daar aan de linker oever van de Schelde bij Antwerpen, waarin verloren mensen weer een taak in het leven vinden en elkaar een zwijgzame, nukkige, maar diepe en waarachtige goedheid toedragen.
Cantens biedt ons hier een zeer goed boek. Weldadig van inhoud, voortreffelijk van stijl. Wel is de bouw wat los, en brengt deze losheid menige herhaling, in verhaal en procédé, mee. Maar vele passages zijn zo direct en knap, zo indringend en sober geschreven dat we ongelijk zouden hebben, in Jeroen de Vliegenvanger alleen een vlot ‘volksboek’ te zien.
P. van Meer
| |
Marnix Gijsen, De lange Nacht. - A.A.M. Stols, 's-Gravenhage; Diogenes, Antwerpen, 1954, 258 pp., Fr. 125.
Het procédé is gevonden, nu kan M. Gijsen doorgaan. Tegenover de vroegere verhalen brengt dit jongste boek behoudens varianten in personages en situatie, eigenlijk dan ook niet veel nieuws.
Leo, een tere, gevoelige jongen, komt onder de invloed van de homosexuele Benoni. Na een onterende ervaring met deze zoekt hij, in zijn ontwakende sociale kommer, zijn heil in een verhouding tot Elsje, het volksmeisje dat hij wil verheffen. Hij ontsnapt niet aan Benoni, hij krijgt geen invloed op Elsje: ontredderd snijdt hij zich, na een walgelijke nacht, koel de pols open.
Het verhaal valt duidelijk uiteen in twee delen (Leo-Benoni, Leo-Elsje) met daartussen een slappe overgang. Heel vast en diep is Gijsen's greep op het gegeven niet. Hij maakt het zich soms nogal gemakkelijk: vaak vrij schematische voorstelling en bouw, gemakkelijke karikaturisering (de moeder van Benoni), gemakkelijke (haast melodramatische) oplossing, en het geheel een nogal goedkope, steeds maar herhaalde ontluistering en onttakeling van mensen en waarden en van zijn eigen verleden. De koele vlakheid van zijn benijdenswaardig vaardige stijl is bij Gijsen geen ‘understatement’: zijn problematiek zelf is alles bij elkaar maar koel en vlak. De enkele diepere accenten van meewarigheid en pijn in deze jongste roman kunnen ons voorlopig niet anders doen denken.
Paul van Meer
| |
Wim Meewis, Geen scherzo voor de goden. - A. Manteau, Brussel, 1954, 181 pp., ing. Fr. 70, geb. Fr. 90.
‘Gevaar van een dagboek: het is niet denkbeeldig dat de gedachte aan het formuleren het beleven zelf nadelig beïnvloedt, dat men te vlug uitersten in zijn ervaringen zoekt, duidelijkheid, literaire degelijkheid’ (25). Meteen, dunkt ons, omschrijft de debutant, die hier aan het woord is, de kwaliteiten en de tekorten van zijn roman (die uit heel wat meer dan een dagboek bestaat). Kwaliteiten zijn dan: literair-degelijke formulering, duidelijkheid die scherp achter de waarneming doordringt, harde glans van intellectueel en artistiek inzicht. Het groot tekort is nog: de opzettelijkheid en de onrijpheid in de probleemstelling: de personages leiden een leven dat net even anders is dan dat van waar-gemaakte personen, en het gevaar, dat de auteur weer zelf aanduidt, blijkt daarbij inderdaad niet denkbeeldig: ‘wanneer men (een dagboek) tot in de laatste consequenties neerschrijft, dan moet er toch wel een einde komen aan dat eigenzinnige personage in jezelf, dat zich altijd maar verder heeft laten lokken, tot het zich eindelijk onmogelijk heeft gemaakt en vanzelf afsterft’ (94).
Het gegeven is verwant met dat van
| |
| |
De lange Nacht van M. Gijsen: de verhouding Christiaan De Bont-Fred Morren, Magda De Bont-Fred Morren. Met dezelfde tweeledigheid in de bouw, een gelijkaardige sensuele ontluistering (zonder het ressentiment van Gijsen, lijkt het ons). Stilistisch lang niet zo voldragen, niet zo klaar van lijn, maar psychologisch toch wel dieper bedoeld en nieuwer.
Paul van Meer
| |
Piet van Aken, Klinkaart (N.V.T.-reeks). - Ontwikkeling, Antwerpen, 1954, 58 pp., Fr. 48.
Dit is een prachtig verhaal. Wellicht het beste wat de sociaal bekommerde Piet van Aken ons tot hier toe heeft geschonken.
Het gegeven is ontstellend ruig. Een meisje van twaalf jaar gaat voor het eerst naar de steenbakkerijen werken. Zij zal er op misselijke wijze ontgroend worden door de werklui en door de baas onteerd. Ook de stijl is ruig (haast zonder adjectieven), maar zo beheerst, met zulk een deernis en ingehouden verontwaardiging, vertelt van Aken, dat over zijn bruut verhaal een diepe, warme glans komt liggen van een waarachtig aangrijpende schoonheid. Tegelijk scherp opmerkend (het bedrijf op de droogplaats) en onweerstaanbaar suggestief (de langzame, onheilspellende gang van het tijdig afgeknapte verhaal), roept van Aken, in een klimaat van zinnelijkheid en berusting, het tere, dromerige en ontroerende figuurtje op van het meisje, met naast haar het jongetje dat haar vriendje zal worden: ze moeten maar laten begaan, en in één vuile dag is hun kindergeluk hun ‘ontvreemd’.
Als kort verhaal een meesterstukje. Evenwel niet voor jonge mensen.
Paul van Meer
| |
Fanny Leys, Ontwijding (N.V.T.-reeks). - Ontwikkeling, Antwerpen, 1954, 97 pp., Fr. 48.
Een intellectuele vrouw, moeder van drie kinderen, gevangen in de sleur van het huishoudelijk werk raakt verliefd op een vriend van haar man. Weldra verteert haar het verlangen naar een kind van hem. Niets wordt vermoed door haar vlijtige echtgenoot, maar evenmin door de aanbeden vriend. Wanneer zij aan deze eindelijk haar obsederend verlangen blootlegt, wijst hij haar hard naar haar gezin terug. Daardoor gebroken, vindt zij de bezinning en een bittere wil tot zelfverloochening terug.
Dit ‘geestelijk overspel’ wordt door de vrouw verteld in haar dagboek: hortend, onmeedogend peilend, vaak cerebraal, wrang en ‘ontwijdend’. Jammer dat het zo hysterisch aandoet, anders had het een schrijnend psychologisch document kunnen zijn, document veeleer nog dan roman.
Paul van Meer
| |
Gerard Walschap, Manneke maan. - Heideland, Hasselt, 1954, 160 pp., geïll., Fr. 95.
Een baldadig sprookje (waar Walschap al een schets van had gegeven in Dietse Warande en Belfort van 1935). Manneke Maan is een reus, 10 km hoog, die, de maan beu, zich op de wereld laat neervallen. God heeft sympathie voor zijn durf en zal hem dan maar laten begaan. Met de beste bedoelingen bezield, zet de reus alles overhoop. Hij wil geluk, en de mensen en de apen willen oorlog. Er wordt geknokt met mammoeten en geknotst met halve werelddelen, er wordt ook geruzied als tussen mensen, en dat is altijd klein. Zullen zij dan nooit van Manneke Maan leren, van goede wil te zijn, verdraagzaam, vredelievend en tevreden met hun schone wereld?
Niemand bij ons kan vertellen als Walschap. De krachttoeren van overdrijving en stemverheffing en het (latente) profaneren van alle Openbaring nemen we voorlopig dan maar op de koop toe.
Paul van Meer
| |
Eric Linklater, The faithful Ally. - Jonathan Cape, Londen, 1954, 258 pp., sh. 10/6-.
Schrijver is een Schot uit Orkney. De liefdevolle zorg van zijn voorvaderen voor hun land heeft hij overgebracht op de Engelse taal, die hij cultiveert als een boer zijn erfgoed. ‘I have no philosophy, bekent hij, but I believe in God and the goodness of the English language’. Alleen een Schot kan met zulk een sprankelende humor en pikante ironie een zelfbewuste bureaucraat uittekenen van het ‘Colonial Office’, ergens op een verloren eiland ten Oosten van Singapore. Als tegenspeler treedt de plaatselijke Sultan op, als een soort voltairiaanse despoot: made in Cambridge. Rond deze twee personen fladderen in een bonte wemeling typisch Engelse figuren: een ‘femme fatale’, zonder de boosheid trouwens van een Amerikaanse ‘vamp’; een charmant en argeloos bruidje, vol heimwee naar ‘the old country’ en de secure degelijkheid van thuis; enkele kranige territoriale agenten, een geestelijk kippige antropo- | |
| |
loog. De crisis wordt aangebracht door een poging tot opstand bij de inlanders uit de bergen. Humaan en mild, elegant en vol humor blijft dit boek wel verstoken van geestelijke diepte. Het heeft iets van het ephemere en toch unieke van een fluit champagne, waardoor het werd verkozen tot het boek van de maand in October in ‘The Book Society’.
P. van Doornik
| |
H.C. Armstrong, Grijze wolf (Standaard-romans). - N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1954, 296 pp., geb. Fr. 85.
Een soldaat schrijft het leven van een andere soldaat, Mustafa Kemal Pasja, Ataturk, d.i. ‘de Vader der Turken’. Hij kent het land en de mensen uit de barre bergstreken van Anatolië, en de wufte cosmopolitische society in Konstantinopel. Hij kent ook Mustafa, een harde onbuigzame intrigant en patriot, uitstekend officier en dictator, de ‘schoolmeester’ van zijn volk, minder scherpzinnige politicus, armzalige financier en econoom, en volledige mislukkeling in het huwelijk. Hij kon nooit in de vrouw iets anders zien, dan een goedkoop middel tot hevig en zinnelijk genot. Hierin als in het andere was de ‘Grijze Wolf’ de verre erfgenaam van de woeste Osmaanse Turken, die in de dorre woestijnen van Centraal Azië alles te vuur en te zwaard vernielden met een grijze wolf op hun standaarden. Het verhaal zelf lijkt erg op een rapport van een eerste sergeant na de een of de andere manoeuvre van de Nato in Duitsland. Alles staat in het felle zwarte en witte contrast van een lino, zonder de minste arceringen, en met de nodige herhalingen en simplificaties. Of ‘De Standaard-Boekhandel’ wellicht niets beters had kunnen vinden om te vertalen, is een vraag.
P. van Doornik
| |
Helen Ashton, Het oude hospitaal, vert. door Jeanne Wagener (Triomfreeks). - J. van Tuyl, Antwerpen, 1954, 256 pp.
Vier en twintig uren in een oud provinciaal hospitaal bij Londen. In deze korte tijdsspanne geraakt men vertrouwd met talrijke geneesheren van de staf, de vele verpleegsters, enkele personen uit het dienstpersoneel en last not least met de patiënten zelf. Wij kennen weinig verhalen, waarin binnen een zo beperkte ruimte van tijd en plaats zulk een rijkdom en verscheidenheid van menselijke karakters en temperamenten wordt uitgetekend. Oorlog en vrede, staatscontrôle en liefdadigheid; plichtsbetrachting en verwaande zorgeloosheid, schuchterheid, angst en liefde spelen door elkaar in een haast shakespeariaanse vanzelfsprekendheid. De meeste doktersverhalen verdedigen een of andere thesis. In dit echter, dat daarom juist een bijzondere plaats inneemt, wordt het leven zelf in zijn veelzijdigheid en onaantastbaarheid de beste lerares. Voor iedereen aanbevolen.
P. van Doornik
| |
André Demedts, In uw handen. - Desclée de Brouwer, Brugge, 1954, 266 pp., ing. Fr. 75, geb. Fr. 105.
Pastoor Bogaerts, de vierenzestig-jarige parochieherder van Molsen, vraagt ontslag bij zijn bisschop; het wordt hem voorlopig niet toegestaan. Dan is hij de machteloze getuige van een drama-van-overspel, waarbij de bedrogen echtgenoot Willem Van Mergen een aanslag doet op de bedrieger Marcel Van Hijfte, maar zelf wordt neergeschoten. Kort daarna pleegt de moordenaar zelfmoord; terwijl de ontrouwe vrouw Irène Verheylen (ontrouw zonder het geheel te zijn) maar half tot inkeer komt.... En tenslotte mag de pastoor naar een kleine parochie vertrekken.
Van de twee ineengewerkte thema's gaat het voornamelijk om het eerste; maar dit vindt in de tweede zijn verklaring. De pastoor is geneigd zijn leven als een mislukking te beschouwen; alleen in God, in gehoorzame dienstbaarheid, vindt hij steun, berusting, vrede. En het drama-van-overspel zou tot een hopeloze ondergang hebben geleid, indien niet, dank zij de priester en haast onmerkbaar, bij ieder en allen enig licht door de duisternis drong. De dorpspastoor (en we veralgemenen reeds: de priester in het algemeen) brengt, op een geheimzinnige wijze, God aanwezig: God die, zonder het uitwendig succes te waarborgen, in en door zijn gezondene, toch straalt en weldoet.
Als zoekend mens en als gelovige schreef Demedts deze roman. Een zoekend mens, een pijnlijk-weemoedig getuige van veelvuldige ondergang; een gelovige, die zich hecht aan de tóch barmhartig werkende God. Een, voor wie het voortgaand leven, met zijn voortschrijdend bederf, een drukkend en verscheurend mysterie blijft; - en die langzaam, diep daaronder, de liefde ziet dagen van Hem die de wereld heeft overwonnen. En in de pastoor, zijn laatste roman-gestalte, heeft de mijmerende kunstenaar zijn traag stijgende vrede moeizaam geïncarneerd.
E. Janssen
| |
| |
| |
J.A. De Zunzunegui, De zweer van Don Lucas, uit het Spaans door Dr G.J. Geers (Standaard-Romans). - N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1954, 250 pp., ing. Fr. 65, geb. Fr. 85, luxe: Fr. 100.
Don Lucas wil de model-‘Indiano’ zijn - zo noemt men in Spanje de rijk geworden emigranten, die uit Zuid-Amerika weerkeren - van zijn geboortedorp, dat er nog steeds één verwacht. In alles wil hij de edelmoedige weldoener spelen, maar dit blijkt een harde leerschool. Tot de maagzweer, waaraan de klassieke Indiano moet lijden, hem komt bijstaan om zijn taak volkomen te vervullen. Een dokter zonder vooroordelen helpt hem er van af, en de gevolgen zijn verschrikkelijk... Een humoristisch boek, maar met het meedogenloze van de Spaanse humor, logisch en illusieloos treurig achter glimlachende luchthartigheid. Deze roman, bekroond met de ‘Premio nacional de Literatura’ opent ons in zijn oorspronkelijkheid een verrassend nieuwe wereld.
A. Deblaere
| |
Lia Timmermans, Het kleine album van Martha. - Desclée de Brouwer, Brugge, 1954, 172 pp., geïll., ing. Fr. 54, geb. Fr. 75.
De dochter van Felix Timmermans vertelt, in de 44 losse hoofdstukjes van haar tweede werk, de heel gewone belevenissen van de zesjarige Martha. Maar dan niet zoals grote mensen die belevenissen zouden zien, wel zoals Martha ze zelf meemaakt. Op veel bladzijden, zoals b.v. bij de ballonhistorie aan het slot, bereikt de schrijfster een zeer hoog en zuiver peil van vertelkunst en kinderpsychologie. Tonet Timmermans illustreerde kinderlijkaardig de tekst van haar zus en de samenwerking van deze twee dochters van de Fé heeft van deze Desclée-uitgave een prettig stukje miniatuurkunst gemaakt.
R. Lenaers
| |
Jean du Parc, Appassionata. - Heideland, Hasselt, 1954, 240 pp., geb. Fr. 145.
Na moeilijke jeugdjaren de schok van 'n vreselijke werkelijkheid: de echtelijke ontrouw van zijn vader; daarna vroege verkering, mislukking van universitaire studies, de complexen van een vroegrijp en niet gewaardeerd kunstenaarsschap, gevolgd door een huwelijk dat begint als een lente, zich openbaart als een armoedig artistenbestaan, pijnlijk vergaat in ontrouw ter wille van de inspiratie die heftige drift van node heeft om creatief te kunnen blijven, en dat eindigt op het onverwachte slotaccoord: het plotselinge en bevrijdende inzicht van het offer van zijn vrouw.
Zo is de gang van deze Appassionata. Een boeiende en levenskrachtige roman, waarin Schr. blijk geeft van een penetrante gevoels- en gewetensanalyse. De twee figuren van de moeder en van Mia, de vrouw van de kunstenaar Carlos De Roover, worden nobel getekend.
Wél kan men zich moeilijk onttrekken aan de indruk van het cliché, op meer dan een plaats voelbaar bij het aanbrengen en uitwerken der genoemde themata. De ontknoping heeft ook wat te veel van een deus ex machina. Voorbehouden lectuur.
Dit posthuum uitgegeven werk sluit de productie af van Willem Putman, onze verdienstelijke en vruchtbare Zuidnederlandse toneel- en romanschrijver.
J. Van Brabant
| |
Edwin Corle, Ruw goed. - N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1954, 210 pp., ing. Fr. 65, geb. Fr. 85.
In 'n barre woestijn van West-Amerika ontstaat in 1893 een eerste rush naar goud. In 1941 vindt men, nadat alles weer woest geworden was en eenzaam, wolfram, en dezelfde geschiedenis herhaalt zich: geld, macht, plezier en.... illusie. Een dwaze Amerikaanse, een efficiënte jonge ingenieur, en een eenzame filisoof dragen het hele verhaal. De filosoof is een pantheïst die van Einstein houdt, de eenzaamheid en de natuur. Alles is illusie; slechts de Geest is Waarheid, en dit in een stoïsche, vaag humanistische en spiritualistische betekenis: een soort ersatz voor godsdienst. Het verhaal zelf, dat goed vertaald werd, staat al te zeer onder de invloed van de filmtechniek: voortdurende flash-backs, close-ups en dergelijke meer. Men vraagt zich terecht af, of schrijver niet eerder dacht aan een scenario dan aan een voldragen roman. Voor gevormde lezers wegens relativistische, God-lege wereldbeschouwing.
P. Fransen
| |
Stephanie Claes-Vetter, Martine. - Een ontgoocheling. - Heideland, Hasselt, 1954, 208 pp., ing. Fr. 90, geb. Fr. 120.
Martine betoont een plichtgetrouwe maar ietwat stugge toewijding aan haar
| |
| |
dochter, die de familienaam van haar moeder draagt. Ze ziet het meisje van zich vervreemden, omdat ze haar tracht te behoeden voor hetgeen ze vroeger zelf heeft beleefd: slachtoffer te worden van een goedige, maar karakterloze minnaar. Roselys gaat een tijdlang haar eigen weg, tot ze, gerijpt door de ervaring, in de schijnbaar gevoelloze vrouw de echte moeder ontdekt. Een spannende novelle - waarbij het tweede verhaal Een ontgoocheling verbleekt - geschreven in een keurige, voorname stijl, die echter soms wat te breedsprakig en te beredeneerd is om altijd diep te ontroeren.
L. Geysels
| |
Albe, Aurita. - Heideland, Hasselt, 1954, 265 pp., ing. Fr. 90, geb. Fr. 120.
De negentienjarige Aurita gaat in dienst bij de weduwnaar Don Joaquin, een rijke planter op de Canarische eilanden. Zijn grofheid en zinnelijk gedrag berokkenen het meisje heel wat last. Toch blijft ze bij al zijn schaamteloosheid rustig en beheerst, en weet op die manier zijn eerbied af te dwingen. Na een bal, tijdens een nachtrit in de bergen, geeft ze zich aan zijn liefde over. Joaquin wordt evenwel door een mededinger vermoord, en het kind, dat Aurita ter wereld brengt, sterft aan verlamming.
Het gebeuren speelt zich af in de zonovergoten plantages rond Teneriffe of indrukwekkende vulkaanlandschappen, die wel suggestief op de lezer kunnen inwerken. Het thema is omspannen door het ‘Christo di la Laguno’-motief, dat aan het dramatisch gebeuren zijn perspectief en ook zijn uiteindelijke verklaring geeft.
Toch mag het boek niet diep worden genoemd. Wat er aan psychologische inleving ontbreekt wordt maar al te vaak gecompenseerd door uitgewerkte maar gezochte beschrijvingen. Irreële gedragingen (blz. 232), goedkope effecten (206), naief-filmische anecdootjes (de ezel Filippe), banaliteiten (208-209), en tenslotte cliché's (260-261) werken vrij storend.
J.M. Tison
| |
Varia
Bernard Newman, Rood Joego-Slavië, vert. d. Will. Kortekaas en Mr C.H. Govaerts. - Nederland's Boekhuis, Tilburg, 1954, 265 pp., f 9.90.
Dit werk van de bekende Engelse schrijver Newman is een reisbeschrijving door het land van Tito. Zouden we het vergelijken met de correspondentie van den Doolaard uit dit land dan zouden we het de voorkeur geven, omdat het een kruistocht door het hele land omvat: van Slavonië tot Macedonië. Newman heeft contact gezocht met de bewoners in hun verschillende verhoudingen: boeren, arbeiders, intellectuelen, geestelijken, Tito zelf niet uitgezonderd. Hij geeft zijn bevindingen, vooral zijn bewondering voor de schone natuurlandschappen, in vlotte taal weer. De algemene indruk, die Newman opdeed, was dat het communisme, zeker op het platteland, niet diep is doorgedrongen en de mensen onverschillig laat, als zij maar een dragelijk leven kunnen leiden. Tito is dan ook niet als Stalin een ‘Principien-Reiter’, maar de dictator die zich vergenoegt met het bereikbare. Of aldus een juist beeld van zijn strijd tegen de katholieke Kerk wordt gegeven kan men betwijfelen. Uit de korte passage aan Mgr Stefanac gewijd wordt men niet veel wijzer. De schrijver wisselt zijn verhaal af met brokstukken uit de historie der verschillende thans verenigde landstreken, een onvermijdelijkheid trouwens om enig inzicht te krijgen in dit ‘nationaal’ aglomeraat.
De vertaling is goed, behoudens een enkel woord: ‘getijsterd’, dat uit de toon valt. Een aangenaam geheel, een boeiend en fleurig reisverhaal, met er in verwerkt een schat van belangwekkende gegevens.
K.J. Derks
| |
L.G.C.A.M. Schneider, Collectieve veiligheid. Een studie over het Handvest der Verenigde Naties, de Resolutie ‘Uniting for peace’ en het Noord Atlantisch Verdrag. - Gebr. Janssen, Nijmegen, 1954, 120 pp.
In hoofdstuk 1 en 2 van dit proefschrift worden de collectieve veiligheid volgens het Handvest der V.N. en volgens de Resolutie en het Noord Atlantisch Verdrag in een scherpzinnig betoog critisch ontleed en vergeleken, waarbij de vele zwakke punten worden blootgelegd, die de V.N. en vooral de Veiligheidsraad belet hebben hun verantwoordelijkheden uit te oefenen. In een slothoofdstuk wordt met klemmende argumenten de gangbare voorstelling afgewezen, dat er een constitutioneel verband zou bestaan tussen het Handvest enerzijds en de Resolutie en het Verdrag anderzijds, omdat de basisdoelstellingen geheel verschillend zijn en ook essentiële structuurelementen van het
| |
| |
Handvest opzij gezet zijn. Toch zijn beide laatste daarom nog niet onrechtmatig, omdat de leden verplichtingen op zich nemen, weliswaar buiten het Handvest om, maar niet in strijd er mee (art. 103), daar de vooronderstelling is: de niet-werkzaamheid van de Veiligheidsraad. Wel gaan ze in tegen de geest van het Handvest: veiligheid en controle door monopolie der V.N. met als beslissende factor de Veiligheidsraad met zijn Vetorecht.
Een interessante en verdienstelijke studie. Jammer dat de stijl soms wat erg sober en fantasieloos is en daardoor soms saai en houterig wordt.
P. Dresen
| |
Zonnewijzer Serie
Wij zijn allemaal maar mensen. - 311 pp. D. de Lange, De Martelaren van Gorcum. - 268 pp.
Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 1954, f 1.25 per deel.
Wij zijn allemaal maar mensen, verhalen over lieden van allerlei slag, zijn geschreven door schrijvers van diverse pluimage. Wij vinden hier o.a. Kees Meekel, Peter Dörfler, Antoon Coolen, Stijn Streuvels, Leo Tolstoï en vele andere schrijvers van naam.
De Martelaren van Gorcum, een der heldhaftigste perioden van onze vaderlandse Kerkgeschiedenis. Dit boek stelt de lezer in staat met zijn volle verbeelding zo deel te nemen aan dit drama, dat het getuigenis der negentien martelaren ook voor hem verstaanbaar wordt.
Beide boeken van harte aanbevolen.
M. Smit
De Reinaert-reeks heeft een ander uitzicht gekregen: in plaats van ingenaaid zijn de boekjes thans gebonden, en met een schutkaft voorzien, echter tegen de vroegere prijs (30 Fr.). Als eerste twee nummers in de nieuwgebonden reeks verschijnen: Emily BRONTË, De barre Hoogte, het nog steeds graag gelezene meesterwerk van de Engelse romantiek, en de eeuwige Robinson Crusoë van Daniël DEFOE. Buiten reeks werd door dezelfde uitgeverij een CONSCIENCE-cassette gelanceerd, die voor 99 Fr. drie boekdelen biedt, met De Boerenkrijg, Jacob Van Artevelde en de Kerels van Vlaanderen. Deze rasverteller blijft nog steeds het volk boeien, maar voor intellectuelen is zijn taal en stijl, ook in deze gecorrigeerde uitgave, een haast onoverkomelijke hinderpaal.
Door het ‘Liturgisch Propagandawerk’ der Abdij Affligem werden ceremonieboekjes op de markt gebracht, die door keurige typografische afwerking, tweekleurendruk op uitstekend papier en sobere, uiterst stemmige illustratie, alles in de schaduw stellen wat wij tot nog toe op dit gebied leerden kennen. De prijs blijft relatief gunstig (10 Fr. per deeltje). Tot nog toe verschenen. Het H. Doopsel, Het H. Vormsel, Het H. Oliesel, De heilige Wijdingen, De Bisschopswijding.
Bij Desclée verscheen een vierde druk van het bekende werk van P.R. BERNARD, O.P., Le mystère de Marie. En door dezelfde uitgever wordt in vertaling het posthume werk van Dom Columba MARMION, Christus, ideaal van de priester aangeboden, waarover bij het verschijnen van het oorspronkelijke in dit tijdschrift (jg. 1952, II, blz. 367) al het goede werd gezegd, dat dit theologisch degelijk en diep-vroom werk verdient.
| |
E. de Ridder, Geschiedenis van de Middeleeuwen (Handboeken voor geschiedenis). - N.V. Standaard-boekhandel, Antwerpen, 1954, 282 pp., geïll., Fr. 78.
Een handboek waarover nog met veel lof zal worden gesproken. Niet alleen vertoont het de goede hoedanigheden van de twee vorige delen uit dezelfde reeks inzake druk en presentatie, het overtreft deze beide zelfs door zijn degelijke uiteenzetting, zijn bepaald verzorgde, af en toe werkelijk literaire taal, en hier en daar door zijn treffende en diepzinnige beschouwingen.
Maar één bezwaar: is dit wel een handboek voor de vierde? Voor universiteitsstudenten, ja; en, ietwat bewerkt, een knappe vulgarisatie voor de historielievende intellectueel. Voor leerlingen der vierde: des Guten zuviel!
J. Van Brabant
| |
J. Vandendriessche, Geschiedenis van het Romeinse Wereldrijk (Handboeken voor Geschiedenis). - N.V. Standaard-boekhandel, Antwerpen, 1954, 168 pp., geïll., ing. Fr. 58.
Dit tweede deel uit de nieuwe reeks geschiedenishandboeken van de Standaard betekent stellig een vooruitgang voor het geschiedenisonderricht in de vijfde klas. Onder de vele kwaliteiten willen wij vermelden: het handige formaat, het glacépapier, de nette, gevarieerde en nergens overladen bladspiegel; de 34 interessante leesstukken, de eenvoudige doch knappe samenvatting die elke paragraaf voorafgaat, de vragen die na elk belangrijk deel
| |
| |
de stof resumeren, de 68 platen die sprekend de tekst illustreren.
Wat de uiteenzetting aangaat, er werd kennelijk veel aandacht besteed aan het sociale, culturele en godsdienstige leven. Ook is de wijze van voorstellen aangepast aan het begrip van de jeugdige leerlingen.
J. Van Brabant
| |
Walter Winterbottom, Voetballen. - De Vlijt, Antwerpen, 1954, 272 pp., rijk geïll., geb. Fr. 135.
Wie zijn Zondagse ontspanning op het voetbalveld wat wil vergroten, neme dit boek ter hand. De auteur is niet de eerste de beste: hij is trainer van het Britse fanion-team. Hij wijdt geen lyriek aan zijn vak: zakelijk, methodisch, aanschouwelijk en volkomen deskundig wijdt hij ons in al de knepen van techniek, tactiek en training in. De aanbevelingen van Jef Mermans, Ernst Ocwirk en Rik Coppens, die deze Nederlandse uitgave inleiden, waren bijna overbodig.
F. Van Brabant
| |
Johan H. Wigmans, Ik was een der millioenen. - Lannoo, Tielt, 1954, 300 pp., ing. Fr. 75, geb. Fr. 100.
Johan Wigmans, een eenvoudige jongen uit Noord-Brabant, wil tijdens de bezetting in dienst treden bij de geallieerden. Wanneer hem dit onmogelijk wordt gemaakt, besluit hij bij de Luftwaffe te gaan om zo bij de eerste gelegenheid naar Engeland over te vliegen. De Duitsers nemen hem aan maar zetten hem als infanterist aan het Russische front. Er zit dus niets anders op dan naar de Russische bondgenoot over te stappen, en zo begint voor hem het groot avontuur. De Russen zien geen bondgenoot in hem, maar een spion. Tien jaar lang wordt hij van gevangenis naar gevangenis (waaronder de grote Ljubjanka van Moskou) en van kamp naar kamp gesleept, (mede omdat hij overal onverbloemd voor zijn katholieke overtuiging uitkomt) tot hij eindelijk in 1950 gerepatrieerd wordt.
Andere getuigenissen over de U.S.S.R. onthullen vaak sensationele geheimen over de centrale organisaties en de daar heersende intrigues, maar zijn dan ook niet altijd even betrouwbaar. Ze hebben vaak iets te verzwijgen of te verdraaien. Wigmans heeft niets te verbergen noch goed te praten, en daarom is deze simpele getuigenis zo waardevol. Het geeft ons een eerlijk beeld van het leven in de kampen en steden van Rusland en Siberië. Als overtuigd katholiek liet hij de schaarse gegevens over het kwijnend doch overlevend religieus leven aldaar niet onopgemerkt.
De bewust objectief gehouden rapportstijl maakt van dit werk een tragische getuigenis, dat iedereen die de waarheid over Rusland wil weten in hoge mate zal interesseren.
J. Plas
| |
Carmen de Icaza, Bedreigd door het leven. Nederl. van A. Mastenbroek (Hofboekerij). - Heideland, Hasselt, 1954, 240 pp., Fr. 105 (in reeks Fr. 60).
In de stilte van het eiland Mallorca beleeft Tyna Rutkowska opnieuw haar verleden. Als Poolse studente te Parijs, wordt ze beschuldigd van moord op haar geliefde en tot gevangenisstraf veroordeeld. Na haar vrijlating wijkt ze uit naar Amerika. Het boek waarin ze haar tragische belevenissen neerschrijft onder het pseudoniem van Valentina Voss, maakt haar beroemd. Op reis in Europa ontdekt ze in de Hongaarse diplomaat Paul Bathori haar levensliefde. Bathori wordt echter naar Budapest teruggeroepen, waar hij door het volksgerecht ter dood wordt veroordeeld. Op Mallorca wacht Tyna op het executiebericht.
Een aangrijpend boek, in vlot Nederlands omgezet, vol fijne vrouwelijke psychologie.
J. Dax
| |
Prisma Serie
Hans Christiaan Andersen, Sprookjes. Uit het Deens vertaald door M. van Eeden-van Vloten, Illustraties van Hans Tegner. - Uitgeverij Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, z.j., dl I: 266 pp., dl II: 262 pp., samen f 2.50.
De sprookjes van Andersen aanbevelen zal toch wel overbodig zijn. Laten we volstaan met de mededeling, dat ze ons hier worden geboden in goed Nederlands en in de bekende vorm van de Prismaboeken. Mogen ze veel gelezen worden!
Bern. van Meurs
| |
Anton ter Heyden, De blinden. - Het Thijmfonds, den Haag, 1954, 243 pp., f 6.25.
Als eersteling is De blinden een boek dat er wezen mag. Het gekozen en verwerkte thema ‘de liefdeloosheid in de huidige samenleving’ is zeker met sprekende kleuren geschilderd. Toch mist de lezer iets in dit boek. Een meer geprononceerde eigen stijl zou dit verhaal stellig ten goede gekomen zijn.
Joh. Heesterbeek
|
|